AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 200805973/1. Datum uitspraak: 9 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 4 juli 2008 in zaak nr. 07/22920 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

200805973/1 2 9 januari 2009 1. Procesverloop Bij besluit van 1 3 december 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie {hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard. Bij besluit van 4 mei 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 4 juli 2008, verzonden op 8 juli 2008, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200805973/1 3 9 januari 2009 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk lid van de enkelvoudige kamer w.g. Klein Nulent ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009 218-588. Verzonden: 9 januari 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, I f mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak

Rechtbank 's-gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) j artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 07/22920 V-nr: inzake: geboren op: te afkomstig uit de Westelijke Sahara, wonende te Amsterdam, eiser, gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Bij besluit van 13 december 2006 heeft verweerder eiser op grond van artikel 67, eerste lid en onder c, van de Vw 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 4 mei 2007 ongegrond verklaard. Op 31 mei 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. 2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende gegevens. 1.1 Eerdere procedure Uit het dossier blijkt dat eiser op 23 december 1997 in Nederland asiel heeft aangevraagd. Die aanvraag is niet ingewilligd en de procedure is op 4 juni 2002 op een voor eiser negatieve wijze beëindigd. 1.2 Justitiële documentatie In het dossier bevindt zich een uittreksel justitiële documentatie van 26 oktober 2006 waarin onder meer wordt vermeld dat de politierechter te Amsterdam eiser bij (onherroepelijk geworden) vonnis van 1 september 2006 wegens overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal meermalen gepleegd) heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken. Verder blijkt uit het uittreksel dat eiser bij herhaling is veroordeeld tot geldboetes wegens winkeldiefstal, vernieling en zakkenrollerij. 1.3 Informatie over de psychische omstandigheden van eiser Eiser heeft in het bezwaarschrift van 5 februari 2007 vermeld dat hij psychische problemen heeft en

AWB 07/22920 in de zaak 2 alcoholverslaafd is. Uit de bijgevoegde informatie van 21 december 2006 van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) blijkt dat eiser tijdens de vreemdelingenbewaring waarschijnlijk last heeft van een angststoornis, die gepaard gaat met paniekaanvallen en hyperventilatie. In de beroepsgronden van 5 juli 2007 wordt vermeld dat eiser een zwervend bestaan leidt en rand psychotische kenmerken heeft. Uit de bijgevoegde informatie van de DJI blijkt dat eiser in 2007 regelmatig een inrichtingspsycholoog heeft bezocht, dat hij een angststoornis en randpsychotische kenmerken heeft. 2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. De strafrechtelijke veroordelingen van eiser leveren in het kader van het weergegeven beleid een gevaar voor de openbare orde op. De door eiser aangedragen omstandigheden zijn onvoldoende om van een ongewenstverklaring af te zien. Hoewel verweerder erkent dat terugkeer naar de Westelijke Sahara uiterst moeilijk is, heeft eiser de rechtsplicht om stappen te ondernemen om uit Nederland te kunnen vertrekken. Hij kan daarbij om bemiddeling vragen. Van enig initiatief is niet gebleken. 3.1 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. a. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van 20 december 2007 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag (AWB 07/26226). In die uitspraak heeft de rechtbank een besluit vernietigd waarin geen rekening is gehouden met de verslavingsproblematiek van de betreffende vreemdeling. b. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst (de Westelijke Sahara/Polisario) zeer lastig realiseerbaar is. In de uitzettingsprocedure is erkend dat uitzetting naar het gebied dat door Polisario beheerst wordt, niet mogelijk is. 3.2 Ter zitting heeft eiser zich voorts op het standpunt gesteld dat terugkeer naar de Westelijke Sahara feitelijk onmogelijk is. Eiser bevindt zich dan ook in een situatie van overmacht. Hij kan niet naar zijn land van herkomst vertrekken en als hij in Nederland (ver-)blijft kan hij strafrechtelijk worden vervolgd op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is al drie keer gebeurd. In het bestreden besluit is hier geen rekening mee gehouden. Overigens is voor de strafrechter en het Openbaar Ministerie inmiddels duidelijk dat sprake is van een overmachtsituatie. 4. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een vreemdeling door de Minister ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel 1, van de Vw 2000. 5. Op grond van paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) kan een vreemdeling met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, ongewenst worden verklaard in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden. 6. Allereerst stelt de rechtbank - gelet op de bij II. 1.2 weergegeven informatie - vast dat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken en dat verweerder op grond daarvan bevoegd is om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Partijen verschillen van mening of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank toetst dat terughoudend. 7.1.1 De rechtbank ziet geen aanleiding eiser te volgen in diens standpunt dat verweerder bij de ongewenstverklaring ten onrechte geen rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke

AWB 07/22920 in de zaak 3 omstandigheden. Uit het primaire besluit (dat is ingelast in het bestreden besluit) blijkt dat verweerder in zijn overwegingen heeft betrokken dat eiser - onder meer - staatloos is en illegaal in Nederland verblijft en last heeft van paniekaanvallen en angststoornissen waardoor hij alcoholist is geworden. Verweerder heeft deze omstandigheden evenwel van onvoldoende gewicht geacht om van de ongewenstverklaring af te zien. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de door eiser genoemde problemen, voor zover daadwerkelijk aanwezig, zijn ontstaan als gevolg van eisers niet rechtmatig verblijf hier te lande. Voor zover eiser medische behandeling behoeft, is niet gebleken, noch aangetoond dat deze behandeling aan Nederland zou zijn gebonden, aldus verweerder. 7.1.2 Gelet op de met de ongewenstverklaring gediende belangen heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid tot dit standpunt kunnen komen. Eisers beroep op de hierboven bij n.3 onder a weergegeven uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats kan hier niet aan afdoen. Er is geen sprake van vergelijkbare gevallen. Allereerst heeft verweerder in het onderhavige geval wél rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Bovendien is er ten aanzien van eiser wél sprake van criminele antecedenten, terwijl juist het ontbreken daarvan van belang was in de andere casus. Nu is gebleken dat verweerder wel degelijk rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser slaagt de eerste beroepsgrond niet. 7.2 Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met het feit dat het voor eiser zeer moeilijk zal zijn om naar zijn land van herkomst terug te keren. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat terugkeer naar de Westelijke Sahara politiek en logistiek niet eenvoudig is. Verweerder heeft eiser er echter op gewezen dat op hem een vertrekplicht rust en dat hij daarbij om bemiddeling door de Dienst Terugkeer en Vertrek kan vragen. Van enig initiatief op dit gebied is verweerder niet gebleken. Verweerder heeft in dit kader voorts verwezen naar hetgeen in het kader van paragraaf BI 4/3 van de Vc wordt verwacht van vreemdelingen die in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning omdat zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verweerder wel rekening heeft gehouden met de situatie in de Westelijke Sahara. Verweerder heeft in die situatie evenwel in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de ongewenstverklaring achterwege te laten. De tweede beroepsgrond slaagt dan ook evenmin. 7.3 De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het voor hem niet mogelijk is naar zijn land terug te keren. In het dossier ontbreekt informatie waaruit blijkt dat eiser dat tevergeefs heeft geprobeerd. De enkele verklaring van eiser ter zitting dat hij naar het IOM is geweest en naar de Marokkaanse ambassade, maar dat die hem niet konden helpen vanwege het ontbreken van papieren en getuigen, is niet onderbouwd en derhalve onvoldoende. 7.4.1 Eiser heeft, tot slot, ter zitting aangevoerd dat verweerder met de strafrechtelijke gevolgen van de ongewenstverklaring geen rekening heeft gehouden in het bestreden besluit. De rechtbank volgt eiser ook op dit punt niet. Verweerder heeft eiser in het primaire en in het bestreden besluit gewezen op de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring. 7.4.2 Voor zover eiser heeft bedoeld dat verweerder vanwege de strafrechtelijke gevolgen in redelijkheid had moeten afzien van de ongewenstverklaring, overweegt de rechtbank dat verweerder daartoe in redelijkheid niet gehouden was. Niet staat immers vast dat eiser feitelijk niet kan vertrekken. Voorts is het aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter om de vraag te beantwoorden hoe de strafrechtelijke consequenties van de ongewenstverklaring zich verhouden tot de omstandigheid dat, zoals eiser - door verweerder betwist - heeft gesteld, een vreemdeling niet wordt uitgezet. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van 7 augustus 2006 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (JV 2006, 371). 8. De conclusie is dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de

AWB 07/22920 in de zaak 4 rechtbank het beroep ongegrond verklaren. 9. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

AWB 07/22920 in de zaak< III. BESLISSING De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E van Wiggen-van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2008. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Q fl J! ] OftflQ Cone: EW Coli: D:C Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC VGravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. e conform, van de Arrondissements- Sector Bestuursrecht dam

04/08 2008 15:28 FAI a 002 HOGER BEROEP Raad van State afd. bestuursrechtspraak hoger beroep vreemdelingenkamer betreft: RAAD VAN STATE INGEKOMEN 0 4 AUG?Ö08 ZAAKNR. AAN: BEHANDELD DD: RA* Geeft eerbiedig te kennen: in deze zaak domicilie kiezende aan de Herengracht 226, 1016 BT Amsterdam, ten kantore van de advocaat en procureur Mr R.L. Braakman die in deze zaak bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep en het ondertekenen van dit hoger beroep. Hoger beroep wordt ingesteld tegen de afwijzende beschikking van de Rechtbank Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, van 4 juli 2008, verzonden op 8 juli 2008, AWB 08/22920, waarbij het beroep tegen de afwijzing in bezwaar inzake de ongewenstverklaring ongegrond is verklaard. Bijgaand afschrift. Tegen de eerder genoemde uitspraak worden de volgende grieven aangevoerd. Grief 1: Ten onrechte wordt gesteld dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het voor hem niet mogelijk is naar zijn land terug te keren. Grief2: Ten onrechte wordt impliciet van appellant verwacht dat hij pogingen onderneemt om uit Nederland te vertrekken. Toelichting Grieven 1 en 2: Onvoldoende wordt rekening gehouden met de bijzondere omstandigheid dat betrokkene statenloos is. 04-09-2009 15:24 96* p nno

04/08 2008 15:20 FAI @003 Er wordt ook niet duidelijk gemaakt wat dan zijn land zou zijn waar betrokkene naar toe zou kunnen keren. Dat land is er namelijk niet; althans heeft een smalle kuststrook in handen wat kan aangemerkt worden als zijn land alleen dit gebied is uitsluitend via zee te bereiken. Het gebied beheerst door wordt echter niet erkend en er is dan ook geen diplomatieke vertegenwoordiging. Kenmerkend voor zowel de bestreden uitspraak als de beschikkingen is dat de situatie van de Westelijke Sahara niet wordt onderkend. Sedert het tijdstip dat de asielaanvraag is afgewezen, is betrokken herhaalde malen langdurig in bewaring gesteld ter fine van uitzetting. Alle mogelijkheden zijn uitgeprobeerd. Duidelijk werd dat zowel politiek als technisch gezien uitzetting niet mogelijk is. De vreemdelingendienst heeft bij herhaling duidelijk te kennen gegeven geen belangstelling meer voor betrokkene te hebben en hem ook niet meer te willen overnemen. De overweging dat betrokkene niet aangetoond heeft pogingen te ondernemen Nederland te verlaten is onbegrijpelijk. Deze opmerking heeft alleen inhoud indien er, al is het maar een zeer geringe, mogelijkheid is om te vertrekken. Zoals is aangegeven zijn alle mogelijkheden uitputtend geprobeerd tijdens de bewaring. Er is geen vertegenwoordiging van en dan nog wordt niet erkend. Betrokkene kan ook niet gewoonweg afreizen naar de grens. Wat zou betrokkenen moeten doen om aan te tonen dat hij inderdaad niet weg kan. - Er wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat betrokkene statenloos is. Grief 3: Ten onrechte wordt impliciet de ongewenst verklaring vergeleken met een aanvraag verblijfsvergunning wegens het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Toelichting grief 3: De ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat betrokkene gesignaleerd staat en strafbaar is indien hij in Nederland verblijft. Zoals in de aanvulling op het beroep van 18 april 2008 is aangegeven, geeft dit een zinloze en problematische situatie en ook een belasting voor het politieapparaat Betrokkene wordt regelmatig aangehouden wegens overtreding van 197 Sr en in verzekering gesteld en eerst na overleg met de parket secretaris weer strafrechtelijk in vrijheid gesteld. 04-0B-2009 15:24 96X p om

04/08 200$ 15;2fi FAI @004 Dit is een situatie die niet vergelijkbaar is met een vreemdelingen die uitsluitend illegaal is en waarvoor een beroep gedaan kan worden voor een vergunning wegens het buiten schuld niet kunnen vertrekken uit Nederland. Grief 4: Ten onrechte wordt onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Toelichting Grief 4: De persoonlijke omstandigheden zijn weergegeven in het bezwaar. Hetgeen in de beschikking daaromtrent is gesteld is een onvoldoende weerlegging van de geschetste situatie. Om deze redenen wendt appellant zich tot Uw Afdeling met het verzoek de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zitting houdende te Amsterdam van 4 juli. 2008, verzonden op 8 juli 2008, te vernietigen en het eerste beroep bij de Rechtbank gegrond te verklaren. Ajja^ßrdam, 4 augustus 2008 ^'y^aê^ï^^raakinan. ^^gemachtigde. 04-08-2006 15:24 9G5: p nria