Gemeente Den Haag Retouradres: Postbus 12 600, 2500 DJ Den Haag de gemeenteraad Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk rm 2007.228 - BOW/2007.1305 RIS 151081 Doorkiesnummer 070-353 5000 E-mailadres Onderwerp reactie op Eindrapport onderzoekscommissie Donnergelden Aantal bijlagen 1 Datum 11 december 2007 In september 2007 hebben wij een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld en de volgende opdracht gegeven: 1. Hoe is het gekomen dat de Marokkaanse moskeeën, verenigingen en stichtingen niet werden benaderd en betrokken bij het ontwikkelen van ideeën en plannen conform de richtlijn van de toenmalige minister Donner? 2. Welke criteria heeft de gemeente gehanteerd bij het verdelen van de Donnergelden? 3. Aan wie heeft de gemeente subsidies (Donnergelden) toegekend? 4. Welke specifieke projecten zijn ontwikkeld ten behoeve van de Marokkaanse jongeren 5. Welke aanbevelingen kunnen op basis van het vorenstaande geformuleerd worden om de betrokkenheid van de Marokkaanse gemeenschap bij de aanpak van het jongerenvraagstuk in het bijzonder het project IMAR te verbeteren? De onderzoekscommissie bestond uit: - de heer Mohamed Sini (voorzitter) - mevrouw Anna Maria Andriol - de heer Jamal Derna - mevrouw Anke van Kampen - de heer Faisal Mirza. Bijgevoegd treft u aan het Eindrapport van de onderzoekscommissie Donnergelden. Op hoofdlijnen delen wij de conclusies en aanbevelingen van het rapport. Op een aantal aspecten willen wij nader ingaan. Inlichtingen bij Postadres: Postbus 12 600, 2500 DJ Den Haag Telefoon: 070-353 5000 Bezoekadres: Spui 70, Den Haag Fax: 070-353 2782 Internetadres: www.denhaag.nl
BOW/2007.1305 2 De onderzoekscommissie geeft aan dat de gemeente bewust gekozen heeft voor het informeren van de Marokkaanse gemeenschap en geen inspraakprocedure heeft ingezet. Wij onderschrijven deze conclusie en de analyse dat dit gebeurde als gevolg van enerzijds de tijdsdruk vanuit het Ministerie van Justitie en anderzijds de diffuse organisatiegraad van de Marokkaanse gemeenschap. Nadat het programma Impuls Marokkaanse Risicojongeren 2006-2009 IMAR gedeeltelijk was ingevuld, is op 7 juni 2006 een informatiebijeenkomst georganiseerd waarbij een oproep aan de Marokkaanse gemeenschap werd gedaan om projecten in te dienen voor nog niet ingevuld beleid. Daarnaast vonden en vinden vanuit het programma bilaterale contacten plaats met Marokkaanse organisaties en besturen, waarbij steeds de mogelijkheid van het indienen van projecten onder de aandacht is/wordt gebracht. In het programma is een financiële reserve opgenomen voor initiatieven vanuit de Marokkaanse gemeenschap. De tot op heden vanuit de Marokkaanse gemeenschap ingediende projecten zijn alle gehonoreerd. Wij merken nog op dat de keuze om geen brede inspraakronde te doen met kennisgeving van de gemeenteraad is gebeurd. Zoals de onderzoekscommissie aangeeft is aan de invulling van het programma een aantal bewuste beleidskeuzes vooraf gegaan. Deze waren gebaseerd op de analyse van het ministerie ten aanzien van de problematiek rond Marokkaanse jongeren en het in de uitvoering van het programma opnemen van gerenommeerde organisaties waarmee de gemeente al langer, en met succes, een subsidierelatie heeft. Tenslotte had de gemeente zich verbonden aan de met het ministerie afgesproken resultaatafspraken in 2009. Deze laten weinig ruimte voor experiment. Bij de beleidskeuzes is niet specifiek naar de bestaande aanpak voor Antilliaanse risicojongeren gekeken, maar naar algemeen beleid, dat ook resultaten heeft laten zien voor de Antilliaanse doelgroep. Wèl is bij de keuze van uitvoerende organisaties steeds gekeken naar kennis van en ervaring met de Marokkaanse doelgroep. Het programma is ongeveer een jaar geleden van start gegaan en ligt in relatie tot de afspraken met het ministerie op koers. De eerste voortgangsrapportage doen wij u separaat toekomen. De onderzoekscommissie geeft aan dat het wisselen van verantwoordelijkheid - in eerste instantie de Bestuursdienst, daarna de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn - een complicerende factor is geweest. Wij merken op dat de wisseling al in een vroeg stadium heeft plaatsgevonden en het overdragen van de verantwoordelijkheid en de verdere invulling van het programma in goed overleg en in coproductie is gebeurd. Samenwerking tussen beide diensten vindt nog steeds op constructieve wijze plaats. Op de aanbevelingen onder 7.4 voor de toekomst van IMAR willen wij als volgt ingaan: Aanbeveling 1. De commissie beveelt de gemeente aan om op basis van onafhankelijke evaluaties de besteding van de Donnergelden jaarlijks te bekijken. Blijkt er onvoldoende resultaat te zijn dan moet de gemeente overwegen tot herverdeling van de gelden over te gaan. Een jaarlijkse monitor en evaluatie op resultaten vindt plaats via de gemeentelijke procedure ten aanzien van subsidiebeschikkingen en facturering van offertes. Bij wanprestatie geeft dit de mogelijkheid om de subsidie stop te zetten of zelfs terug te vorderen.
BOW/2007.1305 3 Van tegenvallende resultaten is ons echter niets gebleken. Zoals hierboven al is aangegeven ligt het programma qua resultaatafspraken met het ministerie op koers. Tussendoor vindt bewaking van de voortgang plaats via driemaandelijkse rapportages van de uitvoerende organisaties. Verder wordt het programma jaarlijks gemonitord op resultaten. Wij houden u jaarlijks op de hoogte via een voortgangsrapportage. In 2009 zal het programma ten behoeve van de eindverantwoording en afrekening extern geëvalueerd worden. Aanbeveling 2. De commissie beveelt de gemeente aan de contacten met de Marokkaanse gemeenschap verder uit te bouwen en zeggenschap en betrokkenheid te organiseren, waarbij de verantwoordelijkheid van de problematiek ook bij de Marokkaanse gemeenschap wordt neergelegd. Bij het zoeken naar contact met de Marokkaanse gemeenschap gebruik te maken van organisaties die hiermee vanouds contact hebben. Wij onderschrijven bovenstaande en beamen dat de toegankelijkheid van de gemeente van groot belang is. Om de toegankelijkheid met bewoners en organisaties in Den Haag verder te verbeteren heeft het gedeconcentreerd werken vanuit de gemeentelijke diensten een belangrijke plaats in het gemeentelijke beleid. Wij verwijzen u hiertoe onder meer naar de Nota de Stad delen, dienstverlening dichter bij de burger (RIS 147307/2007). Aanbeveling 3. De commissie beveelt de gemeente aan om te werken aan het herstel van de verhoudingen binnen de Haagse Marokkaanse gemeenschap. Dit punt zullen wij zeker oppakken. Wij constateren daarbij dat herstel van de verhoudingen verder gaat dan het actieprogramma IMAR. Aanbeveling 4. De commissie beveelt de gemeente aan een substantieel bedrag vrij te maken voor nieuwe initiatieven, waarbij de besteding in nauwe samenwerking met de Marokkaanse gemeenschap tot stand gebracht wordt. Een goede argumentatie is daarbij van belang. Wij zullen een substantieel budget voor 2008 en 2009 vrijgemaken voor nieuwe initiatieven uit de Marokkaanse gemeenschap en dit afstemmen zoals de commissie aanbeveelt. Op de aanbevelingen onder 7.5 voor de toekomst willen wij als volgt ingaan: Aanbeveling 1. De commissie beveelt de gemeente aan de tijd te nemen om een projectplan op te stellen en de betrokkenheid van de burger tot stand te kunnen brengen. Wij nemen deze aanbeveling ter harte.
BOW/2007.1305 4 Aanbeveling 2. De commissie beveelt de gemeente aan helderheid te betrachten over de kaders waarbinnen het beleid gevoerd wordt en dit helder te communiceren met de burgers. Ook deze aanbeveling nemen wij ter harte. Aanbeveling 3. De commissie constateert dat de Haagse Marokkaanse gemeenschap dermate gecompliceerd en verdeeld is dat het organiseren van een representatieve afvaardiging en het adequaat betrekken van de Marokkaanse gemeenschap bij gemeentelijk beleid op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. De commissie beveelt de gemeente aan te werken aan de verbetering an de verhoudingen binnen de Marokkaanse gemeenschap en de communicatie met en de betrokkenheid van de Marokkaanse gemeenschap op een andere arbeidsintensievere - manier te organiseren. Wij nemen deze aanbeveling ter harte en onderkennen het belang van een goede gesprekspartner. Wij zullen rekening houden met de verschillende lagen van de Marokkaanse gemeenschap en hoe deze bereikt kunnen worden. Belangrijk is ook dat de Marokkaanse gemeenschap haar eigen verantwoordelijkheid onderkent. Aanbeveling 4. De commissie geeft aan dat een rijkssubsidie mogelijkheid biedt in contact te komen met belangrijke spelers uit een bepaalde doelgroep en hen te bereiken en bij het beleidsproces te betrekken. Op deze manier krijgt de gemeente adequate informatie, ook over wat er speelt, wordt de betrokkenheid van burgers en organisaties bevorderd en wordt men mede-eigenaar van het probleem en medeverantwoordelijk. Wij onderschrijven deze constatering. Aanbeveling 5. De commissie benadrukt het belang van toegankelijkheid en geringe afstand van de gemeente tot de burger en staat een zodanige bestuurscultuur voor waarbij de gemeente openstaat voor initiatieven vanuit de gemeenschap. Wij onderschrijven deze aanbeveling en verwijzen nogmaals naar onder meer het gemeentelijke gedeconcentreerde beleid. Aanbeveling 6. De commissie geeft aan dat uitbreiding van bestaande projecten en voorzetting van successen uit het verleden niet altijd goed is en dat er verschillen zijn in aanpak van verschillende doelgroepen. Wij zijn het met de onderzoekscommissie eens dat het inzetten van bestaande projecten en voortzetting van successen uit het verleden geen automatisme moet zijn. Bij de invulling van IMAR zijn, zoals hierboven al is aangegeven, niet de projecten die op de Antilliaanse doelgroep gericht zijn overgenomen, maar is gekeken naar algemeen beleid, waarbij de uitvoerende organisaties wel specifieke kennis hebben van verschillende doelgroepen, onder andere de Marokkaanse.
BOW/2007.1305 5 Aanbeveling 7. De commissie beveelt aan om bij de toedeling van subsidies zoveel mogelijk openheid te betrachten. Openheid bij toedeling van subsidies en het bieden van mogelijkheden aan organisaties en instellingen die nog geen subsidierelatie met de gemeente hebben onderschrijven wij. Tenslotte willen wij nog het volgende opmerken. De conclusies en aanbevelingen van het eindrapport Donnergelden zien wij als een signaal en een nieuwe impuls voor de gemeentelijke relatie met de Marokkaanse gemeenschap. Het college van burgemeester en wethouders, de secretaris, de burgemeester, mw. A.W.H. Bertram W.J. Deetman