Eindtermen van het vakinhoudelijk handelen voor de inrichting van de opleiding tot ambulanceverpleegkundige.



Vergelijkbare documenten
Overzicht wijzigingen LPA 7.1 LPA 7.2 (maart 2011) Prot.nr. Titel Wijziging LPA Wijziging VLPA opmerking Voorblad x x 1. Persoonlijke gegevens

Maatschappelijk handelen

BIJLAGE 1: PROTOCOLLEN AMBULANCEZORG

Klinisch redeneren in acute situaties. Ijbelien Jungen

Gestructureerde benadering van het zieke kind door de huisarts

ABCDE methodiek Biedt een vaste volgorde van het benaderen van het slachtoffer

Erratum Manschap a Levensreddend handelen. Versie: 1.0, 31 december 2015

MAAR OOK ABCDE ELDERS

Uitvoering van de ABCDE methode

A, B, C of run away? LVIZ symposium 17 april 2015 Drs. Monique Engel - Kinderarts-intensivist

Doel. Definities. Indicatie. Werkwijze/beslisboom. Uniforme opvang van de trauma patiënt op de Intensive care

GEVORDERDE EERSTE HULP. Shock, Anafylaxie en de EpiPen. Pim de Ruijter. vrijdag 18 oktober 13

Kinderen met acute neurologische problematiek

Wijzigingen triage-criteria TriageWijzer, update 2014.

OVBK: Initial assessment

A B D E. ABCDE-kaart voor huisartsen

Besluit/afspraken over transport/definitieve behandeling

Verpleegtechnische handeling: Datum: Handtekening docent: Naam docent: Paraaf docent:

Verpleegkundig onderzoek van het kind

Als het mis gaat. Stoornissen bewustzijn. Frans Rutten Anesthesioloog/spoedarts

De geriatrische patiënt op de SEH. SEH onderwijsdag Sigrid Wittenberg, aios klinische geriatrie

ZO STIJF ALS EEN PLANK

Casus 5. Kavita Ramdien, Rob Vermond, Jurre Stens

Eerste Hulp aan Kinderen: eindtermen (vastgesteld door het College van Deskundigen in mei 2006) Doelgroep

EINDTERMEN EERSTEHULPVERLENER LPEV

EINDTERMEN INSTRUCTEUR LPEV

Richtlijn Isolatie en vrijheidsbeperkende maatregelen

r.ars Leerdoelen. BLS/Assisteren ALS module 1. Vaststellen circulatiestilstand. Circulatiestilstand vastgesteld.

het kind in acute nood 11

OPVANG. De Zwaar Gekwetste Patiënt TRAUMA. Soorten Traumata

Dyspnoe, een adembenemend symptoom. Drs. R. Hoekstra Longarts Klinische avond

Oppervlakteredding. Enkele medische aspecten. Programma. door Dennie Wulterkens. Medische aspecten: 1.Probleemstelling 2.

Relevante competenties & Medisch vereisten binnen het functiegebied medisch management ambulancezorg

AMBULANCE. 8 Ambulance. Inhoudsopgave stage Ambulance STAGE LEERJAAR

Klinisch redeneren in acute situaties. Ijbelien Jungen

Het kind in Acute Nood September Dennis van der Geld Ambulance verpleegkundige NRR Docent-instructeur BLS/AED/PBLS

Klinisch redeneren D. Michel van Megen

Casus 14 : Quinckslag. Casus bibliotheek

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Het kind in Acute Nood November Leerdoelen. Programma. Herken het kind in acute nood. Specifieke volgorde PBLS te begrijpen

Reanimatie bij hypothermie / verdrinking. Marlies Morsink SEH-arts KNMG Radboudumc

SCORELIJST TRAUMATOLOGIE

Middelenmisbruik en crisis

Bijlage 1: GGz-triagewijzer

Fundamentals e-learningbibliotheek Met gratis tegoed voor themaspecifieke en specialistische e-learning!*

Presentatie Casus 1b. Victoria Janes & Yvonne Poel

Traumatisch hersenletsel. 17 mei 2016 Ella Fonteyn

Eerste Hulp aan kinderen. Jan Biekens Docent Eerste Hulp

Intoxicaties met drugs Presentatie voor Minisymposium drugsgerelateerde incidenten Trimbos

Basisbegrippen in de anesthesie tijdens verdiepende stage (groep 2 - startend 8 april 2019):

Wat gaan we doen. Van LPA 7 naar LPA 8 Verschillen Overeenkomsten. Medicamenten Voor- en nadelen. Pijnstilling in de LPA 8

Prof. dr. F. C. Visser Cardioloog Erasmus Medisch Centrum. Electrocardiografische & fysiologische veranderingen tijdens inspanning

Hoofd, hart en handen klinisch redeneren. Aletta M van der Veen, MSc, MANP Verpleegkundig Specialist

Standpunt NVSHA ten aanzien van Inwerkprogramma en acute cursus voor artsen werkzaam op de spoedeisende hulp.

De delirante patiënt van vergeetachtig tot verwardheid

Spelregels; A = Groen B = Rood Heeft u het antwoord fout, dan neemt u weer plaats op uw stoel!!

POSTOPERATIEVE VERWIKKELINGEN. Dr. Ives Hubloue Dienst Intensieve Geneeskunde Academisch Ziekenhuis V.U.B.

ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE

versie EHbDu09T EHbDu Educare Trimbos 1

De gestructureerde benadering van de trauma patiënt

Neurotrauma bij kinderen

1 Het acuut zieke kind

Behandeling Volgens protocol*

Een verhit postoperatief beloop

Non-Invasieve Beademing

Opvang van patienten met licht traumatisch hoofd hersenletsel. Korné Jellema,neuroloog 8 februari 2016 Stichting MCHaaglanden en Bronvov Nebo

Rapportage NTS-data: Triagegegevens 2016

Juiste antwoord: Juiste antwoord: Juiste antwoord: Juiste antwoord: Juiste antwoord: Welke stelling is juist? Hfdst Algemeen.

WAT ZOU JIJ DOEN? Interactieve groepsdiscussie over beslissingen op de SEH

Zuurbase evenwicht. dr Bart Bohy

Statistieken e-modules Eduplaza ( t/m )

Welke stelling in het geval van brandwonden is juist?

SPOEDEISENDE HULP. De patiënt met algemeen heelkundige aandoeningen

Delier Sini van den Boomen Anja Manders Marianne de Nobel

pneumonie herhalingscursus BKZ kinderverpleegkundigen 12 april 2018 dr. K.T. (Rien) Verbruggen

Mijn patiënt heeft THORACALE PIJN. Dr. Tom Mulleners SZF Heusden-Zolder

De gestructureerde benadering van de

Gespecialiseerd Ambulancevervoer. Voor Psychiatrisch Patiënten Presentatie dd Door Bryan Tjon a Njoek, Chauffeur Jerzy Koopmans SPV

Voortgang AIOS NAAM Stagekaart ICU stage

2014 EHBO-K. Theorievragen versie 006. Ascendens Opleidingen Theorievragen EHBO-K 2014 versie 006 Pagina 1 van 7

Competenties Eerste Hulp

Behandeling van wonden en letsels

ATLS vs APLS: maar één letter verschil?

Reanimatie richtlijnen. 25 mei 2002 Utrecht

Lachgassedatie bij kinderen

Cardioverteren. Defibrilleren. Tachycardie

Als een donderslag bij heldere hemel

Manschap A Levensreddende handelingen

LIFE SUPPORT CURSUS 2010 WTC HOUTEN 80

Dit document beschrijft de afwegingen die gemaakt dienen te worden bij inzet van de ambulancehelikopter in de patiëntenzorg

ECLS: Goede en minder goede indicaties. Diederik van Dijk

BLS en ALS bij kinderen. Laatste richtlijnen: ILCOR 2005

Inhoud. Verpleegkunde Cardiologie. Symptomen. Diagnose. Verpleegkunde Cardiologie 1. Indeling New York Heart Association (NYHA)

Anatomie. Anatomie. Bloedtoevoer. Cerebrum Cerebellum Hersenstam. Schedel Hersenvliezen. Liquor cerebrospinalis Bloedvoorziening

Casus. ! Huidige graviditeit. ! Geen medicatie, geen allergieen! Intoxicaties: roken gestopt in 1e trimester. Sectio. !

Statistieken e-modules Eduplaza (t/m )

Antwoorden 2014 EHBO-K. Ascendens Opleidingen Theorievragen EHBO-K 2014 versie 006 Pagina 1 van 5. Theorievragen versie 006

APR-DRG Ernst Lf Gemid ligdbenedengrens bovengrens II bovengrens I Beschrijving L 001 LEVERTRANSPLANTATIE L 18,

Statistieken e-modules Eduplaza ( t/m )

Reanimatie van de pasgeborene

Inhoud. 3 Respiratoire insufficiëntie Klinische symptomen Hypoxemie en hypoxie...42

Transcriptie:

Eindtermen van het vakinhoudelijk handelen voor de inrichting van de opleiding tot ambulanceverpleegkundige. Niveaus Niveau 1 = standaardniveau: beheersen, in de betekenis van kennen, kunnen, begrijpen, inschatten van risico's en opvangen van complicaties. Daaronder is ook begrepen het (her)kennen van de eigen grenzen en het tijdig inroepen van adequate assistentie. Niveau 2 = uitzondering op standaardniveau: gehoord hebben van, zodat met patiënten en ketenpartners kan worden gecommuniceerd. Algemene termen Los van de eindtermen op specifieke onderdelen, is de ambulanceverpleegkundige in staat om een adequate anamnese af te nemen, bij zowel non-trauma als trauma patiënten. Tevens kunnen zij een algemeen lichamelijk onderzoek doen of een specifiek lichamelijk onderzoek gericht op de symptomen van de patiënt, zie Kennisthema Lichamelijk onderzoek. De ambulanceverpleegkundige is in staat de gegevens uit anamnese, lichamelijk onderzoek en diagnostiek te interpreteren en te controleren en met elkaar in relatie te brengen om te komen tot een werkdiagnose, waarbij hij/zij handelt overeenkomstig de protocollen en richtlijnen binnen het deskundigheidsgebied ambulanceverpleegkundige. De keuze tussen scoop and run versus stay and play wordt op basis van goede argumenten genomen. De ambulanceverpleegkundige kent de indicaties voor begeleiding door een ter zake deskundige arts. Is op de hoogte van de mogelijkheden van het MMT, de inzetcriteria voor zowel behandeling ter plaatse als transport naar een ziekenhuis met een voor de patiënt noodzakelijk voorzieningenniveau. Protocollen Voor het hanteren van landelijke en regionale protocollen gelden de volgende eindtermen: Kent de achtergrond en verantwoording van het specifieke protocol voor zover noodzakelijk bij de toepassing ervan Heeft parate kennis van de algemene opbouw van het protocol Kan besluiten of een specifiek protocol voor deze patiënt toepasbaar is Weet wanneer, waarom en hoe af te wijken van het protocol Administratie Weet waarom verslaglegging in een medisch dossier is vereist Kan een ritformulier op een goede wijze invullen m.b.t. o Anamnese o Lichamelijk onderzoek o Interventies Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 1

Incidenten De ambulanceverpleegkundige weet wat een incident of calamiteit is en weet hoe deze gemeld moet worden. Vaardigheden Vaardigheden zijn zodanig verwerkt in de opleiding, dat ze onafhankelijk van het merk of uitvoering van materialen en producten van toepassing zijn. De productspecifieke opleiding is aan de RAV en wordt aangepast bij nieuwe ontwikkelingen. Voor alle vaardigheden geldt: o Kan indicatie(s) stellen o Kent contra-indicatie(s) o Kent mogelijke complicatie(s) en kan daarop anticiperen en reageren Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 2

Kennisthema Lichamelijk onderzoek De AVP: 1. Heeft kennis van de anatomie van het lichaam, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt. 2. Weet dat het lichamelijk onderzoek het meeste oplevert als men een idee heeft welke vragen men ermee zou willen beantwoorden. 3. Is in staat een goede afweging te maken tussen nut/noodzaak van een volledig onderzoek, afgezet tegen de noodzaak tot snel (be)handelen, extra letsel door manipulatie, afkoeling door te lange expositie, sociale of psychische reacties op het ontkleden. 4. Kan het lichamelijk onderzoek op systematische wijze uitvoeren volgens de methodiek van primary/secundary survey. Vaardigheden: Techniek Weet hoe de stethoscoop op correcte wijze te gebruiken Algemeen beoordeling ziek/niet ziek en pluis/niet-pluis onderzoek van het bewustzijn: AVPU, GCS onderzoek van de huid: aspect (erytheem, purpura, eczeem, vesicula/bullae, ulcera, atrofie?), kleur, turgor bij kinderen Meten van de bloeddruk, zo nodig links en rechts (systolisch, diastolisch, MAP) bepalen van de hartfrequentie meten van de temperatuur bepalen en interpreteren van de ademfrequentie beoordelen van de voedingstoestand beoordeling van de staat van persoonlijke verzorging bepalen van de pijnscore screening op mishandeling Hoofd/hals inspectie en palpatie van het hoofd, incl behaarde hoofdhuid (bloeding, verwonding, zwelling, verkleuring, vervorming, pijn?, Battle's sign) inspectie en palpatie van het gelaat, (bloeding, verwonding, zwelling, verkleuring, vervorming, pijn?, brilhematoom) inspectie van de ogen, onderzoek oogbewegingen bepalen van de pupilgrootte en -reactie onderzoek van oor (bloeding, liquorlekkage verwonding, zwelling, pijn?) en gehoor onderzoek van neus (bloeding, liquorlekkage verwonding, zwelling, pijn?) onderzoek van mond, farynx en gebit incl kaakocclusie inspectie en palpatie van de hals (bloeding, verwonding, zwelling, pijn, gestuwde halsvenen?) onderzoek van de trachea palpatie van de cervicale wervelkolom (verwonding, zwelling, vervorming, pijn?) Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 3

Thorax inspectie voor/achter: vorm (bloeding, verwonding, zwelling, verkleuring, vervorming?), symmetrie, adembewegingen palpatie (pijn, abnormale beweeglijkheid, crepitaties?) percussie (longdemping, hypersonoor, links-rechts verschil?) systematische auscultatie van de longen (links-rechts verschil, verminderd ademgeruis, bijgeluiden in- of expiratoir?) Abdomen inspectie (bloeding, verwonding, zwelling, uitgezette flanken, verstreken navel, verkleuring, littekens?) auscultatie: peristaltiek percussie (abnormale demping, bijvoorbeeld blaasretentie?) palpatie (pijn, défense, loslaatpijn, abnormale weerstand, pulserende zwelling?) onderzoek van het bekken (pijn, abnormale beweging, crepitaties?) Liezen/genitalia inspectie van liezen, penis, scrotum, vulva en anus alleen op indicatie (trauma, klachtgericht) Rug inspectie palpatie van de gehele wervelkolom (verwonding, zwelling, vervorming, pijn?) beoordeling van het vermogen om ledematen te bewegen beoordeling van de sensibiliteit in de ledematen beoordeling van specifieke verschijnselen van ruggenmergtrauma: focale uitval of paralyse/parese, anesthesie, tintelingen, brandende pijn, erectie, incontinentie, retentieblaas, buikademhaling, neurogene shock, open staande anus Extremiteiten inspectie van huid, skelet, spieren, gewrichten (bloeding, verwonding, zwelling, oedeem, verkleuring, vervorming, afwijkende stand, links-rechts verschil?) palpatie van huid, skelet, spieren, gewrichten (pijn, oneffenheden, crepitaties?) actief bewegingsonderzoek (pijn, functiebeperking?) passief bewegingsonderzoek specifiek trauma onderzoek: asdrukpijn, Ottawa Ankle Rules onderzoek van de spierkracht (pm peesletsel) onderzoek van de perifere circulatie en sensibiliteit Oriënterend neurologisch onderzoek onderzoek van het bewustzijn: AVPU, GCS bepalen van de pupilgrootte en -reactie beoordeling van de oriëntatie in tijd, plaats, persoon beoordeling van het geheugen beoordeling van spraak en taal: motorisch en sensibel beoordeling van de visus, oogbewegingen (incl. nystagmus) en grote gezichtsvelddefecten (pm hemianopsie) beoordeling van het evenwicht: lopen, staan met ogen dicht [ ] Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 4

beoordeling van de coördinatie: looppatroon, hiel-knieproef, top-neusproef beoordeling van de motoriek/kracht: gaan en staan, spierkracht (proef van Barré, bewegen tegen weerstand), links-rechts verschil beoordeling van de sensibiliteit beoordeling van meningeale prikkeling: onderzoek naar nekstijfheid. beoordeling van de FAST-test Oriënterend psychiatrisch onderzoek beoordeling van de wils(on)bekwaamheid: ziektebesef en -inzicht beoordeling van gedachten en waarneming: wanen en hallucinaties. beoordeling van de stemming (labiel, somber, suïcidaal, eufoor, prikkelbaar, apathisch, etc?) beoordeling van het gedrag (onrust, angst, agressie, opwinding, apathie, traagheid, etc?) Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 5

Kennisthema Airway De AVP: 1. Heeft kennis van de fysiologie van de vrije ademweg, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt. 2. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijke bedreigingen van de vrije ademweg. 3. Heeft kennis van het verkrijgen en behouden van een adequate ademweg onder alle omstandigheden (o.a. kinderen, CWK immobilisatie, geïntoxiceerde patiënt). Vaardigheden: A in de ABCD methodiek beoordelen, interpreteren en adequaat reageren Manuele luchtwegtechnieken Sniffing position Gebruik van in de prehospitale zorg te gebruiken orale luchtweghulpmiddelen om de luchtweg vrij te krijgen en houden Technieken verwijderen corpus alienum (Heimlich, thoraxcompressies, gebruik Magill tang) Uitzuigen (mondkeelholte, bronchiaal toilet) Inbrengen supraglottische airway devices Endotracheale tube (oraal, inbrengen en verwijderen) BURP techniek/ ondersteuning Gebruik naaldcricothyriotomie systemen Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 6

Kennisthema Breathing De AVP: 1. Heeft kennis van de fysiologie van de ventilatie en oxygenatie, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt. 2. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijke afwijkingen van een normale ventilatie en oxygenatie. Herkent respiratoire insufficiëntie en kent de belangrijkste oorzaken. 3. Kan de volgende aandoeningen benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Luchtweginfecties Asthma COPD (Spannings)pneumothorax Decompensatio cordis en longoedeem Aspiratie Inhalatieletsel Vreemd lichaam Longcontusie Longembolie CO intoxicatie Hyperventilatiesyndroom Tachypneu (hyperventilatie) bij onderliggende oorzaak zoals pijn of metabole acidose, bijv sepsis, hyperglycaemie Neurologische ademhalingspatronen Bronchusvernauwing o.a. bij anafylaxie 4. Kent de basisprincipes van thuisbeademing en weet wanneer, onder welke voorwaarden en hoe een thuisbeademde patiënt te vervoeren. 5. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van medicatie ter verbetering van de ademhaling, zie Farmacologie en medicatie. 6. Heeft kennis van de volgende ziektebeelden: [niveau 2] Pleuravocht [niveau 2] Tbc Vaardigheden: B in de ABCD methodiek beoordelen, interpreteren en adequaat reageren Inspectie, palpatie, percussie, auscultatie Kent de diverse methoden van het toedienen van zuurstof en kan bepalen welke methode in de voor de patiënt specifieke situatie moet worden toegepast Het geven van CPAP Masker-ballon ventilatie Ballon-tube beademing, incl. PEEP ventiel Beademen met ventilator Ontlasten spanningspneumothorax Saturatiemeting en capnografie/metrie, interpreteren [niveau 2] Kennis van de techniek van thoraxdrainage en vervoer van een patiënt met een thoraxdrain Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 7

Kennisthema Circulatie De AVP: Algemeen: 1. Heeft kennis van de fysiologie van de circulatie, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt. 2. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijke afwijkingen van een normale circulatie. 3. Heeft kennis van de belangrijkste oorzaken van hyper- en hypotensie. 4. Herkent de (dreigend) haemodynamisch instabiele patiënt. 5. Kan intraveneus vochtmanagement toepassen binnen de geldende protocollen. 6. Heeft kennis van Left Ventricular Assist Devices (LVAD, steunhart) en de implicaties daarvan voor de ambulancezorg. Pijn op de borst: 7. Kan de volgende aandoeningen benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Acuut coronair syndroom (STEMI, NON-STEMI, instabiele AP) Heeft kennis van vervolgbehandeling binnen een ziekenhuis, (PCI, CABG), brengt de patiënt naar het juiste ziekenhuis Stabiele angina pectoris Longembolie (vermoeden) Aortadissectie (vermoeden) 8. Heeft kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van medicatie ter behandeling van pijn op de borst (NTG, trombocytenaggregatieremmers en heparine), zie Farmacologie en medicatie. Ritmestoornissen: 9. Is in staat, eventueel met behulp van gerichte aanvullende diagnostiek, een werkdiagnose van de belangrijkste ritmestoornissen op te stellen: Sinusaritmie Bradycardie Supraventriculaire tachycardie Ventriculaire tachycardie Ventrikelfibrilleren Asystolie en PEA AV blokken Atriumflutter, atriumfibrilleren Pacemakerritme 10. Heeft kennis van de richtlijnen voor de behandeling van aritmieën en is in staat deze toe te passen. 11. Kent de indicaties voor pacen volgens de geldende protocollen ambulancezorg 12. Kent de indicaties voor electrocardioversie. 13. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van de belangrijkste anti-aritmica, zie Farmacologie en medicatie. Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 8

Hartfalen: 14. Kan de volgende aandoeningen benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Asthma cardiale Cardiogene shock 15. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werking- en bijwerkingsprofiel van medicatie ter behandeling van hartfalen, zie Farmacologie en medicatie. Shock: 16. Is in staat een (dreigende) shock met de belangrijkste mechanismes te herkennen: Cardiogeen Hypovolemisch Obstructief Distributief, incl neurogeen 17. Heeft kennis van de volgende levensbedreigende oorzaken van shock en weet hoe te handelen en te monitoren: Acuut aneurysma aorta abdominalis (vermoeden) Aortadissectie (vermoeden) Acuut myocardinfarct Harttamponade Spanningspneumothorax Extra-uteriene graviditeit (EUG) Sepsis Anafylaxie Verbloeding (trauma, tractus digestivus) Verbranding Ernstige dehydratie Massale longembolie Neurogene shock Cold shock Wegraking/collaps: 18. Is in staat de diverse soorten kortdurende wegrakingen met de belangrijkste mechanismes te herkennen en te behandelen: Collaps door onbekende oorzaak Vasovagale collaps Collaps ten gevolge van een ritmestoornis Collaps ten gevolge van neurologische aandoening Psychogeen Circulatie arrest: 19. Heeft kennis van het uitvoeren van Basic Life Support (BLS) en Advanced Cardiac Life Support (ACLS) in alle leeftijdscategorieën. Gebruikt de richtlijnen van de European Resuscitation Counsel(ERC) en Nederlandse Reanimatieraad (NRR) als basis voor gebruik van de reanimatieprotocollen in het LPA. [ ] Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 9

20. Heeft kennis van de handelwijze in de volgende specifieke reanimatie situaties: Vergiftiging Verdrinking Hypothermie Hyperthermie Asthma Anaphylaxie Trauma Zwangerschap Elektrocutie Intoxicatie ICD/pacemaker LVAD 21. Kan de verschijnselen van een dreigend arrest herkennen (Early Warning Score), en deze behandelen volgens geldend protocol. 22. Heeft kennis van 4H s en 4T s. 23. Kent het werkingsprincipe van mechanische thoraxcompressie 24. [niveau 2] Heeft kennis van de post-reanimatiezorg 25. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van medicatie te gebruiken bij een circulatie arrest, zie Farmacologie en medicatie: Adrenaline/epinefrine Anti-aritmica Medicatie gebruikt bij reanimaties volgens ALS protocol Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 10

Vaardigheden: C in de ABCD methodiek beoordelen, interpreteren en adequaat reageren Perifere veneuze toegang aanbrengen (intraveneuze canule, botnaald) ECG monitoring en ritme interpretatie Maken en interpreteren van een 12 afleidingen ECG Cardioversie/ defibrillatie Transcutaan pacen Gebruik ICD magneet, ook bij pacemaker BLS en ALS Meten en interpreteren bloeddruk, zo nodig links en rechts (systolisch, diastolisch) Tellen en interpreteren hartfrequentie Bepalen en interpreteren capillaire refill Valsalva methode Afdrukken bloedingen Aanbrengen knevel cf ATLS Beoordelen van 12 afleidingen ECG: Op de hoogte zijn van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de software interpretatie van de monitor. Het kunnen herkennen/beoordelen/ interpreteren van een ECG op de volgende punten: o Frequentie, ritme en belangrijkste ritmestoornissen o PQ-tijd (AV-geleiding en soorten AV-block) o QRS-tijd bundeltakblok (links en rechts) o ST elevatie (normaal of pathologisch) o ST depressie o T top afwijkingen o Pacemaker ritme o Storing en storingsbronnen Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 11

Kennisthema Disability De AVP: 1. Heeft kennis van de fysiologie van het centrale en perifere zenuwstelsel, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt. 2. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijke afwijkingen van het normale neurologisch functioneren. 3. Is in staat de AVPU en de GCS (= EMV) vast te stellen en te interpreteren. 4. Kan de volgende oorzaken van een bewustzijnsstoornis herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Respiratoir (respiratoire insufficiëntie, ernstige hypoxie, hypercapnie) Circulatoir (hypotensie, ritmestoornissen) Neurologisch (CVA, inklemming, epilepsie e.a.) Metabool Infectieus (meningitis e.a.) Intoxicatie Trauma (contusio cerebri, intracerebraal hematoom) Wegraking/collaps 5. Herkent de symptomen van een CVA (inclusief staminfarct), TIA en SAB. Heeft kennis van de verschillen tussen bloedig en ischemisch CVA. Heeft kennis van vervolgbehandeling binnen een ziekenhuis (trombolyse), brengt de patiënt naar het juiste ziekenhuis. 6. Kent de belangrijkste oorzaken van hoofdpijn en weet zijn beperkingen bij het maken van onderscheid: Migraine SAB Tendomyogeen Meningitis CVA (bloedig, onbloedig) Maligne hypertensie Pre-eclampsie 7. Herkent de symptomen van een epileptisch insult, en de post-ictale fase. 8. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van medicatie te gebruiken bij neurologische aandoeningen, zie Farmacologie en medicatie: Anticonvulsiva Vaardigheden: D in de ABCD methodiek beoordelen, interpreteren en adequaat reageren Neurologisch onderzoek verrichten en interpreteren, zie paragraaf Lichamelijk onderzoek Pupilgrootte en -reactie bepalen en interpreteren FAST uitvoeren en interpreteren GCS en AVPU bepalen en interpreteren Bloedsuiker meten en interpreteren Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 12

Kennisthema Ziektebeelden Non Trauma De AVP: 1. De verpleegkundige is in staat om bij de patiënt een anamnese en lichamelijk onderzoek af te nemen en deze te interpreteren en zo nodig een behandeling op te starten. 2. De verpleegkundige heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijkste interne aandoeningen. Temperatuur: 3. Is in staat om een differentiaal diagnose van koorts of ondertemperatuur op te stellen, met speciale aandacht voor de meest levensbedreigende aandoeningen: Sepsis Meningitis Toxicologische Hyperthermie, o.a. XTC 4. Is in staat om hypothermie te herkennen en de mogelijke oorzaak te benoemen en de complicaties te behandelen. 5. Is in staat om hyperthermie te herkennen en de mogelijke oorzaak te benoemen en de complicaties te behandelen. Pijn: 6. Is in staat pijn te herkennen, te definiëren en adequate behandeling in te stellen voorzover de protocollen hierin voorzien, zie ook "pijnbestrijding en sedatie" in Farmacologie en medicatie. Vochthuishouding; 7. Is in staat dehydratie te herkennen. 8. Kan intraveneus vochtmanagement toepassen binnen de geldende protocollen ambulancezorg. Misselijkheid/braken: 9. Kent de belangrijkste oorzaken van misselijkheid en braken en weet adequaat te handelen. Acute buik: 10. Is in staat om een acute buik te herkennen. 11. Kan de volgende oorzaken van acute buik herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Aneurysma aorta abdominalis (vermoeden) Acuut myocard infarct Aortadissectie (vermoeden) Pneumonie Extra-uteriene graviditeit (EUG) Peritonitis Niersteen/galsteenkoliek Ileus Appendicitis, pancreatitis, diverticulitis, cholestitis Urineweginfectie Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 13

Diverse interne aandoeningen: 12. Kan tenminste de volgende aandoeningen herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Diabetes Mellitus Sikkelcelcrise Hyperventilatie en hyperventilatiesyndroom Infectieleer: 13. Kent de belangrijkste wegen van besmetting Via de lucht (aërogeen) Via het spijsverteringskanaal (enteraal) Via de huid of slijmvliezen (cutaan) Via het bloed (hematogeen ). 14. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg relevante maatregelen van persoonlijke hygiëne: Hand hygiëne Persoonlijke verzorging Werkkleding Persoonlijke beschermingsmiddelen 15. Heeft kennis van infectiepreventieve maatregelen (hygiëne), inclusief MRSA en andere MRMO preventie en weet hoe (vermoedelijk) besmettelijke patiënten te vervoeren volgens de geldende protocollen ambulancezorg Contactisolatie Druppelisolatie Aërogene isolatie Strikte isolatie 16. Weet welke maatregelen achteraf te nemen als (onverwacht) een besmettelijke patiënt is vervoerd 17. Kent de principes van reinigen, desinfectie en sterilisatie en weet hoe dit uit te voeren voor zover van toepassing op ambulancevervoer 18. Weet te handelen in het geval van accidenteel contact met lichaamsvloeistoffen, inclusief bijt- en prikaccidenten 19. Weet hoe te handelen bij eigen infectieziekte of lokale infectie Gevaarlijke stoffen: 20. [niveau 2] Kent de principes van emissie, verspreiding, blootstelling en gezondheidsrisico s. [niveau 1] Kent de principes van decontaminatie/ontsmetting. 21. Kent de blootstellingsroutes: Ogen, huid en slijmvliezen (chemische verbranding, absorptie) Inhalatie Ingestie (chemische verbranding, absorptie) Injectie 22. Kent het principe van eliminatie en de toepassing ervan door het toedienen van zuurstof bij COintoxicatie 23. Kent de algemene behandelprincipes: Verminder blootstelling en absorptie (kleding verwijderen, spoelen, frisse lucht, drinken, braken) Symptoombehandeling [niveau 2] Versnel eliminatie [niveau 2] Geef een antagonist/antidotum Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 14

24. Weet voor welke intoxicaties een specifiek protocol in het LPA beschikbaar is 25. Kent de advieskanalen (via MKA/OvDG: BHV, brandweer, GAGS, NVIC, MMT), weet ze adequaat te gebruiken en weet welke gegevens paraat moeten zijn bij een informatieverzoek. 26. Heeft kennis van de omgevingsfactoren die kunnen leiden tot CO intoxicatie. 27. [niveau 2] Kent de principes van radioactiviteit en de gezondheidsrisico's. Drugs: 28. Kent de meest gebruikte drugs met symptomen, risico's en eerste behandeling bij levensbedreigende verschijnselen (ABCD). Verdrinking: 29. Heeft kennis van de fysiologie van de temperatuurregulatie: kerntemperatuur, compensatiemechanismen. 30. Heeft kennis van de invloed op de lichaamstemperatuur van wind, water, lucht, kleding, alcohol, medicatie. 31. Heeft kennis van de gevolgen van de onderdompeling in koud water, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante verstoringen begrijpt: cold shock, laryngospasme, duikreflex, koude diurese, hypothermie. 32. Heeft inzicht in het verdrinkingsmechanisme. 33. Herkent de verschillende stadia van onderkoeling. 34. Kent de risico's van redding en hulpverlening na onderdompeling in koud water: falende compensatiemechanismen, afterdrop) 35. Weet hoe te handelen bij de specifieke reanimatie na verdrinking en bij hypothermie, onderkoeling. Tractus digestivus bloedingen: 36. Kan een hoge of lage tractus digestivus bloeding herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg 37. Kent de belangrijkste oorzaken van een tractus digestivus bloeding: Oesofagusvarices Ulcuslijden Diverticel Maligniteit Extremiteiten: 38. Herkent een koud/bedreigd been: Acute arteriële afsluiting Diep veneuze trombose Compartimentsyndroom Gynaecologie en obstetrie: 39. Kan assisteren bij een normale partus en een pasgeborene opvangen. 40. Weet in een overmachtsituatie (bij afwezigheid van de verloskundige) hoe, indien van toepassing, conform regionale afspraken telefonisch assistentie ingeroepen kan worden en onder die begeleiding helpen bij een partus tot professionele hulp is gearriveerd. 41. Kan de volgende aandoeningen herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Extra uterine graviditeit (zie ook C shock) [ ] Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 15

Vaginaal bloedverlies tijdens graviditeit Miskraam Fluxus post partum 42. Weet hoe te handelen bij verkrachting 43. Kan een intrauterine overplaatsing met/zonder weeënremmers verzorgen en weet wanneer begeleiding door een ter zake deskundige is vereist. Dermatologie: 44. Heeft kennis van de voor de prehospitale relevante huidafwijkingen (o.a urticaria, petechieën, rash). Overlijden: 45. Weet wat te doen bij overlijden, zowel bij natuurlijke als niet-natuurlijke dood, in binnen- en buitenruimte. 46. Kent de discussie over de grenzen van medisch zinvol/zinloos handelen. 47. Weten om te gaan met de niet-reanimeer verklaring. 48. Weet hoe te handelen bij overlijden van een minderjarige: NODO procedure. Vaardigheden: Lichamelijk onderzoek top-tot-teen (inspectie, percussie, auscultatie, palpatie), zie Kennisthema lichamelijk onderzoek Diagnostiek: meten bloeddruk, pols tellen, ademfrequentie tellen, saturatie meten, CO 2 meting, temperatuur meten Glucose meten Pijnscore bepalen Onderkoelingspreventie, isolatie technieken/opwarmtechnieken na onderdompeling in koud water AMPLE Koeling Handen wassen, handdesinfectie en handverzorging Decontaminatie CO-meting in de omgevingslucht Maagsonde inbrengen en verwijderen Assisteren bij de partus Pasgeborene opvangen Bepalen van de Apgar-score Vaststellen van de dood, ook in bijzondere omstandigheden (onderkoeling e.a.) Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 16

Kennisthema Spoedeisende aandoeningen in het gelaat (op het gebied van de KNO-heelkunde, Oogheelkunde en Kaak- en mondheelkunde) De AVP: 1. Kan de volgende aandoeningen op het gebied van de KNO benoemen, herkennen en daar waar van toepassing behandelen: Neusbloeding Wonden in KNO gebied Angio-oedeem 2. [niveau 2] Kent het begrip Carotis Blowout 3. Kan de volgende traumatische oogletsels benoemen, herkennen en daar waar van toepassing behandelen: Chemisch oogletsel Oogbolperforatie Vreemd lichaam 4. Kan de volgende aandoeningen op het gebied van de kaak- en mondheelkunde benoemen, herkennen en daar waar van toepassing behandelen: Tandletsel Aangezichts-, mond- en kaakletsel 5. Heeft speciale aandacht voor de volgende ademwegbedreigende aandoeningen: Epiglottitis Aangezichtsfracturen Larynxfracturen Vaardigheden: Oogspoelen Aanbrengen oogverband Inbrengen neustampon Airway management Weet hoe te handelen bij Carotis Blowout Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 17

Kennisthema Gedragsstoornissen/psychiatrische aandoeningen De AVP: 1. Is in staat eerste opvang te verrichten en de eerste behandeling te starten inclusief de eerste beoordeling van de wils(on)bekwaamheid. 2. Herkent opwindingstoestanden o.b.v. somatiek (o.a. acuut opwindingsdelier), psychiatrie en middelen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg. 3. Weet hoe te handelen bij (dreigende) suïcidaliteit. 4. Signaleert bedreigingen voor het medisch, psychisch en sociaal welzijn van de patiënt en zijn omgeving en weet hoe te handelen (AMK, ASHG, huisarts, GGZ). 5. Kent de wettelijke kaders rond dwang bij opname en behandeling zowel bij psychische als bij somatische noodsituaties (BOPZ, WGBO). 6. Kent de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ketenpartners betrokken bij IBS en RM (politie, crisisdienst, GGZ, huisarts, ambulanceverpleegkundige). 7. Kent de mogelijkheden van vrijheidsbeperkende maatregelen en weet wanneer en hoe deze mogen worden toegepast. 8. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel psychofarmaca, zie Farmacologie en medicatie: Antipsychotica Benzodiazepines Vaardigheden: Is in staat met verwarde en/of agressieve patiënten om te gaan. Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 18

Kennisthema Kinderen In dit stuk worden uitsluitend de eindtermen behandeld waarin deze verschillen van de volwassene. De AVP: 1. Heeft kennis van de anatomische, fysiologische, pathologische en psychologische verschillen van kinderen (in de verschillende leeftijdscategorieën) t.o.v. volwassenen zover van toepassing en van belang voor de ambulancezorg. Daarnaast is aandacht voor de volgende zaken: 2. Doodsoorzaken op kinderleeftijd 3. Mechanismen van circulatiestilstand 4. BLS en ALS voor pasgeborene en kinderen tot puberteit 5. Herkennen van het (ernstig) zieke kind 6. Aangepaste medicatie- en infuusdosering voor kinderen 7. Apparent Life-Threatening Events (ALTE) 8. Specifiek in de A, B, C, D: Kent de normaalwaarden bij kinderen en de verschillen daarin t.o.v de volwassene (in de A, B, C, D) Kan de aandoeningen uit de kennisthema's voor volwassenen voor zover relevant voor kinderen en kent het verloop bij kinderen en de verschillen daarin t.o.v de volwassene (in de A, B, C, D, Trauma) Airway Kan de volgende vooral bij kinderen voorkomende aandoeningen benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Epiglottitis Pseudocroup Breathing Kent de voor kinderen specifieke kenmerken van een falende ademhaling. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Gebruik hulpademhalingsspieren, ademarbeid, intrekken, neusvleugelen, kreunen Silent chest Circulation Kent de voor kinderen specifieke kenmerken van een falende circulatie. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Bloeddruk en bloeddrukverloop bij volumeverlies Dehydratie (droge luier, ingevallen fontanel, huilen zonder tranen) Disability Kan de volgende vooral bij kinderen voorkomende aandoening benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Koortsconvulsie Exposure Kan de volgende vooral bij kinderen voorkomende situaties benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Kindermishandeling Overlijden kind incl. NODO-procedure [ ] Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 19

WGBO en rechten kind Verwijzing naar juiste ziekenhuis Brandwondenpercentages Trauma Kan de volgende vooral bij kinderen voorkomende kenmerken benoemen en herkennen. Kan daar waar van toepassing (be)handelen volgens de geldende protocollen ambulancezorg: Pediatrische traumascore Triage Sieve kinderen Afwijkende letsels a.g.v. andere anatomie (zwaar hoofd, soepele ribben, andere botsrtuctuur, etc Normaal letsel in relatie tot leeftijd, cave kindermishandeling, Vaardigheden: Verschil t.o.v. volwassene airway management Saturatie meting pasgeborene PBLS en EPLS GCS kinderen bepalen en interpreteren Berekenen medicatie- en infuusdoseringen Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 20

Kennisthema Geriatrie en sociale problematiek De AVP: 1. Heeft kennis van de specifieke fysiologie en (multi)pathofysiologie van de oudere patiënt, zodanig dat hij de voor de prehospitale zorg relevante aandoeningen begrijpt. 2. Heeft kennis van de voor de prehospitale zorg belangrijke farmacologische effecten bij ouderen, mede in relatie tot de dosering van de medicatie bij ouderen. Weet dat polyfarmacie voorkomt en houdt daar rekening mee. 3. Heeft specifieke aandacht voor het delier. 4. Weet te handelen bij kindermishandeling (dader), ouderenmishandeling en huiselijk geweld en handelt conform protocollen/convenant tussen RAV en justitie. 5. Is in staat om een adequate inschatting te maken van de psychosociale voorwaarden om een patiënt thuis te laten en is op de hoogte van de mogelijkheden van (sociale)zorg. Vaardigheden: Is in staat met oudere patiënten om te gaan. Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 21

Kennisthema farmacologie en medicatie De AVP: 1. Heeft kennis van de algemene principes van farmacotherapie: wat doe je ermee op een ziekenauto?? Farmacodynamiek: effecten en bijwerkingen hoe ver?? Farmacokinetiek: opname, verdeling, omzetting en uitscheiding hoe ver?? Agonist en antagonist Interactie(s) gaat te ver Allergie Geneesmiddelen: 2. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contraindicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van de in de verschillende Kennisthema's en verder in landelijke protocollen qambulancezorg genoemde medicatie: Adrenaline/epinefrine Anti-aritmica (groep) Nitroglycerine Trombocytenaggregatieremmers (groep) Heparine Diuretica (groep) Bronchusverwijders (groep) Steroïden (groep) Analgetica, niet-opiaten (groep) Analgetica, opiaten (groep) Opiaat antagonisten (groep) Lachgas zuurstof mengsel Benzodiazepines (groep) Anticonvulsiva (groep) Antipsychotica (groep) Anticholinergica (groep) Antihistaminica (groep) Xylometazoline Glucagon, glucose Oxytocine Zuurstof 3. [niveau 2] Heeft kennis van de meest gebruikte medicatie voorgeschreven door huisarts en specialist, met specifieke aandacht voor cardiale geneesmiddelen. 4. Weet hoe informatie over geneesmiddelen te verkrijgen wanneer relevant voor de prehospitale zorg. Toedienen van medicatie: 5. Kan de algemene principes van de farmacologie toepassen op de in de ambulancezorg gehanteerde medicamenten en heeft kennis van de voor- en nadelen van de verschillende toedieningswegen: Per injectie (sc, im, iv) Buccaal Sublinguaal Oraal Intranasaal [ ] Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 22

Rectaal Vernevelen 6. Kent nut, noodzaak en nadelen van het oplossen van medicatie. Infuus: 7. Heeft, voor zover relevant voor de geprotocolleerde ambulancezorg, kennis van de indicaties, contraindicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van te gebruiken infuusoplossingen: Electrolytoplossingen Plasmavervangers Pijnbestrijding en sedatie, zie ook Kennisthema Ziektebeelden Non Trauma en Kennisthema Traumatologie: 8. Is in staat tijdig, veilige en effectieve pijnstilling te geven en te titreren. 9. Is in staat een weloverwogen beslissing te nemen welke toedieningsroute te gebruiken: intraveneus, subcutaan, intramusculair, intranasaal, buccaal, sublinguaal, oraal, rectaal, vernevelen. 10. Is in staat om complicaties ontstaan ten gevolge van analgesie en/of sedatie te herkennen en te behandelen. 11. Is in staat ook niet-medicamenteuze pijnstillingsstrategieën (immobilisatie, distractie) uit te voeren en weet daardoor de noodzaak tot medicamenteuze pijnbestrijding en sedatie te reduceren. 12. Heeft kennis van de indicaties, contra-indicaties en het werkings- en bijwerkingsprofiel van nietopioïde en opioïde analgetica: paracetamol, NSAID s, ketamine, morfine en fentanyl en sedativa. Vaardigheden: Monitoring van de vitale functies Psychologische benaderingsstrategieën van de patiënt met acute pijn Toepassen pijnscore. Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 23

Kennisthema Traumatologie De AVP: 1. Heeft kennis van de verschillende ongevalmechanismen en hun effect op de fysiologie en pathofysiologie voor zover voor de prehospitale hulpverlening relevant. 2. Is in staat een ongeval te lezen en een schatting te maken van de energetische overdracht en de te verwachten letsels. 3. Waakt voor eigen veiligheid plaats incident, inclusief airbags etc. 4. Is op de hoogte van de verschillen tussen stomp, penetrerend, high en low energy letsel en speelt daar op in tijdens de opvang en behandeling van de patiënt. 5. Is in staat de prehospitale opvang van een (multi)traumapatiënt te verrichten volgens de principes van ABCDE-systematiek, en de eerste behandeling te starten. 6. Is in staat primaire en secundaire triage te verrichten. 7. Kan zowel de triage Sieve als de triage Sort toepassen volgens de systematiek van de MIMMS. 8. Kent het belang van vroegtijdige adequate pijnbestrijding bij de traumapatient, zie Kennisthema farmacologie en medicatie. 9. Is in staat de meest voorkomende letsels te herkennen, de mogelijke risico's te overzien en de eerste behandeling te starten: Schedelhersenletsel Thorax direct levensbedreigend (big five = spanningspneumothorax, massale hematothorax, fladderthorax, open pneumothorax, harttamponade) Thorax, minder snel levensbedreigend: - Longcontusie - Cor contusie Abdomen Bekken Wervelkolom, o.a. neurogene shock, immobilisatie Bovenste en onderste extremiteiten 10. Houdt tijdens de beoordeling van een neurologisch letsel rekening met: Primair letsel (o.a commotio, contusio, bloeding, verhoogde ICP) Secundair letsel, preventie secundair letsel (o.a ten gevolge van hypoxie, hypercapnie, hypotensie, convulsies) De risico's van verhoogde intracraniële druk en weet welk effect medicatie en manoeuvres hebben hierop hebben. Indicaties voor intubatie bij neurotrauma; hulp MMT Letsels van het bewegingsapparaat: 11. Is in staat de meest voorkomende letsels te herkennen, de mogelijke risico's te overzien en de eerste behandeling te starten bij: Distorsie/ fracturen/luxaties Peesletsel Neurovasculair letsel Amputatie 12. Heeft specifieke aandacht voor mogelijke bedreiging van de circulatie van de extremiteit(en): Compartimentsyndroom? Fracturen met vaatletsel Dislocatie Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 24

Brandwonden en chemisch letsel: 13. Heeft kennis van de fysiologische gevolgen van 1 e, 2 e en 3 e graads brandwonden. 14. Kan het verbrande oppervlak bepalen. 15. Heeft kennis van de behandeling van brandwonden: Koelen, inclusief de schadelijke effecten Afdekken Pijnbestrijding 16. Kan de vochtbehoefte van de brandwonden patiënt berekenen. Elektriciteit letsel: 17. Is op de hoogte van de complicaties en behandeling bij patiënten na blikseminslag en elektrocutie. Vaardigheden: Immobilisatie/spalk/tractie technieken/logrollen EMV en RTS bepalen en interpreteren Lichamelijk onderzoek Bevrijdingstechnieken Verwijderen integraalhelm Manuele stabilisatie/padding gebruik Repositie fractuur en luxatie Aanleggen sluitlaken/ bekkenstabilisatoren Aanleggen knevel cf ATLS Wondverzorging Geamputeerde lichaamsdelen en tanden verzorgen Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 25

Kennisthema ligging/vervoer De AVP: 1. Heeft kennis van de voor- en nadelen van de mogelijkheden tot positionering van een patiënt: Rugligging Buikligging Halfzittend Fowler Stabiele zijligging Trendelenburg Versie 9 december 2012 NVMMA Eindtermen vakinhoudelijk handelen AVP Pagina 26