De mogelijke overstap van naar En action 6

Vergelijkbare documenten
dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Jaarwerkplan voor En action 5

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix

De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5

Le Français des vacances. Niveau

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer.

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

C'est fini les vacances!

15 et qui paie le loyer?

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

Aantekening Frans les pronoms personnels

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Le logement. In deze les leert u

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

basiszinnen spreekvaardigheid

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Qui est à l appareil?

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Chapitre 4, Ensemble!

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

Où vont-ils? Unité 1. Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Les gebruik je voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit: les frères de broers les soeurs de zussen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

Juin Juni Avril April Mai Mei 2019

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

Je complète mon profil. Ik vul mijn profiel aan. J arrive à décoder les messages secrets. Ik kan de geheime boodschappen ontcijferen.

La Prononciation. Frans. 1

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Veilig werken? Da s kinderspel! Travailler en toute sécurité? Un jeu d enfant!

Het enkelvoud van het bezittelijk voornaamwoord: mon/ma ton/ta son/sa

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

k ga naar school e vais à l ecole

GEZONDHEID (La santé)

BEGINNERSCURSUS DAG 6

GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS

Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

Transcriptie:

1 De mogelijke overstap van 2000-1 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior 2000-1 naar Éventail-junior En action 6. Dit betekent dat we unité 9 van 2000-1 als eindpunt voor het 5e leerjaar beschouwen. 1 Vergelijking van de woordenschatopbouw We vergelijken eerst de woorden en structuren die leerlingen op het einde van het 5e leerjaar actief kunnen gebruiken. In welke mate verschilt de woordenschat tussen 2000-1 en En action 5? De woordenschat in 2000-1 is niet dezelfde als in En action 5. De woordenschat van En action wordt immers volledig bepaald door de Gemeenschappelijke Actieve Woordenlijst (GAW) van de drie onderwijsnetten (leerplannen 2010). GAW telt 819 items die over het 5e en 6e leerjaar aangebracht moeten worden. En action verdeelt die gelijkmatig over de beide leerjaren. De onderstaande vergelijking tussen de woordenlijsten van 2000-1 en En action 5 dient om leerkrachten te helpen bij het inschatten van de overstapmogelijkheid. De lijsten geven de items als "lexicale items", d.i. uitgebreider dan het aantal "woorden". Bv. un bus en en bus worden als twee items gerekend. Onder s'appeler worden de verschillende vervoegde vormen als aparte uitdrukkingen gerekend. Ook alle vormen van de lidwoorden, van persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden worden als aparte items gerekend. Woorden met verschillende betekenissen (bv. une fille als meisje en als dochter) worden eveneens als afzonderlijke items geteld. Het kan voorkomen dat een item niet verschijnt in de lijst van één methode (bv. en français), maar dat de leerlingen wel le français geleerd hebben. Dergelijke "nabije" items relativeren soms de vergelijking. De cijfers in de kolom "2000" verwijzen naar de unités van Éventail-Junior 2000-1 (9 unités). De cijfers in de kolom "EA" verwijzen naar de unités van Éventail-junior En action 5 (20 unités). Samengevat: er is een behoorlijk groot verschil tussen beide woordenschatlijsten, wat de overstap van 2000-1 naar En action 6 niet evident maakt. 1.1 Lexicale items die zowel in 2000-1 als En action 5 voorkomen Het gaat om 171 gemeenschappelijke items (op 297 items in 2000-1 en 428 items in En action 5). 2000 EA Frans Nederlands 6 16 à (Paris) in (Parijs) 9 17 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 9 16 une adresse een adres 9 16 adresse: Quelle est ton adresse? adres: Wat is jouw adres? 5 14 aimer (les livres) houden van (boeken) 9 17 aller gaan 3 6 un anniversaire een verjaardag 3 7 anniversaire: Bon anniversaire! verjaardag: Gelukkige verjaardag! 6 16 un appartement een appartement, flat 4 11 appeler: Il s'appelle Cédric. heten: Hij heet Cédric. 4 20 appeler: Il s'appelle comment? Hoe heet hij? 1 20 appeler: Je m'appelle Félix. Ik heet Felix. 7 18 un arbre een boom 2 8 une armoire een kast

2 2000 EA Frans Nederlands 6 3 aussi: Je cherche aussi une ook: Ik zoek ook een gom. gomme. 6 14 avec (un copain) met (een vriend) 5 13 avoir hebben 9 7 un ballon (de foot) een bal (groot), voetbal 7 18 un banc een bank (zitplaats) 4 14 blanc, blanche wit 4 8 bleu, bleue blauw 1 1 bonjour dag, goedendag 9 17 un bus een bus (voertuig) 9 17 bus: en bus met de bus 2 2 Ça va? Gaat het? Alles goed? 3 7 un cadeau, des cadeaux een geschenk 3 8 un cahier een schrift 6 14 ce (garçon) deze, die (jongen) 6 14 ces (enfants) deze, die (kinderen) 6 14 cette (femme) deze, die (vrouw) 2 8 une chaise een stoel 6 18 une chambre een kamer 2 13 un chat een kat, poes 5 14 une chemise een hemd 6 14 chercher zoeken 6 3 chercher: Je cherche (un stylo). zoeken: Ik zoek (een pen). 3 11 chez (Ria) bij (Ria) thuis 9 17 chez: aller chez (Ria) naar (Ria) thuis gaan 1 13 un chien een hond 6 8 une classe een klas, klaslokaal 2 5 content, contente tevreden, blij 5 18 une cuisine een keuken 4 8 dans (ma classe) in (mijn klas) 3 2 de (Liège) / d'(arlon) van, uit (Luik / Aarlen) 3 5 de: (un copain) de (Fanny), (een vriend) van (Fanny), van (Isabelle) d'(isabelle) 9 13 déjà: Il a déjà 16 ans. al: Hij is al 16. / Hij is reeds 16. 5 15 derrière (toi) achter (jou) 3 8 des (livres) --- (boeken) 6 1 deux twee 5 18 devant (la maison) voor (het huis) 6 12 une école een school 6 8 un élève een leerling 6 8 une élève een leerlinge 1 4 elle: Elle est chouette. Zij / ze is tof. 3 10 elles: Elles sont grandes. zij, ze (v. mv.): Ze zijn groot. 6 10 un enfant een kind (jongen of meisje) 6 18 entrer binnenkomen, naar binnen gaan 3 3 et: Lucas et Ria en: Lucas en Ria 3 10 être: Ce sont des livres. zijn: Het zijn boeken. Dat zijn boeken. 2 2 être: C'est (chouette)! zijn: Dat is (tof)! 2 4 être: C'est mon père. Dat is mijn vader. Het is mijn vader. 1 4 être: je suis, tu es, il / elle est zijn: ik ben, jij bent, hij / zij is 5 18 un fauteuil een fauteuil, zetel 1 11 une femme een echtgenote, vrouw 6 8 une fenêtre een raam 7 4 une fille een meisje 1 10 une fille een dochter 7 10 un fils, des fils een zoon 2 5 formidable, formidable formidabel, geweldig 1 5 fort, forte sterk 4 4 un frère een broer

3 2000 EA Frans Nederlands 4 18 un garage een garage 1 4 un garçon een jongen 3 11 gentil, gentille lief, aardig 1 5 grand, grande groot 6 16 habiter (j'habite) wonen, bewonen 3 10 ici hier 1 4 il: Il est d'arlon. Hij is van Aarlen. 3 10 ils: Ils sont forts. zij, ze (m. mv.): Ze zijn sterk. 7 14 jamais: ne...jamais nooit 6 18 un jardin een tuin 3 14 jaune, jaune geel 1 1 je: Je suis Alain. Ik ben Alain. 1 5 jeune, jeune jong 1 10 joli, jolie mooi 4 14 une jupe een rok 3 15 là daar 4 11 la (porte), l'(armoire), la (fille) de (deur, kast), het (meisje) 5 18 une lampe een lamp 4 11 le (garçon), l'(anniversaire), le de (jongen, verjaardag), het (bord) (tableau) 4 11 les (garçons), les (filles) de (jongens, meisjes) 5 18 un lit een bed 2 7 un livre een boek 8 16 loin de (l'école) ver van (de school) 8 16 loin: (habiter) loin ver, veraf (wonen) 5 10 madame [Mme] mevrouw 6 11 mademoiselle [Mlle] juffrouw 5 9 maintenant nu 3 9 mais maar 4 16 une maison een huis 8 4 une maman een mama 3 2 merci dank je, dank u 4 4 une mère een moeder 5 10 monsieur [M.] meneer, mijnheer 6 20 montrer tonen 4 17 une moto een motor (voertuig) 9 17 moto: à moto met de motor 4 8 noir, noire zwart 1 1 non nee 3 10 nous: Nous sommes contents. wij, we: We zijn tevreden. 8 16 un numéro [n ] een nummer 9 8 un ordinateur een computer 4 15 où? waar? 1 1 oui ja 5 14 un pantalon een (lange) broek 7 4 un papa een papa 4 9 un parapluie een paraplu 8 15 pardon excuseer me, pardon, sorry 2 5 pas: ne pas niet, geen 4 4 un père een vader 1 5 petit, petite klein 2 13 une photo een foto 9 17 pied: à pied te voet 8 18 plaît: s'il vous plaît [s.v.p.] alstublieft (bij het vragen) 6 8 une porte een deur 6 14 porter (un short) (een short) dragen, aanhebben 3 7 pour (Élisabeth) voor (Elisabeth) 9 20 pour: (être ici) pour (chanter) (hier zijn) om te (zingen) 5 14 un pull een trui

2000 EA Frans Nederlands 9 16 quel (garçon)? quelle (fille)? welke (jongen)? welk (meisje)? 7 3 Qu'est-ce que (tu cherches)? Wat (zoek je)? 7 7 Qu'est-ce que c'est? Wat is het? Wat is dit? 7 4 qui: C'est qui? Wie is het? Wie is dit? 7 4 qui? wie? 6 15 regarder (une photo) kijken naar (een foto) 9 17 rentrer (terug) naar huis gaan, thuiskomen 3 7 rien: de rien geen dank, graag gedaan 5 14 une robe een jurk, kleedje 3 8 rouge, rouge rood 8 16 une rue een straat 6 18 une salle de bain(s) een badkamer 4 4 une sœur een zus, zuster 5 18 sous (l'armoire) onder (de kast) 4 8 sur (la table) op (de tafel) 2 8 une table een tafel 8 16 un téléphone een telefoon 7 16 téléphoner (à Lucie) telefoneren (naar Lucie), (Lucie) opbellen 8 18 des toilettes (v.) een toilet, wc 7 11 toujours altijd, steeds 9 17 un train een trein 9 17 train: en train met de trein 9 17 un tram een tram 9 17 tram: en tram met de tram 3 7 très (content) zeer, heel, erg (tevreden) 2 5 triste, triste droevig, triestig 6 1 trois drie 5 7 un T-shirt een T-shirt 1 1 tu: Tu es Ellen! jij: Jij bent Ellen! 1 3 un (stylo) een (pen) 6 1 un, une één 1 3 une (feuille) een (blad) 5 17 un vélo een fiets 9 17 vélo: à vélo met de fiets 3 8 vert, verte groen 7 14 une veste een jasje, vest 1 11 vieux, vieille oud 1 3 voici (un stylo) hier is (een pen), ziehier, hier heb je 4 17 une voiture een auto 9 17 voiture: en voiture met de auto 5 10 vous: Vous êtes d'où? u [beleefdheidsvorm]: Vanwaar bent u? 3 10 vous: Vous êtes jeunes! jullie: Jullie zijn jong! 1.2 Lexicale items die enkel in 2000-1 voorkomen en niet in En action 5 Het gaat om 41 items. Deze maken ook geen onderdeel uit van GAW. 2000 Frans Nederlands 9 une aire een parkeerplaats of servicepark langs de autoweg 8 alors, (où vas-tu?) wel, welnu, (waar ga je heen?) 8 alors: (regarde) alors (là) (kijk) dan (daar) 6 un bain een bad 8 un bandit een bandiet, gangster 3 bas, basse laag 3 un canari een kanarie(vogel) 8 un centre een centrum 6 une chambre à coucher een slaapkamer 7 un chapeau, des chapeaux een hoed 4

5 2000 Frans Nederlands 8 un commissaire een commissaris 5 un costume een kostuum, pak 3 un crocodile een krokodil 7 défense de (fumer) verboden te (roken) 2 dommage: (c'est) dommage (het is) jammer 9 en (train) met (de trein) 1 faible, faible zwak 7 fumer roken 4 un hélicoptère een helikopter 5 léger, légère (pas lourd) licht (niet zwaar) 5 lourd, lourde zwaar (gewicht) 7 un manteau, des manteaux een jas, mantel 9 mer: (aller) à la mer naar zee (gaan) 5 un monsieur een mijnheer, heer 8 par (l'autoroute) langs, via (de autoweg) 9 un péage tol(geld) 1 une poupée een pop, speelpop 8 présenter (quelqu'un) voorstellen (iemand) 8 présenter (un livre) (een boek) voorstellen 7 prière de ne pas (fumer) gelieve niet te (roken) 5 propre, propre net, keurig, schoon 8 une réception een receptie 9 un refuge een uitwijkplaats langs de autoweg 7 rencontrer ontmoeten 9 un révolver / revolver een revolver 2 riche, riche rijk 2 rond, ronde rond 5 sale, sale vuil 6 saluer groeten 4 sur (l'avenue Foch) op (de Fochlaan) 5 le verre het glas 1.3 Lexicale items die enkel in En action 5 voorkomen en niet in 2000-1 Het gaat om 257 van de 428 items in En action 5. Dit zijn de items waar de leerlingen bij het begin van het schooljaar best receptief mee vertrouwd worden gemaakt als de school ervoor kiest om de overgang van 2000-1 naar En action 6 te maken. Een aantal van deze woorden zijn wel via andere items aangebracht in 2000-1, bv. aimer (les livres), aller (als basiswerkwoord), appeler in je m'appelle en il s'appelle, enz. Noteer ook de telwoorden die al in En action 5 worden aangebracht, de namen van de maanden en de uitdrukkingen rond het uur. Desondanks is het aantal nog ongekende woorden hoog als men van 2000-1 naar En action 6 wil overstappen. EA Frans Nederlands 13 un âge een leeftijd 13 âge: Tu as quel âge? leeftijd: Hoe oud ben jij? 3 ah ha, o, och, zo 14 aimer (chanter) graag (zingen) 17 aller (chanter) gaan (zingen) 11 amoureux, amoureuse verliefd 13 un an een jaar 13 an: J'ai 14 ans. jaar: Ik ben 14 jaar (oud). 6 an: le nouvel an Nieuwjaar 13 un animal, des animaux een dier 6 année: Bonne année! Gelukkig nieuwjaar! 6 août (m.) augustus 20 appeler: Tu t'appelles comment? Hoe heet jij? 20 appeler: Tu t'appelles Gisèle? Heet jij Gisèle? 20 appeler: Vous vous appelez Durieux? Heet u Durieux?

6 EA Frans Nederlands 12 l' après-midi (m.) 's (na)middags 9 Attention! Opgelet! Let op! Voorzichtig! 6 aujourd'hui vandaag 17 un autobus een autobus 17 autobus: en autobus met de autobus 15 avoir les cheveux (noirs) (zwart) haar hebben 15 avoir les yeux (bleus) (blauwe) ogen hebben 7 avoir: j'ai, tu as, il / elle a hebben: ik heb, jij hebt, hij / zij heeft 6 avril (m.) april 14 une basket een basketbalschoen, sportschoen 19 le basket het basketbal 19 basket: jouer au basket basketten, basketbal spelen 11 beau, belle (m. mv. beaux) mooi 9 beau: Il fait beau. mooi: Het is mooi weer. 14 un bébé een baby 10 un Belge een Belg 10 une Belge een Belgische 10 la Belgique België 2 bien: (Ça va) bien! goed: (Het gaat) goed! 15 blond, blonde blond 18 bon, bonne goed, lekker 14 une botte een laars 14 brun, brune bruin 8 un bureau, des bureaux een bureau (meubel) 18 un bureau, des bureaux een bureau, kantoor 2 Ça va bien. Het gaat goed. Alles goed. 6 le carnaval carnaval 7 un CD een cd 13 cent honderd 14 une chanson een lied, liedje 14 chanter zingen 19 chatter chatten 9 chaud: Il fait chaud. warm: Het is warm. 14 une chaussure een schoen, schoeisel 14 une chaussure de foot een voetbalschoen 15 un cheveu, des cheveux een haar, haren 4 chouette, chouette tof 2 chouette: C'est chouette. Dat is tof. 1 cinq vijf 12 cinquante vijftig 16 cinquième, cinquième vijfde 18 un coin een hoek 12 commencer beginnen 12 commencer: La leçon commence. beginnen: De les begint. 20 Comment ça va? Hoe gaat het? Hoe maak je het? 15 comment? hoe? hoezo? 7 cool tof, cool, reuze 4 un copain een vriend, kameraad 4 une copine een vriendin 15 court, courte kort 3 un crayon een potlood 9 dans (une heure) binnen (een uur) 19 danser dansen 6 une date een datum 6 date: Aujourd'hui, nous sommes le 3 datum: Vandaag is het de 3de maart. mars. 6 date: Quelle est la date? Wat is de datum? 6 décembre (m.) december 9 demain morgen

EA Frans Nederlands 15 deuxième, deuxième tweede 19 un devoir een huiswerk 1 dix tien 3 dix-huit achttien 3 dix-neuf negentien 3 dix-sept zeventien 2 d'où vanwaar? waarvandaan? 2 d'où: Tu es d'où? Vanwaar ben je? 18 une douche een douche 3 douze twaalf 7 un DVD een dvd 17 école: (aller) à l'école naar school (gaan) 19 écouter (la radio) luisteren naar (de radio) 10 en (France) in (Frankrijk) 18 entre (30 et 35 ans) tussen (30 en 35 jaar) 16 un étage een verdieping 16 étage: au (premier) étage op de (eerste) verdieping 20 excusez-moi excuseer me, pardon, sorry 19 un exercice een oefening 19 faire maken, doen 9 faire: Il fait (chaud). warm: Het is (warm). 9 faire: Il fait (froid). koud: Het is (koud). 4 une famille een gezin, familie 6 une fête een feest, feestdag 3 une feuille een blad (papier) 6 février (m.) februari 12 finir: La leçon finit. eindigen: De les eindigt. 14 foot: jouer au foot voetbal spelen, voetballen 19 le football, le foot het voetbal (sport) 10 un Français een Fransman 12 le français (het) Frans 10 une Française een Franse 10 la France Frankrijk 9 froid: Il fait froid. koud: Het is koud. 9 froid: Il va faire froid. koud: Het gaat koud (weer) zijn. 3 une gomme een gom 11 une grand-mère een grootmoeder 11 un grand-père een grootvader 13 des grands-parents (m.) grootouders 14 gris, grise grijs 12 une heure [h] (l'heure) een uur 12 heure: À 8 heures. Om 8 uur. 12 heure: À quelle heure? Hoe laat? 12 heure: Il est 11 heures. Het is 11 uur. 12 heure: Il est 7 h 10. Het is 7.10 u. 12 heure: Il est quelle heure? Hoe laat is het? 1 huit acht 8 Il y a (des chaises). Er zijn / staan (stoelen). 8 Il y a (une table). Er is / staat (een tafel). 19 l' Internet (m.) het internet 6 janvier (m.) januari 14 un jeans een jeans, spijkerbroek 7 un jeu, des jeux een spel 14 jouer spelen 14 jouer au foot voetbal spelen, voetballen 6 Joyeux Noël! Vrolijk kerstfeest! 6 juillet (m.) juli 6 juin (m.) juni 16 un kilomètre [km] een kilometer 7

8 EA Frans Nederlands 13 un lapin een konijn 12 une leçon een les 12 une leçon de (français) een les (Frans) 18 un living een living, woonkamer 15 long, longue lang 4 ma (mère) mijn (moeder) 6 mai (m.) mei 17 maison: (aller) à la maison naar huis (gaan) 16 maison: (être) à la maison thuis (zijn) 15 mal: (Ça va) mal. slecht: (Het gaat) slecht. 11 un mari een echtgenoot, man 6 mars (m.) maart 12 le matin 's morgens, 's ochtends 9 mauvais: Il fait mauvais. slecht: Het is slecht weer. 14 mauve, mauve mauve, paars 7 méga cool keitof, cool, reuze 7 merci beaucoup hartelijk bedankt 13 mes (parents) mijn (ouders) 16 un mètre [m] een meter 16 mètre: à cent mètres op honderd meter 17 un métro een metro 17 métro: en métro met de metro 12 midi (m.) middag 12 midi: à midi op de middag, om 12 uur, 's middags 12 midi: Il est midi. Het is middag. Het is 12 uur 16 mille duizend 12 une minute [mn] een minuut 7 moi: (pour) moi mij: (voor) mij 1 moi: Moi, je suis Ahmed. Ik, ik ben Ahmed. 4 mon (père) mijn (vader) 12 la musique de muziek 19 musique: faire de la musique muziek maken 12 le néerlandais (het) Nederlands 9 neiger: Il neige. sneeuwen: Het sneeuwt. 9 neiger: Il va neiger. sneeuwen: Het gaat sneeuwen. 1 neuf negen 15 un nez een neus 6 Noël Kerstmis 10 un nom een naam 13 nonante (en Belgique) negentig 11 nouveau, nouvelle (m. mv. nieuw nouveaux) 6 novembre (m.) november 16 un numéro de téléphone een telefoonnummer 6 octobre (m.) oktober 15 un œil, des yeux een oog 7 oh o, nou, och 13 un oiseau, des oiseaux een vogel 3 onze elf 14 orange, orange oranje 15 une oreille een oor 10 ou: grand ou petit of: groot of klein 6 Pâques Pasen 11 des parents (m.) ouders 17 parfois soms 15 penser denken 17 un pied een voet 9 pleuvoir: Il pleut. regenen: Het regent. 9 pleuvoir: Il va pleuvoir. regenen: Het gaat regenen.

9 EA Frans Nederlands 13 un poisson een vis 13 un poisson een vis 16 un portable: (téléphone) portable een draagbare telefoon, gsm 15 premier, première eerste 6 premier: le premier (avril) [1er] eerste: de eerste (april) 10 un prénom een voornaam 8 un prof een leraar, leerkracht 8 une prof een lerares, leerkracht 14 un pyjama een pyjama 6 quand (ça va bien) wanneer (het goed gaat) 6 quand: C'est quand, ton wanneer: Wanneer is je verjaardag? anniversaire? 6 quand? wanneer? 12 quarante veertig 3 quatorze veertien 1 quatre vier 13 quatre-vingts tachtig 16 quatrième, quatrième vierde 8 Qu'est-ce qu'il y a? Wat is er? Wat staat er? 3 quinze vijftien 8 une radio een radio 15 rester blijven 14 rose, rose roze 15 roux, rousse ros, rossig, roodharig 11 sa (mère) zijn (moeder), haar (moeder) 7 salut dag, hallo 9 une seconde [s] een seconde 3 seize zestien 1 sept zeven 13 septante (en Belgique) zeventig 6 septembre (m.) september 13 ses (livres) zijn (boeken), haar (boeken) 14 un short een short 1 six zes 12 soixante zestig 11 son (père) zijn (vader), haar (vader) 17 souvent dikwijls, vaak 12 le sport (de) sport 19 sport: faire du sport sporten, aan sport doen 3 un stylo een (bal)pen 7 super geweldig, schitterend 19 surfer sur Internet surfen op het internet 7 sympa, sympa sympathiek, aardig 4 ta (mère) jouw (moeder), je (moeder) 8 un tableau, des tableaux een bord, schoolbord 18 une télé een tv, televisietoestel 9 le temps het weer 9 temps: Quel temps fait-il? weer: Welk weer is het? 19 le tennis het tennis 13 tes (parents) jouw (ouders), je (ouders) 7 toi: (pour) toi jou: (voor) jou 1 toi: et toi? en jij? 4 ton (frère) jouw (broer), je (broer) 9 tout de suite onmiddellijk, meteen 3 treize dertien 6 trente dertig 15 troisième, troisième derde 9 va: Il va pleuvoir. Het gaat regenen. 6 les vacances (v.) de vakantie

10 EA Frans Nederlands 14 un vêtement een kledingstuk 14 des vêtements (m.) kleding, kleren 3 vingt twintig 15 vite: (Ça va) vite. snel: (Dat gaat) snel, vlug. 11 voilà (Julie) daar is (Julie), daar heb je 10 vos (enfants) uw (kinderen), jullie (kinderen) 12 votre (livre) jullie (boek), uw (boek) 15 des yeux (un œil) ogen 16 un zéro een nul 2 Vergelijking van de grammaticale opbouw Samengevat: hier zijn beide methodes vrij gelijklopend. In 2000-1 werden iets minder werkwoorden geleerd dan in En action 5. 2.1 Grammatica die wel in 2000-1 voorkomt, maar niet in En action 5 In 2000-1 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in En action 5 behandeld werden. Deze elementen komen wel aan bod in En action 6 maar zijn dus al gekend door de leerlingen. Ze vormen bijgevolg geen probleem. - het samengetrokken lidwoord met à (au, à la, à l', aux) - het samengetrokken lidwoord met de (du, de la, de l', des) 2.2 Grammatica die wel in En action 5 voorkomt, maar niet in 2000-1 In En action 5 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in 2000-1 behandeld werden. Ze worden wel tijdens de eerste vier unités van En action 6 opgefrist en herhaald (unité 21-24). Ze kunnen daarnaast ook vlot overlopen worden via de Petite grammaire achteraan in het Livre. - mon, ton, son, ma, ta, sa, mes, tes, ses - een bevel geven - de telwoorden tot 1000 - het werkwoord faire 3 Didactische tips We geven hierbij enkele algemene wenken. Welke aanpak het best is, hangt onder meer af van: - de taalvaardigheid van de klasgroep en de individuele leerlingen, - de motivatie van de leerlingen, - de grondigheid waarmee de inhouden van 2000-1 geïntegreerd werden (als daar nog behoorlijke lacunes zijn, zal de overstap des te moeilijker zijn). De hieronder gegeven mogelijkheden kunnen vanzelfsprekend ook gecombineerd worden. 3.1 Meteen starten met En action 6 Dit is mogelijk omdat En action 6 in de eerste vier unités (unité 21-24) de leerinhouden van En action 5 volledig opfrist en herhaalt. Dit gebeurt onder meer door specifieke oefeningen in het Cahier en de rubriek Des conversations bij elk van de eerste vier unités. Je kunt hier wat trager doorgaan en elk "onbekend" element verduidelijken, eventueel visueel ondersteund door de flitskaarten en/of wandplaten uit het 5e leerjaar. Stel leerlingen zeker gerust: alles wat "nieuw" is in die herhaling komt immers nog regelmatig terug in de loop van het 6e leerjaar. Ze hoeven dus niet meteen alles actief te kunnen gebruiken. Als ze de nog ongekende woorden en zinnen al kunnen begrijpen is dat prima in deze fase.

11 3.2 De taalportfolio's van En action 5 overlopen Na vier unités volgt in En action steeds een révision. In het Livre gebeurt dit onder de vorm van een taalportfolio Frans. Het toont leerlingen hoe ze stap voor stap vooruitgaan in het Frans. Het vertelt leerkrachten en ouders ook wat de leerlingen al (moeten) kunnen in het Frans. Het taalportfolio ondersteunt op die manier ook het "leren leren". Elk taalportfolio bevat 3 rubrieken: - Het gedeelte "Ik kan " legt het accent op de vaardigheden. - Het gedeelte "Ik kan daartoe " verwijst naar de ondersteunende kenniselementen (woordenschat en grammatica) die nodig zijn om taalvaardig te zijn. - Het gedeelte "Ik kan ook " focust op ondersteunende taalleerstrategieën. Het kan interessant zijn om met de leerlingen een of meerdere taalportfolio's door te nemen om de inhouden uit En action 5 "aan te raken" en zoveel mogelijk de link te leggen met wat leerlingen al kunnen en kennen. Je vindt de taalportfolio's niet alleen in het Livre 5. Op www.enaction.be vind je onder de rubriek "Leerling" per révision: - het taalportfolio als download Leerlingen kunnen op dit taalportfolio zaken markeren, iets bijschrijven - een cumulatieve alfabetische woordenlijst met daarin alle woorden en structuren die de leerlingen in voorgaande unités geleerd hebben. 3.3 Starten met révision 17-20 van En action 5 Dit kan handig zijn als je enkele leerinhouden uit En action 5 afzonderlijk wil opfrissen vooraleer te starten met unité 21. Afhankelijk van het niveau van de leerling(en) kun je eventueel ook putten uit oefeningen uit voorgaande révisions. Een kopie op leerlingenaantal maken van Cahier 5, p. 77-80 (of indien nodig van voorgaande révisions) is toegestaan voor dit beperkte doel. 3.4 De spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 inschakelen De spel- en differentiatiekoffer van En action 5 bevat een keuze-aanbod van speelse kant-en-klare differentiatie-opdrachten. De klemtoon ligt op het op een motiverende manier inoefenen van mondelinge vaardigheden. Je kunt het materiaal op verschillende manieren inzetten: binnen hoeken- of contractwerk, als differentiatie-opdracht, als een aparte herhaling... Op die manier kun je - na een korte klassikale toelichting of instructie - de leerlingen gericht laten oefenen. In de spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 vind je onder meer: - een dominospel bij verschillende unités; - een bordspel bij elke révision; - punttekeningen bij verschillende unités; - een spel met aanpasbare dobbelstenen bij verschillende unités; - een bordspel in verband met het weer beschrijven; - een woordenschatspel bij verschillende unités; - een werkwoordspel bij verschillende unités; - kopieerbladen met individuele woord-, werkwoord- en getalkaarten. De concrete mogelijkheden lees je in de begeleidende pagina's die je in de spel- en differentiatiekoffer vindt.