vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 14 december 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Vergelijkbare documenten
vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. ïierna: de vreemdeling),

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 28 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

Raad vanstate 201008870/1/V2. Datum uitspraak: 14 december 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage van 11 augustus 2010 in zaak nr. 10/3256 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie.

201008870/1/V2 2 14 december 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling de toegang tot het Schengengebied geweigerd. Bij besluit van 28 december 2009 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 11 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201008870/1/V2 3 14 december 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M, van Loo, ambtenaar van staat. w.g. Schuyt lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Loo ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010 418-657. Verzonden: 14 december 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr.: AWB 10/3256 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen eiser, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en de minister van Justitie, voorheen do staatssecretaris van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiser is geboren op en bezit de Chinese nationaliteit Bij besluit van 27 oktober 2009 is eisenletuegajig lul under aridere r^etlatïcï'gewigera' krachtens artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de Verordening (EG) nummer 562/2006 (Schengengrenscode). Tegen de toegangs weiger ing heeft eiser op 30 oktober 2009 administratief beroep aangetekend. Op 28 december 2009 heeft verweerder dit administratief beroep ongegrond verklaard. Op 25 januari 2010 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. W.L.C. Rijk, advocaat te Rotterdam, namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.D. Gunster. II OVERWEGINGEN 1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser ten onrechte de toegang i's geweigerd. Eiser heeft met de uitnodiging voor de driedaagse cursus het doel van het voorgenomen verblijf gestaafd. Niet is gebleken uit verifieerbare bescheiden dat er onregelmatigheden waren in de uitnodiging, waardoor er sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de asielaanvraag enkel en alleen is gedaan om in een lichter 'regime* terecht te komen en om de ten onrechte toegangsweigering recht te kunnen zetten.

Regnr.: AWB 10/3256 BEPTDN 2 2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de toegang op goede gronden is geweigerd, nu eiser zijn doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden niet heeft kunnen staven met bewijsstukken. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) blijkt dat nader onderzoek is gedaan naarde uitnodiging voor de driedaagse cursus, waaruit blijkt dat het doei van zijn verblijf niet aannemelijk is geworden. Voorts heeft verweerder gesteld dat ongeacht de intentie die aan de asielaanvraag ten grondslag ligt, dit hem kan worden tegengeworpen, nu hij met de asielaanvraag niet kortdurend verblijf beoogt. 3 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd aan de onderdaan van een derde land, indien hij niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoonvaarden voldoet en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorici-n van personen behoort. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet. In artikel 5, eerste lid, vrn de Schengengrenscode zijn voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoonvaarden, voor zover hier van belang, neergelegd, die gelden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden: a. in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding; b. indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschnjding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning c. het dool van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waarde toegang is gewaarborgd, danwei in staat zijn deze middelen te verwerven. Het tweede lid van dit artikel vermeldt dat in bijlage I bij de Schengengrenscode een nietuitputtende lijst gaat van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in het eerste lid onder c vermelde voorwaarden is voldaan. 4 Niet in geschil is dat eiser beschikte over een geldig nationaal paspoort, voorzien van een door de Shanghaise autoriteiten afgegeven visum voor de beoogde verblijfsperiode. In geschil is of eiser liet doel van het voorgenomen verblijf met bewijsmiddelen heeft gestaafd. 5 In het besluit van 21 oktober 2009 is onder meer vermeid dat eiser het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

Rcgnr.: A WB 10/3256 BEPTDN 3 In het ambtsedige proces-verbaal van de Kmar van 27 oktober 2009 is het volgende vermeld. Eiser is in het bezit van 300,- contant geld, een uitnodiging en een retourticket Eiser heeft verklaard dat hij door Landbouwbedrijf is uitgenodigd voor een cursus, dat hij niet in het bezit is van een hotelreservering en dat hij niet weet waar hij gedurende zijn verblijf in Nederland verblijft. Naar aanleiding van de door eiser overgelegde uitnodiging voor een driedaagse cursus bij landbouwbedrijf te. is nader onderzoek gedaan. Er is telefonisch contact opgenomen met het bedrijf. Uit dat contact bleek dat eiser niet bekend is bij het bedrijf, dat er geen driedaagse cursus bij het bedrijf bekend was en dat de heer volgens de uitnodiging de directeur van het bedrijf, een onbekende naam was. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit ambtsedig opgemaakt proces-verbaai te twijfelen. Gezien het voorgaande hebben de ambtenaren van de Kmar kunnen vaststellen dat eiser zijn reisdoel niet deugdelijk heeft gestaafd, nu uit nader onderzoek is gebleken dat de op de uitnodiging voormelde gegevens onjuist zijn gebleken. Overigens heeft eiser tijdens het eerste gehoor van 29 oktober 2009 in het kader van zijn asielaanvraag verklaard dat hij sinds februari 2009 werkloos is (blz, S). Op do vraag op hij zijn ticket zelfheeft gekocht en opgehaald, heeft hij geantwoord dat zijn bedrijf dat heeft gedaan (blz. 10). Ook heeft eiser verklaard dat hij het visum heeft aangevraagd, omdat hij in China amper een bestaan kon opbouwen en dat hij niet precies weet mét welk doel hij het visum heeft aangevraagd. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder aan eisers verblijfsdoel mogen twijfelen, ongeacht de achterliggende bedoeling achter de asielaanvraag. Nu gelet op het voorgaande niet is voldaan aan de in artikel 5, eerste lid, onder c, van de Sehen gengrenscodc vermelde voorwaarde heeft verweerder op grond van artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode reeds om die reden de toegang tot Nederland aan eiser mogen weigeren. Gezien het voorgaande faalt ten slotte eisers onvoldoende onderbouwde beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. 6 Het beroep is derhalve ongegrond. 7 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Regnr,: AWB 10/3256 BEPTDN III BESLISSING De rechtbank VGravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. CO. Meeder, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. B.J. Dekker. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling] bestuursrechtspraak van de Raad van State. De tcnnijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier vjeken na van de uitspraak door de griffier. F ^ J Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgeicgd\hct beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevattgn en moet worden geadresseerd aan de Raafr,v3n*State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, PostbuVlól13,2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) I V Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010. Afschrift verzonden op: ' ' ^G. njn.

Q \joer> A D V 7,.0 C A T. E.N MB BW. KOEVOETS MB K.R. VERKAART MR S.C. VAN PARIDON MB W.L.C. AIjK (((.HIÏT) Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Per fax: 070-365 13 80 Inzake: Onderwerp: Uw réf.: Onze réf.: /IND hoger beroep 10/3256 toelating RAAD VAN STATE INGEKOMEN Û. 8. SEP. 2010 Datum: Geeft te kennen: 8 september 2010 ZAAKNR. AAW: BEHAMOELD: 00:. PAR: geboren op in deze zaak woonplaats kiezende te Rotterdam ten kantore van de advocaat S.C. van Paridon die door appellant bepaaldelijk is gevolmachtigd en die dit hoger beroepschrift namens hem ondertekend en indient, het navolgende. Procesverloop 1. Bij besluit van 27 oktober 2009 is appellant de toegang tot Nederland geweigerd. 2. Tegen de toegangsweigering heeft appellant op 30 oktober 2009 administratief beroep ingesteld. 3. Bij besluit van 28 december 2009 heeft verweerder dit administratief beroep ongegrond verklaard. 4. Tegen deze beslissing heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank op 25 januari 2010. 5. Rechtbank 's-g raven h age heeft dit beroep bij uitspraak van 11 augustus 2010 ongegrond verklaard. 6. Thans wordt tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Grief 7. Strijd met beginselen van behoorlijke procesorde Niet is betwist dat appellant in het bezit was van een geldig reisdocument en een geldig visum ten tijde van zijn aankomst In Nederland. Het doel van het voorgenomen verblijf was daarom reeds in Shanghai bij de autoriteiten ter plaatse onderbouwd. De autoriteiten hebben hierop een visum afgegeven. Niet is gebleken uit verifieerbare bescheiden dat er sprake is geweest van onregelmatigheden in de uitnodiging. De rechter is in de uitspraak in het geheel niet ingegaan op deze stelling van appellant. Dit levert strijd op met het motiveringsbeginsel. REDENEN WAAROM: appellant u vezoekt: De bestreden uitspraak met kenmerk 10/3256 van rechtbank 's-gravenhage te vernietigen. T: + 3 I {0)1 O 425 TB 00 F: + 3I(0)IQ 244 00 52 Gdmachtjl POSTBUS 43B4 3006 AJ ROTTERDAM KORTBKADE 4 3062 CR ROTTERDAM WWW.KOEVOETS.lNPO OP IFDFRF nverïgnkomîï TOT VÉfdGNINO VAN RCCIITSDIJSTAND ZIJN DS ALçriMEN? voquwtardfn VAN (UfcVÜËTS ADVOCATEN BV VAN TOf.PA^ÎlNO (71F *n-itf.r7i Di:) KVk. ROTTERDAM 24J70SD0