hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Vergelijkbare documenten
hierna de tegen voor wie hierna de

hierna de tegen hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

Milieuhandhavingscollege

voor wie van de Vlaamse

Milieuhandhavingscollege

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie de Vlaamse overheid, hierna de

de BVBA hierna de tegen wie optreedtt afdelingshoofd Energie hierna de

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

de BVBA advocaat, hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

advocaat hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Infosessies geluidsnormen muziek

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MHHC-11/ /5-VK. advocaat. hierna de. tegen. hierna de

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/4-VK van 24 januari 2013 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor wie optreedt mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandha aving, Milieuschade en Crisisbeheer C van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepenn op 8 augustus 2012 onder nummer r 12/MHHC/39-M, MHHC-13/ /4-VK 24 januari 2013 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing nummer 11/AMMC/611-M/ARO/PC van 18 juli 2012 van de gewestelijke entiteit waarbij zij aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete van 136,36 euro oplegt, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 750 euro, dit wegens het sluikstorten van bouwafval (aarde en steenpuin). 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Voor het voorafgaande verloop van de rechtspleging verwijst het Milieuhandhavingscollege naar hetgeen desbetreffend is uiteengezet in het tussenarrest MHHC-12/60-VK van 6 december 2012. In dit tussenarrest besluit het College, met toepassing van artikel 13 juncto de artikelen 2, 1, en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), tot de laattijdigheid van de memorie van wederantwoord die de verzoekende partij indiende. 2.2. Bij beschikking 12/MHHC/39-M/B2 van 10 december 2012 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 10 januari 2013. De verzoekende partij is op de zitting in persoon aanwezig. De verwerende partij is vertegenwoordigd door mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. 3. Ontvankelijkheid 3.1. Het beroep, dat op 6 augustus 2012 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig. 3.2.1. Onder verwijzing naar artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit, werpt de verwerende partij op dat het beroep niet ontvankelijk is omdat het geen uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren bevat. Zij argumenteert dat de verzoekende partij zich in het verzoekschrift [beperkt] tot een vage omschrijving, dat [u]it dit verzoekschrift [niet] valt af te leiden wat de bestreden beslissing precies verweten wordt en dat de verzoekende partij enkel kritiek [lijkt] te geven op de aanpak van de politie en verklaring van de getuige. 3.2.2.1. Artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit bepaalt dat het verzoekschrift op straffe van onontvankelijkheid een uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Dit voorschrift vereist niet dat de verzoekende partij uitdrukkelijk de rechtsregels of rechtsbeginselen moet vermelden die door de bestreden beboetingsbeslissing zijn geschonden. Het is daarentegen MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 2

noodzakelijk, maar voldoende, dat de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren het mogelijk maakt te vatten wat de bestreden beslissing verweten wordt in het kader van de legaliteitstoetsing die het Milieuhandhavingscollege doorvoert. Meer bepaald moet de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren het mogelijk maken te begrijpen welke rechtsregels of rechtsbeginselen door de bestreden beslissing geschonden zijn en op welke wijze. Dit is de informatie die onontbeerlijk maar voldoende is voor een nuttige behandeling van het beroep, met eerbiediging van het recht op verdediging van de verwerende partij. Uit de strekking van artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit vloeit voort dat een exceptie van onontvankelijkheid die op dit voorschrift is gestoeld uitsluitend op nuttige wijze kan worden opgeworpen wanneer het verzoekschrift niet één bezwaar zou aanvoeren dat naar eis van recht is uiteengezet. 3.2.2.2. Te dezen voldoet het verzoekschrift aan artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit. Anders dan de verwerende partij voorhoudt, worden er, zoals blijkt uit randnummers 5.4.1. en 5.4.2., bezwaren geformuleerd en heeft de verwerende partij zelf, zoals haar nuttig verweer ten aanzien van deze bezwaren afdoende aantoont, begrepen wat deze bezwaren aan de bestreden beslissing verwijten, zodat de vraag rijst in welke mate zij belang heeft bij de opgeworpen exceptie en of ze deze wel op ontvankelijke wijze kan inroepen. De exceptie dient te worden verworpen. 3.3. Het beroep is voor het overige regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen bijkomende excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende. 4.1. Op 23 november 2010 noteert een getuige de nummerplaten van een terreinwagen, een bestelwagen en een aanhangwagen, waarvan de lading volgens hem illegaal wordt gestort langs een veldweg ([ ]) tegenover zijn woning in de [ ] te [ ]. Het gaat volgens hem over vervuilde grond vermengd met volledige betondallen (30/30 cm), volledige kasseistenen en ander afval afkomstig van afbraak. De volgende ochtend gaat deze getuige opnieuw ter plaatse en stelt vast dat over een afstand van ca. 30 meter de vervuilde grond open op de veldbaan ligt. Hij neemt foto s van deze situatie en in de namiddag legt hij klacht neer bij de lokale politie. Een inspecteur van de lokale politie stelt procesverbaal op. 4.2. In een navolgend proces-verbaal van verhoor bevestigt de eigenaar van de terreinwagen op 7 januari 2011 dat hij op 23 november 2010 samen met de verzoekende partij in de [ ] aan het [ ] te [ ] is geweest. Hij verklaart: Ikzelf heb geen grond gesluikstort. Van mijn remorque is er geen grond afgehaald om op de veldwegel te storten. Ik ben gewoon verder gereden, terwijl [ ] stond te discussiëren met een getuige. 4.3. In een navolgend proces-verbaal van verhoor verklaart de verzoekende partij op 3 maart 2011 dat zij eigenaar is van de bestelwagen en de aanhangwagen en geeft volgende versie van de feiten: Ik was inderdaad met het voertuig en de aanhangwagen te [ ]. Ik was naar de firma [ ] gereden om een grond te storten. Deze mocht niet gestort worden omdat deze kleigrond was. Een vriend van mij, waarvan ik u de naam liever niet zeg, liet mij weten dat ik het mocht storten in een veldbaantje waar hij de eigenaar van kende. Ik had niet de intentie om te sluikstorten. Ik wil gerust de opruiming betreffende het sluikstorten doen. MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 3

4.4. In haar verweer bij de gewestelijke entiteit bevestigt de verzoekende partij op 28 juli 2011 dat zij een eerste aanhangwagen heeft gelost op de veldweg. Zij vult aan: Toen bij de tweede aanhangwagen kwam een persoon heibel maken en heb ik deze aanhangwagen (zie foto s) niet in de sleuven gegooid maar de volgende dag aangeboden bij Van Gansewinkel te Aalst. (zie factuur) Ik weet nu dat ik fout was en ben steeds bereid om het gestorte te gaan opruimen. Ten slotte deelt zij nog het volgende mee: Ik wens ook te benadrukken dat de personen die mij hebben willen helpen, niet moeten opdraaien voor de eventueel opgelegde boete, dit zou niet eerlijk zijn. Naar aanleiding van een vraag van de gewestelijke entiteit, deelt de opsteller van het aanvankelijk proces-verbaal op 18 april 2012 het volgende mee: De collega van politie Dilbeek liet mij gisteren telefonisch weten dat hij ter plaatse is geweest bij overtreder dhr. [ ]. Overtreder heeft inderdaad zoals wij konden vermoeden, niets ondernomen om het sluikstort op te ruimen. Hij heeft mondeling verklaard aan de collega in Dilbeek dat hij een afwachtende houding had aangenomen, tot het parket Brussel hem verdere onderrichtingen zou hebben gegeven, doch gezien hij niets vernam van het parket Brussel, hij dus ook niets heeft gedaan. 5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als een schending van artikel 12 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen. Krachtens voormeld artikel is het verboden afvalstoffen achter te laten of te beheren in strijd met de voorschriften van dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten. Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2. De verzoekende partij betwist het sluikstorten van bouwafval niet, maar vermeldt in haar verzoekschrift het volgende: Ik heb mijn fout toegegeven in mijn verklaringen en wens dit nog steeds recht te zetten, ik handelde ter goeder trouw en was mij van geen kwaad bewust, ik wil nog steeds mijn fout recht zetten, maar ben tot nu toe niet benaderd geweest door de bevoegde instanties om een afspraak te maken mijn fout recht te zetten en op te ruimen, de getuige is wel ter plaatse kunnen gaan met de politie en zijn verhaal doen, maar ik ben niet uitgenodigd geweest om te bepalen wat er moest opgeruimd worden, ik ga niets opruimen wat niet door mij is veroorzaakt en als ik niet zeker ben dat ik nadien nog een boete zou krijgen. Ik wens nog steeds op te ruimen maar onder het oog van de politie, die dan kan bevestigen dat mijn fout is rechtgezet. Ik ga niets opruimen dat niet van mij is, ik ken de reputatie van sommige personen. Indien getuige kan bewijzen dat de kleigrond vervuild is, was, dan moet ik de maatschappij aanklagen die onze woningen heeft gebouwd, want zij hebben ons deze grond verkocht. Volledige betondallen en kasseistenen zaten er zeker niet in, dit is schromelijk overdreven van de getuige. Niettegenstaande het verzoekschrift geen geëxpliciteerd petitum bevat, valt uit het geheel van de erin vervatte argumentatie af te leiden dat de verzoekende partij met haar beroep in wezen de vernietiging beoogt van de bestreden beslissing met kwijtschelding, minstens een vermindering, van de haar opgelegde bestuurlijke geldboete. 5.3. In haar memorie van antwoord wijst de verwerende partij erop dat de verzoekende partij zowel in haar verhoor, als in haar schriftelijk verweer bij de gewestelijke entiteit, en in haar verzoekschrift, uitdrukkelijk bevestigt dat zij de grond daar heeft gestort. MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 4

Omtrent de betwisting van de aanwezigheid van betondallen en kasseistenen verwijst de verwerende partij naar de foto s bij het proces-verbaal, waaruit duidelijk zou blijken dat de grond vermengd was met steenpuin en ander bouwafval, en naar het factuur van het afvalverwerkend bedrijf dat de lading van de aanhangwagen heeft aanvaard als bouw- en sloopafval, grond en stenen. Zij meent dan ook dat in de bestreden beslissing terecht wordt gesteld dat het gesluikstorte afval vervuilde grond en stenen betrof en dat dus het milieumisdrijf in hoofde van de verzoekende partij niet ter discussie staat. Zij verduidelijkt daarbij dat vervuilde grond moet omschreven worden als grond, vermengd met ander afval (brokken, steenpuin, bouwafval) en dat daarmee niet wordt geïnsinueerd dat de grond verontreinigd zou zijn. De verwerende partij is van mening dat de verzoekende partij allerminst aantoont dat verwerende partij kennelijk onredelijk heeft gesanctioneerd. Zij verwijst hiervoor naar de beoordeling van de ernst van de feiten, naar het rekening houden met de eenmalige wetsschending bij de beoordeling van de frequentie, en naar de afwezigheid van bijzondere omstandigheden bij het plegen en beëindigen van het milieumisdrijf. Voor dit laatste geeft zij aan dat de verzoekende partij meerdere keren haar intenties om het sluikstort op te ruimen kenbaar maakte, maar dat zij geen stappen heeft ondernomen om haar intenties concreet te maken. Volgens de verwerende partij had het effectief opruimen of laten opruimen van het gestorte afval wel tot een lagere boete kunnen leiden. 5.4.1. In een eerste bezwaar voert de verzoekende partij aan dat het sluikstorten van het bouwafval niet opzettelijk gebeurde, daar zij ter goeder trouw handelde en zich van geen kwaad bewust was. Luidens artikel 16.4.27, tweede lid, DABM kan een alternatieve bestuurlijke geldboete uitsluitend worden opgelegd voor milieumisdrijven vermeld in de artikelen 16.6.1 tot 16.6.3septies DABM, die preciseren dat de beoogde wederrechtelijke gedragingen opzettelijk, dit is wetens en willens, of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid te plegen zijn. Te dezen staat het buiten kijf dat de verzoekende partij de feiten minstens door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid heeft gepleegd. Uit haar politionele verklaring, haar verweer bij de gewestelijke entiteit en de uiteenzetting in haar verzoekschrift blijkt onmiskenbaar dat zij ervan op de hoogte was dat het bouwafval op een legale wijze kan worden verwijderd via bijvoorbeeld een afvalverwerkend bedrijf of een containerpark. Zij wist dus, of moest weten, dat het verboden was dit afval te storten op of langs een veldweg. Dit bezwaar is ongegrond. 5.4.2. In wezen voert de rest van het verzoekschrift een schending aan van artikel 16.4.4 DABM, zoals gepreciseerd door artikel 16.4.29 DABM. 5.4.2.1. Luidens artikel 16.4.4 DABM moet de gewestelijke entiteit er bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete voor zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM preciseert dat wanneer de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete oplegt de hoogte ervan wordt afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf en dat tevens rekening wordt gehouden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Van een mogelijke schending van de artikelen 16.4.4 juncto 16.4.29 DABM kan alleen dan sprake zijn indien de gewestelijke entiteit op kennelijk onevenredige of onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de waarderingscriteria die in deze artikelen zijn bepaald. 5.4.2.2. Omtrent de betwisting van de aanwezigheid van volledige betondallen en kasseistenen verwijst het Milieuhandhavingscollege, zoals de verwerende partij, naar de foto s bij het procesverbaal, waaruit inderdaad blijkt dat er niet enkel grond maar ook stenen werden gestort, en naar het factuur van het afvalverwerkend bedrijf dat de lading van de aanhangwagen heeft aanvaard als bouw- en sloopafval, grond en stenen. Het is dan ook niet kennelijk onredelijk dat de bestreden beslissing bij de beoordeling van de ernst van de feiten rekening houdt met het gegeven dat het gesluikstorte afval vervuilde grond en steenpuin betrof. Daarbij dient vervuilde grond inderdaad niet MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 5

te worden beschouwd als verontreinigde grond, maar duidt dit enkel op de aanwezigheid van andere afvalstoffen (bijvoorbeeld steenpuin) in deze grond. Het Milieuhandhavingscollege stelt voorts vast dat de bestreden beslissing bij het bepalen van de hoogte van de geldboete de eenmalige wetsschending in aanmerking heeft genomen in de beoordeling van de factor frequentie en geen bijzondere omstandigheden bij het plegen of beëindigen van de feiten in rekening brengt. Voor wat dit laatste betreft, is het niet kennelijk onredelijk dat de gewestelijke entiteit geen rekening heeft gehouden met de intentie van de verzoekende partij om het sluikstort op te ruimen, nu deze geen verdere acties ondernam om deze intentie in de praktijk om te zetten. Immers, de verzoekende partij wist zelf maar al te goed welke afvalstoffen zij ter plaatse had gestort en hoefde op geen enkel moment te wachten op een initiatief van enige instantie om het sluikstort op te ruimen. Het bezwaar is ongegrond. 5.5. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 6

Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingestelde beroep is ontvankelijk doch ongegrond. 2. De beslissing 11/AMMC/611-M/ARO/PC van 18 juli 2012 van de gewestelijke entiteit wordt bevestigd. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 24 januari 2013 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Jan HEYMAN Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Luk JOLY Josef NIJS Peter SCHRYVERS voorzitter ondervoorzitter bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De voorzitter, Xavier VERCAEMER Jan HEYMAN MHHC-13/4-VK 24 januari 2013 7