Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Vergelijkbare documenten
U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Qui est à l appareil?

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

Le Français des vacances. Niveau

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

C'est fini les vacances!

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Où vont-ils? Unité 1. Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Aantekening Frans les pronoms personnels

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Chapitre 4, Ensemble!

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

basiszinnen spreekvaardigheid

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Éventail-junior. woordkaarten

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

ISBN: KB: D/2010/0147/159 Bestelnummer: NUR: 191

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

15 et qui paie le loyer?

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Jaarwerkplan voor En action 5

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Le logement. In deze les leert u

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

pendant le mieux serait de il vaut mieux

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Lees aandachtig de instructies. Als u onzeker bent over een antwoord, sla dan de opgave over. U krijgt dan geen punten.

Bilan 4 «À la recherche»

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

Je complète mon profil. Ik vul mijn profiel aan. J arrive à décoder les messages secrets. Ik kan de geheime boodschappen ontcijferen.

Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad

k ga naar school e vais à l ecole

Le français des vacances Vrais débutants

CA MARCHE 5 : Au carrefour : Nederlands en Franse tekst samen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

MARCHE À SUIVRE Cohésion et cohérence d un texte (EE) Concours MediaReporter

1.1 Introduction Leçon 1: Se présenter Prononciation Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous Grammaire...

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering. Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze.

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

UNITÉ. c est Antoine. Plak, teken, schrijf... wat je maar wilt. Dit is jouw pagina!

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Parijs. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Exercice 18a De Franse schooldagen zijn lang (omdat er meer lesuren zijn dan in andere landen).

Unité 7 Diagnose Kopieerblad 1. Je. 1. Bonjour. Je ch une jupe. J ai b. mais je ai pas de chapeaux. 4

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Unité. Notre projet final. Een kort filmpje maken over jezelf. In dit hoofdstuk leer je. DVD À plus 1. Enzo, le petit nouveau

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix

Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze. Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering.

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens je volgende vergadering. Utilisez 3 phrases en français pendant votre prochaine réunion d équipe.

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

Livre-cahier. Auteur : E. Tant Illustrations : Alexandra Pillaert. Conform met het Europees Referentiekader en de daarop aansluitende eindtermen en

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

Je rijdt recht door, voorbij het sportpaleis, over de brug van het Albertkanaal tot aan de verkeerslichten.

Unité. Notre projet final. Créer une vidéo de présentation personnelle. Dans cette unité, nous allons... DVD À plus 1. Enzo, le petit nouveau

Opdracht A1/A2 EERSTE RONDE TOP 50 FRANCOPHONE

Unité 7 Diagnose Kopieerblad 1. Je. 1. Bonjour. Je ch une jupe. J ai b. mais je ai pas de chapeaux. 4

Unité. Cette page est pour toi! Présente-toi. Plak, teken, schrijf om jezelf voor te stellen. cinq

NUCLEAIR RISICO? BEREID JE VOOR! Meer tips op Informeer je op

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2

E. Cours 4: Mes goûts

Rollenspellen groenten-, fruit- en bloemenhandel.

Drs. M. Bredius-Hoogendam. Drs. M. Koot. Tu dis. Gespreksvaardigheid Frans voor klas 3,4 havo/vwo. Walvaboek

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1

In deze Lesbrief ga je een vlog maken waarin je over jezelf, je familie, je school en je hobby s vertelt.

Transcriptie:

BVL Plein feu

De personages in dit boek Voornaam: Camille Naam: Blériot Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Simon Naam: Dubouloz Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Elena Naam: Raynaud Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Karim Naam: Hamid Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Gilles Naam: Blériot Leeftijd: 15 jaar broer van Camille Voornaam: Louise Naam: Tyson Leeftijd: 41 jaar mama van Camille en Gilles Voornaam: Thibault Naam: Blériot Leeftijd: 43 jaar papa van Camille en Gilles De pictogrammen Tu as compris? Je maakt heel wat oefeningen die ervoor zorgen dat je de woorden, structuren en uitdrukkingen uit de dialogen beter kunt onthouden. Les feux Het is rood, dus we stoppen even. Je ontdekt de spraakkunst die je nodig hebt om vlot te leren spreken. Het is groen, dus we gaan vooruit: we lezen, luisteren, spreken en schrijven. On écoute Dit zijn luisteroefeningen. On lit Dit zijn leesopdrachten. On parle Dit zijn spreekoefeningen. On parle à deux Dit zijn gesprekjes. On écrit Dit zijn schrijfopdrachten. On joue We spelen (taal)spelletjes. Coin loisirs Tijd voor ontspanning. In het Frans uiteraard! On découvre la France Wat valt er zoal te beleven in Frankrijk? Je leest het hier. Mon aide-mémoire Op deze bladzijde worden de spraakkunst en de belangrijkste structuren en uitdrukkingen nog eens samengevat. Als je iets niet meer weet, vind je het hier zeker terug! Code Knooppunt DKPLEI9QL5O0F7FJ

Salut tout le monde! Plein feu Unité 1 1 Je leert jezelf en iemand anders voorstellen vragen en zeggen hoe laat het is (de volle uren) plaatsaanduidingen bepalen iemand beschrijven vragen en zeggen uit welk land iemand afkomstig is vragen en zeggen hoe laat het is (halve uren) Het gebruik van de werkwoorden être - avoir - aller en de werkwoorden eindigend op -er de voorzetsels à - en - chez correct gebruiken getallen tot 50 Écoute le dialogue et réponds aux questions. Luister naar de dialoog en beantwoord de volgende vragen. 1) Waar ontmoeten Simon en Camille elkaar?_ 2) Waar is Simon op vakantie geweest? 3) Van welk land is Émilie afkomstig? Was ze alleen op vakantie? 4) Noteer de namen van de twee nieuwe leerlingen. 5) Hoe oud is Karim?

Salut tout le monde! Plein feu Unité 1 Dans la cour à la rentrée... Et les vacances? Simon Camille Simon Camille Simon Salut Camille. Ça va? Salut Simon. Ça va très bien. Et les vacances? Pas terrible! Tu sais, pour mes parents, c est la mer, le repos et le soleil. Alors, tu vois... Et toi? Moi, ce sont les Ardennes! On y va chaque année. Ma mère adore le calme et pour mon père, ce sont les promenades dans les bois. Une promenade, ça va, mais tous les jours... Et les vacances? 4 quatre Quelle belle photo! Camille Simon Camille Simon Camille Simon Regarde la photo. C est qui le garçon assis devant toi? C est Bernard. Il habite la Suisse mais il parle français. Il est très sympa. Et la jolie fille, debout sur la gauche? Derrière mon frère? C est Émilie. Elle est Belge. Sa sœur est sur la droite. Quelle belle photo! Il est nouveau Camille Simon Camille Simon Camille Simon Camille Quelle belle photo! Tu connais la blonde à côté d Alex? Elle est nouvelle. Elle s appelle Elena. Elle a treize ans. Elle vient de Bulgarie. Et le grand avec les cheveux bruns? C est Karim. Il est nouveau. Il a aussi treize ans. Il habite près de l école. Super! Deux nouveaux copains. On va leur dire bonjour. Où sont les autres élèves? Ils sont déjà en classe. Il est huit heures et demie. Elle est nouvelle!

Unité 1 Salut tout le monde! Nouveaux mots la Bulgarie la Suisse une année le bois une cour un élève une élève une photo une promenade la rentrée le repos Bulgarije Zwitserland een jaar het bos een speelplaats een leerling een leerlinge een foto een wandeling het teruggaan, terug naar school gaan de rust adorer dire parler assis(e) autre blond(e) brun(e) chaque terrible houden van zeggen spreken zittend(e), gezeten andere blond(e) bruin(e) elk, ieder verschrikkelijk Structures et expressions J adore les Ardennes. J aime les promenades. Il habite la Suisse. Elle est Belge. Ik hou van de Ardennen. Ik hou van wandelingen. Hij woont in Zwitserland. Zij is een Belgische. Je viens de France. Ik kom uit Frankrijk. Je suis Français(e). Ik ben een Fransman / Franse. Je parle français. Ik spreek Frans. Elle est nouvelle. Zij is nieuw. Il est nouveau. Hij is nieuw. Tu as compris? 1 Note vrai ou faux. Noteer juist of fout. Et les vacances? vrai faux a. Camille aime passer les vacances à la mer. b. Simon va chaque mois en vacances dans les Ardennes. c. Simon aime les promenades à la mer. Quelle belle photo! d. Bernard est Belge. e. Sur la photo, Émilie se trouve à gauche. f. Émilie n a pas de sœur. Il est nouveau g. Karim habite loin de l école. h. Il y a deux nouveaux élèves dans la cour. i. Elena a quatorze ans. 2 Complète les phrases. Vul de zinnen aan. 1) Les vacances, pour toi, je sais, c est. rusten le repos 2) Nous aimons les promenades dans. het bos le bois 3) Les élèves sont dans. de speelplaats la cour 4) Elle les vacances dans les Ardennes. houdt (houden) van adore (adorer) 5) Tu aimes? het terug naar school gaan la rentrée cinq 5

6) Ils ont beaucoup de. foto s photos 7) C est qui derrière toi? gezeten assise 8) La nouvelle élève français. spreekt (spreken) parle (parler) 9) J habite. Zwitserland la Suisse 10) Elle est brune ou? blond blonde 11) Veux-tu bonjour à tout le monde? zeggen dire 12) Il y a combien d dans ta classe? leerlingen élèves 13) J ai une voiture. andere autre 3 Complète les phrases par un des mots du dessin. Vul de zinnen aan met een woord uit de tekening. 1) Dans l après-midi, nous allons faire. 2) Cette, nous avons peu d autres professeurs. 3) Je fais des courses samedi. 4) Le petit garçon, au T-shirt rouge, prend toutes les. 5) Tu habites en France ou en? 6) La sœur d Émilie ne parle pas. Suisse français année une promenade chaque photos 4 Traduis et complète les dialogues. Vertaal en vul de dialogen aan. 1)? 2). 3) Il est. 4) Nous venons. 5) Vous parlez? 6) Nous allons leur bonsoir. 7) Elle est. 8) Ils y vont. 9) Je Elena. 10). 11) Elle à Lille. 12) Ils la musique techno. Hoe gaat het? Het gaat zeer goed. Hij is nieuw. We komen uit Zwitserland Spreekt u Frans? We gaan hen goedenavond zeggen. Ze is nieuw. Ze gaan er elk jaar. Ik heet Elena. Ik ben 13 jaar. Ze woont in Rijsel. Ze houden van technomuziek. 6 six

Unité 1 Salut tout le monde! 5 Fais de bonnes phrases. Maak juiste Franse zinnen. nouvelle connais la Tu élève 1)? près la J de gare habite 2). est neuf Il heures 3). le de Tout est monde retour 4). 6 Traduis, puis joue les dialogues à deux. Vertaal en speel met twee de dialogen na. 1) Hoe heet je? Ik heet.... 2) Hoe gaat het? Het gaat zeer goed. 3) Spreek je Frans? Ja, ik spreek Frans. 4) Hoe oud ben je? Ik ben bijna 13 jaar. 5) Hou je van vakantie? Ik hou van de zon en de zee. sept 7

Il/Elle est où? 7 Il / Elle est où? Écoute bien et complète la photo avec les noms exacts. Waar is hij/zij? Luister goed en vul de foto aan met de juiste namen. 1) Mario 2) Justine 3) Amélie 4) Anabelle 5) Lucas 6) Sarah Les verbes aller, avoir et être - les prépositions à, en et chez Dit heb je vorig jaar reeds geleerd. Wil je je geheugen opfrissen, kijk dan op pag. 27 en 28. 8 Complète avec la bonne forme du verbe aller. Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord aller. vont - vais - allons - vas - allez - va 1) Je à la maison. 10) Sandrine à la piscine. 2) Tu à la boulangerie? 11) Ils rentrer. 3) Il à la boucherie. 12) On d abord au shopping. 4) Elle bientôt au boulot. 13) Lucas et Paul au cinéma. 5) On dans la cuisine. 14) Tu à la poste. 6) Nous à la crémerie. 15) Elles à la mairie. 7) Vous au garage. 16) Je là-bas. 8) Ils à la Grand-Place. 17) Vous à la bibliothèque? 9) Elles à l hôpital. 18) Nous à une fête d anniversaire. 9 Complète les phrases. Choisis entre à, en ou chez. Vul de zinnen aan. Kies tussen à, en of chez. 1) Tu vas vélo. 6) Aurélie va une copine. 2) J y vais mobylette. 7) Noah va Bruxelles. 3) Nous allons bus. 8) Il va toi. 4) Vous allez train? 9) Tu vas la maison communale? 5) On va pied. 10) Je vais le médecin. 8 huit

Unité 1 Salut tout le monde! 10 Remplace les noms par il, elle, ils ou elles. Vervang de namen door il, elle, ils of elles. 1) Nicolas va chez son père. 2) Lara va chez sa mère. 3) Maxime et Fanny vont au parking. 4) Martin et Victor vont plus loin. 5) Marie et Amélie vont tout droit. va chez son père. va chez sa mère. vont au parking. vont plus loin. vont tout droit. 11 Complète avec la bonne forme du verbe avoir. Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord avoir. avons - a - ont - avez - ai - as 1) J un cadeau pour toi. 10) Tu encore un ticket d entrée. 2) Tu une moto? 11) J faim. 3) Il un morceau de fromage. 12) Quel âge -tu? 4) Elle trente-sept ans. 13) Ils les cahiers et les livres. 5) On besoin de fruits. 14) Vous un instant, Monsieur? 6) Nous deux fils. 15) Elle le jus de fruits. 7) Vous un ordinateur? 16) Elles une semaine de vacances. 8) Ils un enfant. 17) Le chien vraiment soif. 9) Elles froid. 18) Nous besoin de légumes. 12 Coche les sujets exacts. Kruis de juiste onderwerpen aan. Ils On Émilie et Marc ont quel âge? Tu a des projets de vacances. Elles Elles Nous Marie et Paul On avons de la chance. Vous ont trois fils. Vous Ils Il Tu Tu ai mal à la jambe. Vous as assez de pommes? J Le garçon 13 Complète par la forme exacte du verbe aller ou avoir. Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord aller of avoir. 1) On chez toi. 6) Nous trop de tomates. 2) Ils jusqu au carrefour. 7) Tu dans le jardin? 3) Philippe une idée géniale. 8) Tu ton journal de classe? 4) Vous chez l oncle de Margaux. 9) Il un nouveau jeu électronique. 5) On peur. 10) Nos voisins un chien. neuf 9

14 Complète avec la bonne forme du verbe être. Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord être. sont - suis - sommes - es - est - êtes 1) Je au téléphone. 10) L article en promotion. 2) Tu tard! 11) C qui? 3) Il comment? 12) Vous combien à la maison? 4) Elle prête. 13) Matteo et Élise en métro. 5) On dans la rue. 14) Tu libre, demain? 6) Nous en ville. 15) Ce n pas grave. 7) Vous là? 16) C quoi? 8) Ils de retour. 17) Quel jour -nous? 9) Elles gentilles. 18) Qui à l appareil? 15 Complète les questions et les réponses avec la bonne forme du verbe être. Vul de vragen en de antwoorden aan met de juiste vorm van het werkwoord être. 1) Il prêt? Oui, il prêt à partir. 2) Tu libre? Oui, je libre. 3) Allô, qui à l appareil? C moi! Lucas. 4) Vous d accord? Bien sûr, nous d accord. 5) Elles au resto? Non, elles encore ici. 16 Complète avec la bonne forme des verbes aller, être ou avoir. Vul aan met de juiste vorm van de werkwoorden aller, être of avoir. 1) aller Comment ça? 2) être On dans l avenue Léopold. 3) avoir 4) aller On une nouvelle voiture. On chez moi. avenue Léopold 5) être Ils au théâtre. 6) aller Elles en avion. 7) avoir Simon et Marie un GSM. 8) être Nous ensemble. 10 dix

Unité 1 Salut tout le monde! Il/Elle est comment? 17 Il / Elle est comment? Décris les dessins. Hoe ziet hij/zij eruit? Beschrijf wat je op de tekening ziet. Le nouveau garçon, il est comment? Il est... / Il a... La nouvelle fille, elle est comment? Elle est... / Elle a... grand petit grande petite les cheveux courts les cheveux longs blonde noire brun noir les cheveux blonds les cheveux noirs les cheveux bruns les cheveux frisés les yeux verts les yeux noirs les yeux bleus les yeux verts 18 Écoute la description et note le nom exact sous les photos. Luister naar de beschrijving en noteer de juiste naam onder de foto s. 1 2 3 4 1) 3) 2) 4) onze 11

Tu connais ma famille? 19 Complète. Vul aan. Les grands-parents: le grand-père et la grand-_ Les parents: le et la mère Papi Mamie l oncle et la Papa Maman Oncle Marc Tante Louise Les enfants: le fils et la le frère et la le cousin et la Gilles moi Camille Thomas Élise 20 Écoute bien et complète les phrases. Luister goed en vul de zinnen aan. ville - parents - quatre - cousine - nom - père - prénom - tante - sommes - s appelle - frère - ans - a - presque Je m appelle Camille Blériot. Mon, c est Blériot. Mon, c est Camille. J habite à Lille. C est une dans le nord de la France. À la maison, nous quatre: moi, mes et mon Gilles. Ma mère Louise Tyson. Elle a quarante et un. Le prénom de mon, c est Thibault. Mon père a quarante-trois ans. Mon frère quinze ans et moi, j ai treize ans. À la maison de mon cousin, ils sont aussi: mon oncle, ma, mon cousin et ma. Ils habitent à Marseille. C est une ville dans le sud de la France. 12 douze

Unité 1 Salut tout le monde! Les verbes en -er Dit heb je vorig jaar reeds geleerd. Wil je je geheugen opfrissen, kijk dan op pag. 27. 21 Complète avec la bonne forme du verbe habiter. Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord habiter. habitent - habitez - habite - habitons - habites 1) J la rue Gobin. 2) Tu l avenue Legrain. 3) Il à Marseille. 4) Elle la chaussée de Tournai. 5) On en ville. 6) Nous dans un petit village. 7) Vous où? 8) Ils à la campagne. 9) Elles le boulevard Baudouin. 22 Ajoute les terminaisons. Voeg de uitgangen toe. 1) Comment tu t appell? 6) On regard la vidéo. 2) Elle téléphon à qui? 7) Tu continu tout droit jusqu au rond-point. 3) Vous écout de la musique? 8) Marie invit sa copine. 4) Ma sœur log dans un chalet. 9) On sonn. Veux-tu ouvrir la porte? 5) Ils demand le chemin. 10) Nous expliqu le problème. 23 Complète avec la forme exacte des verbes. Vul aan met de juiste vorm van de werkwoorden. rester fermer aimer donner entrer coûter chercher aider tourner jouer 1) Nous à l hôtel jusqu à midi. 2) Vous la fenêtre de la salle de bains. 3) J les frites. 4) Maintenant tu la main à ton petit frère. 5) Les copains dans le séjour. 6) Combien un kilo de jambon? 7) Pardon, Mademoiselle. Je la Grand-Place. 8) La vendeuse une dame. 9) Au coin, vous à gauche. 10) Les filles au tennis. treize 13

Les nombres de 0 à 50 De getallen van 0 tot 50 0 zéro 10 dix 20 vingt 30 trente 40 quarante 1 un 11 onze 21 vingt et un 31 trente et un 41 quarante et un 2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux 42 quarante-deux 3 trois 13 treize 23 vingt-trois 33 trente-trois 43 quarante-trois 4 quatre 14 quatorze 24 vingt-quatre 34 trente-quatre 44 quarante-quatre 5 cinq 15 quinze 25 vingt-cinq 35 trente-cinq 45 quarante-cinq 6 six 16 seize 26 vingt-six 36 trente-six 46 quarante-six 7 sept 17 dix-sept 27 vingt-sept 37 trente-sept 47 quarante-sept 8 huit 18 dix-huit 28 vingt-huit 38 trente-huit 48 quarante-huit 9 neuf 19 dix-neuf 29 vingt-neuf 39 trente-neuf 49 quarante-neuf 50 cinquante 24 Écoute bien et note le nombre exact. Luister goed en noteer het juiste aantal. Margaux Noah Martin Céline Sandrine Guillaume Karim Simon Elena Lucas On calcule en français 1 + 1 = 2 un plus un ça fait deux 1-1 = 0 un moins un ça fait zéro 25 Note le résultat en chiffres. Noteer de uitkomst in cijfers. 1) vingt moins dix = 6) treize plus trente-quatre = 2) dix plus dix = 7) quarante-trois moins onze = 3) quinze plus quinze = 8) vingt-six plus vingt-deux = 4) dix plus trente = 9) trente et un plus seize = 5) cinquante moins vingt = 10) vingt-cinq moins douze = 14 quatorze

Unité 1 Salut tout le monde! Exprimer l heure 26 Dis quelle heure il est. Zeg hoe laat het is. Quelle heure est-il? Il est. Tu as l heure, s il te plaît? Moi, j ai. Vous avez l heure, s il vous plaît? une heure huit heures six heures dix heures quatre heures neuf heures midi minuit (12:00) (24:00) cinq heures et demie une heure et demie onze heures et demie quatre heures et demie huit heures et demie six heures et demie midi et demi dix heures et demie (12:30) minuit et demi onze heures deux heures et demie neuf heures et demie (24:30) quinze 15

27 Quelle heure est-il? Dessine les aiguilles de chaque montre. Hoe laat is het? Teken de wijzers op elk uurwerk. 1 2 3 4 5 6 28 Quelle heure est-il? Note les heures en bas de la page. Hoe laat is het? Noteer onderaan het uur. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1) 7) 2) 8) 3) 9) 4) 10) 5) 11) 6) 12) 16 seize

Unité 1 Salut tout le monde! Une lettre à ma copine de vacances 29 Lis la lettre. Raconte ce qui est écrit. Lees de brief. Vertel wat erin staat. Lille, le 19 septembre Salut Émilie, Comment vas-tu? Et la nouvelle école? Tu as déjà de nouveaux copains depuis 1 la rentrée? Chez nous, en classe, il y a deux nouveaux élèves. L'un 2 s'appelle Karim et l'autre Elena. Karim vient du Maroc et Elena de Bulgarie. Ils sont très sympathiques. J'ai déjà les photos de nos 3 vacances en Bretagne. Elles sont superchouettes. Tu peux les avoir. J'ai chaque photo en double 4. Au revoir et le bonjour à ta sœur. À bientôt, Camille 1 depuis: sedert 2 l un(e) et l autre: de een (ene) en de ander(e) 3 nos: onze 4 en double: in het dubbel dix-sept 17

Une carte de remerciement 1, (1) Merci bien pour les photos. Super! Elles sont! (2) J'ai une nouvelle copine (3) Elle est très sympa. Veux-tu venir pour (4) pendant les vacances de Noël? Bien le bonjour à (5) À bientôt, Émilie 30 À droite, tu écris clairement l adresse de Camille. Rechts schrijf je zeer netjes het adres van Camille. Camille Blériot 19, rue de la Madeleine 59000 Lille 31 À gauche, complète par une des possibilités suivantes. Links vul je aan met één van de volgende mogelijkheden. (1) Salut + prénom (3) au collège 2 Bonjour + prénom à l école au lycée 3 (2) formidables (4) quelques 4 jours géniales une semaine belles (5) toute la famille ton frère 1 une carte de remerciement: een bedankingskaart 2 un collège: een college 3 un lycée: een lyceum 4 quelques: enkele 18 dix-huit

Unité 1 Salut tout le monde! Micro-conversations Conversation A Tu es d où? Je viens de Suisse. 1 2 3 1 2 3 Vous êtes J habite le/la/l France/ Belgique / Angleterre / Allemagne / Espagne / Italie / Portugal / Luxembourg / Je suis Français(e). 4 4 Belge / Anglais(e) / Allemand(e) / Espagnol(e) / Italien(ne) / Portugais(e) / Luxembourgeois(e) Conversation B C est qui, debout, sur la gauche de la photo? C est un copain. 1 2 3 1 2 3 assis(e) sur la droite de la photo une copine / papa / maman devant (toi)_ un cousin / une nièce / une cousine derrière (toi) Sylvie / à côté de / au milieu Conversation C Il est comment? Il est petit. 1 2 3 1 2 3 Elle Elle grand(e) / mince 1 / gros(se) 2 Il a les cheveux blonds. 2 3 4 2 3 4 Elle yeux noirs / verts / bleus bruns / frisés Conversation D Quelle heure est-il? Il est quatre heures et demie. 1 2 3 1 2 3 Tu as l heure, s il te plaît? Moi, j ai midi et demi Vous avez l heure, s il vous plaît? une heure et demie cinq heures (et demie) 1 mince: dun 2 gros, grosse: dik dix-neuf 19

Conversation E (ontmoeten en (be)groeten) Bonjour Ça va? Salut Ça va bien. 1 2 3 1 2 3 Salut Comment ça va? Ça va très bien. Bonsoir Ça ne va pas bien. Bon après-midi Conversation F (afscheid nemen) Au revoir. Salut. 1 1 À demain / À tout à l heure / À bientôt / À (jeudi) Conversation G (Vragen wie het is) C est qui? C est un copain. 1 2 1 2 Qui est-ce? une copine / maman / papa / Qui est à l appareil? un monsieur / une dame / Paul / Conversation H (vragen wat het is) C est quoi? C est un cadeau. 1 2 1 2 Qu est ce que c est? une voiture / un gâteau / un pain un croissant / une feuille / Conversation I (Vragen of iemand vrij is) Tu es libre, maintenant? Oui. D accord. 1 2 3 1 2 3 Vous êtes libre(s) ce soir Non, dommage. Tu as un instant aujourd hui Non, dommage. Je suis à / au Vous avez un instant ce matin Je vais à / au demain Conversation J (jezelf of iemand anders voorstellen) Comment tu t appelles? Je m appelle 1 2 1 2 Tu t appelles comment? Il s appelle Vous vous appelez comment? Elle s appelle Comment il/elle s appelle? 20 vingt

Unité 1 Salut tout le monde! Tu habites où? J habite à Lille. 1 2 1 2 Où habites-tu? à Bruxelles / Paris / Mons / Vous habitez où? à la campagne Où habitez-vous? en ville sur la Grand-Place la rue / le boulevard l avenue / la chaussée Tu as quel âge? J ai ans. 1 2 1 2 Quel âge as-tu? presque ans Vous avez quel âge? 13 / 8 / 16 / 11 / Quel âge avez-vous? Vous êtes combien à la maison? Nous sommes trois. 1 1 deux / quatre / cinq / Tu es en quelle classe? Je suis en deuxième. 1 1 première (année) troisième (année) quatrième (année) Conversation K Een aangename ontmoeting. Werk per twee. Je ontmoet een vriend(in). Je begroet elkaar en je stelt je aan elkaar voor. Van waar ben je? Zussen, broers? Hoe zien ze eruit? Ben je morgen vrij? Hoe laat is het nu? Er moet afscheid genomen worden. De woordenschat en uitdrukkingen op pag. 19, 20 en 21 bieden de nodige hulp. vingt et un 21

On joue 32 Surligne les noms de huit pays européens. Zet de namen van acht Europese landen in fluo. Je hebt ze nog niet aangeleerd in het Frans! T R U S S I E T L S V E I N E R C U B U G U R F A L A R D E G A L I N A R J E D R A A N O R V E G E E R N L A N G L E U C O D A N E M A R K E W E N T I Z O R I P A R D O N V U I R E R M E N G O L O P Le Da_ La Rus La Nor La Gr_ La Fin La Su_ L'Ir La Pol èce ogne lande lande nemark sie vège ède 33 Note le contraire. Noteer het tegengestelde. la s le sous l'entrée le soir _ devant froid en bas 22 vingt-deux

Unité 1 Salut tout le monde! 34 Barre le mot qui n est pas à sa place. Schrap het woord dat er niet bijhoort. les vacances l'hôtel en voiture les Alpes le chalet en avion la roue l'appartement en classe la promenade la carotte à moto le repos le camping en train la mer en bus Coin loisirs À onze heures chez l'ambassadeur À midi rue Garibaldi À une heure aller voir ma sœur À deux heures bloquer 1 l'ascenseur À trois heures chez mon directeur À quatre heures je mange des petits-beurre À cinq heures je change 2 de secteur À six heures je file en douceur 3 À huit heures je consulte 4 l'heure Que faire À vingt et une heures? (Luc Bérimont) 1 bloquer: blokkeren 2 changer: veranderen 3 filer en douceur: onopgemerkt weglopen 4 consulter: nakijken, raadplegen vingt-trois 23

On découvre Les curiosités de la France Telex Frankrijk bestaat uit 26 regio s, opgedeeld in 100 departementen. - De totale oppervlakte van Frankrijk is 543 965 km 2. - De langste rivier is de Loire met een totale lengte van 1006 km. - In Frankrijk wonen ongeveer 62,2 miljoen mensen. Dat is bijna 6 keer meer dan in België. - De populairste voornamen in Frankrijk zijn Enzo en Emma. 35 Zoek op www.landenweb.net een antwoord op volgende vragen. Hoeveel buurlanden telt Frankrijk? Hoe heet de warmste heetwaterbron van Europa? Hoe lang is de kust van Frankrijk?... kilometer. De oudste menselijke resten gevonden in Frankrijk zijn... jaar oud. Hoe heet het Franse volkslied? 24 vingt-quatre

Unité 1 Salut tout le monde! 36 In Frankrijk zijn er heel wat monumenten en bezienswaardigheden. Bij welke foto horen volgende omschrijvingen? Schrijf bij elke foto het juiste cijfer. Wie wat hulp nodig heeft, kan in Google via afbeeldingen de trefwoorden opzoeken. 1) Mont St Michel 6) Mont Blanc 2) Tour Eiffel 7) Côtes sauvages de Bretagne 3) Louvre 8) Lourdes 4) Centre Pompidou 9) Viaduct van Millau in Zuid-Frankrijk 5) Pont d Avignon vingt-cinq 25

Mon aide-mémoire Il/Elle est où? Il/Elle est debout sur la gauche (de la photo). assis(e) sur la droite (de la photo). au milieu à côté de devant derrière Il/Elle vient d où? Il/Elle vient de France / Belgique / Il/Elle est Français(e), Belge Le garçon, il est comment? La fille, elle est comment? Il est petit/grand. mince/gros. Elle est petite/grande. mince/grosse. Il/Elle a les cheveux blonds/noirs/frisés. les yeux verts/noirs/bleus. Quelle heure est-il? Il est une heure (et demie). Tu as l heure, s il te plaît? Moi, j ai heures (et demie). Vous avez l heure, s il vous plaît. midi (et demi). exprimer l heure Il est midi/minuit onze heures dix heures une heure deux heures neuf heures trois heures huit heures quatre heures sept heures six heures cinq heures 26 vingt-six

Unité 1 Salut tout le monde! être zijn avoir hebben je suis ik ben j ai ik heb tu es jij bent tu as jij hebt il est hij is il a hij heeft elle est zij is elle a zij heeft on est men is / we zijn on a men heeft / we hebben nous sommes wij zijn nous avons wij hebben vous êtes jullie zijn vous avez jullie hebben ils sont ze zijn ils ont ze hebben elles sont ze zijn elles ont ze hebben les verbes en -er aller gaan habiter wonen je vais ik ga j habite ik woon tu vas jij gaat tu habites jij woont il va hij gaat il habite hij woont elle va zij gaat elle habite zij woont on va men gaat / we gaan on habite men woont / we wonen nous allons wij gaan nous habitons wij wonen vous allez jullie gaan vous habitez jullie wonen ils vont ze gaan ils habitent ze wonen elles vont ze gaan elles habitent ze wonen zelfde uitgangsvormen voor: s appeler heten aider fermer je m appelle ik heet aimer louer tu t appelles jij heet arriver marquer il s appelle hij heet chercher passer elle s appelle zij heet continuer préparer on s appelle men heet / we heten couper regarder demander rouler nous nous appelons wij heten désirer sonner vous vous appelez jullie heten écouter tomber ils s appellent ze heten entrer traverser elles s appellent ze heten expliquer vingt-sept 27

les nombres de 0 à 50 0 zéro 10 dix 20 vingt 30 trente 40 quarante 1 un 11 onze 21 vingt et un 31 trente et un 41 quarante et un 2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux 42 quarante-deux 3 trois 13 treize 23 vingt-trois 33 trente-trois 43 quarante-trois 4 quatre 14 quatorze 24 vingt-quatre 34 trente-quatre 44 quarante-quatre 5 cinq 15 quinze 25 vingt-cinq 35 trente-cinq 45 quarante-cinq 6 six 16 seize 26 vingt-six 36 trente-six 46 quarante-six 7 sept 17 dix-sept 27 vingt-sept 37 trente-sept 47 quarante-sept 8 huit 18 dix-huit 28 vingt-huit 38 trente-huit 48 quarante-huit 9 neuf 19 dix-neuf 29 vingt-neuf 39 trente-neuf 49 quarante-neuf 50 cinquante à - en - chez Je vais à pied / à vélo. en bus / en voiture / en train. Je vais à Bruxelles. chez ma tante. te voet of met een tweewieler voertuig met meer dan twee wielen à + plaatsnaam chez + persoonsnaam 28 vingt-huit