gemeente Eindhoven Dienst Stedelijke Ontmikkeling en Beheer Raadsnummer O8. RZ 6 Z g. OOZ Inboeknummer o8bstorror Beslisdatum B&W ro juni 2008 Dossiernummer 8a4.8SB Raadsvoorstel tot het vaststellen van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening: gevolgen voor delegatiebesluiten en verordeningen Inleiding Met de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarvan de Grondexploitatiewet deel gaat uitmaken, veranderen binnen de gemeente de juridisch planologische procedures. Dit is eerder aan de raad kenbaar gemaakt in een commissienotitie die is besproken tijdens de gecombineerde commissiebehandelingen van 1 april en 20 mei 2008. Een meerderheid van de raad heeft aangegeven de voorgestelde aanpak te willen volgen. Dit is de reden dat nu een raadsvoorstel wordt voorgelegd. De komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening leidt er onder meer toe dat per 1 juli 2008 veranderingen optreden waarop nu geanticipeerd moet worden. Dit betreft onder meer (niet limitatief) dat: 1 in de raadsvergadering van 10 juni 2008 het voorstel aan uw raad is voorgelegd tot het wijzigen van de Legesverordening; 2 ter informatie wordt aangegeven dat met de komst van de Wet ruimtelijke ordening ook de (sub)mandatenlijst zal worden aangepast; 3 de delegatiebevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO (op termijn) dient te worden ingetrokken, aangezien artikel 19 van de WRO komt te vervallen. Ook de Exploitatieverordening moet worden ingetrokken, maar aangezien er nog plannen onder het overgangsrecht vallen, blijft deze bevoegdheid en de verordening momenteel gehandhaafd en zullen zij pas op een later moment worden ingetrokken; 4 er nu een voorstel wordt gedaan tot het in bepaalde gevallen delegeren van de bevoegdheid tot het vaststellen van projectbesluiten (zie hieronder meer over de inhoudelijke betekenis van het projectbesluit) en daarmee samenhangende exploitatieplannen. Inhoudelijke betekenis proj ectbesiui t De komst van de Wet ruimtelijke ordening brengt een aantal nieuwe instrumenten met zich, waaronder het zogenoemde projectbesluit (artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening). Uitgangspunt van de gemeente Eindhoven wordt het maken van bestemmingsplannen. Er worden alleen projectbesluiten voorgesteld voor de zoge-
noemde drie- en vijfjaarssituaties, zoals ook besproken in de commissievergaderingen van 1 april en 20 mei 2008. De bevoegdheid voor een projectbesluit ligt bij de gemeenteraad, maar delegatie aan burgemeester en wethouders is mogelijk. Het maakt een concreet project, dat afwijkt van de geldende planologische regeling mogelijk. Daarvoor is een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Hieraan zijn vrijwel dezelfde eisen gesteld als aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De procedure is eveneens grotendeels dezelfde als voor een bestemmingsplan. Het projectbesluit is de eerste fase van het bestemmingsplan. In beginsel moet binnen een jaar inpassing in het bestemmingsplan plaatsvinden, maar die termijn kan worden verlengd tot drie jaar als er bestemmingsplanherziening voor het gebied op stapel staat en tot vijfj aar als meerdere projecten in het plan moeten worden ingepast. Zolang geen inpassing plaatsvindt, kunnen binnen het plangebied door de gemeente geen leges worden geind. De legesinkomsten vervallen zelfs geheel als niet binnen zes maanden na afloop van de termijn van inpassing het bestemmingsplan is herzien. Als een projectbesluit is genomen, blijft het bestemmingsplan buiten toepassing voor het project. Het projectbesluit is dan het kader waaraan vergunningaanvragen moeten worden getoetst. De artikel 19-procedures van de (oude) WRO vervallen. In de plaats van de kleinere vrijstellingen (artikel 19.3) biedt de nieuwe Wro wel mogelijkheden om ontheffingen te verlenen. Het verlenen van ontheffingen is volgens de Wro een bevoegdheid van het college (op grond van artikel 3.22 en 3.23). Daar waar mogelijk zullen wij deze bevoegdheid zoveel mogelijk mandateren aan de dienst. Exploi ta ti eplannen Op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kan het noodzakelijk zijn om voor een bepaalde ontwikkeling, welke in de hiervoor geschetste situaties door middel van een projectbesluit wordt gerealiseerd, tevens een exploitatieplan op te stellen (artikel 6.12 Wro). Het vaststellen van een exploitatieplan is, evenals het projectbesluit, in principe een bevoegdheid van de raad. Echter, artikel 6.12, derde lid, maakt het mogelijk om bij gedelegeerde projectbesluiten, tevens het exploitatieplan te delegeren. Daarom wordt hier voorgesteld om, gekoppeld aan het voorstel om projectbesluiten te delegeren, dat tevens te doen voor exploitatieplannen voor de voornoemde projectbesluiten. Doelstelling
Het wijzigen van verordeningen en besluiten vanwege de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Hierbij gaat het om de Legesverordening, het tijdig aanpassen en met nieuwe wetgeving in overeenstemming brengen van de (sub)mandaatlijst van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer en het in bepaalde gevallen delegeren van de bevoegdheid tot het vaststellen van projectbesluiten en daarmee samenhangende exploitatieplannen. Voorstel an uw raad wordt voorgesteld te besluiten: de bevoegdheid tot het vaststellen van projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, onder de voorwaarde dat er reeds kaderstelling door de raad is en het betreft projecten, zoals genoemd in de hieronder aangegeven gevallen: projecten als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening; dit betreft een project waarvoor de kaders reeds zijn vastgesteld en waarbij een deel van het project al van start kan gaan, vooruitlopend op het bestemmingsplan dat al in voorbereiding is. Voor deze gevallen kan de termijn van een jaar (als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening) bij het projectbesluit worden verlengd tot drie jaar; projecten als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening; dit betreft diverse samenhangende projecten waarvoor de kaders reeds zijn vastgesteld en die het best in een bestemmingsplan gebundeld kunnen worden, en waarvan een of meer projectdelen van start kunnen gaan, vooruitlopend op het bestemmingsplan. Voor deze gevallen kan de termijn van een jaar (als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening) bij het projectbesluit worden verlengd tot vijf jaar; het college van burgemeester en wethouders op te dragen om de raad na het vaststellen van een projectbesluit altijd te informeren middels een raadsinformatiebrief; de bevoegdheid tot het vaststellen van exploitatieplannen, bij projecten waarbij sprake is van delegatie van projectbesluiten, zoals bedoeld in artikel 6.12 derde lid (hierboven onder 1 genoemd), te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Argumenten 1.1 Komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening Zoals hierboven reeds weergegeven zijn de bovenstaande wijzigingen een rechtstreeks gevolg van de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008. 1.2 Versnelling planologische procedure
Toepassing van het projectbesluit is, door de hierboven genoemde voorwaarden, eerder uitzondering dan regel. Juist daar waar toepassing aanvaardbaar wordt geacht is een snellere procedure van belang. Delegatie is in die gevallen voor de hand liggend, omdat toepassing door het college van burgemeester en wethouders een snellere procedure mogelijk maakt dan wanneer vaststelling van het projectbesluit in alle gevallen aan uw raad zou zijn voorbehouden. Wanneer het projectbesluit, onder deze voorwaarden, wordt toegepast, zal uw raad door middel van een raadsinformatiebrief worden geinformeerd. 1.3 In de commissievergaderingis uitgesproken de bevoegdheid tot het vaststellen van proj ectbeslui ten bij dri e-ivij jf aarstermij n onder voorwaarden te delegeren aan het college Uitgangspunt van de wetgever is dat gemeenten bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied maken en actueel houden. Toepassing van het projectbesluit hoort dan ook uitzondering te zijn. Dit is ook aangegeven tijdens de commissiebesprekingen van 1 april en 20 mei 2008. Onder voorwaarden (zie het voorstel) wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van projectbesluiten, en daarbij behorende exploitatieplannen, gedelegeerd. Kanttekeningen 1.1 Inschatting college Voorafgaand aan de beslissing tot het nemen van een projectbesluit zullen wij een inschatting maken van de gevoeligheid van het project. Bij twijfel zullen wij geen projectbesluit nemen. 1.2 Wijziging legesverordeni ng Als gevolg van het in werking treden van de Wet ruimtelijke ordening en de lnvoeringswet Wet ruimtelijke ordening komt onder meer een aantal vrijstellingsprocedures te vervallen. In de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening wordt onder meer voorzien in een aantal nieuwe ontheffingsmogelijkheden. Teneinde de kosten die aan deze nieuwe instrumenten verbonden zijn vergoed te kunnen krijgen, dient de Legesverordening te worden gewijzigd. Het voorstel hiertoe is aan de raad voorgelegd in de vergadering van 10 juni 2008 en zal per 1 juli 2008 gaan gelden. 1.2 Aanpassing (sub)mandaatlij st dienst 5 tedelij ke Ontwikkeling en Beheer De wijzigingen die de Wet ruimtelijke ordening met zich brengt leiden ertoe dat er aanpassingen dienen plaats te vinden in de (sub)mandaatlijst. De aanpassingen zullen binnenkort worden doorgevoerd. Kosten Aan dit voorstel zijn geen kosten verbonden. Communicatie
Wijziging van de Legesverordening wordt gepubliceerd in het gemeenteblad. Aanpassing van de (sub)mandaatlijst zal eveneens worden gepubliceerd in het gemeenteblad en intern verspreid. Planning en uitvoering De wijzigingen/aanpassingen gaan per direct in. Evaluatie Niet van toepassing. Bijlagen Geen. Een ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan. Burgemeester en wethouders van Eindhoven, A. Brunninkhuis, secretaris.
Onteer praadsbeslui t De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 juni 2008; besluit: 1 de bevoegdheid tot het vaststellen van projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, onder de voorwaarde dat er reeds kaderstelling door de raad is en het betreft projecten, zoals genoemd in de hieronder aangegeven gevallen: projecten als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening; dit betreft een project waarvoor de kaders reeds zijn vastgesteld en waarbij een deel van het project al van start kan gaan, vooruitlopend op het bestemmingsplan dat al in voorbereiding is. Voor deze gevallen kan de termijn van een jaar (als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening) bij het projectbesluit worden verlengd tot drie jaar; projecten als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening; dit betreft diverse samenhangende projecten waarvoor de kaders reeds zijn vastgesteld en die het best in een bestemmingsplan gebundeld kunnen worden, en waarvan een of meer projectdelen van start kunnen gaan, vooruitlopend op het bestemmingsplan. Voor deze gevallen kan de termijn van een jaar (als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening) bij het projectbesluit worden verlengd tot vijf jaar; 2 het college van burgemeester en wethouders op te dragen om de raad na het vaststellen van een projectbesluit per direct te informeren middels een raadsinformatiebrief; 3 de bevoegdheid tot het vaststellen van exploitatieplannen, bij projecten waarbij sprake is van delegatie van projectbesluiten, zoals bedoeld in artikel 6.12 derde lid (hierboven onder 1 genoemd), te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van, voorzitter.
BE08009302 Raadsnummer O8. RZ 6 Z g. OOZ