107486 - De ontheffing uit de taken wordt gelijkgesteld aan een schorsing. Omdat de voorgeschreven verweerprocedure niet is gevolgd, houdt deze schorsing geen stand. in het geding tussen: UITSPRAAK de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw A.E. Schat en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. drs. M. de Vries 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij brief van 29 oktober 2016 heeft A bezwaar ingediend bij de Bezwarencommissie Personeel van C tegen de beslissing van E, (voormalig) directeur, om hem per 19 september 2016 te ontheffen van zijn taken als opleidingsmanager van de pabo. De bezwarencommissie heeft het bezwaar bij brief van 22 november 2016 doorgezonden aan de Commissie van beroep met de mededeling dat de bezwarencommissie na bestudering van het dossier tot het oordeel is gekomen dat zij niet bevoegd is het bezwaar te behandelen, omdat het een schorsingsbesluit betreft en de Commissie de aangewezen instantie is om het bezwaar te behandelen. Op 5 december 2016 heeft A de Commissie verzocht zijn bezwaar als beroepschrift in behandeling te nemen. De werkgever heeft op 16 januari 2017 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 15 februari 2017 te Utrecht. A verscheen, vergezeld van zijn echtgenote, in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door F, directeur en G, HRM-adviseur, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. 2. DE FEITEN A, geboren op 7 februari 1969, is sinds 2000 werkzaam bij C in een vast dienstverband. A is sinds 1 september 2014 werkzaam als opleidingsmanager van de pabo. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao. Op 27 september 2014 heeft een accreditatieonderzoek van de pabo plaatsgevonden. Het auditpanel stevende af op een onvoldoende voor de onderzoekslijn en het afstudeerniveau. Hierop is de auditperiode verlengd, de onderzoekslijn herschreven en is er een verbeterplan gemaakt ten aanzien van het afstudeerproces. Uiteindelijk is de opleiding met de kleinst 107486/ uitspraak d.d. 6 maart 2017 pagina 1 van 5
mogelijke zes geaccrediteerd. Daarbij is de afspraak gemaakt dat het auditpanel in 2016 opnieuw zou komen om de stand van zaken met betrekking tot het in het kader van de audit opgestelde verbeterplan te beoordelen. In november 2016 heeft dit geleid tot de beoordeling basiskwaliteit op orde. Eerder, in het voorjaar van 2016, had het College van Bestuur opdracht gegeven om te komen tot een zogenoemde scenario-analyse van de opleiding pabo. De conceptanalyse is opgesteld door A in samenwerking met de manager van het faculteitsbureau. Omdat het College van Bestuur zeer kritisch was over de inhoud van het aangeleverde concept is een nieuwe opdracht voor een scenario-analyse verstrekt aan een projectgroep, bestaande uit medewerkers van verschillende diensten van de C. A heeft na ontvangst van het concept rapport op 22 augustus 2016 zijn mening hierover gegeven. Het definitieve rapport behelsde het advies aan het College van Bestuur om de noodzakelijk geachte veranderingen in de opleiding pabo te laten doorvoeren onder leiding van een derde, eventueel extern in te huren. Op 13 september 2016 heeft de (toenmalige) directeur, A in een gesprek medegedeeld dat hij van zijn taken zou worden ontheven. Op 15 september 2016 is hem medegedeeld dat hij met ingang van 19 september 2016 zou worden ontheven van zijn taken als opleidingsmanager van de pabo. De faculteitsdirecteur heeft dit bij brief van 19 september 2017 aan A bevestigd. Als reden voor de ontheffing uit de taken vermeldt de brief het functioneren van A het afgelopen jaar en de huidige situatie van de pabo en de daar benodigde verbeterslag. Tegen deze brief is het beroep gericht. Sinds 9 januari 2017 is A voor de voorlopige duur van vier maanden elders binnen C werkzaam op projectbasis voor drie dagen per week. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A meent dat het besluit om hem uit zijn taken te ontheffen niet anders kan worden gekwalificeerd dan als een schorsing als bedoeld in artikel P-1 cao. De cao bevat immers niet een aparte mogelijkheid tot vrijstelling van werk. Ook de interne bezwarencommissie heeft het genomen besluit aangemerkt als een schorsing. De werkgever had zodoende de verweerprocedure uit artikel P-2 cao moeten volgen. Door dit na te laten, is de mogelijkheid ontnomen om tot eventuele alternatieven voor de schorsing te komen. A is nog steeds geschorst uit zijn functie als opleidingsmanager. Dat hij zich zekerheidshalve bereid heeft verklaard zich te heroriënteren op zijn loopbaan en heeft meegewerkt aan een overdracht van zijn werkzaamheden, wil niet zeggen dat hij akkoord is dan wel zich heeft neergelegd bij de vrijstelling van werkzaamheden als opleidingsmanager. A, die zelf een pabo-opleiding heeft afgerond, draagt de opleiding een warm hart toe en wil graag zijn werkzaamheden voor de pabo blijven verrichten. De mededeling dat hij van zijn taken zou worden ontheven, kwam voor A volledig uit de lucht vallen. De pabo is door veel landelijke en politieke inmenging een complexe wereld geworden. A heeft na zijn benoeming als opleidingsmanager hard gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de pabo door onder andere hard te werken aan een cultuurverandering die nodig was bij het team. Deze kwaliteitsverbetering is zichtbaar geweest voor het accreditatiepanel dat in november 2016 een bezoek heeft afgelegd. De uiteindelijk door medewerkers van ondersteunende diensten opgestelde scenario-analyse, geeft op veel onderdelen niet de juiste 107486/ uitspraak d.d. 6 maart 2017 pagina 2 van 5
voorstelling van de praktijksituatie en bevat veel onjuistheden. Het aanbod van A om in de zomervakantie mee te lezen met de concept analyse heeft de faculteitsdirecteur afgeslagen. Vervolgens heeft deze het rapport aan het College van Bestuur gezonden. Ondanks dat de faculteitsdirecteur het vertrouwen in hem had uitgesproken, is hij toch ontheven van zijn taken. A betwist ten slotte dat hij niet voldoende zou functioneren. Hij heeft in oktober 2015 nog een goede beoordeling gehad en een verbetertraject is hem onbekend. De werkgever stelt dat er geen sprake is van een schorsing. Er is A een time-out aangeboden in de vorm van een vrijstelling van werkzaamheden, rekening houdende met zijn persoonlijk welzijn. Voorts heeft A zich neergelegd bij de ontheffing uit zijn taken en heeft hij zelf meerdere malen verzocht om een nieuwe vrijstelling van werkzaamheden. A heeft tot aan deze procedure niet aangegeven dat hij zijn werkzaamheden als opleidingsmanager pabo wil hervatten. Daarom dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Desgevraagd heeft de werkgever ter zitting te kennen gegeven A ook niet met zoveel woorden te hebben gevraagd of hij zijn werkzaamheden als opleidingsmanager wenst te hervatten. A is (definitief) uit zijn managementtaken bij de pabo ontheven, omdat hij op deze positie niet langer te handhaven was. Het rapport scenarioanalyse pabo maakte duidelijk dat de situatie bij de pabo kritiek was en er grote zorgen waren over de kwaliteit van de opleiding waardoor er snel moest worden ingegrepen. Ook bleek uit het rapport dat A disfunctioneerde. Hierop is besloten dat A niet de juiste persoon was om de verbeterslag bij de pabo te leiden; het traject vergde een ander type manager. Voordat deze beslissing werd genomen, is uitgebreid met de toenmalige faculteitsdirecteur gesproken. Zij heeft A hierover bericht zodat het besluit om hem van zijn taken te ontheffen niet als een verrassing kan zijn gekomen. Vervolgens is voortdurend overleg geweest tussen partijen en is overeenstemming bereikt over de uitvoering en afronding van werkzaamheden en vrijstelling van werkzaamheden vanaf 26 september 2016. Dit overleg had als insteek om A in rust de kans te geven om te komen tot een meer structurele oplossing. Toen op 10 november 2016 de afspraken werden gemaakt over de projectwerkzaamheden, leek A tevreden. De werkgever had dan ook niet meer verwacht dat hij de beroepsprocedure zou voortzetten. Indien de Commissie zou vinden dat sprake is van een schorsing, hetgeen niet de intentie van de werkgever is geweest, dan is deze schorsing in de fase vanaf 19 september 2016 niet tot uitvoering gekomen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid A heeft gemotiveerd aangegeven dat het beroep is gericht tegen een schorsing. Dit is een van de beslissingen genoemd in artikel S-2 lid 1 cao, zodat de Commissie bevoegd is van het beroep kennis te nemen. A heeft binnen zes weken bezwaar ingediend bij de Bezwarencommissie Personeel, zodat het de werkgever tijdig bekend was dat A het niet eens was met de beslissing van 19 september 2016 om hem van zijn taken te ontheffen. In deze beslissing was de beroepsclausule niet opgenomen. De bezwarencommissie heeft het bezwaar, aldaar ingekomen op 4 november 2016, ter verdere behandeling aan de Commissie doorgezonden. Onder deze omstandigheden oordeelt de Commissie dat het beroep in zoverre ontvankelijk is. 107486/ uitspraak d.d. 6 maart 2017 pagina 3 van 5
De werkgever heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat het beroep nietontvankelijk is omdat geen sprake is van een voor beroep vatbare beslissing. De Commissie dient derhalve te beoordelen of de beslissing van de werkgever van 19 september 2016 kan worden aangemerkt als een schorsing waartegen beroep bij de Commissie openstaat en overweegt hierover als volgt. De Commissie is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de werkgever A reeds gedurende een lange periode niet in de gelegenheid stelt de werkzaamheden behorende bij de functie van Opleidingsmanager pabo te verrichten. Daarenboven heeft de werkgever ter zitting expliciet aangegeven dat terugkeer van A in zijn functie van Opleidingsmanager van de pabo niet aan de orde is. Naar het oordeel van de Commissie is er per 19 september 2016 feitelijk sprake van een door de werkgever dwingend opgelegde vrijstelling van alle bij de functie van opleidingsmanager pabo behorende werkzaamheden. Dat A gedurende bepaalde periodes heeft meegewerkt dan wel heeft verzocht om te worden vrijgesteld van werkzaamheden om zich te beraden over het indienen van een bezwaar en het heroriënteren op de toekomst laat onverlet, dat hij door de werkgever niet in staat werd gesteld de bij de functie van Opleidingsmanager pabo behorende werkzaamheden nog verder te verrichten. Dat geldt eveneens voor het feit dat A zich bereid heeft verklaard mee te werken aan een overdracht van zijn werkzaamheden. Dit kan bezwaarlijk tot gevolg hebben dat hij zijn recht zou hebben verspeeld om beroep in te stellen tegen het besluit om hem vrij te stellen van zijn werkzaamheden. Dientengevolge is de Commissie van oordeel dat de brief van 19 september 2016, hoewel niet als zodanig door de werkgever aangemerkt, dient te worden aangemerkt als een schorsing. Aldus is sprake van een voor beroep vatbare beslissing en is A ontvankelijk in zijn beroep. De schorsing De Commissie heeft hierboven vastgesteld dat sprake is van een schorsing als bedoeld in artikel P-1 lid 1 cao. Op grond van artikel P-2 cao dient bij het opleggen van een besluit tot schorsing de zogenoemde verweerprocedure te worden gevolgd, inhoudende dat de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen tot schorsing dan wel na het nemen van het besluit tot schorsing zijn zienswijze kenbaar te maken. De werkgever heeft dit nagelaten, waardoor A is geschaad in zijn door de cao beschermde belang zich adequaat te kunnen verweren tegen een (voorgenomen) beslissing van de werkgever. Indien de verweerprocedure was gevolgd, had A voorafgaande aan een eventuele schorsing de mogelijkheid gehad om zijn zienswijze te kunnen geven en hadden er eventuele alternatieven voor een schorsing besproken kunnen worden. De Commissie acht dit procedurele gebrek van dien aard, dat zij het beroep tegen de schorsing reeds daarom gegrond zal verklaren. Gelet hierop behoeven de overige stellingen van partijen ten aanzien van de schorsing geen bespreking. 107486/ uitspraak d.d. 6 maart 2017 pagina 4 van 5
5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Vastgesteld te Utrecht op 6 maart 2017 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, dr. E. Berendsen MHR en drs. F.W.C. Coppelmans, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris 107486/ uitspraak d.d. 6 maart 2017 pagina 5 van 5