Antwoordmodel module 8

Vergelijkbare documenten
Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Prijsvorming bij monopolie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Economie Module 3 H1 & H2

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Evenwichtspri js MO WINST

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Katern 2 Markten en welvaart

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

UIT prijsdiscriminatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Vervoer

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Samenvatting Economie Consument & Producent

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Domein markt: volkomen concurrentie

WAARDOOR NEEMT DE VRAAG TOE OF AF?

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein D markt. Zie steeds de eenvoud!! Grafieken en rekenen Uitwerkingen. Frans Etman

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Oefeningen Producentengedrag

UIT doelstellingen en grafieken

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Micro-economie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

Extra opgaven hoofdstuk 13

Extra opgaven hoofdstuk 12

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

H3 Hoe werken markten

Samenvatting Economie Module 2

UIT grafische elasticiteiten

Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom? 2 Monopolistische. concurrentie. Zowel volkomen als volkomen concurrentie

Module 8 Concept: De Markt Marktvormen en Marktmacht

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

Module 7 Antwoorden. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Lesbrief Markt en Overheid 2 e druk

T3: Niet-competitieve en onvolkomen competitieve markten

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

De opbouw van het monopolie model.

Samenvatting Economie Consument en producent

Op zoek naar een spijkerbroek

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent

Eindexamen vwo economie pilot I

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

Eco samenvatting; hs 2 + 5

1 Markt en marktvormen

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Lesbrief Markt en Overheid 3 e druk

VWO oefenopgave busonderneming ABV in problemen AM v1.1

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats.

2 Katern Consumenten en producenten

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

auteursrechtelijk beschermd materiaal

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

Extra opgaven hoofdstuk 15

4p 6 Leg uit waarom de marktvorm en het marktgedrag kunnen veranderen. Opgave Economische wetenschappen 1 en Recht - 1 opgave 2

Economie Module 2 & Module 3 H1

Uitwerking Examentraining havo voor economisch tekenen

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! uitwerking totale winst. Frans Etman

Samenvatting Economie Consument en producent

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Oefeningen op monopolie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

5,5. Samenvatting door een scholier 2992 woorden 20 oktober keer beoordeeld

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn?

Week 5 rechtseconomie HC 9, , Onvolledige mededinging

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Eindexamen economie pilot vwo II

Vraag Antwoord Scores

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2

Eindexamen havo economie II

Transcriptie:

Antwoordmodel module 8 Opdracht 1 a. a, c, d, b. Naarmate de prijsafzetlijn steiler loopt, leidt een prijsstijging tot een geringere daling van de gevraagde hoeveelheid. b. Bij een gegeven prijs betekent een steilere vraaglijn een lagere elasticiteit, omdat de vraag bij een prijsstijging minder afneemt. De aanbieder heeft dus bij een minder elastische vraaglijn meer marktmacht. Opdracht 2 a. De overheid probeert blijkbaar op deze manier de consument en andere aanbieders te beschermen. Dat is te verdedigen als dat in het belang van de consument, ook op langere termijn, is. De bedoeling is dat leerlingen hun eigen mening onder woorden brengen en van argumenten voorzien en constateren dar hun eigen mening mogelijk genuanceerd moet worden. b. Als grootaandeelhouder bij beide ondernemingen zou hij de bedrijfsstrategie toch op elkaar af kunnen stemmen, waardoor van een werkelijke splitsing geen sprake is. c. Microsoft kan dan, door gebrek aan mogelijke concurrentie, zijn prijs hoog houden en zal minder geneigd zijn tot innovatie omdat de race om de consument voorbij is. Opdracht 3 a. Verschillende antwoorden mogelijk: er wordt bij de aankoop van een computer een pakket meegeleverd en dan willen de pc verkopers een zo compleet mogelijk pakket verkopen dus adverteren ze met Windows Media Player. Als de producten naast elkaar in de winkel zouden liggen (Windows met en Windows zonder Media Player) hoe groot moet dan het prijsverschil zijn, wil je uiteindelijk kiezen voor een versie zonder, terwijl je wel films wilt afspelen? b. Eigen betoog. Hier zouden de regels van het examen kunnen gelden Maximaal 120 woorden en een afwijking van 20 is toegestaan. Opdracht 4 a. Na twintig jaar zouden andere ondernemers eenzelfde product op de markt hebben mogen brengen, mogelijk zonder de ontwikkelingskosten van Coca Cola, waardoor ze goedkoper hadden kunnen produceren en Coca Cola van de markt kunnen verdringen. b. De schaal waarop Coca Cola produceert leidt tot relatief lage productie- en transportkosten. Nieuwkomers op deze markt zouden op een veel kleinere schaal beginnen en daardoor, met een hogere kostprijs, moeilijk kunnen concurreren met Coca Cola. c. Oorzaak 1: aanwezige techniek (broncodes) is aanwezig bij Microsoft Oorzaak 3: vanwege vestigingsplek (Silicon Valley) en de enorme knowhow die daar aanwezig is, maar vooral ook door voor een wereldwijde standaard te zorgen. Kunnen veel verschillende besturingsprogramma s wel gemakkelijk met elkaar communiceren (is de digitale wereld wel voldoende compatible, wanneer er (flink) meer besturingsprogramma zouden zijn?) Opdracht 5 De collectieve vraaglijn geeft aan wat de totale vraag is bij uiteenlopende prijzen. Op de markt met volledige mededinging wordt de individuele aanbieder geconfronteerd met de marktprijs die wordt bepaald door de collectieve vraag en het collectieve aanbod. Waar deze aan elkaar gelijk zijn, ontstaat de evenwichtsprijs. Op het niveau van deze evenwichtsprijs loopt de prijsafzetlijn van de individuele aanbieder. Deze geeft aan welke hoeveelheden hij bij de marktprijs kan afzetten. 1

Opdracht 6 a. De MO-lijn geeft de extra totale opbrengst aan als er een eenheid meer wordt afgezet (verkocht). De extra opbrengst van de extra 10.000 m 2 is 30.000, maar de eerste 20.000 m 2 word nu niet meer tegen 4 maar tegen 3 verkocht. Hier treedt dus een daling van de totale opbrengst op van 20.000. Per saldo resteert dus een toename van 10.000. b. De totale opbrengst stijgt zolang de MO een positieve waarde heeft, dus boven de horizontale as loopt. Waar de MO de horizontale as snijdt, is de MO nul, daarna wordt hij negatief. De TO is dus maximaal als MO nul is. c. Bij een lagere prijs dan 3 daalt de totale opbrengst, de MO moet dan dus negatief zijn. Economisch betekent het dat de prijsdaling niet voldoende wordt gecompenseerd door de stijging van de hoeveelheid, waardoor de TO daalt. Opdracht 7 a. Onderscheid tussen vastrecht en gebruikskosten b. Eigen onderzoek c. De constante kosten. Die zijn in verhouding tot de prijs voor water erg hoog. De kosten om op de markt te komen via de aanleg van nieuwe leidingen weerhouden nieuwe aanbieders ervan om water te gaan aanbieden. d. Verzonken kosten zijn kosten die niet meer terugverdiend kunnen worden als de productie wordt beëindigd. Ze spelen geen rol inde marginale analyse, waarin de extra opbrengsten en extra kosten bepalen of de productie wordt voortgezet. Opdracht 8 a. De gemiddeld totale kosten dalen naarmate de productiecapaciteit beter wordt benut. b. Moeilijker. Schaalvoordelen doen zich pas voor bij productie op grote schaal en nieuwe concurrenten zullen aanvankelijk een kleinere productie hebben en dus hogere gemiddelde kosten c. Een zo groot mogelijke afzet wordt behaald bij 4 mln. rkm. De gtk zijn dan 0,15 per rkm. Een kostendekkende prijs is dan 0,15 per km. d. Bij die lagere prijs overtreft de vraag de productiecapaciteit nog meer (met 0,5 mln. rkm.) dan bij een prijs van 0,20. e. Bij maximale winst geld MO = MK en een hoeveelheid van 3,5 mln. rkm. Er is dan zelfs sprake van een overcapaciteit. f. Bij een prijs van 0,20 is de verkochte hoeveelheid 4 mln. rkm bij een gemiddelde winst van 0,05. Totale winst dus 200.000. In de nieuwe situatie is de gemiddelde winst ongeveer 0,29 bij een afzet van 3,5 mln. rkm. Dit is 1.015.000. De winst stijgt dus met 815.000. Opdracht 9 a. Als de marginale kosten stijgen, zullen de totale variabele kosten bij uitbreiding van de productie meer dan evenredig stijgen (voor ieder volgende product zijn er weer meer extra kosten). De TVK stijgen dus progressief. b. Zolang geldt MO > MK zal de totale winst stijgen, zodra geldt MO < MK zal de totale winst dalen. Waar geldt MO = MK is de totale winst dan maximaal. De hoeveelheid die in dat geval wordt geproduceerd is dan 1,6 ( x 10.000 m 3. Om deze hoeveelheid af te kunnen zetten, moet via de GO-lijn een prijs worden vastgesteld van 4,40. c. Zolang de marginale kosten kleiner zijn dan de GTK zullen de gemiddelde kosten dalen. Zodra de marginale kosten groter zijn dan de GTK zullen de GTK stijgen. Het snijpunt van MK en GTK moet dan het laagste punt van de GTK zijn. d. Rechthoek tussen 0 en 1,6 (horizontaal) en 3,03 en 4,40 (verticaal). 2

Opdracht 10 Diverse voorbeelden die voortvloeien uit de ontwikkeling in de chipindustrie waardoor op steeds kleinere schaal kan worden geproduceerd. Opdracht 11 Bij volledige mededinging zou de prijs P VM ontstaan waarbij GO = MK. In dat geval is het oppervlak onder de GO-lijn en boven de MK-lijn gelijk aan het consumentensurplus. Bij dit monopolie ligt de MKlijn hoger. Het verloren surplus (A + B) ontstaat door de productiedaling als de monopolist zijn prijs vaststelt op P M (A) en B word niet omgezet in producentensurplus omdat de marginale kosten van de monopolist hoger zijn dan de marginale kosten bij volkomen concurrentie. (Dit wordt veroorzaakt doordat de monopolist minder zijn best doet de kosten te reduceren dan de producenten in de markt met volkomen concurrentie). Het verlies aan consumentensurplus (A + B + C) niet wordt gecompenseerd door het extra producentensurplus (C). Opdracht 12 a. KLM niet: geen gelijke producten Berlijn wel: Zelfde dienstverlening tegen andere prijs Van Gogh wel: idem Museumjaarkaart: meningen verschillen Wel: prijsdiscriminatie op basis van de verkochte hoeveelheid (second- degree prijsdiscriminatie) Niet: producten zijn niet identiek. b. Berlijn: Deelmarkten zijn gescheiden in tijd. Last minute boeking kan niet eerder worden geboekt. Van Gogh: Deelmarkten zijn gescheiden in leeftijd. Legitimatie is vereist. Geldt ook voor museumjaarkaart. c. Deelmarkten moeten zodanig gescheiden zijn dat het onmogelijk is voor de vrager van de ene markt toe te treden tot de andere deelmarkt. d. Leeftijd (65+ korting); plaats (Amerikaanse studieboeken in Europa goedkoper); Tijd (weekendtarief in trein /dagstroom en nachtstroom) Opdracht 13 De laatste vrager ontvangt het product tegen de hoogste prijs, maar het is niet duidelijk of hij bereid zou zijn geweest om een nog hogere prijs te betalen. Mogelijk houdt hij dus toch een bepaald consumentensurplus over. Opdracht 14 Het totale consumentensurplus daalt (hoewel het voor de jongeren stijgt), het producentensurplus stijgt en het verloren surplus is groter omdat de daling van het consumentensurplus groter is dan de stijging van het producentensurplus. Opdracht 15 Als de marginale opbrengst op deelmarkt 1 lager zou zijn, terwijl de marginale kosten hetzelfde zijn als op deelmarkt 2 zou het kaartje met voordeel op deelmarkt 2 kunnen worden verkocht. Opdracht 16 a. Zie P 1 en P 2 op niveau van snijpunt van vraaglijnen en mk-lijn. b. Zie figuur 13. Het verloren surplus bij GO 1 is ABC, bij GO 2 is het verloren surplus gelijk aan ADE. c. Als een monopolist naar maximale winst streeft is het verloren surplus groter bij een vraaglijn die minder elastisch is. 3

NB. Een gelijke prijsverhoging geeft bij een vraaglijn die minder elastisch is een kleiner verloren surplus, omdat in dat geval de productie minder daalt. Figuur 13 prijs, kosten GO2 MO2 E MK P2 P1 C A B D MO1 GO1 hoeveelheid Opdracht 17 Hoewel sommige mensen een grotere betalingsbereidheid hebben dan anderen zal Ticketmaster geen prijsdiscriminatie kunnen toepassen. Wanneer Ticketmaster twee mogelijke prijzen instelt, kiest iedereen voor de laagste prijs. De groepen vragers kunnen niet zonder meer worden gesplitst in twee gescheiden deelmarkten. (Dat zou wel kunnen via een internetveiling, maar dat brengt weer extra transactiekosten met zich mee). Opdracht 18 a. Het concertgebouw: Prijsdifferentiatie, alle bezoekers kunnen kiezen tussen luxe en minder luxe plaatsen. RCN: prijsdiscriminatie, hier is sprake van marktsegmentatie (leeftijd). 50-plusser kunnen het identieke product tegen een lagere prijs kopen. Delta Lloyd: Hier lijkt eerder sprake van prijsdiscriminatie. Op deze manier kan Delta Lloyd alleen extra korting geven aan de prijsbewuste autorijders, die de moeite willen doen om het serienummer van hun TomTom op te zoeken en door te geven, zonder diezelfde korting ook te hoeven geven aan de wat minder prijsbewuste chauffeurs die dat allemaal te veel gedoe vinden. b. Prijsdifferentiatie naar plaats: een glas bier in het centrum van Amsterdam is duurder dan in de buitenwijken. Kostenverschillen van de locatie moeten terugverdiend worden. Prijsdifferentiatie naar presentatie: Nieuwe boeken worden vaak in uiteenlopende uitvoeringen uitgebracht. De gebonden editie kent als doelgroep de vrij kapitaalkrachtigen en de paperback is gericht op de lezer die minder wil betalen. 4

Opdracht 19 a. Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat de overheid de energievoorziening van strategisch belang acht voor de samenleving (prijsstelling, beschikbaarheid, continuïteit) en daarom controle wil houden over deze markt. b. Een voorbeeld van een juiste berekening is: De maximale totale winst bereikt Monergie bij MO = MK TO = GO q = 0,1q 2 + 17q, dus MO = dto/dq = 0,2q + 17 0,2q + 17 = 5 ; 0,2q = 12 q = 60 ; p = 0,1 60 + 17 = 11 10 = 0,1q + 17 _ 0,1q = 7 _ q = 70 TO = 70 0,10 7 (miljard euro) TK = 70 0,05 + 2,8 6,3 (miljard euro) TW = 0,7 (miljard euro) Monergie zal dus moeten kiezen voor de maximale prijs van 10 eurocent per kwu. c. Zonder de eis van de overheid zou de prijs 11 eurocent zijn geweest. Het consumentensurplus zal toenemen. De bestaande consumenten betalen een lagere prijs. Door de lagere prijs komen er consumenten bij die een prijs tussen 10 en 11 eurocent hadden willen betalen en slechts 10 eurocent betalen. d. Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot lagere prijzen voor de afnemers. De commissie denkt dat concurrentie een prikkel zal zijn voor innovatie. De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot betere service / kwaliteit voor de afnemers. e. Een voorbeeld van een juiste berekening is: Deelmarkt 1: MO = MK bij q1 = 20 en een prijs van 15 eurocent TO = 20 0,15 = 3 (miljard euro) Deelmarkt 2: MO = MK bij q2 = 40 en een prijs van 10 eurocent TO = 40 0,10 = 4 (miljard euro) Voor de totale markt geldt: TK = 60 0,05 + 2,8 = 5,8 (miljard euro) De totale winst is 7 5,8 = 1,2 (miljard euro). f. Op deelmarkt 1 verliest de consument het surplus tussen de prijzen 11 en 15 eurocent en links van de prijsafzetlijn. Op deelmarkt 2 groeit het consumentensurplus door de prijsdaling van 11 naar 10 eurocent. Voor deze consumenten is het effect gelijk aan het effect van de overheidseis van vraag b. g. Door de prijsstijging van 10 of 11 naar 15 eurocent gaat op deelmarkt 1 surplus verloren. Ten opzichte van de lagere prijs daalt bij 15 eurocent de afzet en dat resulteert in een (groter) verloren surplus. In dat geval moet dus de toename van het producentensurplus kleiner zijn dan de afname van het consumentensurplus. h. Productdifferentiatie Opdracht 20* Zeer open opdracht, die ook erg omvangrijk is vanwege de lange teksten. Opdracht 21* a. Voorbeelden zijn Opta, NZa, AFM, DNB, DTe (onderdeel NMa), vervoerkamer (onderdeel NMa) b. Vooral met recente maatregelen komen. c. Eigen mening met argumenten. 5

Opdracht 22 a. Neen, er is meer dan 1 aanbieder. Er zijn vier producenten die bijna hetzelfde Product aanbieden. b. Productdifferentiatie (door middel van : reclame, kwaliteit van het product, service,.) c. Het doel is: om de vraagcurve naar rechts te verschuiven, zodat bij dezelfde prijs meer wordt gevraagd/voor dezelfde hoeveelheid een hogere prijs kan worden gevraagd. De vraag minder prijselastisch te maken, zodat een prijsstijging minder verlies van afzet oplevert. d. De keuzemogelijkheid voor de consument neemt toe en meer concurrentie kan leiden tot lagere prijzen/betere kwaliteit. e. De mate warin de prijs kan worden verhoogd is beperkt, omdat bij een te groot prijsverschil de consumenten toch zullen overlopen naar de concurrentie. f. De winst van Mega-Ice zal bij een markt van monopolistische concurrentie lager liggen dan in de monopolie markt, omdat de oorspronkelijke vraaglijn van Mega-Ice naar links zal verschuiven Hij verliest namelijk een deel van de vraag aan de nieuwe aanbieders. Hierdoor dalen zowel zijn afzet als zijn winstmarge. g. Differentiatie: - waspoeder: reclame, andere samenstelling, merk - automarkt: service, model, veiligheid, garantie, verbruik, comfort, - warenhuis: assortiment - brood: kwaliteit Opdracht 23 a. Een belangrijk voordeel is dat Nike veel gratis informatie krijgt over de wensen van de consument en die kan ze benutten. Een ander voordeel is dat er minder winkeldochters ontstaan. Nadeel: Er kan minder grootschalig worden geproduceerd. Eventueel negatieve weerslag op het imago van Nike, minder cool imago. b. Mensen kunnen foeilelijke kleurencombinaties kiezen of vreemde teksten, die slecht zijn voor het imago van Nike. c. Ja, het kan leiden tot een grotere omzet, en daardoor een hogere winst. d. Ja, aan de specifieke wensen van individuele consumenten wordt beter voldaan. Opdracht 24 a. Het extra producentensurplus is (A B). b. Doordat de productie en afzet kleiner zijn geworden ontstaan niet de potentiële ruilwinsten B + C. Het totale surplus neemt dus af en dat kan alleen als de afname van het consumentensurplus ((A + C) groter is dan de toename van het producentensurplus (A B). c. Het producentensurplus wordt kleiner. De daling van de afzet weegt zwaarder dan de stijging van de prijs. Met behulp van de getekende MO-lijn wordt zichtbaar dat de afzet steeds verder komt te liggen van het snijpunt van MO en MK. Bij een prijs van 50 laat de producent nog meer winst glippen (MO > MK) dan bij een prijs van 45. Opdracht 25 Bij volledige mededinging is het consumentensurplus gelijk aan (2 + 3 + 4). Er is dan geen producentensurplus, omdat de prijs gelijk is aan de MK. Bij monopolie geeft (4) het consumentensurplus aan en (2) het producentensurplus. Het verloren surplus is (3). De totale variabele kosten van de monopolist worden weergegeven door (1). 6

Opdracht 26 De stelling is onjuist. Het extra surplus van de producenten is minder dan het surplusverlies van de consumenten, dus het totale surplus wordt minder. Dit is het verloren surplus. Opdracht 27 a. Het gearceerde deel is het totale verloren surplus (bestaande uit verloren consumentensurplus en verloren producentensurplus) prijs MK GTK PM PVM MO GO QM QVM hoeveelheid b. De producent verliest het lichtgrijze gedeelte (onder Pvm) door een kleinere productie, maar ontvangt het grotere donkere deel door de hogere prijs. prijs MK GTK PM PVM MO GO QM QVM hoeveelheid 7