AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Vergelijkbare documenten
vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 201010172/1/V3. Datum uitspraak: 16 december 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 september 2010 in zaak nr. 10/1899 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie.

20101 û i 72/1 /V3 2 1 6 december 20 i 0 1. Procesverloop Bij besluit van 5 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 17 december 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 23 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel. 2.2. Hetgeen de vreemdeling in het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, heeft hij niet als zodanig in eerste aanleg naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de rechtbank heeft verricht, dan wel, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten. Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van één of meer grieven in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid. 2.3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.

201010172/1/V3 3 16 december 2010 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

20101G172/1/V3 4 16 december 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat. w.g. Lubberdink Md van de enkelvoudige kamer w.g. Van Dokkum ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010 480-550. Verzonden: 16 december 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Sector bestuursrecht Nevenziuingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 10 /1899 (beroep) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 september 2010 in de zaak van; geboren op eiser», van Turkse nationaliteit, gemachtigde: mr. Y. Temer, advocaat to 's-gravenhage, tegen; d* minister van Justitie, voorheen de staatsecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E, van der WeUden, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te.*8rorave L ribage^ 1. Procesverloop 1.1 Eiser heeft op 11 maart 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verbluft vergunning vanwege schrijnende omstandigheden. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 5 maart 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 1 april 2009 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar by besluit van 17 december 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 15 januari 2010 beroep Ingesteld. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 september 2010. - Etser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare - orde. 2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een dusdanig bijzondere Individuele omstandigheid in het kader van schrijnendheid dat eiser met toepassing van de hardheidsclausule kan worden vrijgesteld van het mw-verciste. esgoeoeoiieoo AP* j9sno A 92 - rtpe ^m Qi s + tbx 0t02 ^

zaaknummer AWB to/1899 (beroep) 2 2.3 Ten eerste heeft eiser gesteld dat hem een extra termijn geboden had moeten worden in verband met het kunnen overleggen van stukken betreffende zijn onderneming. Deze stelling treft geen doel. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat eiser In de gelegenheid is gesteld om stukken over zijn onderneming te overleggen, maar dat hij van dezo gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt Eiser heeft wel gesteld» maar niet aannemelijk gemaakt dat hij stukken aan verweerder heeft gezonden. Voorts heeft verweerder zich In redeujkheid op het standpunt kunnen stellen dat het «tarten van een eigen bedrijf tijdens een periode van niet rechtmatig verblijf geen bijkomende klemmende redenen van humantaire aard oplevert als bedoeld in de brief van 21 februari 2007 van de Minister van Justitie. 2.4 Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat er In zyn geval sprake is van unieke omstandigheden omdat eiser reeds 20 jaar in Nederland verblijft, hij nooit een beroep heeft gedaan op sociale voorzieningen en hij volledig is geïntegreerd Verweerder had om die reden gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Uit de brief van 21 februari 2007 van de Minister blijkt dat een lange verblijfsduur op zichzelf onvoldoende is om tot verblijfsaanvaardüig over te gaan. Niet gebleken is dat zich daarnaast bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard voordoen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. De beroepsgrond faalt 2.5 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 2.6 Br ia geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten, 3, Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M van Brussel, rechter, In tegenwoordigheid van mr. WJ, de Baat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2010. Afschrift verzanden op: 23 "09' 2010 Co Ä Rechtsmiddel Kecuisnuanei Partyen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2300 BC, 's* Gravenhage. Het hoger beroep moet Ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door defiriffler. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschaft van deze uitspraak. Ä ^ Voor eensiuidand/a/i/wl/t De griffier van avroiritktf* M 'a-oavennage J- bfr.21 QI02 ^MO tg

..%. Advocatenkantoor Tamer Mr. Y. Tamer Vuursteen 13 2497 CZ Den Haag Tel.: 070 380 56 33 Mob.: 0653 725 979 Fax: 070 303 06 53 E-mail: y,tamer llve.nl RAAD VAN STATS INGEKOMEN ZAAKNH. 2 1 Off 2010 AAN: \J* 3. ion? 6ÉHANDRD: ÜD: PAR: Aan Râad van Staate Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG Don Haag, donderdag 21 oktober 2010 Inzake : Procedure nr. awb 10/1899 Justitlenummer: 9912-03-6033 HET HOGER BEROEPSCHRIFT, geboren op van Turkse nationaliteit te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag» aan de Vuursteen nr. 13 ten kantore van de advocaat Mr Y. Tamer die ten deze voor hem occupeert en door hem hiertoe bepaaldelijk is gevolmachtigd dit hoger beroepschrift by de Raad van State in te dienen; Dat ondergetekende kennis beeft genomen van de uitspraak van de rechtbank d.d. 23 septemer 20l0metAWB 10/1899 Dat appellant zich niet met deze uitspraak kan verenigen en hiertegen in beroep komt bij Raad van Staate Afdeling Bestuursrechtspraak op basis van de volgende grieven.; Appellant heeft onder meer een beroep op de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Hij verblijft bijna 20 jaar in Nederland en heeft zichzelf steeds staande weten te houden, zonder een beroep te doen op de sociale voorzieningen. Ten onrechte wijst de rechtbank op de brief van 21 februari 2007 waarin verweerder zijn beleid heeft kenbaar gemaakt met betrekking tot de behandeling van de zogenaamde 14-1 verzoeken. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerder het door haar gehanteerde beleid voor schrijnende gevallen heeft aangescherpt Ten onrechte heeft de rechtbank gesteld dat verweerder zich In redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het samenstel van factoren dat door appellant ia aangevoerd niet zodanig uitzonderlijk is en dat de omstandigheden niet zodanig schrijnend zijn dat hern een verblijfsvergunning met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid had moeten worden ' *- 0 i4,'nl),i;irveivuei: U leuni Vuvfiicer- m. IJirf-tmm 15 iic! ninnnüoidgr )l^ft:lwn. H.ilt* PtiïMiwnLwii ulwtapptfrt. fum 15 ßrt.w v.injt f)t*ii HiU# Central bhihun vin Slalfun Holend* Sfioor icchlytmitltk in>*r hfl winkelcentrum Yjwnburfl. Vorder I» vt IxivtniJIbfi hm.1.1, UjnMJiJnhg. tjtder 3«ni r jrdkfli litil>id h bopttrm tot Ji«l HÄIMU cl.il in hu <h>ibt-fr<rf«rxj» geval onfier fjc U-roep^liispr.il^liJklieldvi'p-zrkerli'«wivdt uith&am I 'd GS90eoeOitEOO Ape jasnoa 33~ ^pe jauiei Sfr.'SI 0102 ^^o \?_

.*. toegekend Ten onrechte heeft verweerder niet het beleid zoals opgenomen In de checklist bij de beoordeling van 14-1 aanvragen, waarin elementen als geloof en sociale groep uitdrukkelijke criteria waren die een rol konden spelen bij inwilliging van een verzoek* gehanteerd. Aangezien appellant op 11 maart 2005 een aanvraag heeft Ingediend tot het verlenen van een ver blij sverdunning vanwege schrijdende omstandigeden had verweerder de aanvraag moeten toetsen aan het beleid voor zijn brief van 21 februari 2007. REDENEN DAN OOK WAAROM appellant zich wendt tot de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken met het eerbiedig verzoek de uitspraken waarvan hoger beroep te vernietigen. Gemachtigde-Advocaat.~;r» 2*cJ e99oeoeomeoo *pe i^sncu 9S~ APB J^IUBI sw3t oinz ö" T'?