Raad vanstate /1/V2en /2/V2. Datum uitspraak: 20 april 2012

Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2016:2279

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 201110067/1/V2en 201110067/2/V2. Datum uitspraak: 20 april 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en', met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 {hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 1 5 augustus 2011 in zaak nr. 10/17604 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.

201110067/1/V2 en 2 20 april 2012 201110067/2/V2 1. Procesverloop Bij besluit van 20 april 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 15 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 september 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201110067/1/V2 en 3 20 april 2012 201110067/2/V2 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat. w.g. Troostwijk voorzitter w.g. Van Loon ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 20 april 201 2 284-664. Verzonden: 20 april 2012 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

12/09/2011 Iß:37 083120664618S HEMONV ADVOCATEN PAG 05/0 4 f \ O u U c V. H uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Zittingsp laats Roermond Sector bestuursrecht Zaaknummer AWB 10 /17604 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2011 in de zaak tussen. eiser (gemachtigde: mr. M.R. van der Linde), en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder Procesverloop Bij besluit van 20 april 2010 (het bestreden bestuit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. De gronden van beroep dateren van I7juni2010en 18 maart 2011. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 30 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Bril. Ais tolk was aanwezig de heer J. Hynde. Overwegingen 1. Eiser is geboren op en afkomstig uit Jamaica. Eiser heeft asiel aangevraagd. Aan die aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in zijn land van herkomst problemen heeft ondervonden vanwege zijn seksuele geaardheid, Eiser is namelijk homoseksueel. 2. Verweerder heeft in de verklaringen die eiser hieromtrent heeft afgelegd geen aanleiding gezien om aan eiser de gevraagde as iel vergunning te verlenen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van het asielrelaas en dat het asielrelaas overigens geen positieve overtuigingskracht heeft. Verweerder heeft het ongeloofwaardig geacht dat eiser homoseksueel is. Voor zover wel van de door eiser gestelde seksuele geaardheid uit moet worden gegaan, maakt deze omstandigheid volgens verweerder niet dat sprake is van vluchtelingschap. Er is weliswaar sprake van strafbaarstelling van homoseksualiteit, maar eiser heeft onvoldoende individuele feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maken dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, zo luidt het standpunt van verweerder.

2811 18:37 0031236646186 HEMONY ADVOCATEN PAG. 06/03 Zaaknummer: AWB 10 /17604 2 3. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van toerekenbare ongedocumenteerd he id, Voor zover eiser al ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, is dat een gevolg geweest van eisers marihuanagebruik en valt hem dat niet te verwijten. Daarbij komt dat verweerder ten onrechte geen gehoor heeft gegeven aan eisers wens om gehoord te worden door een vrouwelijke tolk, omdat met name de mannelijke bevolking uit Jamaica zeer negatief staat tegenover homoseksuelen. Voorts heeft verweerder volgens eiser de door hem naar voren gebrachte problemen gebagatelliseerd. 4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen. 5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde lijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft: gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. 6. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 7. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft verklaard dat zijn moeder aangifte heeft gedaan van de mishandeling van eiser die plaatsvond in 2008. De moeder zou hierover echter geen document hebben gekregen van de politie. Deze verklaring heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten, temeer daar eiser pas op 15 september 2009 is vertrokken uit Jamaica en eiser derhalve ruimschoots in de gelegenheid is geweest om alsnog aan een afschrift van de aangifte te komen. Hierbij heeft verweerder tevens kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er van die aangifte geen officieel document wordt opgemaakt ^ s'wvv WO-. v-e^ *-*." ƒƒ c9 S*-^ * l*-«* *>* 8. Gelet op het voorgaande heeft de verweerder In redelijkheid kunnen tegenwerpen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Wil nog van de geloofwaardigheid van het asielrelaas kunnen worden uitgegaan, moet van dat relaas positieve overtuigingskracht uitgaan. Ermag geen sprake zijn van hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden. 9. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser niet overtuigt, heeft verweerder onder meer naar voren gebracht dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn broer. Deze broer zou volgens eiser op 2 augustus 2009 zijn gedood, evenals een andere broer,, genaamd. Nadat eiser door verweerder is geconfronteerd met het feit dat zijn broer in oktober 2009 Nederland is ingereisd en op I november 2009 een asielaanvraag heeft ingediend, heeft eiser verklaard

12/09/2011 10:37 0031206646186 HEMQNY ADVOCATEN Zaaknummer: AWB 10/17604 3 dat het niet zijn broer betreft, maar een andere broer,. Bovendien zouden en i niet op 2 augustus 2009 zijn gedood maar op 2 november 2002. Voorts heef eiser volgens verweerder summier verklaard over de incidenten die zouden hebben plaatsgevonden omdat hij homoseksueel is. Voorts heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij op 30 mei 2009 is vertrokken uit Jamaica naar Curaçao en op 4 juni 2009 vrijwillig weer is teruggekeerd. Dat duidt niet op enige vrees, aldus verweerder. 10. De rechtbank is van oordcel dat verweerder op grond van het voorgaande in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verklaringen heeft afgelegd onder invloed was van marihuana. De in beroep overgelegde brief van 11 maart 2011 van eisers huisarts Ê.M-O. Vangangel kan daartoe niet dienen. In deze briefstaal vermeld dat eiser aan zijn huisarts te kennen heeft gegeven dat hij sinds driejaar dagelijks marihuana gebruikt Daarmee is evenwel niet gezegd dat eiser tijdens het nader gehoor onder invloed was en daardoor niet goed heeft kunnen verklaren. Evenmin slaagt eisers betoog dat hij tijdens het nader gehoor niet afdoende heeft kunnen verklaren omdat hij werd bijgestaan door een mannelijk tolk. Eiser is na afloop van het gehoor gevraagd of hij tevreden was over de manier waarop het gesprek was verlopen en of hij nog op- of aanmerking had over de manier waarop het gesprek had plaatsgevonden. Eiser heeft toen niet verklaard dat hij problemen had met het feit dat hij niet was bijgestaan door een vrouwelijke tolk. 11. Reeds gelet op het voorgaande faalt het beroep van eiser op het vluchtelingschap. 12. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (de Definiticrichtlijn). Ook dit beroep faalt, reeds nu dit niet is geconcretiseerd. 13. Het beroep is ongegrond. 14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

12/09/20U. 1-8:37 8031286S46186 HEMONY ADVOCATEN HAU. Wö/üH Zaaknummer: AW8 10/17604 Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Boeken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op :: uijq 011 w.g. mr. W.A.M. Boeken, griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert, rechter Voor eensluidend afschrift:, de griffier, Z 1! ' ' tfrvo^ Afschrift verzonden aan partijen op: J 5 AUG. 2011 Rechtsmiddel Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

_ 12/09/3311 13:37 0031286646186 HEMONV ADVOCATEN H+U HEMONY ADVOCATEN INGEKOMEN mr. A.A. Bouwman mr F.M. Holwcrda mr. A.H.A. KcSScU mr. V. Kuit mr. M.R. van der Linde mr. H.M. Mcijcrink mr, H. Stoppelenburg mr. WP.C. de Vries mr. T.RA. Wetering* Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 16113 2500 BC Den Haag per fax: 070-365 13 80 U ADVOCATION Amsterdam, 12 september 2011 Betreft: Hoger beroep asieï Ons kenmerk: Geeft te kennen: geboren op., van Jamaicaanse nationaliteit, die momenteel verblijft op het adres i, en die in deze zaak woonplaats heeft gekozen bij Hemony Advocaten aan de Hemonylaan 27 te Amsterdam, van welk kantoor mr MR. van der Linde bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep, komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank -s-gravenhage, zittinghoudende te Roermond, van 15 augustus 2011, Awb 10 / 17604 (productie 1), in welke zaak de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Grief 1: Ten onrechte overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 7: %.) Deze verklaring heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten, temeer daar eiser pas op 15 september 2009 is vertrokken en derhalve ruimschoots in de gelegenheid is geweest om alsnog aan een afschrift van de aangifte te komen. Hierbij heeft verweerder tevens kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er van die aangifte geen officieel document wordt opgemaakt". Gezien de samenhang met rechtsoverweging 7, meent appellant voorts dat ook rechtsoverweging 8 niet in stand kan blijven. Toelichting: De rechtbank maakt hier evident een belangrijke vergissing bij haar overweging, Immers, appellant heeft niet aangevoerd dat i4 van die aangifte geen officieel document wordt opgemaakt", hij heeft iets geheel anders betoogd, zie bijvoorbeeld hetgeen al is benadrukt in de correcties en aanvullingen bij het rapport aanvullend gehoor, namelijk dat zijn moeder van de politie "geen stukken van de aangifte Hcrnnn>-tan 27-1071 BJ Amwerdam - Telefoon 020-662:2931 - Fax 020-6<S*S1R6 *.v,n- betalingen L-n.v. Stidujng Derde ngd cl en Hcrrmnylaan ABN-AMRO 4 3.f»V. 26,903

12/B9/2en 18:37 0S3120SS46186 HEMONY ADVOCATEN PAG. a2/08 heeft gekregen". De rechtbank heeft hier dus kennelijk een aannemelijkheïdstoets uitgevoerd op iets dat juist niet door appellant is gesteld. De rechtbank heeft dus niet beoordeeld, hetgeen wel door appellant in dit verband naar voren is gebracht, te weten dat of het aannemelijk geacht kan worden dat de politie van deze aangifte over geweld tegen haar (homo-)zoon geen stukken aan haar heeft verstrekt. Gezien het feit dat er sprake is van strafbaarstelling in Jamaica in dit verband, hoeft het in het geheel niet te verbazen dat de politie van de aangifte over anti-homogeweld geen stukken verstrekt. Integendeel» een en ander kan zonder meer aannemelijk worden geacht, temeer nu verweerder in geen enkel opzicht met landeninformatie heeft onderbouwd dat dit toch wel wordt verstrekt. In die situatie maakt het dan ook niet meer uit, zoals de rechtbank overweegt, dat er tijd is geweest om dergelijke stukken bij de politie te verkrijgen, als het dus inderdaad aannemelijk geacht moet worden dat de politie die stukken niet afgeeft. Van belang kan worden geacht, zie ook de gronden in beroep, dat appellant evident door zijn omgeving wordt gezien als 'homo 1, overigens niet alleen in Jamaica maar ook nu in Nederland, hetgeen door verweerder op zich niet is betwist Volgens het beleid is immers niet van doorslaggevend belang of iemand homosexueel "is", maar of hij als zodanig wordt waargenomen. Zie voorts ook de overgelegde brief van de behandelend huisarts, die aangeeft dat appellant ^homosexueel is". Nu verweerder als enige omstandigheid in de zin van artikel 31 lid 2 onder f Vw heeft tegengeworpen dat eiser toerekenbaar geen stukken van de aangifte zou hebben overgelegd, meent appellant met veel nadruk, zie ook de gronden en het verhandelde ter zitting, dat verweerder ten onrechte de geloofwaardigheid van het asielrelaas van appellant heeft beoordeeld uitgaand van het bestaan van een dergelijke omstandigheid. Nu verweerder dus bovendien geen subsidiaire beoordeling van de geloofwaardigheid heeft uitgevoerd, voor het geval geen omstandigheid in de zin van artikel 31 lid 2 onder f Vw kan worden tegengeworpen, meent appellant dat reeds daarom ook de rechtsoverweging onder 10 van de rechtbank niet in stand kan blijven, nu daarbij dus door de rechtbank slechts is getoetst aan het criterium van de 'positieve overtuigingskracht*. Grief2: Ten onrechte overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 10: "De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het voorgaande in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verklaringen heeft afgelegd onder invloed was van marihuana. De in beroep overgelegde brief van 11 maart 2011 van eisers huisarts E.MG. Vangangel kan daartoe niet dienen. Tn deze brief staat vermeld dat eiser aan zijn huisarts te kennen heeft gegeven dat hij sinds drie jaar dagelijks marihuana gebruikt Daarmee is evenwel niet gezegd dat eiser tijdens het nader gehoor onderinvloed was en daardoor niet goed heeft kunnen verklaren. Evenmin slaagt eisers betoog dat hij tijdens het nader gehoor niet afdoende heeft kunnen verklaren omdat hij werd bijgestaan door een mannelijke tolk. Eiser is na afloop van het gehoor gevraagd of hij tevreden was over de manier waarop het gesprek was verlopen en of hij nog op- of aanmerkingen had over de manier waarop het gesprek had plaatsgevonden. Eiser heeft toen niet verklaard dat hij problemen had met het feit dat hij niet was bijgestaan door eert vrouwelijke tolk"../.

12/09/2011 13:37 003120S64618G HEMONY ADVOCATEN PAG. 03/08 +ltf Gezien de samenhang, meent appellant dat ook de rechtsoverwegingen 11 en 13 niet in stand kunnen blijven. Toelichting; Primair meent appellant dus, zie hierboven, dat als uw College van oordeel is dat onterecht een omstandigheid in de zin van artikel 31 lid 2 onder f Vw is tegengeworpen, dit met zich brengt dat ook rechtsoverweging 10 reeds om die reden niet in stand kan blyven- 'Subsidiair', meent appellant dat deze rechtsoverweging ook niet in stand kan blijven als wel van een dergelijke omstandigheid zou moeten worden uitgegaan. Appellant heeft een brief van zijn behandelend huisarts overgelegd waaruit duidelijk naar voren komt dat de huisarts diens zware marihuanagebruik heeft vastgesteld en hem om die reden ook doorverwijst naar gerichte hulpverlening bij de Jellinekkliniek. Het marihuanagebruik is sinds drie jaar zeer sterk geweest, zo geeft de huisarts aan, en het nader gehoor viel tijdens die periode. In de periode daarna is sterk geminderd, in welke periode het aanvullend nader gehoor heeft plaatsgevonden. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven aan deze brief geen enkele waarde toe te kennen, omdat de huisarts slechts zou hebben opgeschreven wat de patiënt haar mogelijk *op de mouw spelde'. Uit de brief blijkt echter dat de huisarts wel degelijk spreekt in feitelijke zin over "zijn marihuanagebruik en zijn wens om te stoppen" en feitelijke doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening op zijn plaats acht Zoals ter zitting ook al namens appellant is aangevoerd, onderbouwt deze brief dan ook wel degelijk zijn standpunt dat dit zijn mogelijkheid om consistent te verklaren tijdens het nader gehoor negatief heeft beïnvloed. Het lijkt alsof de rechtbank in haar formulering dit standpunt van verweerder volgt. Immers, als daadwerkelijk uitgegaan wordt van dagelijks zeer zwaar marihuanagebruik, ook nog in de periode van het nader gehoor, dan mag het wel aannemelyk geacht worden, gezien ook de formuleringen van de behandelend arts, die hem wijst op de langetermijneffecten van zijn langdurig gebruik en hem dus doorverwijst naar gespecialiseerde hulpverlening om te minderen, dat vanwege dit langjarig dagelijks drugsgebruik, ook dus in de periode van het nader gehoor, "eiser tijdens het nader gehoor onder invloed was en daardoor niet goed heeft kunnen verklaren". Ook heeft appellant in dit verband benadrukt dat hij tijdens het nader gehoor mede niet goed heeft "kunnen verwaren omdat verweerder zicb daar bediende van een mannelijke Jamaicaanse tolk, die zich, zo heeft appellant aangegeven, afwijzend en intimiderend naar hem heeft opgesteld. Om die reden is né het nader gehoor met nadruk verzocht om het aanvullende nader gehoor met een vrouwelijke tolk te houden, naar aanleiding van welk verzoek verweerder aangaf ook zelf al tot de conclusie gekomen te zijn dat het aanvullend nader gehoor alsnog met een vrouwelijke tolk gedaan zou moeten worden, zie ook de zienswijze en de gronden in beroep. Ten onrechte hecht de rechtbank dan ook doorslaggevend gewicht aan het feit dat appellant in aanwezigheid van deze tolk aan het eind van het nader gehoor niet heeft gezegd door de tolk te zijn geïntimideerd. Deze vraag werd hem immers met behulp van diezelfde tolk gesteld door verweerder. Zie ook de zienswijze en de gronden in beroep hieromtrent. Voorts is door verweerder niet betwist dat juist de mannelijke Jamaicaanse bevolking met name een sterke negatieve houding heeft tegenover homosexualiteït, zoals door appellant benadrukt Appellant meent dat verweerder de combinatie van deze twee verstorende omstandigheden bij het nader gehoor ten onrechte zeer onwelwillend beoordeelt Appellant heeft steeds aangegeven dat./.

12/89/3011 18:37 003123664S186 HEMONV ADVOCATEN PAG. 04/08 HH^ verweerder gezien deze omstandigheden, zijn verklaringen tijdens het aanvullend nader gehoor als uitgangspunt zou dienen te nemen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Ten onrechte acht de rechtbank de brief van de behandelend arts in dit verband van geen belang, en het door appellant niet in de aanwezigheid van de betreffende tolk ingaan op de intimidatie door die mannelijke tolk tijdens het nader gehoor juist van doorslaggevend belang. Redenen waarom: Appellant uw Afdeling verzoekt om het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen op de aangevallen onderdelen. Amsterdam, 12 september 2011 gemacht«.l