I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Vergelijkbare documenten
I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

I. SAMENVATTING BESLUIT

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

Beslissing. De aanvraag

Beschikking Wet milieubeheer

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

Afdeling Vergunningen

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 12 te Maarssen, kadastraal bekend onder gemeente Maarssen, sectie A, nummer 3835 gedeeltelijk.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Aanmeldnotitie Besluit Mer

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

Beschikking maatwerkvoorschriften

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

De inrichting is gelegen aan de Nijverheidsweg-Noord 135 te Amersfoort, kadastraal bekend, gemeente Amersfoort, sectie D, nummer 9194.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling Vergunningen

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

De locatie is gelegen in Schalkwijk (gemeente Houten) kadastraal bekend: HTN04 I 414G. Het uitvlakken zal plaatsvinden op bovengenoemd perceel.

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Hoarnestreek RN Tzummarum. Omgevingsvergunning

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

Wet milieubeheer. Beschikking maatwerkvoorschriften

Afdeling Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht. Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

M.E.R. beoordelingsbesluit

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerp omgevingsvergunning UV

I. SAMENVATTING ONTWERP-BESLUIT

Afdeling Vergunningen

Dienst water en milieu

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

I. SAMENVATTING BESLUIT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

De inrichting is gelegen aan de Peter van den Breemerweg ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie L, nummer 221.

Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Beslissing. Dienst water en milieu

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Omgevingsdienst Brabant Noord

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

INTREKKING VERGUNNING

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide (NO 2 )

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Datum 30 september 2008 Team Milieubeheer Nummer 2008INT Referentie R.W.E. Kropf / J. Jehee

Dienst water en milieu

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

BESLUIT. Omgevingsdienst Regio Arnhiem OMGEVINGSVERGUWNING

Afdeling Vergunningverlening

Transcriptie:

Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht BESCHIKKING van GS van Utrecht Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl Datum 10 februari 2009 Team Milieubeheer Nummer 2009INT235588 Referentie R. Bakker Uw brief van - Doorkiesnummer 030 258 2437 Uw nummer - Faxnummer 030 258 2990 Bijlagen 4 Onderwerp Wet milieubeheer beschikking I. BESLISSING Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wm, juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking. dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen. dat hoofdstuk 11 van de voorschriften gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; deze beschikking bekend te maken op 18 februari 2009. II. DE AANVRAAG II.A. Beschrijving van de aanvraag De op 6 mei 2008 door ons ontvangen aanvraag van (hierna: de aanvrager) tezamen met de later ontvangen aanvulling/wijzigingen vormt een aanvraag voor een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 4 en 5-5a te Soest, kadastraal bekend onder Soest Sectie G nummers 6405, 7039 en 6491 (ged.). Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in het inkopen, inzamelen, sorteren, bewerken, tijdelijk bewaren en verkopen van ferro en non ferro metalen, voorwerpen van fabrieks-, magazijn- en zolderopruimingen en ander secundaire grondstoffen (papier en plastics). Verder ook het inzamelen, samenpakken en tijdelijk opslaan van accu's. Er worden ook containers verhuurd aan derden voor inzameling van bedrijfsafval en hout. Op grond van categorie 28.4, onder a5, a6, b1, b2 en c1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.B. Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Er vindt een uitbreiding plaats met een dependance en de oprichtingsvergunning van 31 maart 1998 (nr. 97431914mvv) is op 22 mei 2008 verlopen. II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een industrieterrein. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van 12 meter, dit betreft een bedrijfswoning. De dichtstbijzijnde niet-bedrijfswoning ligt op 95 meter. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Soest 1997 is het terrein van de inrichting bestemd voor B3 Bedrijfsdoeleinden. De aangevraagde activiteiten zijn hiermee niet in strijd. Voor bebouwing buiten de bebouwingsstrook is vrijstelling verleend door toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. II.D. Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting hebben wij in het verleden de volgende vergunningen verleend: Soort Datum Nummer Bevoegd gezag oprichtingvergunning 31 maart 1998 97431914mvv Ambtshalve wijziging 14 oktober 2003 2003WEM004743i Wijziging voorschrift 16 november 2004 2004WEM004876i De oprichtingsvergunning van 31 maart 1998 is op 22 mei 2008 verlopen. De onderhavige aanvraag betreft derhalve een aanvraag om de oprichting van een bedrijf. III. PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 6 mei 2008 ontvangen en is door ons ter informatie op 29 mei 2008 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. Het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 31 juli 2008 in de gelegenheid gesteld om tot 31 oktober 2008 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 29 oktober 2008 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 68 dagen. III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor het bouwen van de bedrijfshal op het perceel Nijverheidweg 5-5a is op 26 maart 2007, door burgemeester en wethouders van Soest, vergunning verleend. Doordat de bouwvergunning al is verleend is er in dit geval geen sprake meer van coördinatie. III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo-vergunning) De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Aanvrager heeft bij ons op 6 mei 2008 tezamen met de aanvraag om een Wm-vergunning een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend. Aanvrager heeft ook bij Waterschap Vallei en Eem op 27 mei 2008 rechtstreeks een Wvoaanvraag ingediend. Op grond van artikel 14.2 lid 1 van de Wet milieubeheer stellen wij de ontvangstdatum van beide aanvragen vast op 27 mei 2008. De startdatum voor beide procedures is 27 mei 2008. Beide aanvragen zijn gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp) beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden. III.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is op 17 december 2008 gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal blad Soest Nu. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen bij de provincie Utrecht, Provinciehuis, Pythagoraslaan 101 te Utrecht; bij de gemeente Soest, Gemeentehuis, Raadhuisplein 1 te Soest en bij Waterschap Vallei & Eem, Fokkerstraat 16 te Leusden, namelijk van 17 december 2008 tot en met 27 januari 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen of adviezen ingekomen. IV. GROENE WETTEN IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden, die geen bescherming genieten conform de Vogelrichtlijn dan wel als beschermd natuurmonument zijn aangewezen, aangewezen als HR-gebied: Botshol, nabij Abcoude; Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede. De inrichting is niet gelegen in of nabij bovengenoemde habitatrichtlijn gebieden. Er zijn geen effecten van de inrichting op Habitatrichtlijngebieden te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk. IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De afstand tot Groot Zandbrink is 15 km. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998. IV.C. Flora- en flaurawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is gezien de locatie van de inrichting niet benodigd. IV.D. Ecologische Hoofdstructuur Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De inrichting is niet gelegen in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

V. ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER V.A. Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. V.B. IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het samenvoegen/opbulken van van buiten de inrichting afkomstige (gevaarlijke) afvalstoffen. Een beperkte hoeveelheid afvalstoffen komen vrij bij ondersteunende processen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Ad b Ad c Ad d Ad e Ad f Ad g Ad h Ad i Ad j Ad k Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in de inrichting geen gevaarlijke stoffen toegepast. Er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden voor de verdere verwerking opgebulkt. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen, en van afvalstoffen Binnen de inrichting vinden geen processen plaats waarbij stoffen worden uitgestoten en gebruikt. Er worden wel afvalstoffen van buiten de inrichting geaccepteerd. Voorzover mogelijk worden deze afvalstoffen, na bewerking door een externe verwerker, ingezet voor hergebruik. De ontwikkeling van de mogelijkheden voor de inzet ten behoeve van hergebruik houdt aanvrager in het oog en zal indien van toepassing in de toekomst werkprocedures hierop aanpassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor de opslag, het sorteren, samenvoegen een opbulken van afvalstoffen de thans beste beschikbare technieken toegepast die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis De aanvraag bevat een milieubeleidsverklaring. Hierin wordt aangegeven dat waar dit mogelijk en bedrijfseconomisch verantwoord is, aanvrager tevens de milieubelasting en milieurisico s die verbonden zijn aan de bedrijfsvoering zal terugdringen. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in hoofdstuk VI. Lucht. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen Binnen de inrichting worden geen nieuwe installaties in gebruik genomen. Er wordt uitsluitend gewerkt met (kleine) installaties die nu reeds in bedrijf zijn. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is nauwelijks verbruik van grondstoffen. Voor de overwegingen ten aanzien van energie en waterverbruik wordt verwezen naar de hoofdstukken XI en XII. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico s voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de milieuthema s komen wij hierop terug. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf XVIII.C. Ongevallen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - Nederlandse emissierichtlijnlucht (NeR); - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties; - Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragrafen. V.C. Algemene maatregelen van bestuur Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. (In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn.) Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. Overige algemene maatregelen van bestuur. In onderstaande amvb's op grond van artikel 8.40 van de Wm worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de betreffende amvb worden afgeweken voor zover dat in de amvb is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze amvb's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van: Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de daarbij behorende Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur; Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan het gestelde in dit/deze besluit(en). In artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur wordt het volgende gesteld: "Het bevoegd gezag verbindt zodanige voorschriften aan vergunningen van inrichtingen die afgedankte elektrische en elektronische apparatuur verwerken, dat de technische voorschriften van bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96 met ingang van 13 augustus 2005 worden gerealiseerd". De voorschriften welke betrekking hebben op de opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn in deze beschikking opgenomen. VI. LUCHT VI.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van september 2005. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. VI.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting een zeer beperkte emissie naar de lucht optreedt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Er worden binnen de inrichting geen stuifgevoelige stoffen opgeslagen. Eventuele emissies van fijn stof (PM 10 ) en/of stikstofoxiden worden veroorzaakt door: gasgestookte verwarmingsinstallaties (gezamenlijke nominale bovenwaarde capaciteit <100 kw); de uitstoot van de draaiende motoren van voertuigen op de inrichting; het rijden met voertuigen over stoffige wegen en terreindelen; incidenteel gebruik van lasapparatuur; verkeer van en naar de inrichting. VI.C. De te verwachten ontwikkelingen Binnen de inrichting zijn op korte termijn geen ontwikkelingen te verwachten die invloed hebben op emissies naar de lucht. VI.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht In perioden van droogte kan stof opwaaien bij het rijden van wagens over het terrein, of bij het oppakken van afvalstoffen voor verdere bewerking. Overigens zij opgemerkt, dat binnen de inrichting geen stuifgevoelige afvalstoffen worden op- en/of overgeslagen. Om opwaaien van stof te voorkomen wordt indien nodig gesproeid met water. VI.E. Grof- en fijn stof verspreiding Oppervlaktebronnen (opgeslagen in de buitenlucht) Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. VI.F. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer Wettelijk kader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mogen worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting. Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM10 en stikstofdioxide bepaald. Referentiejaar: 2007 De door ons vastgestelde achtergrondconcentraties: Stof Norm Grenswaarde zoals Achtergrondconcentrat genoemd in Wm, bijlage 2 ie en/of aantal dagen * PM10 Jaargemiddelde 40 µg/m3 21,8 µg/m 3 in 2008 concentratie 20,6 µg/m 3 in 2011 PM10 aantal overschrijdingsdagen per jaar van 50 µg/m3 24- uursgemiddelde waarde Stikstofdioxidejaargemiddelde concentratie 19,7 µg/m 3 in 2015 35 dagen 12 dagen in 2008 9 dagen in 2011 7 dagen in 2015 40 µg/m3 (na 2009) 23,5 µg/m 3 in 2008 21,0 µg/m 3 in 2011 18,5 µg/m 3 in 2015 *) De achtergrondconcentratie in µg/m 3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het RIVM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. De maatgevende locatie van deze waarde bevindt zich op de plek waar deze, opgeteld met de bijdrage van de inrichting, maximaal is (worst place). De achtergrondconcentraties zijn laag ten opzichte van grenswaarden. De bijdrage van de inrichting (afkomstig van vrachtwagens en stookinstallatie) aan de luchtkwaliteit is laag. De grenswaarden zullen als gevolg van het in werking zijn van de inrichting niet worden overschreden. VI.G. Conclusie overweging aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen strijdigheid met de grenswaarden, gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. VII. GEUR VII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. VII.B. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt. VIII. GELUID EN TRILLINGEN VIII.A. Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat er geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door het storten van afval in containers, het omwisselen van containers, het verplaatsen van afvalmaterialen met kranen en heftrucks, het rijden met vrachtwagens op het terrein en het rijden van vrachtwagens van- en naar het terrein toe. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van HMB B.V. getiteld Prognoseberekening geluiduitstraling industrielawaai, Nijverheidsweg 4 te Soest, kenmerk 07247901N d.d. 17 september 2008. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Ook wordt het geluid van de bijzondere situaties beoordeeld. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. VIII.B. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, gezoneerd Aanvrager ligt op het gezoneerde industrieterrein Soestdijk in de gemeente Soest. De geluidzone is op 13 juni 1989 vastgesteld. Bij het besluit op de aanvraag nemen wij in ieder geval in acht de geldende grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 db(a) etmaalwaarde. Voor de woningen binnen de zone geldt een grenswaarde van 55 db(a). In het akoestisch rapport dat deel uitmaakt van de vergunningaanvraag is de geluidimmissie, zowel voor de dag-, avond- als nachtperiode, aangegeven ter plaatse van de door de zonebeheerder vastgestelde zonebewakingspunten (waarbij de 50 db(a) niet overschreden mag worden) en bij relevante woningen binnen de zone. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

De zonebeheerder heeft verklaard dat de berekende geluidimmissie, gecumuleerd met de geluidimmissie van de overige op het industrieterrein gevestigde bedrijven, past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein. Op het industrieterrein is een woning aanwezig. Voor deze woning geldt de wettelijke grenswaarde niet. De woning ligt op een geluidgezoneerd industrieterrein en heeft hierdoor geen geluidgevoelige bestemming. Aan de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening genoemde streefwaarde voor de cumulatieve geluidsbelasting van 65 db(a) wordt voldaan. VIII.C. Maximaal geluidsniveau (LAmax) De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 db(a) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ook van deze grenswaarden af te wijken of activiteiten uit te zonderen van de toetsing. Aan de grenswaarden wordt voldaan. De maximale geluidsniveaus hebben wij in een voorschrift vastgelegd. VIII.D. Indirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. Het geluid van het verkeer van en naar een inrichting gelegen op een gezoneerd industrieterrein mag bij vergunningverlening Wet milieubeheer niet worden getoetst aan de in de circulaire genoemde grenswaarden, omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. VIII.E. Bijzondere situaties Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. Aanvrager vraagt voorts vergunning voor een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie; een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar met enige regelmaat voordoet. Het betreft werkzaamheden, in een overwerksituatie, buiten de dagperiode op het bestaande deel van de inrichting gedurende ten hoogste 12 keer per jaar gedurende twee uren en één uur in de avond- respectievelijk nachtperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Gelet op de in het akoestisch onderzoek aangegeven geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie, kunnen wij deze toestaan. Van de afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie dienen wij vooraf op de hoogte te worden gesteld. VIII.F. Conclusies Aanvrager heeft in hoofdstuk 6 van het akoestisch onderzoek aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden en op de zonegrens. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met in achtneming van de in het akoestisch onderzoek vermelde afschermende maatregelen op het bestaande en nieuwe achterterrein. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. VIII.G. Trillingen Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de in 2002 verschenen Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meeten beoordelingsrichtlijn". In de Richtlijn wordt gesproken van streefwaarden. Deze streefwaarden zijn erop gericht om hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Aan deze vergunning is een voorschrift (vangnet) verbonden waarin waarden voor trillingsniveaus worden genoemd die niet mogen worden overschreden. Op deze wijze is geborgd dat aan de streefwaarden uit de bovengenoemde richtlijn wordt voldaan. Omdat in het verleden nooit klachten vanuit de omgeving over trillingen afkomstig van de inrichting zijn gemeld, mag verwacht worden dat de inrichting kan voldoen aan de in het voorschrift gestelde waarden. IX. BODEM IX.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IX.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - Opslag van dieselolie in bovengrondse tank; - Opslaan en samenpakken van accu's; - Opslag diverse metaalafvalstoffen; - Storten, sorteren en knippen van metaalafvalstoffen; - Persen van lege drums. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Bij de aanvraag zijn 2 bodemrisicodocumenten gevoegd. In het document van 11 maart 2008 zijn voor de nieuwbouwlocatie van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek. Het document van 17 mei 2005 bevat voor de locatie Nijverheidsweg 4 een beoordeling van de vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen. IX.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: Op de locatie Nijverheidsweg 4 is het buitenterrein grotendeels voorzien van een vloeistofdichte vloer. Een klein deel heeft alleen een klinkerbestrating. Binnen in de bedrijfshal is een klein deel van de vloer, waar onder andere de dieselolietank staat voorzien van een vloeistofdichte vloer. De dieselolietank staat in een lekbak. Op de locatie Nijverheidsweg 5, 5a zijn het buitenterrein en de bedrijfshal geheel voorzien van een vloeistofdichte vloer. Accu s staan in zuurbestendige containers. IX.D. Beoordeling en conclusie Voor de locatie Nijverheidsweg 4 geldt het volgende: Zoals boven vermeld is het buitenterrein grotendeels voorzien van een vloeistofdichte vloer. Een klein deel heeft alleen een klinkerbestrating. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden. Op het deel van het buitenterrein met alleen klinkerbestrating mogen geen bodembedreigende stoffen worden opgeslagen dan wel handelingen hiermee worden verricht. Voor de dieselolietank worden nog extra voorschriften opgenomen. Hiermee wordt het verwaarloosbaar bodemrisico behaald. Voor de locatie Nijverheidsweg 5, 5a hebben wij het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico kan worden behaald. Aanvrager geeft aan voor vloeistofdichte voorzieningen te hebben gekozen. Aanvrager heeft de vloeistofdichte vloeren aangelegd. Een verwaarloosbaar bodemrisico is gerealiseerd. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden. IX.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Bodemonderzoek locatie Nijverheidsweg 5-5a, september 2006, projectnr. BO 6852 Bodemonderzoek locatie Nijverheidsweg 4, maart 1990, rapportnr. 301378 Deze onderzoeken geven ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. Na beëindigen van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verloren. X. AFVALWATER X.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. Specifieke voorschriften gericht op de kwantiteit van het te lozen afvalwater zijn niet opgenomen. Getoetst is of de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater af te voeren (zie paragraaf XB Beoordeling en conclusie. De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze beschikking opgenomen. X.B. Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" opgenomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

In de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijk vuilwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van afvalwaterstromen op het gemeentelijk vuilwaterriool is de hydraulische capaciteit van dit riool. Gelet op de omvang van de lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing. Dit blijkt uit het contact dat wij hierover hebben opgenomen met de gemeente Soest zijnde de beheerder van dit rioolstelsel. XI. ENERGIE XI.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kwh of 25.000 m 3 aardgas equivalenten. Daarom zal aan de vergunning uitsluitend een voorschrift verbonden worden waarin van aanvrager wordt verlangd dat hij jaarlijks rapporteert over het energiegebruik. XII. VERRUIMDE REIKWIJDTE XII.A. Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Ter bescherming van het milieu is in de Wm gesteld dat een ieder er naar dient te streven de eventuele milieubelasting, die wordt veroorzaakt door zijn of haar activiteiten tot een minimum te beperken; dit met inzet van alle maatregelen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat de aspecten watergebruik en het verkeer van en naar de inrichting in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie' worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. In deze beschikking zijn voornoemde aspecten, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria beoordeeld. Daarnaast hebben de provincies besloten om uitsluitend voor vervoer een aangepast relevantiecriterium te hanteren, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A. Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De handreiking hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Onderhavige inrichting betreft een inrichting waar afvalstoffen worden geaccepteerd, opgeslagen, gesorteerd een eventueel fysisch bewerkt. Bij deze handelingen/bewerkingen ontstaan geen nieuwe afvalstoffen. De afvalstoffen die ontstaan zijn reeds onderdeel van de geaccepteerde partijen en bestaan in hoofdzaak uit hout, kunststoffen, papier en karton. Processen waarbij relevante hoeveelheden nieuwe afvalstoffen ontstaan, vinden niet plaats binnen de inrichting. Wij hebben daarom in deze beschikking verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting de volgende afvalstoffen, waarvan in het LAP is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd, vrijkomen: Papier/karton/glas/GFT Gevaarlijke afvalstoffen (restvloeistoffen); Houten pallets Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding voor deze afvalstoffen te verlangen. XIII.B. Overwegingen voor afvalverwerkers Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 17 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP zijn kortweg aan te duiden als: De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf "Algemene bepalingen bij vergunningverlening" aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Daarnaast bevat deel 2 de LAP Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de "Toelichting bij de sectorplannen" zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk "Afbakening sectorplan" aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en be- en verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: (het getal tussen haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP). Wit- en bruingoed (15) Papier en karton (18) Kunststofafval (19) Metaalafvalstoffen (21) Kabelreststoffen (26) Accu s (30) Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 18 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Het beleid voor elektronisch afval is neergelegd in sectorplan15 'Wit- en bruingoed'. In dit sectorplan is vermeld dat de Europese Richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in voorbereiding is. Deze richtlijn zal eisen gaan stellen aan een systeem van inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van onder meer elektrische en elektronische apparatuur. De genoemde Europese Richtlijn is inmiddels gereed en door middel van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de daarbij gehorende regeling in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Het sectorplan 'wit- en bruingoed' (15) van het LAP is naar aanleiding van deze wijziging nog niet aangepast. Wij hebben de aanvraag getoetst aan de nieuwe regelgeving te weten: Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur; Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur; Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). Voor de toetsing is tevens gebruik gemaakt van de door het ministerie van VROM opgestelde "Leidraad Bijlage II en artikel 6.1 Europese AEEA richtlijn" (versie mei 2006). De verwerking zoals beschreven in de nieuwe regelgeving wordt door ons gezien als de minimumstandaard. Uitsluitend opslaan In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Aanvrager heeft aangevraagd om de afvalstoffen, als genoemd in bijlage 18 eerste tabel van de aanvraag, uitsluitend op te slaan. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet inzamel-vergunningplichtig zijn. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking De bewerkingen die plaatsvinden zijn uitsluitend gericht op het verkrijgen van zuivere (hoogwaardiger) afvalstromen en/of het terugbrengen van het volume ter beperking van het aantal transportbewegingen. Be-/verwerkingen waarbij de aard en samenstelling van de afvalstoffen verandert, vinden niet plaats; er wordt uitsluitend geknipt en geperst. De uitgevoerde be-/verwerkingen vormen geen onderdeel van de in de sectorplannen genoemde minimumstandaarden. Toetsing aan deze minimumstandaarden heeft dan ook niet plaatsgevonden. Wel is beoordeeld of de be-/verwerkingen tot gevolg hebben dat de afvalstoffen uiteindelijk op een laagwaardiger wijze verwerkt moeten worden. Uit de beoordeling is gebleken dat dit niet het geval is. De in de aanvraag genoemde be-/verwerkingen kunnen vergund worden. Sturingsvoorschriften In het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dient te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 19 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting geen deelbewerkingen van de minimumstandaard plaatsvinden. Daarom hebben wij geen sturingsvoorschriften opgenomen, inhoudende dat deels bewerkt afval, dient te worden afgegeven aan een vergunninghouder die ervoor zorgt dat het afval conform de minimumstandaard verder wordt verwerkt of verwijderd. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Uit de aanvraag blijkt dat er geen afvalstoffen worden gemengd. Wel worden (verschillende) afvalstoffen samengevoegd. Dit samenvoegen (opbulken) is uitsluitend toegestaan indien het afvalstoffen betreft die qua aard, samenstelling en concentraties met elkaar vergelijkbaar zijn Acceptatie en verwerking (A&V-beleid) In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord" (hierna:dvv), maar dat per specifieke situatie maatwerk moet worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&V-beleid instemmen, behoudens de Euralcodes. Een onjuiste code hebben wij, in overleg met de aanvrager, gewijzigd in de bij de benaming van de afvalstof behorende code. Voor wat betreft de te accepteren afvalstoffen zijn in de voorschriften euralcodes opgenomen. De in de aanvraag en voorschriften genoemde euralcodes moeten als indicatief en niet limitatief worden beschouwd. De omschrijving zoals opgenomen in bijlage 18 van de aanvraag bepaalt of een afvalstof wel/niet geaccepteerd mag worden. Indien vergunninghouder afvalstoffen wil accepteren waarvan de euralcode niet in deze vergunning is opgenomen, moet dit vooraf schriftelijk aan ons medegedeeld worden. Verder is in de voorschriften opgenomen dat overeenkomstig de procedures en aanvullingen waarom is verzocht, gehandeld moeten worden. AO/IC In het LAP is tevens aangegeven dat een beperkt aantal bedrijven dat gevaarlijke afvalstoffen accepteert over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dient te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord", maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 20 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met deze AO/IC instemmen. Wijzigingen A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten van Aanvrager in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. XIV.OPSLAG GEVAARLIJKE EN/OF BRANDBARE (AFVAL)STOFFEN XIV.A. Algemeen Opslag gevaarlijke stoffen In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van vloeibare aardolieprodukten. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. Gevolgen van aangevraagde opslagactiviteiten: Binnen de inrichting bevinden zich de volgende opslagen: Opslag accu s Opslagtank dieselolie Opslag onderhoudsmiddelen (olie, vetten) Verwachten ontwikkelingen: Er zijn met betrekking tot dit aspect geen ontwikkelingen te verwachten. Maatregelen en voorzieningen voor de opslag: Accu s in zuurbestendige containers op vloeistofdichte vloer De opslagtank met dieselolie is geplaatst in een lekbak. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 21 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Beoordeling en conclusie: Om te garanderen dat de opslag van verpakte gevaarlijke (afvalstoffen) conform de BBT plaats vindt, schrijven wij maatregelen/voorzieningen uit paragraaf 3 van de PGS 15 voor. Om te garanderen dat de opslag van dieselolie plaatsvindt conform de BBT, schrijven wij de voor een stalen tank van toepassing zijnde maatregelen/voorzieningen uit paragraaf 4 van de PGS 30 voor. Accu's moeten worden opgeslagen boven een vloeistofdichte vloer of in speciaal voor de opslag van accu's bestemde bakken. De accu's moeten rechtstandig op de vloer of in de bak geplaatst worden. XV. EXTERNE VEILIGHEID XV.A. Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij Aanvrager worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt als vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant. XVI.TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN In de aanvraag zijn geen toekomstige ontwikkelingen weergegeven. Ook in de omgeving van de inrichting zijn geen ontwikkelingen bekend die van invloed kunnen zijn op deze vergunning. XVII. METEN EN REGISTREREN In deze vergunning zijn geen doelvoorschriften opgenomen waarvoor door middel van meten moet worden bepaald of aan het gestelde doel wordt voldaan. Voorschriften waar in deze metingen worden opgelegd (artikel 8.12 van de Wet milieubeheer) zijn, derhalve niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde. XVIII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVIII.A. Verspreiding verontreinigingen Binnen de inrichting vinden geen emissies plaats die relevant zijn voor effecten op lange afstand. De emissies van Fijn stof en NO x zijn zeer beperkt in omvang. XVIII.B. Bijzondere bedrijfsomstandigheden In de beschikking is met als doel de bodem te beschermen tegen verontreinigingen bij bijzondere omstandigheden, het voorschrift opgenomen dat gemorste of gelekte voor de bodem gevaarlijke stoffen direct moeten worden opgenomen. XVIII.C. Ongevallen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn de volgende voorschriften in deze vergunning opgenomen: 1.3.1 en 1.5.2. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 22 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

De aanvraag bevat een Noodplan Brand. XVIII.D. Bedrijfsbeëindiging Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in paragraaf 11.2 en 11.3 van deze vergunning voorschriften opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op bodemherstel indien na onderzoek blijkt dat de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd is geraakt en het afvoeren van grond-, hulp- en afvalstoffen na de bedrijfsbeëindiging. Deze voorschriften blijven gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht. XIX.MILIEUZORG Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Aanvrager beschikt wel over een kwaliteitssysteem ISO 9001 : 2000. Tevens wordt voldaan aan de Erkenningsregeling MRF-Keurmerk 2007. Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een dergelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt. XX. REACTIES OP DE ONTWERP-BESCHIKKING XX.A. Zienswijze Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen ingekomen. XX.B. Gedachtewisseling Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag is, binnen de door de wet gestelde termijn, geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen. XX.C. Adviezen Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 23 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

XX.D. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking In de ontwerp-beschikking waren in voorschrift 3.2.1 de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus L Ar,LT ten onrechte niet afgerond. In deze beschikking zijn in voorschrift 3.2.1 de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus L Ar,LT afgerond weergegeven. XXI.CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. XXII. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan wordt verleend voor een periode van 10 jaar. XXIII. AFSCHRIFTEN Het origineel van deze beschikking te zenden aan Aanvrager en een afschrift te zenden aan: - burgemeester en wethouders van de gemeente Soest; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem, Fokkerstraat 16, 3833 LD Leusden. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 24 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 25 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

INHOUDSOPGAVE BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN...2 1. ALGEMEEN...2 1.1. ALGEMEEN...2 1.2. WERKTIJDEN...2 1.3. TERREINEN EN WEGEN...2 1.4. GEDRAGSVOORSCHRIFTEN/INSTRUCTIES...3 1.5. BRANDPREVENTIE/-BESTRIJDING...3 2. LUCHTVERONTREINIGING...3 2.1. ALGEMEEN...3 2.2. STOF...4 3. GELUID EN TRILLINGEN...4 3.1. ALGEMEEN...4 3.2. REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE...4 3.3. INCIDENTELE SITUATIES...5 3.4. TRILLINGEN...6 4. BODEM...7 4.1. ALGEMEEN...7 4.2. DOELVOORSCHRIFTEN...8 4.3. VOORZIENINGEN...8 4.4. BEHEERMAATREGELEN...9 5. AFVALWATER...9 6. PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN...9 6.1. ENERGIEPREVENTIE...9 6.2. WATERPREVENTIE...9 6.3. PREVENTIE VAN GROND- EN AFVALSTOFFEN...10 7. AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING...10 7.1. OPSLAG VAN AFVALSTOFFEN...10 8. SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN...11 8.1. OPSLAG GEVAARLIJKE (AFVAL)STOFFEN...11 8.2. OPSLAG IN INPANDIG GELEGEN BOVENGRONDSE TANKS ONDER ATMOSFERISCHE DRUK...11 8.3. AFLEVERING VAN DIESELOLIE...11 8.4. GASFLESSEN...12 8.5. BEWERKING VAN (METAAL)AFVALSTOFFEN...13 9. AFVALSTOFFEN AFKOMSTIG VAN BUITEN DE INRICHTING...13 9.1. ACCEPTATIE...13 9.2. BEDRIJFSVOERING...14 10. REGISTRATIE ALGEMEEN...15 10.1. MILIEULOGBOEK...15 11. BEËINDIGING VAN DE INRICHTING...15 11.1. ALGEMEEN...15 11.2. BODEM...15 11.3. GROND, HULP- EN AFVALSTOFFEN...16 BIJLAGE 2: BEGRIPPEN...17 BIJLAGE 3: ACTIES...19 Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BIJLAGE 4: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID...19 Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN 1. ALGEMEEN 1.1. Algemeen 1.1.1. De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2. De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.2. Werktijden 1.2.1. De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot vrijdag van 7.00 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 8.00 uur tot 12.00 uur. Maximaal 12 dagen per jaar mag de inrichting van maandag tot vrijdag van 6.00 uur tot 21.00 uur in werking zijn. 1.2.2. In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het logboek vermeld zijn. 1.3. Terreinen en wegen 1.3.1. Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

1.3.2. Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: naam van de inrichting; telefoonnummer van de inrichting; openingstijden; verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; telefoonnummer van een verantwoordelijk persoon die gewaarschuwd moet worden in geval van een brand en/of calamiteit; maximale snelheid waarmee gereden mag worden; globale acceptatievoorwaarden. 1.4. Gedragsvoorschriften/instructies 1.4.1. De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. 1.5. Brandpreventie/-bestrijding 1.5.1. Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. 1.5.2. Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn aangegeven op tekeningen in bijlage 5 uit de aanvraag moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. 2. LUCHTVERONTREINIGING 2.1. Algemeen 2.1.1. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

2.2. Stof 2.2.1. Alle handelingen en bewerkingen moeten zodanig plaatsvinden dat er binnen twee meter van de bron en buiten de inrichting geen visueel waarneembaar stof in de buitenlucht aanwezig is. 3. GELUID EN TRILLINGEN 3.1. Algemeen 3.1.1. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 3.2. Representatieve bedrijfssituatie 3.2.1. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau L Ar,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt Beoord.hoogte Lar,lt in db(a) dag Lar,lt in db(a) Lar,lt in db(a) nacht (m) (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) (23.00-07.00) 5 zonebewaking 5 30 26 19 9 zonebewaking 5 33 25 20 14 zonebewaking 5 33 28 22 16 zonebewaking 5 38 31 24 17 zonebewaking 5 37 27 20 29 zonebewaking 5 33 26 19 31 zonebewaking 5 33 26 20 125 vergunningpunt 5 44 33 25 H01 (flat) 10,5 43 33 27 H02 (flat) 10,5 43 35 28 H03 (flat) 10,5 43 37 30 De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op de tekening in bijlage 4. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

3.2.2. Het maximale geluidsniveau L Amax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt Beoord.hoogte Lamax in db(a) dag Lamax in db(a) Lamax in db(a) (m) (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) nacht (23.00-07.00) 5 zonebewaking 5 59 35 34 9 zonebewaking 5 61 44 44 14zonebewaking 5 56 46 38 16 zonebewaking 5 64 44 44 17 zonebewaking 5 62 46 42 29 zonebewaking 5 61 47 40 31 zonebewaking 5 58 45 39 125 vergunningpunt 5 67 51 48 H01 (flat) 10,5 67 53 47 H02 (flat) 10,5 68 55 49 H03 (flat) 10,5 66 54 47 De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op de tekening in bijlage 4. 3.3. Incidentele situaties 3.3.1. In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau L Ar,LT veroorzaakt de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, in geval van overwerk op de bestaande locatie, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt Beoord.hoogte Lar,lt in db(a) dag Lar,lt in db(a) Lar,lt in db(a) dag (m) (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) (23.00-07.00) 5 zonebewaking 5 30 28 23 9 zonebewaking 5 33 32 28 14 zonebewaking 5 33 31 27 16 zonebewaking 5 38 36 32 17 zonebewaking 5 37 37 33 29 zonebewaking 5 33 31 27 31 zonebewaking 5 33 31 27 125 vergunningpunt 5 44 43 40 H01 (flat) 10,5 43 42 38 H02 (flat) 10,5 43 42 38 H03 (flat) 10,5 43 42 37 De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening in bijlage 4. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

3.3.2. In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.2.2 mag het maximale geluidsniveau L Amax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, in geval van overwerk op de bestaande locatie, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt Beoord.hoogte Lamax in db(a) dag Lamax in db(a) Lamax in db(a) (m) (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) nacht (23.00-07.00) 5 zonebewaking 5 59 46 46 9 zonebewaking 5 61 57 57 14 zonebewaking 5 56 53 53 16 zonebewaking 5 64 59 59 17 zonebewaking 5 62 62 62 29 zonebewaking 5 61 53 53 31 zonebewaking 5 58 53 53 125 vergunningpunt 5 67 67 67 H01 (flat) 10,5 67 65 65 H02 (flat) 10,5 68 68 68 H03 (flat) 10,5 68 68 66 De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening in bijlage 4. 3.3.3. De in voorschrift 3.3.1 en 3.3.2 genoemde activiteiten mogen per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden, waarbij de activiteiten per keer maximaal twee uren in de avondperiode en één uur in de nachtperiode mogen duren. 3.3.4. Tenminste twee werkdagen voordat de in voorschrift 3.3.1 en 3.3.2 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld per telefoon of fax. 3.3.5. Van de activiteit(en) genoemd in voorschrift 3.3.1 en 3.3.2 dient een logboek te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: De datum waarop de activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden. De begin- en eindtijd van deze activiteit(en). Eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals bijvoorbeeld het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen. 3.4. Trillingen 3.4.1. Het meten en berekenen van de trillingsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de SBR, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus 2002. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

3.4.2. De trillingen veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de door de in de inrichting te verrichten werkzaamheden en/of activiteiten, mogen in woningen en andere trillingsgevoelige bestemmingen van derden niet hoger zijn dan één van de volgende waarden: de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (V max ) is kleiner dan A1 òf de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (V max ) is kleiner dan A2, waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode (V per ) kleiner is dan A3. dag en avond 07.00-23.00 uur nacht 23.00-07.00 uur Omschrijving A1 A2 A3 A1 A2 A3 Woningen op het industrieterrein 0,18 0,72 0,09 0,18 0,36 0,09 Met A1: richtwaarde voor de maximale trillingsterkte V max ; A2: grenswaarde voor de maximale trillingsterkte V max ; A3: grenswaarde voor de trillingsterkte over de beoordelingsperiode V per. 3.4.3. De beoordelingswaarden zijn niet van toepassing als de bewoner van de beoordelingsruimte geen toestemming geeft voor het uitvoeren van de benodigde trillingsmetingen. 4. BODEM 4.1. Algemeen 4.1.1. De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 4.1.2. Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen waaruit niets van de inhoud kan ontsnappen. 4.1.3. Afvalstoffen die bodembedreigend zijn mogen alleen op vloeistofdichte vloeren worden opgeslagen en bewerkt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

4.2. Doelvoorschriften 4.2.1. Binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening aanwezige vloeren moeten overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aan gewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd zijn door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Op verzoek moet het bewijs van goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overlegd. 4.2.2. Vloeistofdichte vloeren moeten ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd worden, overeenkomstig voorschrift 4.2.1. Op verzoek moet het bewijs van deze beoordeling en goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 4.2.3. Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de aanwezige vloeistofdichte vloeren of verhardingen, overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB. 4.2.4. Vergunninghouder draagt zorg voor een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorzieningen overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. 4.2.5. Vloeistofdichte vloeren of verhardingen moeten opnieuw, overeenkomstig voorschrift 4.2.2 beoordeeld en goedgekeurd worden, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 niet of niet overeenkomstig de voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd. 4.3. Voorzieningen 4.3.1. De opslag van materialen die aanhangende vloeistoffen bevatten moet, beschermd tegen weersinvloeden, op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. De opslag moet zodanig plaatsvinden dat uittredende vloeistoffen niet in het riool kunnen geraken. 4.3.2. Materialen die (onverhoopt) vloeistoffen bevatten moeten worden opgeslagen op een vloeistofdichte vloer. De opslag moet zodanig plaatsvinden dat eventueel gelekte vloeistoffen niet in het riool kunnen geraken. 4.3.3. De opslag van materialen die sterk uitlogende componenten bevatten (bv. assen en slakken) moet zodanig plaatsvinden dat percolaat uit deze materialen niet in het gemeentelijk riool kan geraken. 4.3.4. Elektrische en elektronische apparatuur moet beschermd tegen weersinvloeden (inpandig, afgedekt of overkapt) opgeslagen worden. Indien de apparatuur vloeistoffen bevat moet opslag op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

4.3.5. In de werkplaats aanwezige vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembelastende (afval)stoffen, moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld. 4.3.6. Lege ongereinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. 4.4. Beheermaatregelen 4.4.1. Vergunninghouder moet het totaal van de in de aanvraag en in de aanvullende gegevens aangegeven bodembeschermende voorzieningen realiseren en de in de BRCL beschreven beheermaatregelen uitvoeren (BRCL behorende bij de aanvraag). Eventuele wijzigingen van de bodembeschermende voorzieningen moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. 5. AFVALWATER 5.1.1. Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 6. PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN 6.1. Energiepreventie 6.1.1. Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. 6.2. Waterpreventie 6.2.1. Vergunninghoudster moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting bewaren. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater, grondwater en oppervlaktewater) worden geregistreerd (in m 3 ). Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

6.3. Preventie van grond- en afvalstoffen 6.3.1. Vergunninghouder moet een registratie bijhouden van de volgende gegevens: de aard van de gebruikte grond-, hulp- en afvalstoffen; de oorsprong van de afvalstoffen die ontstaan; de hoeveelheid die wordt gebruikt respectievelijk wordt afgevoerd; aanschaf- en afvoerkosten; het percentage grond- of hulpstoffen dat niet in eind- of bijproducten maar in het afval komt; van de geregistreerde gegevens moet jaarlijks een totaaloverzicht worden opgesteld. 7. AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING 7.1. Opslag van afvalstoffen 7.1.1. De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 7.1.2. Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 7.1.3. De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 7.1.4. Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 7.1.5. De termijn van opslag van afvalstoffen,die ontstaan zijn bij werkzaamheden binnen de inrichting, mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

8. SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN 8.1. Opslag gevaarlijke (afval)stoffen 8.1.1. Gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen in verpakking moeten worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften uit de paragrafen 3.1, 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6 en uit de paragrafen 3.4, 3.5, 3.7 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1 en paragraaf 3.23 van PGS 15. Dit voorschrift is niet van toepassing op de opslag van gasflessen en accu's. 8.1.2. Accu's moeten worden opgeslagen boven een vloeistofdichte vloer in speciaal voor de opslag van accu's bestemde bakken. De accu's moeten rechtstandig in de bak geplaatst worden en mogen niet boven de bak uitsteken. 8.2. Opslag in inpandig gelegen bovengrondse tanks onder atmosferische druk 8.2.1. Een tank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter kan zonder vulleiding met overvulbeveiliging zijn uitgevoerd. Een dergelijke tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een automatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de tank wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechanisme. 8.2.2. De opslag dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 4.1.1, 4.1.2.1, 4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.3.2 tot en met 4.3.4, 4.4.4, 4.4.5, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.2 tot en met 4.5.9, 4.5.11 en 4.8.1 tot en met 4.8.6 van de richtlijn PGS 30. 8.2.3. Nieuwe bovengrondse tanks moeten voldoen aan de norm NEN EN 14015. 8.2.4. Afsluiters, welke aan een tank zijn aangebracht, moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat duidelijk is te zien of de afsluiter geopend dan wel gesloten is. 8.3. Aflevering van dieselolie 8.3.1. Het afleveren van dieselolie aan voertuigen moet plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

8.3.2. De afleverinstallatie moet bij het afleveren van dieselolie uit de bovengrondse tank aan het volgende voldoen: 1. het vulpistool na gebruik zodanig wordt weggehangen dat er geen brandstof uit lekt. De afleverslang van de pompinstallatie moet voorzien zijn van een automatisch afslaand vulpistool; 2. als een deel van de afleverpomp/installatie, leidingen of de afleverslang zich onder het hoogste vloeistofniveau van de tank kunnen bevinden moet een antihevel beveiliging aangebracht zijn tussen de tank en de flexibele afleverslang; 3. bij het toepassen van een handpomp moet de afleverslang na gebruik leeg zijn. Eventueel aanwezige brandstofresten moeten worden teruggevoerd naar de tank. Een vulpistool van een elektrische pomp moet voorzien zij van een automatisch afslagmechanisme; 4. De afleverinstallatie moet voorzien zijn van een vulkraan, die indien deze buiten gebruik is, niet in werking kan worden gesteld door onbevoegden. 8.3.3. De afleverinstallatie moet bij het afleveren van dieselolie uit de ondergrondse tank voldoen aan de voorschriften 5.8, 6.1.3, 6.5, 6.7, 7.1, 7.7, 9.3, 9.5, 9.6.1.1, 9.6.1.3 tot en met 9.6.1.5 van PGS 28. 8.3.4. Aflevering van dieselolie mag niet plaatsvinden indien: a. de motor van het voertuig waaraan de brandstof wordt afgeleverd in werking is of b. daarbij gerookt wordt, open vuur of open kunstlicht aanwezig is. 8.4. Gasflessen 8.4.1. Binnen de inrichting mogen uitsluitend gasflessen aanwezig zijn die bestemd zijn voor direct gebruik. De gasflessen moeten geplaatst zijn op de daarvoor bestemde apparatuur. 8.4.2. Gasflessen moeten voorzien zijn van de vereiste ADR-gevaarsetiketten. 8.4.3. Gasflessen waarvan de herkeuringstermijn (periodiek onderzoek) is verstreken mogen niet binnen de inrichting aanwezig zijn. 8.4.4. Gasflessen moeten zodanig opgesteld zijn dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan. 8.4.5. De voorschriften uit deze paragraaf zijn ook van toepassing op lege gasflessen. 8.4.6. Zichtbaar beschadigde of lekkende gasflessen moeten apart gezet worden op een locatie waar het uitstromende gas zo weinig mogelijk gevaar oplevert. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

8.5. Bewerking van (metaal)afvalstoffen 8.5.1. Het bewerken van (metaal) afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat geen verspreiding van materialen en/of stof buiten de inrichting plaatsvindt. Op het buitenterrein mogen de volgende werkzaamheden plaatsvinden: - Laden en lossen; - Op- en overslag; - Sorteren; - Knippen; - Persen. 9. AFVALSTOFFEN AFKOMSTIG VAN BUITEN DE INRICHTING 9.1. Acceptatie 9.1.1. In de inrichting mogen maximaal 9540 ton van de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 1970 m 3. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel. Gebruikelijke benaming afvalstof Euralcodes Maximum te accepteren (ton) Max. opslag (in m3) Activiteit Accu s 16.06.01 100 10 op- en overslag Schroot 17.04.05 5.000 600 op- en overslag (non)ferro (raffineer) 17.04.07 400 100 op- en overslag Papier/karton 20.01.01 100 30 op- en overslag Aluminium 09.01.06 500 100 op- en overslag, knippen Alu. Draaisel 17.04.02 40 20 op- en overslag Alu. Offsetplaten 09.01.99 800 100 op- en overslag RVS 17.04.05 1.000 100 op- en overslag RVS Draaisel 17.04.02 20 20 op- en overslag Gemengd koper Gemengde 500 200 Op- en overslag, knippen metalen Koper 17.04.01 200 50 Op- en overslag, knippen Messing 17.04.01 100 20 Op- en overslag Inktblikken 17.04.05 10 20 Op- en overslag Zink 17.04.04 200 300 Op- en overslag Lood 17.04.03 100 50 Op- en overslag Plastic/kunststof 20.01.39 100 30 Op- en overslag Kabelafval 17.04.11 200 100 Op-en overslag, knippen Lege drums 17.04.05 25 20 Op- en overslag, persen Folie/kunststof 20.01.39 25 50 Op- en overslag Electronica restmaterialen 20.01.36 120 50 Op- en overslag Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

9.1.2. Indien vergunninghouder een (deel) stroom wil accepteren waarvan de Eural-code niet is opgenomen in de tabel in voorschrift 9.1.1, maar de aard en/of herkomst wel in overeenstemming is met één van de in dit voorschrift genoemde (deel)stromen, moet dit, binnen een week nadat de aanmelding van de afvalstof is ontvangen, door vergunninghouder (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. 9.1.3. De vergunninghouder dient te allen tijde te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC inclusief (voorzover van toepassing) de wijzigingen. 9.1.4. Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: de reden tot wijziging; de aard van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren. 9.1.5. Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, dienen deze afvalstoffen door vergunninghoudster te worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). 9.2. Bedrijfsvoering 9.2.1. De termijn van opslag van afvalstoffen die door vergunninghouder zijn geaccepteerd mag maximaal drie jaar bedragen. 9.2.2. Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen dienen gescheiden te worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van de afvalstoffen. 9.2.3. De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd. 9.2.4. De opslaghoogten van materialen op het buitenterrein mogen maximaal 6 meter bedragen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

10. REGISTRATIE ALGEMEEN 10.1. Milieulogboek 10.1.1. Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen: deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. de registratie van afvalstoffen; de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 11. BEËINDIGING VAN DE INRICHTING 11.1. Algemeen 11.1.1. Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond, hulp en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. 11.2. Bodem 11.2.1. Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek dient alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag, inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

11.2.2. Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 11.2.3. Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld. 11.2.4. Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen. 11.3. Grond, hulp- en afvalstoffen 11.3.1. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulpen afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 17 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BIJLAGE 2: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM,...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.vrom.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. BEDRIJFSAFVALWATER: Afvalwater (inclusief verontreinigd hemelwater), niet zijnde huishoudelijk afvalwater. BEOORDELINGSHOOGTE: De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld. BEOORDELINGSPUNT: Het punt waar het L Ar,LT en het L Amax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele) grenswaarden. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 18 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BODEMONDERZOEK MILIEUVERGUNNINGEN EN BSB: Publicatie van het ministerie van VROM, SDU uitgeverij Den Haag (1993). BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1, 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. HEMELWATER: Alle neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 5740: Bodem; onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek. NER: Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 19 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

NUTTIGE TOEPASSING: Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN: Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 28: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 28, Vloeibare aardolieproducten; afleverinstallaties en ondergrondse opslag, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 30: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, Vloeibare aardolieproducten; buitenopslag in kleine installaties, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. TRILLINGSTERKTE: De effectieve waarde van de gewogen trillingsgrootheid, gemeten en beoordeeld overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn Richtlijn 2 "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen" uit 2002 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam (SBR). VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd. WVO: Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 20 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BIJLAGE 3: ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning. 3.3.4 Altijd Melden incidentele activiteit 3.3.5 Altijd Bijhouden logboek incidentele activiteiten 4.2.2 1 x per 6 jaar Keuring en beoordeling (inter) van vloeistofdichte voorzieningen 4.2.4 1 x per jaar Visuele controle vloeistofdichte voorzieningen 6.1.1 1 x per jaar Registratie energieverbruik 6.2.1 1 x per jaar Registratie waterverbruik 8.2.2 Conform PGS 30 Keuring/controle bovengrondse tank overeenkomstig PGS 30 11.2.1 Bij beëindiging Uitvoeren eindsituatie-onderzoek 11.2.3 Bij verontreiniging Herstellen nulsituatie Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 21 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588

BIJLAGE 4: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 22 beschikking d.d. 10 februari 2009/ nr. 2009INT235588