Examen Wiskundige Basistechniek 15 oktober 2011

Vergelijkbare documenten
(iii) Enkel deze bundel afgeven; geen bladen toevoegen, deze worden toch niet gelezen!

WISKUNDE 5 PERIODEN DEEL B

Per nieuwe hoofdvraag een nieuwe bladzijde gebruiken. De vragen hoeven niet in de juiste volgorde te worden opgelost.

Deel 2. Basiskennis wiskunde

Gebruik de applet om de vragen te beantwoorden. Beweeg punt P over de cirkel.

Voorbereidende sessie toelatingsexamen

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

WISKUNDE 5 PERIODEN. DATUM : 4 juni Formuleboekje voor de Europese scholen Niet-programmeerbare, niet-grafische rekenmachine

Uitgewerkte oefeningen

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

Actief gedeelte - Maken van oefeningen

Vlakke meetkunde. Module Geijkte rechte Afstand tussen twee punten Midden van een lijnstuk

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : eerste ronde

dx; (ii) * Bewijs dat voor elke f, continu ondersteld in [0, a]: dx te berekenen.(oef cursus) Gegeven is de bepaalde integraal I n = π

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Dinsdag 22 juni uur

De parabool en de cirkel raken elkaar in de oorsprong; bepaal ook de coördinaten van de overige snijpunten A 1 en A 2.

Voorbeeldtentamen Wiskunde B

WISKUNDE 5 PERIODEN. DATUM : 5 juni 2008 ( s morgens) Niet-programmeerbare, niet-grafische rekenmachine

IJkingstoets burgerlijk ingenieur juni 2014: algemene feedback

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 2 woensdag 22 juni uur

WISKUNDE 5 PERIODEN. DATUM : 8 juni 2009

De parabool en de cirkel raken elkaar in de oorsprong; bepaal ook de coördinaten van de overige snijpunten A 1 en A 2.

Tentamen Wiskunde B CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN WISKUNDE. Datum: 16 januari uur Aantal opgaven: 5

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste Ronde.

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax

11.1 De parabool [1]

TRILLINGEN EN GOLVEN HANDOUT FOURIER

Oefenexamen 2 H1 t/m H13.2 uitwerkingen. A. Smit BSc

TOELATINGSEXAMEN ANALYSE BURGERLIJK INGENIEUR EN BURGERLIJK INGENIEUR ARCHTECT - 3 JULI 2003 BLZ 1/8

Leerplandoelstelling Delta Nova 4 hoofdstukken en paragrafen. I Meetkunde. M1 B Bewijzen dat door drie niet-collineaire punten juist één cirkel gaat.

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste ronde.

Tentamen Wiskunde B CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN WISKUNDE. Datum: 19 december Aantal opgaven: 5

Uitwerkingen Tentamen Gewone Differentiaalvergelijkingen

Examen VWO. wiskunde B1,2

Wiskundige Technieken

P is nu het punt waarvan de x-coördinaat gelijk is aan die van het punt X en waarvan de y-coördinaat gelijk is aan AB (inclusief het teken).

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a

RESERVE VRAGEN WISKUNDE 5 PERIODEN DEEL B

Zelftest wiskunde voor Wiskunde, Fysica en Sterrenkunde

Examenvragen Hogere Wiskunde I

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1

Voorbeeldtentamen Wiskunde B

12 Vlaamse Wiskunde Olympiade: eerste ronde

Examen Complexe Analyse (September 2008)

IJkingstoets burgerlijk ingenieur juni 2014: algemene feedback

1.1 Definities en benamingen 9 Oefeningen Cirkel door drie punten 13 Oefeningen 14

13 Vlaamse Wiskunde Olympiade: tweede ronde

G Biochemie & Biotechnologie, Chemie, Geografie. K Geologie, Informatica, Schakelprogramma s

Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 30 juni 2014: algemene feedback

Complexe e-macht en complexe polynomen

Oefeningen Wiskundige Analyse I

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste Ronde.

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste Ronde.

Definitie van raaklijn aan cirkel: Stelling van raaklijn aan cirkel:

2 Kromming van een geparametriseerde kromme in het vlak. Veronderstel dat een kromme in het vlak gegeven is door een parametervoorstelling

Les 1 Kwadraat afsplitsen en Verzamelingen

opdrachten bij hoofdstuk 7 Lijnen cirkels als PDF


Samenvatting wiskunde B

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 2018: algemene feedback

Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 15 september 2014: algemene feedback

Examen VWO. wiskunde B1,2. tijdvak 1 dinsdag 2 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen wiskunde B vwo I

Paragraaf 11.0 : Voorkennis

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2002-I

Wiskunde met (bedrijfs)economische toepassingen

13 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede ronde.

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Wiskunde: cirkel en parabool. 16 september dr. Brenda Casteleyn

Uitwerkingen toets 12 juni 2010

OEFENOPGAVEN BIJ HET TENTAMEN ANALYSE 1 (COLLEGE NAJAAR 2006). (z + 2i) 4 = 16. y 4y + 5y = 0 y(0) = 1, y (0) = 2. { 1 + xc 1 voor x > 0.

9.1 Vergelijkingen van lijnen[1]

Uitwerkingen tentamen Wiskunde B 16 januari 2015

Doe de noodzakelijke berekeningen met de hand; gebruik Maple ter controle.

Pienter 1ASO Extra oefeningen hoofdstuk 7

Wiskunde oefentoets hoofdstuk 10: Meetkundige berekeningen

Uitwerkingen voorbeeldtentamen 2 Wiskunde B 2018

Polynomen. + 5x + 5 \ 3 x 1 = S(x) 2x x. 3x x 3x 2 + 2

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste Ronde.

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 20 juni uur

6.0 Differentiëren Met het differentiequotiënt bereken je de gemiddelde verandering per tijdseenheid.

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde.

héöéäëåéçéå=~äë=ãééíâìåçáöé=éä~~íëéå=ãéí=`~äêá= = hçéå=píìäéåë= = = = = = = =

TENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2008-II

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Inversie. Hector Mommaerts

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde.

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Hoofdstuk 8 : De Cirkel

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2008-II

wiskunde B pilot havo 2015-II

Complexe getallen: oefeningen

Examen VWO. Wiskunde B Profi

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts

15.0 Voorkennis. Herhaling rekenregels voor differentiëren: (somregel) (productregel) (quotiëntregel) n( x) ( n( x))

Verbanden en functies

Vlaamse Wiskunde Olympiade : tweede ronde

wiskunde B vwo 2016-I

Transcriptie:

Examen Wiskundige Basistechniek 15 oktober 2011 vraag 1: Gegeven is het complex getal ω = exp(i π 5 ). vraag 1.1: Als we in het complexe vlak het punt P met cartesiaanse coördinaten (x, y) vereenzelvigen met het complex getal z = x + iy, en het punt Q vereenzelvigen met het complex getal ω 2 z, welke transformatie is het dan die P omzet in Q? Maak een figuur! vraag 1.2: Stel een veeltermvergelijking op van zo laag mogelijke graad en met reële coëfficiënten, waarvan ω een wortel is. Leg uit! vraag 1.3: Stel een veeltermvergelijking op van de vorm z k = a, k N, k 0, a R, met een zo klein mogelijke waarde van k, waarvan ω een wortel is. Bepaal de overige wortel(s) van deze veeltermvergelijking in polaire vorm en druk deze uit als natuurlijke macht(en) van ω. Teken alle wortels in het complexe vlak. vraag 1.4: Bepaal in zijn meest eenvoudige gedaante het getal ω + ω 3 + ω 7 + ω 9. vraag 1: Gegeven is het complex getal ω = exp(i π 7 ). vraag 1.1: Als we in het complexe vlak het punt P met cartesiaanse coördinaten (x, y) vereenzelvigen met het complex getal z = x + iy, en het punt Q vereenzelvigen met het complex getal ω 2 z, welke transformatie is het dan die P omzet in Q? Maak een figuur! vraag 1.2: Stel een veeltermvergelijking op van zo laag mogelijke graad en met reële coëfficiënten, waarvan ω een wortel is. Leg uit! vraag 1.3: Stel een veeltermvergelijking op van de vorm z k = a, k N, k 0, a R, met een zo klein mogelijke waarde van k, waarvan ω een wortel is. Bepaal de overige wortel(s) van deze veeltermvergelijking in polaire vorm en druk deze uit als natuurlijke macht(en) van ω. Teken alle wortels in het complexe vlak. vraag 1.4: Bepaal in zijn meest eenvoudige gedaante het getal ω+ω 3 +ω 5 +ω 9 +ω 11 +ω 13.

vraag 2: Gegeven de matrices p 4/5 3/5 x u A = 4/5 9/25 12/25 X = y Y = v 3/5 12/25 16/25 z w De actie van de matrix A op het punt met cartesiaanse coördinaten (x, y, z) resulteert in het punt met cartesiaanse coördinaten (u, v, w) derwijze AX = Y. vraag 2.1: Voor welke waarde(n) van de reële parameter p is rang(a)=3? vraag 2.2: Voor welke waarde(n) van de reële parameter p is rang(a)=2? vraag 2.3: Een fixpunt onder de actie van de matrix A is een punt met coördinaten (x, y, z) derwijze AX = X. Bepaal, m.b.v. de rij-echelonmethode, alle fixpunten onder de actie van de gegeven matrix A. vraag 2.4: Een fixvlak onder de actie van de matrix A is een vlak waarvan elk punt onder de actie van de matrix A wordt omgezet in een punt van hetzelfde vlak. Stel nu p = 0 en bepaal de cartesiaanse vergelijking van alle fixvlakken onder de actie van de gegeven matrix A. vraag 2: Gegeven de matrices p 3/5 4/5 x u A = 3/5 16/25 12/25 X = y Y = v 4/5 12/25 9/25 z w De actie van de matrix A op het punt met cartesiaanse coördinaten (x, y, z) resulteert in het punt met cartesiaanse coördinaten (u, v, w) derwijze AX = Y. vraag 2.1: Voor welke waarde(n) van de reële parameter p is rang(a)=3? vraag 2.2: Voor welke waarde(n) van de reële parameter p is rang(a)=2? vraag 2.3: Een fixpunt onder de actie van de matrix A is een punt met coördinaten (x, y, z) derwijze AX = X. Bepaal, m.b.v. de rij-echelonmethode, alle fixpunten onder de actie van de gegeven matrix A. vraag 2.4: Een fixvlak onder de actie van de matrix A is een vlak waarvan elk punt onder de actie van de matrix A wordt omgezet in een punt van hetzelfde vlak. Stel nu p = 0 en bepaal de cartesiaanse vergelijking van alle fixvlakken onder de actie van de gegeven matrix A.

vraag 3.1: Van de functie f is het volgende gekend: (i) het definitiegebied van f is dom(f) = R =], + [; (ii) f is continu in R; (iii) f is een oneven functie; (iv) f is afleidbaar in ], 0[ ]0, + [ en niet afleidbaar in x = 0; (v) f bezit 3 nulpunten, te weten: a, 0, a met a > 0; (vi) f bezit 2 nulpunten, te weten: b, b, met 0 < b < a; (vii) lim x f(x) = ; (viii) de grafiek van f vertoont geen enkele asymptoot. Schets de grafiek van f en geef de verschillende elementen in de redenering. vraag 3.2: Beschouw de integraal I = π π sin(mx) sin(nx) dx Hierin zijn m en n gehele parameters. Gevraagd: Voor welke waarden van m en n is I verschillend van nul? Leg uit. vraag 3.1: Van de functie f is het volgende gekend: (i) het definitiegebied van f is dom(f) = R =], + [; (ii) f is continu in R; (iii) f is een even functie; (iv) f is afleidbaar in ], 0[ ]0, + [ en niet afleidbaar in x = 0; (v) f bezit 3 nulpunten, te weten: a, 0, a met a > 0; (vi) f bezit 2 nulpunten, te weten: b, b, met 0 < b < a; (vii) lim x f(x) = + ; (viii) de grafiek van f vertoont geen enkele asymptoot. Schets de grafiek van f en geef de verschillende elementen in de redenering. vraag 3.2: Beschouw de integraal I = π π cos(mx) cos(nx) dx Hierin zijn m en n gehele parameters. Gevraagd: Voor welke waarden van m en n is I verschillend van nul? Leg uit.

vraag 4: Gegeven zijn de cirkel C 1 met middelpunt O 1 en straal R 1 en de cirkel C 2 met middelpunt O 2 en straal R 2, met R 1 > R 2. De afstand tussen beide middelpunten bedraagt d met d > R 1 + R 2. Men beschouwt een zogenaamde gemeenschappelijke binnenraaklijn van beide cirkels, dit is een rechte die raakt aan beide cirkels, waarbij deze cirkels aan weerszijden liggen van deze gemeenschappelijke raaklijn. De respectieve raakpunten noemt men T 1 en T 2. vraag 4.1: Bepaal de afstand tussen T 1 en T 2 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.2: Bepaal O 1 O 2 O 1 T 1 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.3: Bepaal O 1 O 2 O 2 T 2 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.4: Er bestaat juist één cirkel die gaat door T 1, T 2 en O 2 (dit moet u niet bewijzen); noem deze cirkel C 3. Deze cirkel C 3 snijdt de rechte O 1 T 1 in een punt P. Beschouw nu ook nog de cirkel C 4 met middellijn O 1 O 2. Bewijs dat P op C 4 ligt. vraag 4: Gegeven zijn de cirkel C 1 met middelpunt O 1 en straal R 1 en de cirkel C 2 met middelpunt O 2 en straal R 2, met R 1 > R 2. De afstand tussen beide middelpunten bedraagt d met d > R 1 +R 2. Men beschouwt een zogenaamde gemeenschappelijke buitenraaklijn van beide cirkels, dit is een rechte die raakt aan beide cirkels, waarbij deze cirkels aan dezelfde kant liggen van deze gemeenschappelijke raaklijn. De respectieve raakpunten noemt men T 1 en T 2. vraag 4.1: Bepaal de afstand tussen T 1 en T 2 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.2: Bepaal O 1 O 2 O 1 T 1 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.3: Bepaal O 1 O 2 O 2 T 2 als functie van enkel d, R 1 en R 2. vraag 4.4: Er bestaat juist één cirkel die gaat door T 1, T 2 en O 2 (dit moet u niet bewijzen); noem deze cirkel C 3. Deze cirkel C 3 snijdt de rechte O 1 T 1 in een punt P. Beschouw nu ook nog de cirkel C 4 met middellijn O 1 O 2. Bewijs dat P op C 4 ligt.

vraag 5: Bechouw de verzameling H van de hoekpunten van een regelmatige 9-hoek. vraag 5.1: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren? vraag 5.2: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan juist één zijde tevens zijde is van de gegeven 9-hoek? vraag 5.3: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan twee zijden tevens zijde zijn van de gegeven 9-hoek? vraag 5.4: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan tenminste één zijde tevens zijde is van de gegeven 9-hoek? vraag 5: Beschouw de verzameling H van de hoekpunten van een regelmatige 11-hoek. vraag 5.1: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren? vraag 5.2: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan juist één zijde tevens zijde is van de gegeven 11-hoek? vraag 5.3: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan twee zijden tevens zijde zijn van de gegeven 11-hoek? vraag 5.4: Hoeveel driehoeken bestaan er waarvan de drie hoekpunten tot de verzameling H behoren en waarvan tenminste één zijde tevens zijde is van de gegeven 11-hoek?