instapkaarten taal verkennen

Vergelijkbare documenten
71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

instapkaarten taal verkennen

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

instapkaarten taal verkennen

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Z I N S O N T L E D I N G

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Eigen vaardigheid Taal

Visuele Leerlijn Spelling

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Visuele Leerlijn Taal

Samenvatting Nederlands Correct formuleren

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

1

Samenvatting Nederlands formuleren

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Antwoorden Nederlands Ontleding

2 hv. 1

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Formuleren

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

5 Niet meer twijfelen 107 Geweest is/is geweest 107 Vele of velen? 108 Hen/hun/ze 110 U/uw, jou/jouw 111 Als/dan 111 Dat/wat 113 Dat/die 115

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen

Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12

Spelling. 1. Werkwoorden

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

DE REFERENTIENIVEAUS. en Taal actief 4

In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen.

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Online cursus spelling en grammatica

Programma van Inhoud en Toetsing

3,7. Dubbelop: Tautologie: Pleonasme: Contaminatie: Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni keer beoordeeld.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

(werkwoordelijk gezegde)

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Programma van Inhoud en Toetsing

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Studiewijzer TaalCompetent

TAALVERZORGING KGT 2 SPORTIEF PERRON 1

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

instapkaarten taal verkennen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

3 vwo. 1

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

4.1 Wanneer schrijf je een aanbiedingsbrief? Wat is het tekstdoel van een aanbiedingsbrief? Hoe bouw je een aanbiedingsbrief op?

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

TAALVERZORGING BK 2 SPORTIEF PERRON 2

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

DE SAMENGESTELDE ZIN ONDERWERPSZIN. ( Wie niet sterk is ),( moet ) [ slim ] { zijn }.

tip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken

Samenvatting Nederlands Spelling

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

naamwoord naamwoord 1F enkelvoud van zelfstandig 1F meervoud van zelfstandig 1F zelfstandig naamwoord 1F lidwoord 1F werkwoord 1F samenstelling

i n h o u d Inhoud Inleiding

Grammatica Woordbenoemen 3. Werkboek gemengde opgaven Geschikt voor de groepen 5 en 6

NE/B/1 - NE/K/1 NE/B/2 - NE/K/2. Klas 3 P1. PTA Nederlands BLW/KLW methode: Ta!ent COHORT:

Toets grammaticale termen met sleutel

6,3. Samenvatting door L woorden 12 november keer beoordeeld. Nederlands. 1. Werkwoordspelling. Persoonsvorm

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Formuleren

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Spiekkaart. Persoonsvorm - p.v.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

Leerlijn Spreken & luisteren groep 5

Transcriptie:

instapkaarten

inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3 les 4 10 thema 3 les 7 11 thema 3 les 9 12 thema 4 les 2 13 thema 4 les 4 14 thema 4 les 7 15 thema 4 les 9 16 thema 5 les 2 17 thema 5 les 4 18 thema 5 les 7 19 thema 5 les 9 20 thema 6 les 2 21 thema 6 les 4 22 thema 6 les 7 23 thema 6 les 9 24 thema 7 les 2 25 thema 7 les 4 26 thema 7 les 7 27 thema 7 les 9 28 thema 8 les 2 29 thema 8 les 4 30 thema 8 les 7 31 thema 8 les 9 32 Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 2

thema 1 les 2 Je leert dat je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord kunt gebruiken. Als je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, komt er vaak een -e achter. De auto s waren volledig uitgebrand. De uitgebrande auto s. Een voltooid deelwoord dat eindigt op -en krijgt geen extra -e. De wedstrijd werd verloren. De verloren wedstrijd. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 1

thema 1 les 4 Je leert leestekens plaatsen in zinnen met directe rede. In de directe rede staat wat letterlijk gezegd wordt tussen aanhalingstekens. Daarom kom ik met een voorstel, zei Lubna. Lubna zei: Daarom kom ik met een voorstel. Als dat wat letterlijk wordt gezegd, wordt onderbroken, staan de verschillende stukjes tussen aanhalingstekens. Als de komma bij de letterlijke tekst hoort, schrijf je de komma voor het aanhalingsteken. Ja maar, zei ze, daarom kom ik met een voorstel. Als de komma niet bij de letterlijke tekst hoort, schrijf je de komma na het aanhalingsteken. Daarom, zei Lubna, kom ik met een voorstel. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 2

thema 1 les 7 Je leert hoe je het onderwerp, het gezegde en bepalingen van plaats en tijd in een zin kunt vinden. Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin die bij het onderwerp horen. Het onderwerp vind je door te vragen: wie (of wat) + gezegde? Bepalingen van plaats en tijd zijn zinsdelen die een antwoord geven op de vragen: waar en wanneer? Gisteren heeft de minister in het parlement de nieuwe wet getekend. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 3

thema 1 les 9 Je leert contaminaties herkennen. Een contaminatie is een onjuist woord dat is gevormd door twee woorden (of delen daarvan) met ongeveer dezelfde betekenis. optelefoneren: opbellen + telefoneren overnieuw: overdoen + opnieuw Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 4

thema 2 les 2 Je leert wat inhoudswoorden zijn. Je kunt woordsoorten in twee groepen verdelen. Inhoudswoorden en functiewoorden. De inhoudswoorden geven betekenis aan de zin. Inhoudswoorden zijn: werkwoord (ww) zelfstandig naamwoord (zn) bijvoeglijk naamwoord (bn) bijwoord (bw) zn ww bw bn zn In de dierentuin leefde een erg zwarte beer. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 5

thema 2 les 4 Je herhaalt het gebruik van de punt, het vraagteken en het uitroepteken. Zonder leestekens is een tekst moeilijk te lezen. Een punt geeft het einde van de zin aan. Een vraagteken komt na een vraag. Een uitroepteken komt na een bevel, een uitroep of een zin die je nadruk wilt geven. Ik zit op waterpolo. Mijn vriend ook. Pas op! Zag je mij niet aankomen? Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 6

thema 2 les 7 Je leert hoe je het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in een zin kunt vinden. Het onderwerp vind je door te vragen: wie (of wat) + gezegde? Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wat (of wie) + gezegde + onderwerp? Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: aan wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 7

thema 2 les 9 Je leert wat schrijftaalwoorden zijn. Er zijn twee soorten woorden: Spreektaalwoorden: alledaagse woorden die in de spreektaal gebruikt worden. Ze komen vaak voor bij informele taal. Schrijftaalwoorden: woorden die soms wat ouderwets en afstandelijk overkomen. Ze komen vooral in geschreven teksten voor en in formele taal. schrijftaal echter tevens heden spreektaal maar ook nu Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 8

thema 3 les 2 Je leert wat functiewoorden zijn. De functiewoorden verbinden de inhoudswoorden. Ze zorgen ervoor dat je de samenhang tussen de inhoudswoorden begrijpt. Functiewoorden zijn: lidwoord (lw) voornaamwoord (vnw): persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voorzetsel (vz) voegwoord (vw) vnw vz vw vnw vnw Ik ga op vakantie en ik pak mijn koffer. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 9

thema 3 les 4 Je leert wanneer je hoofdletters gebruikt. Je gebruikt hoofdletters: aan het begin van een zin en de directe rede; bij eigennamen; bij aardrijkskundige namen (plaatsen, streken, landen, bergen, rivieren, hemellichamen); bij afleidingen van aardrijkskundige namen (namen van volken en talen, inwoners van landen en plaatsen); bij feestdagen en historische gebeurtenissen. Hij zei: Ik vier dit jaar Kerstmis in Italië met Francesca en haar Italiaanse vader. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 10

thema 3 les 7 Je leert uit welke delen een samengestelde zin bestaat. Er zijn twee soorten samengestelde zinnen: Hoofdzin + hoofdzin, vaak met een voegwoord: en, maar, of, want. In een hoofdzin is de persoonsvorm het eerste of tweede woord. In een hoofdzin moeten het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar staan. Mijn broer moet op reis, maar hij wil thuisblijven. Hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin, vaak met een ander voegwoord. In een bijzin staat de persoonsvorm achteraan of bijna achteraan. In een bijzin kán er tussen onderwerp en persoonsvorm een ander zinsdeel staan. Ik ga naar de eilanden, omdat ik vakantie heb. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 11

thema 3 les 9 Je leert dat bij sommige werkwoorden een vast voorzetsel hoort. Na sommige werkwoorden past vaak maar één voorzetsel in de zin. kijken naar denken aan wachten op stoppen met schrikken van zoeken naar luisteren naar smeken om zich interesseren voor Ik kijk naar de film / naar buiten / naar jou. Ik zoek naar de schat / naar mijn sleutels. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 12

thema 4 les 2 Je leert wat telwoorden zijn. Telwoorden geven een aantal of een nummer aan, of de rangorde van een reeks. getallen rangorde woorden die een hoeveelheid aangeven drie, elf derde, elfde beide, veel, weinig honderd honderdste hoeveel, zoveel meer, meest, minder, minst Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 13

thema 4 les 4 Je herhaalt het gebruik van de komma, puntkomma en dubbele punt. De komma gebruik je als je iemand aanspreekt, tussen twee persoonsvormen, bij opsommingen en om de lezer te helpen bij het begrijpen van een zin. De komma komt vaak voor bij samengestelde zinnen; de komma staat dan voor het voegwoord. Jan, kom je snel naar huis? Als je weet wat je wilt, is het niet zo moeilijk. De puntkomma komt tussen twee hoofdzinnen zonder voegwoord die nauw met elkaar samenhangen. Jan was helemaal alleen; zijn vriend was al naar huis gegaan. De dubbele punt komt voor een opsomming of een verklaring en bij de directe rede. Op tafel liggen drie dingen: mijn schrift, een pen en mijn etui. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 14

thema 4 les 7 Je leert het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende zin. Er zijn bedrijvende en lijdende zinnen. In een bedrijvende zin is het onderwerp actief: het voert de handeling van het gezegde uit. In een lijdende zin is dit niet zo. Bedrijvend: Ibrahim kopt de bal. Lijdend: De bal wordt gekopt door Ibrahim. Je maakt van een bedrijvende zin een lijdende zin door van de persoonsvorm een voltooid deelwoord te maken en het hulpwerkwoord worden te gebruiken. kopt wordt gekopt Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin. de bal de bal Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter door te staan in de lijdende zin. Ibrahim door Ibrahim Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 15

thema 4 les 9 Je gaat leren wat een wederkerend voornaamwoord is. Er zijn werkwoorden met een wederkerend voornaamwoord. Een wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp. zich wassen Ik was me. Jij wast je. Hij/Zij wast zich. Wij wassen ons. Jullie wassen je/jullie. Zij wassen zich. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 16

thema 5 les 2 Je leert hoe je van het hele werkwoord een voltooid deelwoord maakt. Het voltooid deelwoord van de meeste zelfdeklankwerkwoorden maak je zo: ge + stam + d of t. maken Zijn vader heeft die kast gemaakt. Het voltooid deelwoord van veel andereklankwerkwoorden begint met ge- en eindigt op -en. zingen Hij heeft uit volle borst gezongen. Als een werkwoord begint met het voorvoegsel be-, ge-, ver-, ont-, her- of er-, krijgt het voltooid deelwoord geen (extra) ge-. ontbijten Zijn moeder heeft al ontbeten. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 17

thema 5 les 4 Je leert hoe je het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden. In het gezegde kun je de persoonsvorm van andere werkwoorden onderscheiden. Alle werkwoorden die in een zin staan, vormen samen het werkwoordelijk gezegde. Een van de werkwoorden is de persoonsvorm. Het werkwoordelijk gezegde zegt wat er in een zin is gedaan of wordt gedaan. Het onderwerp vind je door te vragen: wie (of wat) + gezegde? De takken zwiepen in de wind. Wil je vanwege de storm blijven slapen? Via de televisie probeerde de weerman iedereen te waarschuwen. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 18

thema 5 les 7 Je leert hoe je kunt herkennen in welke tijd een zin staat. We onderscheiden de onvoltooide tijd en de voltooide tijd. De onvoltooide tijd geeft aan dat iets nog niet voltooid (afgerond) is. In de onvoltooide tijd staat een persoonsvorm van het zelfstandig werkwoord. Ik kijk naar de film. (tegenwoordige tijd) Ik keek naar de film. (verleden tijd) De voltooide tijd geeft aan dat iets gebeurd is en voltooid (afgerond) is. In de voltooide tijd staat altijd een persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn met een voltooid deelwoord van het zelfstandig werkwoord. Ik heb naar de film gekeken. (tegenwoordige tijd) Ik had naar de film gekeken. (verleden tijd) Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 19

thema 5 les 9 Je leert wanneer je de verwijswoorden dat, die of wat gebruikt in een zin. Verwijswoorden verwijzen naar andere (zelfstandige naam-) woorden of naar een hele zin. Het verwijswoord verwijst meestal naar een woord dat vooraan in de zin staat. Dat verwijst naar een het-woord. Het meisje dat ik aardig vind. Die verwijst naar een de-woord. De jongen die ik gisteren ontmoet heb. Wat gebruik je: na woor den over hoeveelheid: weinig, iets, niets, alles, veel. Er is niets wat je nog kunt doen. na de overtreffende trap zonder zelfstandig naamwoord. Dat is het leukste wat ik gezien heb. als het verwijst naar een zin. Zijn ouders kochten een hond, wat hij erg fijn vond. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 20

thema 6 les 2 Je leert hoe je samengestelde werkwoorden gebruikt. Er zijn twee soorten samengestelde werkwoorden: Een scheidbaar samengesteld werkwoord kan in een zin in twee delen worden gesplitst: het werkwoordsdeel en het andere deel. samenwerken Ze werken heel prettig samen. Bij een onscheidbaar samengesteld werkwoord blijven de delen altijd aan elkaar. overzien Ik overzie het goed. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 21

thema 6 les 4 Je leert wanneer je dan of als gebruikt in een zin. Als je twee dingen met elkaar vergelijkt en je wilt het verschil aangeven, gebruik je de vergrotende trap met dan. Jari is groter dan Luna. Als je twee dingen met elkaar vergelijkt en je wilt de overeenkomst (= er is geen verschil) aangeven, gebruik je als. Je herkent deze zinnen vaak aan de woorden even, zo, zoveel en zelfde. Jari zingt even mooi als Luna. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 22

thema 6 les 7 Je leert het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm. Er zijn bedrijvende en lijdende zinnen. In een bedrijvende zin voert het onderwerp de handeling van het gezegde uit. In een lijdende zin is dit niet zo. Bedrijvend: Ibrahim kopt de bal. Lijdend: De bal wordt gekopt door Ibrahim. Je maakt van een bedrijvende zin een lijdende zin door van de persoonsvorm een voltooid deelwoord te maken en het hulpwerkwoord worden te gebruiken. kopt wordt gekopt Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin. de bal de bal Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter door te staan in de lijdende zin. Ibrahim door Ibrahim Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 23

thema 6 les 9 Je leert hoe je de persoonlijke voornaamwoorden goed in een zin gebruikt. Hun is een persoonlijk voornaamwoord dat nooit als onderwerp in een zin kan voorkomen, wel als meewerkend voorwerp of als bezittelijk voornaamwoord. Fout: Hun hebben dat gedaan. Goed: Zij hebben dat gedaan. Me, jou en u zijn persoonlijke voornaamwoorden die lijken op de bezittelijke voornaamwoorden mijn, jouw en uw. Fout: Hij heeft me fiets gemaakt. Goed: Hij heeft mijn fiets gemaakt. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 24

thema 7 les 2 Je leert wat inhoudswoorden zijn. Je kunt woordsoorten in twee groepen verdelen: inhoudswoorden en functiewoorden. De inhoudswoorden geven betekenis aan de zin. Inhoudswoorden zijn: werkwoorden (ww) zelfstandige naamwoorden (zn) bijvoeglijke naamwoorden (bn) bijwoorden (bw) zn ww bw bn zn In de keuken hangen erg gele gordijnen. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 25

thema 7 les 4 Je leert wat een samentrekking is. In een zin mag je soms bepaalde woorden of een deel van een woord weglaten. Het gaat dan om woorden of delen daarvan die je anders letterlijk zou herhalen. Dit noem je een samentrekking. Bij woorden kun je een deel van een woord weglaten. Je gebruikt dan wel een weglatingsstreepje. voorgesprek en nagesprek voor- en nagesprek Bij woordgroepen kun je een woord weglaten. grote kinderen en kleine kinderen grote en kleine kinderen Bij samengestelde zinnen kun je een of meer zinsdelen weglaten. Ik eet een appel en ik eet een banaan. Ik eet een appel en een banaan. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 26

thema 7 les 7 Je leert hoe je het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in een zin vindt. Het onderwerp vind je door te vragen: wie (of wat) + gezegde? Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wat (of wie) + gezegde + onderwerp? Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: aan wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? De miljonair schenkt het museum morgen een kunstwerk. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 27

thema 7 les 9 Je leert dat onderwerp en persoonsvorm in getal overeenstemmen, maar dat dit soms niet meteen duidelijk is. Het onderwerp en de persoonsvorm komen overeen in getal. Meestal zie je gelijk of het onderwerp enkelvoud of meervoud is, maar soms is het lastig. Soms bestaat het onderwerp uit een woord dat in vorm enkelvoud is, maar in betekenis als meervoud overkomt. De politie was al snel aanwezig. Na hoeveelheidswoorden als aantal, groep, kudde, serie, rij, paar, stapel, troep gebruik je enkelvoud. Een aantal kinderen was te laat. Soms heb je niet door dat het woord meervoud is. De musea hebben aangekondigd om samen te gaan werken. Musea is het meervoud van museum. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 28

thema 8 les 2 Je leert wat functiewoorden zijn. De functiewoorden verbinden de inhoudswoorden. Ze zorgen ervoor dat je de samenhang tussen de inhoudswoorden begrijpt. Functiewoorden zijn: lidwoord (lw) voornaamwoord (vnw): persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voorzetsel (vz) voegwoord (vw) vnw vz vw vnw vnw Ik ga op vakantie en ik pak mijn koffer. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 29

thema 8 les 4 Je leert hoe je leestekens plaatst in zinnen met directe rede. In de directe rede staat wat letterlijk gezegd wordt tussen aanhalingstekens. Daarom kom ik met een voorstel, zei Lubna. Lubna zei: Daarom kom ik met een voorstel. Als dat wat letterlijk wordt gezegd, wordt onderbroken, staan de verschillende stukjes tussen aanhalingstekens. Als de komma bij de letterlijke tekst hoort, schrijf je de komma voor het aanhalingsteken. Ja maar, zei ze, daarom kom ik met een voorstel. Als de komma niet bij de letterlijke tekst hoort, schrijf je de komma na het aanhalingsteken. Daarom, zei Lubna, kom ik met een voorstel. Als binnen het citaat een uitroepteken of vraagteken staat, komt er geen extra komma meer. Wie komt er met een voorstel? vroeg Lubna. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 30

thema 8 les 7 Je leert hoe je bedrijvende zinnen omzet in lijdende zinnen. Er zijn bedrijvende en lijdende zinnen. In een bedrijvende zin is het onderwerp actief: het voert de handeling van het gezegde uit. In een lijdende zin is dit niet zo. Tegenwoordige tijd Bedrijvend: Ibrahim kopt de bal. Lijdend: De bal wordt gekopt door Ibrahim. Verleden tijd Ibrahim kopte de bal. De bal werd gekopt door Ibrahim. Je maakt van een bedrijvende zin een lijdende zin door van de persoonsvorm een voltooid deelwoord te maken en het hulpwerkwoord worden te gebruiken. Tegenwoordige tijd Verleden tijd kopt wordt gekopt kopte werd gekopt Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin. de bal de bal Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter door te staan in de lijdende zin. Ibrahim door Ibrahim Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 31

thema 8 les 9 Je leert hoe je de drie meest gemaakte taalfouten kunt vermijden. 1 Hun kan nooit onderwerp van de zin zijn. Fout: Hun hebben dat gedaan. Goed: Zij hebben dat gedaan. 2 Een persoonlijk voornaamwoord mag niet als bezittelijk voornaamwoord worden gebruikt. Fout: Hij heeft me fiets gemaakt. Goed: Hij heeft mijn fiets gemaakt. 3 Als en dan worden vaak door elkaar gebruikt. Je gebruikt dan bij een vergelijking waarbij het gaat om een verschil, en als bij een overeenkomst. Fout: Hij is groter als ik. Goed: Hij is groter dan ik. Taal actief instapkaarten groep 8 Malmberg s-hertogenbosch 32