WELEBI ONDERZOEK NAAR HET MENTAAL EN SOCIAAL WELBEVINDEN VAN LESBISCHE EN BISEKSUELE MEISJES



Vergelijkbare documenten
Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19

De Vlaamse overheid b(r)ouwt een diverse werkvloer

Seksuele gezondheid van holebi s

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Bij holebi s in Vlaanderen. Alexis Dewaele, Sabine Hellemans & Ann Buysse - UGent

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Holebi. transgender. Je bent wie je bent!

Holebi. transgender. Je bent wie je bent!

Aseksualiteit.

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Huist de heteronorm nog in het WZC? Oudere holebi s (on)gezien

Biseksualiteit en onderzoek. Een categorie die zich niet zomaar in een hokje laat plaatsen

HOLEBI'S EN TRANSGENDERS: OOG OP WELZIJN. Katrien Vanleirberghe beleidsmedewerker Çavaria Ilse Conserriere CGG-SP medewerker

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

PROGRAMMA 1. INTRODUCTIE AWEL, IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN. Introductie Epidemiologie 19/12/2014. Introductie Verklarend model voor suïcidaal gedrag*

DE TIPI Onderzoek naar de leefsituatie en huidige kwaliteit van leven van ouders en kinderen die het Tipi-programma hebben doorlopen

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Disclosure belangen spreker

Take-home toets: Kwalitatief onderzoek

Jongeren en Gezondheid 2010 : Studie

Genderongelijkheid en heteronormativiteit in de sport

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Inhoudstafel Inleiding en probleemstelling Hoofdstuk 1. Leerlingenbegeleiding: een exemplarisch thema in het jeugdbeleid

SEXPERT II. Studie bij Vlamingen van Turkse origine

Methodologie voor sociaalwetenschappelijk onderzoek. Foeke van der Zee

De Bifobietest. Vereniging Bi-kring de Samenkomst. 13 december c T.H.

Ouders over scholen: verwachtingen en participatiebehoeften

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Alcohol- en druggebruik bij Vlaamse jongeren

Holebi s en holebiseksualiteit steeds ruimer aanvaard

(Groot)ouders en de scheiding van hun zoon/dochter. Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2

Opvattingen van Amsterdammers over tolerantie jegens homoseksuelen

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Seksuele identiteit en Genderdiversiteit op school en in de klas.

Zzzip 2. Onderzoek naar de levenskwaliteit van Vlaamse holebi s

Jongeren en Gezondheid 2014 : Studie

Partnerkeuze bij allochtone jongeren

Profielen van mediageletterdheid. Een exploratie van de digitale vaardigheden van burgers SEIZOEN in Vlaanderen. Steve Paulussen IBBT-MICT, UGent

Transgender in België tien jaar later

Samenvatting, conclusies en discussie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

1.1 Seksuele oriëntatie

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Kijken door een roze bril Gewoon homo zijn?

Zelf aan de slag met vragenlijsten

RAPPORT OKTOBER Discriminatiemonitor. Midden-Drenthe TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM

Profiel van informatiezoekers

Kwaliteit van GGz specifieke zorgstandaarden en modules

Aan de slag met vakdidactisch onderzoek: methodologische aspecten

Etnische en generatieverschillen in lekenopvattingen over internaliserende problemen

DE ZESDE METING informatie. TRAILS een onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke gezondheid

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Inhoud. Lijst van tabellen en figuren 13. Lijst van gebruikte afkortingen 25. Inleiding Jongeren en hun (gezins)relaties 31

Beschrijving resultaten onderzoek biseksualiteit AmsterdamPinkPanel Oktober 2014 Joris Blaauw

Hoofdstuk 1 Het soort onderzoek waar dit boek op gericht is 15

HET BELANG VAN DE RELATIE

PAGINA BESTEMD VOOR DE INTERVIEWER. Interviewernummer : INTCODE. Module INTIMITEIT. (bij de vragenlijst volwassene lente 2002)

Auteurs: Baarda e.a. isbn:

Palliatieve Zorg. Onderdeel: Kwalitatief onderzoek. Naam: Sanne Terpstra Studentennummer: Klas: 2B2

Samenvatting: Summary in Dutch

Kwetsbare ouderen gevolgd. Een jaar later: thuis, of naar het rusthuis? Bram Vermeulen Prof. dr. Anja Declercq

Kenmerken van de Seksuele Start bij Holebi-jongeren in Vlaanderen: een Vergelijkend Perspectief

Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen in de sport in Vlaanderen en Nederland

Inhoud. Voorwoord bij de 24 e druk 11

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

zorgen, behoefte aan hulp en zorggebruik bij kinderen en jongeren

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

ZOEM Steunpunt Gelijkekansenbeleid zoemt in op HOLEBI S Marjan Van Aerschot, september 2007

Inleiding. Johan Van der Heyden

s t u d i e Jongeren en media Jongeren en media November 2011

Facts & Figures: Ervaren discriminatie

Samenvatting. De ontwikkeling van een monitor naar de veiligheidsgevoelens van homoseksuelen op lokaal niveau

PRESTUDY TASKS: DOING WHAT IS GOOD FOR YOU

Hoofdstuk 7: Selectie van steekproeven

Nederlandse samenvatting

Stap 1: Bepalen van het doel

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG SABINE HELLEMANS PROF. DR. ANN BUYSSE

Inleiding 15 Waarom deze methode? 15 Voor de student 16 Legenda gebruikte icoontjes 18 Personages: wie is wie? 18. In de startblokken 19

Wervings- en selectieprocedures en discriminatie: een bevraging van HRpersoneel. Lieve Eeman en Miet Lamberts - HIVA

Inhoud. woord vooraf 11 inleiding 13 Hoofdstuk 1 Personeelsevaluatiesysteem in het Vlaamse onderwijs 17. Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 33

Hoofdstuk 23 Discriminatie

Kansarme moeders en de eerste voedingskeuze voor hun kind. Rudy De Cock, Hannie Serlet en Sofie Mestdagh

Meten van Resultaat. Carine van Schie 22 april 2014

Woord vooraf. De promotoren Geert Devos Peter Van Petegem Jan Vanhoof

2. In functie van implementatie van onderzoekscompetenties in de lerarenopleiding

Hoofdstuk 7 Marktonderzoek

Evaluatie van Open Bedrijvendag

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 ( )

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN?

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Seksuele disfuncties. Prevalentiecijfers bij holebi s en MTO. Drs. Lies Hendrickx Prof. dr. Paul Enzlin

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

Transcriptie:

WELEBI ONDERZOEK NAAR HET MENTAAL EN SOCIAAL WELBEVINDEN VAN LESBISCHE EN BISEKSUELE MEISJES Onderzoek uitgevoerd door de Vrije Universiteit Brussel, vakgroep Medische Sociologie, i.o.v. het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Gelijke Kansen in Vlaanderen Miranda Schoonacker Eva Dumon Prof. Dr. Fred Louckx (promotor) Brussel, april 2009

INHOUDSTABEL INTRODUCTIE... 1 HOOFDSTUK 1: VOORSTELLING VAN HET ONDERZOEK... 2 I. ACHTERGROND EN PROBLEEMSTELLING... 2 II. DOELSTELLINGEN VAN HET ONDERZOEK... 2 III. METHODOLOGIE... 3 1. Literatuurstudie... 3 2. Recrutering en selectie van de respondenten... 4 2.1. Vooraf: methodologische problemen in holebistudies... 4 2.2. Inclusiecriteria... 5 2.2.1. Lesbische en biseksuele meisjes... 5 2.2.2. Leeftijd tussen 18 en 23 jaar... 5 2.3. Bekendmaking van het onderzoek en recrutering en selectie van lesbische en biseksuele meisjes... 6 2.3.1. De gebruikte promotiematerialen... 6 2.3.2. De recruteringskanalen... 7 2.3.3. Recrutering en selectie: kwantitatief versus kwalitatief onderzoeksluik... 7 2.3.3.1. Kwantitatief onderzoeksluik... 7 2.3.3.2. Kwalitatief onderzoeksluik... 8 2.3.4. Incentives... 8 2.3.5. De grootte van de onderzoeksgroep: kwantitatief en kwalitatief onderzoeksluik... 9 2.3.5.1. Kwantitatief onderzoeksluik... 9 2.3.5.2. Kwalitatief onderzoeksluik... 9 3. Het verkennende kwantitatieve onderzoek: de (online) survey... 9 3.1. Keuze voor online survey... 9 3.2. Constructie van de vragenlijst... 10 4. Het kwalitatieve onderzoeksgedeelte: semi gestructureerde diepte interviews... 11 4.1. Praktisch verloop: van uitnodiging tot afronding van het interview... 11 4.1.1. Selectie en uitnodiging... 11 4.1.2. Beschrijving van de onderzoeksgroep... 11 4.1.3. De topiclijst... 11 4.1.4. De interviews... 12 4.1.5. De gehanteerde interviewtechnieken en benadering... 12 4.1.6. Plaats en afname van de interviews... 12 4.1.7. Duur en verloop van het interview... 13 5. Data analyse... 13 5.1. Kwantitatief onderzoeksluik: de online survey... 13 5.2. Kwalitatief onderzoeksluik: de diepte interviews... 13 5.2.1. Methodologische benadering... 13 5.2.2. Concrete werkwijze... 14 6. Aanvullend: een aantal ethische, juridische en psychologische aspecten verbonden aan dit onderzoek... 14 6.1. Commissie Medische Ethiek... 14 6.2. Verzekering... 14 6.3. Psychologische opvangmogelijkheden... 15 ii

HOOFDSTUK 2: ALGEMEEN THEORETISCH KADER LITERATUURSTUDIE... 16 I. ALGEMENE SITUERING... 16 1. Basisconcepten... 16 2. Holebiseksualiteit en wetenschappelijk onderzoek... 17 2.1. Het meten van seksuele oriëntatie... 17 2.2. Homoseksueel/lesbisch versus biseksueel... 17 2.3. Wat is de prevalentie van holebiseksualiteit?... 18 II. SEKSUELE IDENTITEIT: EEN COMPLEX GEGEVEN... 18 1. Modellen van seksuele identiteitsontwikkeling... 19 1.1. De ontwikkeling van een individuele seksuele identiteit... 19 1.2. De ontwikkeling van een groepsidentiteit... 21 1.3. Een eigen model voor lesbiennes?... 22 2. Seksuele identiteitsontwikkeling bij jongeren en volwassenen... 23 2.1. Puberteit en adolescentie... 23 2.2. Eerste bewustwording... 23 2.3. Ontkenning van gevoelens... 24 2.4. Zelfidentificatie... 24 2.5. Fluïditeit... 24 2.6. Positieve identiteitsvorming... 25 2.7. Houding ten aanzien van de eigen seksuele identiteit zelfacceptatie... 25 2.8. Identiteitssuperioriteit... 25 3. Coming out... 25 3.1. Het coming out proces... 25 3.2. Modellen van coming out... 26 3.3. Eerste coming out... 26 3.4. Zichtbaarheidsmanagement... 27 3.4.1. Coming out versus verborgen houden van de seksuele oriëntatie... 28 3.4.2. Motivaties om al dan niet een coming out te doen... 30 3.4.3. Factoren die medebepalend zijn voor de mate van openheid over seksuele oriëntatie... 30 3.5. Reacties van de ouders op coming out... 30 4. Biseksualiteit versus lesbisch zijn... 32 5. Relaties en relatiebeleving... 33 III. GENDERIDENTITEIT... 34 1. Korte toelichting van het gehanteerde begrippenkader... 34 2. Holebiseksualiteit en genderidentiteit... 35 IV. SITUERING VAN HOLEBI S IN DE HEDENDAAGSE SAMENLEVING... 36 1. Positie van holebi s in de maatschappij... 36 1.1. De (on)zichtbaarheid van holebi's... 36 1.1.1. Holebi s in de media... 36 1.2. Maatschappelijke acceptatie... 37 1.2.1. Algemeen... 37 1.2.2. Vooroordelen en vijandigheid... 38 1.2.3. Verschillen in acceptatie... 38 1.2.3.1. Attitudes ten aanzien van holebi s door vrouwen versus mannen... 38 1.2.3.2. Acceptatie van holebi s versus lesbiennes... 38 1.2.3.3. Acceptatie van lesbiennes versus biseksuele meisjes en vrouwen... 38 1.3. Schijntolerantie en heteronormativiteit... 39 1.3.1. Schijntolerantie... 40 iii

1.3.2. Heteronormativiteit... 40 1.4. Discriminatie en slachtofferschap van geweld... 41 1.4.1. Discriminatie en discriminatiemanagement... 41 1.4.2. Pesten en slachtofferschap van geweld... 41 2. Impact op het individu... 42 2.1. Minderheidsstress... 42 2.1.1. Geïnternaliseerde homonegativiteit... 43 2.1.1.1. Onderliggende dimensies van geïnternaliseerde homonegativiteit... 43 2.1.2. Stigmabewustzijn... 45 2.2. De dagelijkse leefwereld van lesbische en biseksuele meisjes... 46 2.2.1. Onderwijs... 46 2.2.1.1. Victimisatie op school... 47 2.2.2. Werkomgeving... 49 V. HOLEBI S EN HUN PERSOONLIJKE EN SOCIALE OMGEVING... 50 1. Sociale netwerken en sociale steun... 50 1.1. Sociale netwerken... 50 1.2. Sociale steun... 51 2. Vertrouwenspersonen... 53 3. Vriendschapsnetwerk... 53 4. Potentiële rol van een partnerrelatie... 54 5. Verbondenheid met verschillende groepen mensen... 54 5.1. Verbondenheid met ouders en familie... 54 5.2. Verbondenheid met vrienden family of choice... 55 5.3. Verbondenheid met studiegenoten/collega s en buren... 56 5.4. Verbondenheid met de holebi en heterogemeenschap... 56 5.4.1. Verbondenheid met de holebigemeenschap... 56 5.4.2. Verbondenheid met de heterogemeenschap... 56 5.4.3. Verbondenheid met de holebi versus heterogemeenschap... 57 6. Sociale isolatie zich alleen voelen... 57 7. Participatie... 57 7.1. Holebispecifieke participatie... 57 7.1.1. Holebiverenigingen... 57 7.1.2. Holebi uitgaansgelegenheden... 58 7.2. Niet holebispecifieke participatie... 58 7.2.1. Reguliere verenigingen... 58 VI. GEZONDHEID EN LEVENSKWALITEIT... 59 1. Algemeen... 59 2. Psychisch welbevinden... 59 2.1. Algemeen psychisch welbevinden... 59 2.2. Depressiviteit... 60 2.3. Automutilatie... 61 2.4. Eetstoornissen... 61 2.5. Suïcidale gedachten en pogingen... 61 3. Probleemhantering en copingvaardigheden... 62 4. Professionele hulpverlening... 63 5. Middelengebruik... 63 VII. ANDERE RELEVANTE KARAKTERISTIEKEN EN LEVENSDOMEINEN... 63 1. Socio economische omstandigheden... 63 2. Religie en cultuur... 64 iv

HOOFDSTUK 3: HET KWANTITATIEF ONDERZOEK: DE ONLINE SURVEY... 65 I. RESPONS... 65 II. ANALYSEMETHODE... 65 III. RAPPORTERING VAN DE ENQUÊTERESULTATEN... 66 1. Univariate analyses... 66 1.1. Socio demografisch profiel van de respondenten... 66 1.1.1. Leeftijd... 66 1.1.2. Opleidingsniveau... 67 1.1.3. Tewerkstellingsstatus... 68 1.1.4. Woonomgeving... 69 1.1.5. Geboorteland vader en moeder... 69 1.1.6. Huidige woonsituatie... 70 1.1.7. Kinderen... 70 1.2. Seksuele identiteit en relationele status... 70 1.2.1. Seksuele oriëntatie... 70 1.2.2. Seksuele identiteit... 71 1.2.3. Relationele status... 72 1.2.4. Eerste bewustwording van de seksuele oriëntatie... 72 1.2.5. Fluïditeit (verandering van seksuele identiteit in de loop van de tijd)... 73 1.2.6. Seksualiteit en seksualiteitsbeleving... 73 1.2.7. Coming out... 73 1.2.8. Leeftijd eerste coming out... 73 1.2.9. Coming out ten aanzien van de ouders... 74 1.2.10. Reactie van de ouders op de coming out van hun dochter 74 1.2.11. Periode tussen bewustwording en coming out 75 1.2.12. Relatieproblemen. 76 1.3. Genderidentiteit... 76 1.4. Minderheidsstressoren... 77 1.4.1. Geïnternaliseerde homonegativiteit... 77 1.4.2. Stigmabewustzijn... 78 1.5. Attitudes van de respondent zelf ten aanzien van het eigen holebi zij en holebiseksualiteit in het algemeen... 79 1.5.1. Houding ten aanzien van het eigen holebi zijn... 79 1.5.2. Attitude van de respondent ten aanzien van de huidige maatschappelijke opinies, uitspraken en stereotypen met betrekking tot holebiseksualiteit in het algemeen... 79 1.5.3. Discriminatie... 80 1.5.4. Slachtofferschap van verschillende vormen van geweld... 80 1.6. Sociale steun en sociaal netwerk... 81 1.6.1. Beschikbaarheid van een vertrouwenspersoon voor holebi en niet holebispecifieke problemen... 81 1.6.2. Het al dan niet bevredigend zijn van sociale contacten... 81 1.6.3. Vrienden... 81 1.6.4. Zich verbonden voelen met bepaalde groepen mensen... 81 1.7. Participatie... 82 1.7.1. Holebispecifieke participatie... 82 1.7.2. Niet holebispecifieke participatie... 83 1.8. Religie... 83 1.9. Gezondheid en levenskwaliteit... 84 1.9.1. Algemene psychische gezondheid... 84 1.9.2. Emotionele gevolgen van het holebi zijn... 84 1.9.3. Psychische klachten... 84 1.9.4. Suïcidaliteit... 85 v

1.9.5. Copingvaardigheden... 86 1.9.6. Lichamelijke gezondheid... 86 1.9.7. Lichamelijke klachten... 86 1.10. Middelengebruik... 87 1.10.1. Tabak. 87 1.10.2. Alcohol.. 87 1.10.3. Cannabis.. 88 1.10.4. Andere middelen (cocaïne, amfetamines, XTC, ) 88 2. Multivariate analyses... 88 2.1. Overzicht van de achter en uitkomstvariabelen... 88 2.1.1. Achtergrondvariabelen... 89 2.1.2. Uitkomstvariabelen... 90 2.2. Resultaten van de multivariate analyses... 90 2.2.1. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis van leeftijd en opleidingsniveau... 90 2.2.2. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis seksuele identiteitsgerelateerde variabelen... 91 2.2.3. Vergelijking tussen subgroepen lesbische en biseksuele meisjes op basis van genderidentiteit... 92 2.2.4. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis van het al dan niet gelovig zijn... 93 2.2.5. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis van het ervaren van minderheidsstressoren... 93 2.2.6. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis van reacties op hun coming out of seksuele identiteit... 94 2.2.7. Vergelijking tussen subgroepen respondenten op basis van variabelen met betrekking tot sociale steun en sociaal netwerk... 96 HOOFDSTUK 4: HET KWALITATIEF ONDERZOEK: DE DIEPTE INTERVIEWS... 98 I. DE INDIVIDUELE SEKSUELE IDENTITEITSONTWIKKELING... 98 1. Eerste bewustwording van het holebi zijn... 98 1.1. Vroege versus late leeftijd van bewustwording van het holebi zijn... 98 2. Van initiële tot huidige gevoelens met betrekking tot het holebi zijn... 99 2.1. Ontkenning of verdringing van gevoelens... 99 2.2. Verwardheid en twijfels... 100 2.3. Zich alleen voelen sociale isolatie... 101 2.4. Zich anders voelen... 102 2.5. Centraliteit van het holebi zijn in de persoonlijkheid... 102 2.6. Persoonlijk toekomstbeeld... 103 3. Zelfacceptatie doorheen het proces van seksuele identiteitsontwikkeling... 103 4. Minderheidsstressoren... 106 4.1. Geïnternaliseerde homonegativiteit... 106 4.2. Stigmabewustzijn... 106 5. Lesbisch versus biseksueel zijn... 107 6. Zelfbenoeming... 108 II. HET COMING OUT PROCES... 108 1. Eerste coming out... 108 1.1. Leeftijd (eerste) coming out... 109 2. Zichtbaarheids of visibiliteitsmanagement... 109 3. Redenen of motivaties om al dan niet een coming out te doen... 111 4. Strategie en verloop van het coming out proces... 112 4.1. Strategie... 112 4.2. Verloop... 112 4.3. Outing door anderen en roddelen... 113 4.4. Vroeger versus nu... 113 vi

4.5. Periode tussen bewustwording en coming out... 113 5. Gevoelens bij coming out... 114 III. LESBISCHE EN BISEKSUELE MEISJES IN INTERACTIE MET HUN FAMILIE EN SOCIALE OMGEVING... 114 1. Invloed van omgevingsreacties op het coming out proces... 114 2. Interactie met verschillende groepen mensen, omgevingen en situaties... 115 2.1. Gezin... 115 2.1.1. Ouders... 115 2.1.2. Broers en zussen... 119 2.2. Grootouders en andere familieleden... 119 2.2.1. Grootouders... 119 2.2.2. Andere familieleden... 120 2.3. Partner... 121 2.4. Vrienden... 121 2.4.1. Holebivrienden... 122 2.4.2. Heterovrienden... 123 2.5. De holebigemeenschap... 123 2.6. De school of universiteit... 125 2.6.1. Coming out op school en reacties op coming out... 125 2.6.2. Verschillen tussen scholen en verschillen tussen secundair en hoger onderwijs... 125 2.6.3. Holebi zijn op school... 126 2.6.4. Genderidentiteit... 128 2.6.5. Discriminatie en geweld op school... 128 2.7. De werkomgeving... 128 2.8. De woonomgeving (stad versus dorp)... 129 2.9. De jeugdbeweging... 129 2.10. De sportclub... 129 IV. HOLEBI ZIJN IN DE HUIDIGE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT... 130 1. Maatschappelijke acceptatie: algemeen (vroeger versus nu)... 130 1.1. Heteronormativiteit... 130 1.2. Vooroordelen en ingaan tegen deze vooroordelen... 130 2. Discriminatie en slachtofferschap van geweld... 131 2.1. Discriminatie... 131 2.1.1. Discriminatie omwille van het holebi zijn... 131 2.1.2. Discriminatie omwille van etnische afkomst... 131 2.1.3. Discriminatie als vrouw... 131 2.1.4. Dubbele of meervoudige discriminatie... 131 2.2. Slachtofferschap van geweld... 132 2.2.1. Verbaal of psychische geweld... 132 2.2.2. Fysiek geweld... 132 3. Maatschappelijke acceptatie: onderscheid tussen verschillende subpopulaties holebi's... 133 3.1. Acceptatie van lesbiennes versus biseksuelen... 133 3.2. Acceptatie van lesbiennes versus homo s... 134 4. (On)zichtbaarheid van lesbische en biseksuele meisjes... 134 4.1. Rolmodellen... 134 4.2. Media... 135 5. Informatiebronnen voor lesbische en biseksuele meisjes... 136 5.1. Internet... 136 5.2. Televisie... 136 5.3. Boeken... 136 5.4. Andere informatiebronnen... 136 vii

V. GENDERIDENTITEIT... 136 1. Mate van acceptatie van gendernonconformiteit... 136 2. Genderidentiteit, genderrol en genderexpressie van de respondent... 137 3. Vooroordelen met betrekking tot seksuele en genderidentiteit... 138 4. Interesse voor het genderthema... 138 VI. PSYCHISCHE GEZONDHEID EN LEVENSKWALITEIT... 138 1. Psychische problemen en klachten... 138 1.1. Depressiviteit... 138 1.2. Suïcidaliteit... 139 1.3. Automutilatie... 140 2. Probleemhantering: coping... 141 3. Professionele hulpverlening... 143 4. Middelengebruik... 143 4.1. Tabak... 143 4.2. Alcohol... 144 4.3. Cannabis... 144 4.4. Andere middelen (cocaïne, amfetamines, XTC, )... 144 5. Sterktes en veerkracht... 144 6. Voorbeelden van factoren die bijdragen tot het mentaal welbevinden van lesbische en biseksuele meisjes... 146 HOOFSTUK 5: ALGEMENE CONCLUSIES... 147 HOOFDSTUK 6: ALGEMENE, SPECIFIEKE EN BELEIDSAANBEVELINGEN... 151 I. ALGEMENE AANBEVELINGEN... 151 II. SPECIFIEKE AANBEVELINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE ACTOREN... 151 III. BELEIDSAANBEVELINGEN... 156 DANKWOORD... 157 REFERENTIES... 158 BIJLAGEN... 174 Bijlage 1: Tabel met overzicht van de deelnemende respondenten aan de diepte interviews... 174 Bijlage 2: Vragenlijst kwantitatief onderzoeksluik... 177 viii

INTRODUCTIE Ondanks tal van positieve evoluties met betrekking tot de acceptatie van holebi s in onze samenleving en een aantal wettelijke verwezenlijkingen zoals de goedkeuring van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht en adoptie door holebikoppels worden we toch nog steeds geconfronteerd met een aantal onderzoeken waaruit blijkt dat deze gunstige evolutie niet automatisch hand in hand gaat met een verhoging van het welbevinden bij holebi's. Zo liggen de zelfmoordcijfers bij holebi jongeren nog steeds alarmerend hoog (Van Heeringen & Vincke, 2000). Bovendien wees recent Vlaams holebi onderzoek (de Zzzip studie) ook op andere problemen met betrekking tot gezondheid en levenskwaliteit van holebi's, zoals bv. bleek uit de hoge depressiecijfers (Vincke, Dewaele, Van den Berghe & Cox, 2006). De onderzoekstraditie met betrekking tot het welbevinden en de gezondheid van holebi s in Vlaanderen is vrij recent. Als er in Vlaanderen al studies over dit onderwerp werden uitgevoerd, dan richtten deze zich meestal op mannen (Motmans, 2006), met als gevolg een uiterst geringe beschikbaarheid van onderzoeksdata voor meisjes en vrouwen. De weinige beschikbare gegevens zijn afkomstig van de Zzzip enquête (Vincke et al., 2006) en de Survey Gelijke Kansen (Lenaers, 2006). Uit de Zzzip studie blijkt de grote kwetsbaarheid van jonge lesbische en biseksuele meisjes wat betreft hun mentaal en sociaal welbevinden. Deze meisjes kunnen worden beschouwd als de grootste risicogroep voor het internaliseren van negatieve attitudes ten aanzien van holebi s en voor het ervaren van een geringe ondersteuning vanuit de omgeving. Bovendien scoren zij het hoogst met betrekking tot de aanwezigheid van depressieve gevoelens. Uit onderzoeken zoals deze van Vincke & Stevens (1999) en Vincke et al. (2006) blijkt echter wel dat sociale achterstelling geen kwestie is van eenvoudigweg deel uitmaken van een probleem of risicogroep, maar dat het veeleer gaat om een combinatie van verschillende factoren (zowel persoons als omgevingsgebonden) die mensen al dan niet in een kwetsbare positie brengen. Dit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap cel Gelijke Kansen in Vlaanderen, is de eerste studie die in Vlaanderen peilt naar mogelijke causale factoren die (mede) aan de grondslag kunnen liggen van de eerder vastgestelde kwetsbare positie van lesbische en biseksuele meisjes met betrekking tot hun mentaal en sociaal welbevinden. Aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie, een verkennende online survey en diepte interviews bij lesbische en biseksuele meisjes (18 23 jaar) werd getracht een beeld te krijgen van hun mentaal en sociaal welbevinden. De verzamelde onderzoeksgegevens stellen ons echter niet in staat om veralgemeningen over deze doelgroep uit te spreken. De resultaten zijn verkennend van aard, maar geven wel duidelijk een aantal thema s en dynamieken aan die belangrijk kunnen zijn in de levensloop en ontwikkelingspsychologie van lesbische en biseksuele meisjes. Een kwantitatief vervolgonderzoek is nodig om te achterhalen in welke mate de hier aangehaalde thema s en dynamieken ook beantwoorden aan een kwantitatieve realiteit. 1

HOOFDSTUK 1: VOORSTELLING VAN HET ONDERZOEK I. ACHTERGROND EN PROBLEEMSTELLING Heel wat internationale studies wijzen op verschillen in mentaal en sociaal welbevinden tussen de hetero en de holebipopulatie (o.a. Balsam, Beauchaine, Mickey & Rothblum (2005); D Augelli, Hershberger & Pilkington (2001); Fergusson, Horwood, Ridder & Beautrais (2005); Garofalo, Wolf, Wissow, Woods & Goodman (2005); Sandfort, Bakker, Schellevis & Vanwesenbeeck (2006)). Deze onderzoeksbevindingen kunnen echter niet zomaar worden gegeneraliseerd. Er dient namelijk steeds rekening te worden gehouden met meerdere factoren, zoals het maatschappelijke, politieke, religieuze en culturele klimaat van een land of regio, dat medebepalend is voor de graad van tolerantie ten aanzien van holebi's. Ook methodologische problemen die zich in een aantal van deze studies voordoen dragen bij tot de onmogelijkheid om de resultaten ervan te veralgemenen. Deze problemen hebben vaak te maken met bv. de wijze van steekproeftrekking, steekproefgrootte, operationalisering van het begrip seksuele oriëntatie of van de onderzochte topics met betrekking tot het mentaal en sociaal welbevinden. In rubriek III, paragraaf 2.1 van dit hoofdstuk worden een aantal van de methodologische problemen waarmee onderzoekers worden geconfronteerd, verder toegelicht. II. DOELSTELLINGEN VAN HET ONDERZOEK Dit onderzoek met betrekking tot het mentaal en sociaal welbevinden van lesbische en biseksuele meisjes omvat: a) Een inventarisatie en synthese van de bestaande literatuur en onderzoeksbevindingen m.b.t. het welbevinden van lesbische en biseksuele meisjes. b) Het situeren van deze bevindingen en duidingen binnen de ontwikkelingspsychologie en levensloop van deze meisjes. c) Een mixed methods benadering van het onderzoeksthema met 1/ een kwantitatief vooronderzoek aan de hand van een (online) survey 2/ een kwalitatief onderzoek door middel van diepte interviews d) Het formuleren van beleidsaanbevelingen (met aandacht voor de verschillende mogelijk betrokken beleidsdomeinen) en het formuleren van voorstellen voor onderzoekstopics die o.a. in een later grootschalig onderzoek kunnen geëxploreerd worden. Centrale onderzoeksvraag: Welke factoren dragen bij tot het (on)welbevinden van jonge lesbische en biseksuele meisjes? De perceptie van identiteit, emoties en seksualiteit staan centraal in dit onderzoek. Bovendien wordt ook heel wat aandacht besteed aan relaties gebaseerd op (wederzijds) vertrouwen en de sociale netwerken van deze meisjes. Daarnaast wordt ook veel aandacht besteed aan bepaalde transitiemomenten in het leven van lesbische en biseksuele meisjes (bv. de eerste bewustwording van hun seksuele oriëntatie, coming out, ). In dit onderzoek willen we echter, vanuit een ontwikkelingspsychologische visie, niet enkel stilstaan bij de problemen die lesbische en biseksuele meisjes ervaren, maar zeker ook bij de succesfactoren die voortvloeien uit het holebi zijn. We willen met andere woorden niet enkel focussen op negatieve aspecten en problemen, maar ook op de sterktes en veerkracht van onze onderzoekspopulatie. 2

III. METHODOLOGIE Voor de uitvoering van dit onderzoek werd geopteerd voor een methodologische triangulatie. Een dergelijke methodologische triangulatie kan meerdere vormen aannemen, maar het basiskenmerk is hoe dan ook steeds een combinatie van twee of meerdere onderzoeksstrategieën in één studie (Denzin, 1970). De motivatie om triangulatie toe te passen ligt eenvoudigweg in het feit dat het om een proces gaat waarbij de beperkingen van één methode worden gecompenseerd door de pluspunten van een andere methode (Jick, 1979). In de sociale wetenschappen is trouwens hoe langer hoe meer een evolutie merkbaar van mono method naar mixed methods studies (Tashakkori & Teddlie, 1998). In een mixed methods onderzoek worden kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden gecombineerd. In het verleden wezen reeds verschillende auteurs (o.a. Denzin, 1970; Sieber, 1973; Miles & Huberman, 1994; Tashakkori & Teddlie, 1998) op diverse redenen waarom methoden het best gecombineerd kunnen worden. De belangrijkste redenen die hier werden aangehaald zijn het bevestigen en versterken van de onderzoeksresultaten via triangulatie, het uitbreiden of ontwikkelen van de analyseresultaten zodat deze rijk zijn aan details en het bieden van nieuwe denkrichtingen en frisse inzichten. Voor deze studie ligt de nadruk op het kwalitatieve onderzoeksluik, terwijl het kwantitatieve deel eerder als een vooronderzoek kan worden beschouwd, dat ons weliswaar heel zinvolle en relevante info biedt. Het kwalitatieve onderzoeksgedeelte, de eigenlijke focus van ons onderzoek, werd uitgevoerd aan de hand van semi gestructureerde diepte interviews. Er werd onder andere gekozen voor deze onderzoeksmethode omwille van het feit dat het werken met diepte interviews het mogelijk maakt een meer diepgaand inzicht te krijgen in de belevings en ervaringswereld van de geïnterviewden. Bovendien is deze methode bij uitstek geschikt om gevoelige thema s zoals holebiseksualiteit te onderzoeken (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2007). Door middel van het leggen van de klemtoon van dit onderzoek op het kwalitatieve onderzoeksgedeelte kon flexibel worden ingespeeld op hetgeen we in de onderzoekssituatie tegenkwamen. Het kwantitatieve onderzoeksgedeelte, dat eerder verkennend van aard is, bestaat uit een online survey (waarbij echter ook de mogelijkheid werd aangeboden tot het invullen van een papieren versie van de vragenlijst). De data uit het verkennende kwantitatieve onderzoeksgedeelte kunnen als complementair worden beschouwd aan de gegevens die werden verzameld tijdens de diepte interviews. In de volgende rubrieken wordt het verloop van het volledige onderzoek gedetailleerd geschetst. 1. Literatuurstudie In een voorbereidende fase werd aan de hand van een literatuurstudie een grondige inventarisatie en synthese gemaakt van de bestaande literatuur over het mentaal en sociaal welbevinden van lesbische en biseksuele meisjes. Een grondig literatuuronderzoek is, zeker met betrekking tot dit relatief nieuwe onderzoeksdomein, noodzakelijk voor het opbouwen van een degelijk onderbouwd theoretisch kader. Deze literatuurstudie had vooreerst tot doel bestaande theorieën en onderzoeksbevindingen te inventariseren. De bevindingen uit de literatuurstudie werden geplaatst en geduid binnen de ontwikkelingspsychologie en levensloop van adolescente meisjes. Aan de hand van dit literatuuronderzoek kon tevens een eerste selectie worden gemaakt van de in dit onderzoek te behandelen topics. 3

Voor de uitvoering van de literatuurstudie werd in eerste instantie gebruik gemaakt van elektronische gegevensbestanden (Pubmed, Sociological Abstracts, Sumsearch, Web of Science en Google Scholar). Verder werden relevante wetenschappelijke boeken en onderzoeksrapporten geconsulteerd. Voor de zoektocht naar de meer grijze literatuur op het wereldwijde web werd gebruik gemaakt van Google. Zoals hierboven reeds aangehaald werden o.a. op basis van de bevindingen uit de literatuurstudie keuzes gemaakt met betrekking tot de thema s die in dit onderzoek aan bod zouden komen. De literatuurstudie was m.a.w. essentieel in het kader van de ontwikkeling van de vragenlijst en het opstellen van de topiclijst voor de diepte interviews. Bovendien waren de bevindingen uit de literatuurstudie richtinggevend voor de bepaling van de criteria voor de doelgerichte steekproeftrekking (in het kader van de afname van de diepte interviews). Het literatuuronderzoek bood ons tenslotte ook de mogelijkheid om bestaande (internationale) inzichten te toetsen aan de Vlaamse context. 2. Recrutering en selectie van de respondenten 2.1. Vooraf: methodologische problemen in holebistudies Wat de steekproeftrekking betreft worden onderzoekers in de holebistudies met heel wat beperkingen en moeilijkheden geconfronteerd. Een eerste moeilijkheid is de onzichtbaarheid die kenmerkend is voor de holebipopulatie. Door deze onzichtbaarheid bestaat de kans dat we enigszins een vertekend beeld bekomen in wetenschappelijk onderzoek, aangezien een bepaald deel van deze populatie uiterst moeilijk bereikt kan worden. Bovendien is seksuele oriëntatie niet als een variabele opgenomen in populatiesurveys met betrekking tot welbevinden en gezondheid, zoals bv. de Nationale Gezondheidsenquête, wat impliceert dat we in dit domein niet kunnen beschikken over surveydata op populatieniveau. Hoewel het officieel registreren van gegevens over seksuele voorkeur voor wetenschappers erg interessant zou zijn, betekent het voor de betrokkenen een inbreuk op hun privacy. De Privacycommissie ziet streng toe op het naleven van de regels, ook bij wetenschappelijk onderzoek. De afwezigheid van dergelijke data, in combinatie met de lage geschatte prevalentie van niet heteroseksuele meisjes en vrouwen, maakt zeker indien men niet kan beschikken over zeer grote budgetten de keuze voor de methode van de selecte steekproef quasi onvermijdelijk. Indien men over voldoende tijd en heel wat (financiële) middelen kan beschikken is het werken met een tweefasensteekproef een mogelijke optie om holebi s toch te bereiken. Bij een dergelijke steekproef gaat men in een eerste fase na wie holebi is en wie hetero, om nadien enkel met de holebigroep verder te gaan. Om een voldoende groot aantal holebi s te bereiken dient men gezien de lage geschatte prevalentie van de holebipopulatie, zeer grote aantallen mensen te bevragen. Dergelijk onderzoek is uiteraard erg duur. Een andere manier van werken is het doelgericht opzoeken van holebi's, o.a. via het in Vlaanderen goed georganiseerde holebiverenigingsleven. Het probleem hiermee is dat men enkel een selecte groep van holebi s bereikt, met name de groep die voor zichzelf heeft uitgemaakt dat ze holebi is, daarvoor publiekelijk ook uitkomt en bovendien actief is in, of verbonden is met het holebimilieu of een holebivereniging. Ook deze werkwijze impliceert een aantal beperkingen. Zo kunnen holebi s die nog aan hun geaardheid twijfelen of er (nog) niet voor uitkomen, diegenen die niet actief zijn het holebiverenigingsleven of die niet deelnemen aan het holebi uitgaansleven onmogelijk worden bereikt. Zo blijft onvermijdelijk een deel van de holebipopulatie verborgen (Dewaele, 2004). Daarenboven vormen lesbische en biseksuele meisjes geen homogene groep (bv. hogere en lagere sociale klasse, leeftijd, lesbisch versus biseksueel, ). Bovendien identificeren ze zich niet per definitie met de stereotiepe beelden die leven over lesbische en biseksuele meisjes of de holebigemeenschap, net zoals ze hun 4

seksuele geaardheid niet allemaal op dezelfde manier beleven. Daarnaast kan ook nog worden opgemerkt dat er tot hiertoe in onderzoek nog maar weinig exploratie plaatsvond die de rol van seksuele minderheidsvariabelen exploreerde in het leven van biseksuelen. De meeste holebistudies tot hiertoe veronderstelden dat alle seksuele minderheidsparticipanten lesbisch of homo zijn terwijl andere studies aangaven te weinig biseksuelen in hun steekproef te hebben om deze apart te gaan analyseren (Chung & Katayama, 1996). In voorliggend onderzoek werd dan ook duidelijk de keuze gemaakt om de meisjes ook te gaan vergelijken op basis van hun lesbische versus biseksuele identiteit. Zoals duidelijk blijkt uit de hierboven toegelichte methodologische beperkingen waarmee onderzoekers in holebistudies worden geconfronteerd is het gebruik van een non probabilistische techniek van steekproeftrekking in dit onderzoek onvermijdelijk. Een andere moeilijkheid, die trouwens niet enkel geldt voor holebi onderzoek, is het probleem van de nonrespons. Een deel van de groep mensen die men beoogt te bereiken met het onderzoek neemt namelijk niet deel aan (delen van) het onderzoek. Meestal is de non respons niet toevallig. De groep die weigert deel te nemen aan onderzoek wijkt af van de groep die wel deelneemt. Zo kan het bv. zijn dat mensen met een drukke baan (en/of een heel druk sociaal leven) vaker dan anderen weigeren deel te nemen aan onderzoek. Hierdoor zijn deze mensen ondervertegenwoordigd in het onderzoek en kunnen de resultaten vertekend zijn omdat ze te weinig rekening houden met de mening of de situatie van de non responsgroep. Een derde moeilijkheid waarmee sociale wetenschappers worden geconfronteerd is de sociale wenselijkheid. Voornamelijk bij gevoelige onderwerpen zoals (holebi)seksualiteit en relaties is de kans reëel dat respondenten niet steeds een oprecht antwoord geven, maar geneigd zijn te antwoorden wat er verwacht wordt dat ze antwoorden (door de maatschappij (en/of de onderzoeker)). Holebiseksualiteit is in onze samenleving nog steeds een gevoelig onderwerp, waardoor onderzoek ernaar vaak extra vatbaar is voor antwoorden volgens sociale wenselijkheid (Van Aerschot, 2008). Specifiek voor het onderzoek naar lesbische en biseksuele meisjes dient te worden opgemerkt dat deze doelgroep vaak heel moeilijk te bereiken is voor onderzoek. Ook in eerder onderzoek werd men hiermee geconfronteerd (bv. Vincke et al., 2006). Hierbij kunnen we opmerken dat ook wat de bereikbaarheid betreft lesbische en biseksuele meisjes niet als één homogene groep kunnen worden beschouwd. Bepaalde subgroepen lesbische en biseksuele meisjes (bv. allochtone of lager opgeleide meisjes) blijken heel moeilijk bereikbaar voor onderzoek (Vincke et al., 2006). 2.2. Inclusiecriteria 2.2.1. Lesbische en biseksuele meisjes In onze studie werd ervoor geopteerd de onderzoekspopulatie wat betreft hun seksuele identiteit ruim te definiëren als alle meisjes die zichzelf vandaag als lesbisch of biseksueel identificeren of die tenminste een lesbische of biseksuele component in hun leven ervaren. Deze laatste nuance is belangrijk, aangezien seksuele relaties, gedrag, verlangens, niet steeds congruent zijn met de wijze waarop mensen hun seksuele oriëntatie definiëren (zelfidentificatie). 2.2.2. Leeftijd tussen 18 en 23 jaar Aangezien uit eerdere studies (o.a. Vincke et al, 2006) bleek dat, in de Vlaamse context, de meeste problemen inzake psychisch of sociaal welbevinden zich voordeden bij de jongste leeftijdscategorie van meisjes, werd ervoor geopteerd in om ons in voorliggend onderzoek te richten op lesbische en biseksuele meisjes tussen 18 en 23 jaar te bereiken. Op basis van verschillende overwegingen o.a. de moeilijke bereikbaarheid van de 5

doelgroep, gekoppeld aan het grote belang om zoveel mogelijk meisjes te betrekken in ons onderzoek besloten we uiteindelijk voor het kwantitatieve onderzoeksgedeelte te werken met alle respondenten van 17 t.e.m. 24 jaar. Wat de interviews betreft bleef de minimumleeftijd van 18 jaar gehanteerd (ook in het kader van de gemaakte afspraken m.b.t. de Commissie Medische Ethiek i.v.m. de oorspronkelijk voorziene leeftijdsafbakening). Bovendien leek het ons, zeker gezien de lengte en de diepgang van de interviews alleszins niet aangewezen om ook minderjarigen mee op te nemen in dit onderzoeksgedeelte. 2.3. Bekendmaking van het onderzoek en recrutering en selectie van lesbische en biseksuele meisjes Aangezien elke manier van non probabilistische steekproeftrekking onvermijdelijk een vorm van bias in zich draagt werd ervoor gekozen om in voorliggend onderzoek gebruik te maken van een hele waaier aan methoden. De vormen van bias die uit de verschillende technieken van recrutering (of steekproeftrekking) volgen kunnen worden gecompenseerd door combinaties van benaderingsmethoden waardoor een aantal niet in rekening gebrachte subgroepen toch opgenomen kunnen worden en het doelgroepenveld zoveel mogelijk opengetrokken wordt. Door middel van de keuze voor een selecte, doelgerichte steekproeftrekking, werd getracht een zo getrouw mogelijk beeld te krijgen van de hele variatie aan lesbische en biseksuele meisjes. De heterogeniteit onder lesbische en biseksuele meisjes was hierbij in elk geval een richtinggevend criterium, zodat potentieel kwetsbare groepen konden worden geïdentificeerd. Om deze doelstelling te bereiken was het dus belangrijk om niet enkel meisjes te recruteren via het voor de hand liggende holebiverenigingsleven en uitgaansmilieu om een daaruit voortvloeiend selectie effect te vermijden. Aangezien het louter selecteren uit de zichtbare holebipopulatie geen optie was stelden we het gebruik maken van verschillende promotiematerialen en recruteringskanalen tot doel om de steekproefsamenstelling zo divers mogelijk te maken. 2.3.1. De gebruikte promotiematerialen Met het oog op de ruime bekendmaking van het onderzoek en de recrutering van de respondenten werd een folder opgesteld, die via de in onderstaande rubriek opgesomde recruteringskanalen in digitale en papieren versie werd verspreid. In deze folder werd het onderzoek en het belang ervan kort toegelicht. Verder werd hierin aandacht besteed aan een aantal algemeen geldende principes bij het krijgen van toestemming voor onderzoek. Zo werd o.a. de voor het onderzoek verantwoordelijke instelling vermeld, net als het onderwerp en het praktische belang van het onderzoek en een motivering waarom het belangrijk was om dit onderzoek uit te voeren. Tegelijkertijd werd de vertrouwelijkheid gegarandeerd in de wijze waarop we met de door de respondenten verstrekte informatie zullen omgaan en er werd uitgelegd hoe de informatie zou worden ingewonnen en hoeveel tijd dat zou kosten. Naast de folder werd ook een affiche (in dezelfde herkenbare lay out als de folder) via dezelfde recruteringskanalen verspreid. In het kader van dit onderzoek werd ook een website gelanceerd (www.welebi.be) (Welebi is een letterwoord afgeleid van de titel van ons onderzoek, met name WElbevinden van LEsbische en BIseksuele meisjes). Op deze website was heel wat informatie terug te vinden over ons onderzoek, met name: Wat onderzoeken we en waarom? Hoe verloopt dit onderzoek? Hoe zit het met mijn privacy? Waarom meewerken? De informatie op deze website was gelijklopend met de informatie uit de folder. Op onze website was er een rechtstreekse link naar de survey. 6

Naast de folders, affiches en website werd ook een kort tekstbericht met informatie over ons onderzoek verspreid voor publicatie op websites, in nieuwsbrieven, Holebitext, Hierin werd uiteraard ook verwezen naar onze website waar mensen terecht konden om de vragenlijst in te vullen. Verder werd ook een banner ontwikkeld voor o.a. de WJNH website (en forum) en een advertentie voor Zizomagazine (met gelijkaardige herkenbare lay out als folder en poster). 2.3.2. De recruteringskanalen De manier van recruteren zoals ze in ons onderzoek werd gebruikt bestaat uit een hele waaier aan zorgvuldig geselecteerde recruteringskanalen, zoals: het internet: hier werden zoveel mogelijk raakpunten gezocht ten aanzien van lesbische en biseksuele meisjes, zo plaatsten we onze oproep op diverse websites gericht op holebi's (bv. Holebifederatie, WJNH, ), een banner werd geplaatst op een aantal holebirelevante websites, recrutering op diverse locaties: bv. holebi of vrouwencafés, maar ook hogescholen en universiteiten, praatcafés, studentencafés, holebiboekhandel, kledingzaken, muziek en boekhandels, bibliotheken, (verspreiding van affiches en folders) evenementen: bv. holebifuiven en events, lesbiennedag, reguliere fuiven, holebi filmfestival, (verspreiding van affiches en folders) mailinglists van bv. Holebifederatie, Wel Jong Niet Hetero, Zizo magazine, maar ook van hogescholen en universiteiten die hun medewerking verleenden, sociale netwerken van zowel onderzoeker (M.S.) als onderzoeksmedewerkster (E.D.) (sneeuwbaltechniek) Ondanks alle inspanningen leert de ervaring ons dat lesbische en biseksuele meisjes een moeilijk te bereiken doelgroep blijven. Zeker indien men bepaalde subgroepen, zoals lager opgeleide meisjes en allochtone meisjes wil bereiken is de zoektocht uiterst moeilijk. Aangezien wij een zo groot mogelijke diversiteit van onze steekproef nastreefden en de heterogeniteit als richtinggevend criterium hanteerden vonden we het uitermate belangrijk om ook een aantal moslimmeisjes mee op te nemen in onze studie. Deze meisjes bleken bijzonder moeilijk te bereiken. Uiteindelijk hebben wij, via persoonlijke contacten met een aantal mensen die actief zijn in of vertrouwd zijn met een allochtone holebi organisatie (i.c. Merhaba en Shouf Shouf) een heel beperkt aantal meisjes (een 3 tal) kunnen bereiken die onze enquête hebben ingevuld. We hebben na een lange zoektocht en persoonlijke contacten uiteindelijk ook één moslimmeisje bereid gevonden tot een interview. Uit de evaluatie van de wijze waarop de respondenten terechtkwamen bij onze enquête bleek dat de onlinerecrutering (bv. tekst met oproep voor deelname aan deze studie op websites, fora, en banner) en het verspreiden van onze oproep via elektronische nieuwsbrieven of mailinglists ons overduidelijk veel meer respondenten opleverde dan de recrutering via de andere kanalen (folders, affiches, advertentie, ). 2.3.3. Recrutering en selectie: kwantitatief versus kwalitatief onderzoeksluik Wat de steekproeftrekking betreft willen we hier een onderscheid maken tussen het kwantitatieve en het kwalitatieve onderzoeksluik. 2.3.3.1. Kwantitatief onderzoeksluik Met betrekking tot de recrutering voor het kwantitatieve onderzoeksluik (de (online) survey) werd, zoals hierboven reeds aangegeven, gestreefd naar een zo groot mogelijke diversiteit in leeftijd (weliswaar binnen de inclusiecriteria), opleidingsniveau, seksuele geaardheid, emotionele gevolgen van het holebi zijn, etnische achtergrond,. Om dit te bereiken werden, zoals hierboven uitvoerig beschreven, heel wat inspanningen 7

gedaan om via zeer diverse kanalen en met een grote variatie aan middelen een heel breed scala aan meisjes te bereiken. 2.3.3.2. Kwalitatief onderzoeksluik Wat in een volgende stap in het onderzoek de selectie van respondenten voor het kwalitatieve onderzoeksluik betreft (de diepte interviews), wilden we uiteraard voornamelijk die respondenten bereiken die een meerwaarde bieden voor het beantwoorden van onze onderzoeksvragen. Het was niet in eerste instantie onze betrachting dat de spreiding van de kenmerken van de onderzochte eenheden een volledig getrouwe afspiegeling zou vormen van de spreiding in de populatie waaruit de eenheden komen. Voor de selectie van de meisjes die we dachten te moeten onderzoeken, werden aan de hand van de bevindingen uit de literatuur een aantal criteria bepaald die richtinggevend waren voor de selectie van individuen die we dachten te moeten onderzoeken. De heterogeniteit was hierbij wel enigszins richtinggevend, zodat eventueel kwetsbare groepen konden geïdentificeerd worden. Voor de diepte interviews was selectie op een ruim aantal criteria mogelijk aan de hand van de vragenlijst die onze respondenten in het kwantitatieve onderzoeksluik hadden ingevuld. Criteria die in eerste instantie bij deze selectie werden gebruikt zijn een aantal onafhankelijke variabelen zoals leeftijd, scholingsgraad, seksuele en genderidentiteit, leeftijd van de eerste coming out, slachtofferschap van discriminatie of geweld,. Bij dit alles werd uiteraard ook rekening gehouden met een voldoende spreiding in de onafhankelijke variabelen (variabelen met betrekking tot het sociaal en emotioneel welbevinden, zoals bv. de emotionele gevolgen van het holebi zijn, depressiviteit, suïcidaliteit, ). Bovendien werden de criteria in de loop van het onderzoek voortdurende geëvalueerd en indien nodig bijgesteld naargelang onze onderzoeksbevindingen in de tot dan toe reeds afgenomen interviews. Deze manier van werken volgt rechtstreeks uit de gekozen theoretische benadering voor dit onderzoek (een methode gebaseerd op de grounded theory (cf. paragraaf 5.2.1 van deze rubriek)). Verder dient nog te worden opgemerkt dat we aan het einde vragenlijst aan onze respondenten de vraag stelden of men bereid was deel te nemen aan een gesprek rond het onderzoeksthema (en we hen dus mochten contacteren voor het maken van een afspraak). 245 van de 394 respondenten antwoordden hier bevestigend op. Een aantal van deze meisjes bleken echter bij contactname voor een afspraak toch twijfels te hebben of bij nader inzien toch liever niet deel te nemen. Opvallend ook was dat een aantal meisjes aangaven dat we hen mochten contacteren (via e mail of telefonisch) maar nalieten hun contactgegevens in te vullen. In een aantal gevallen verliep het maken van een afspraak voor het diepte interview vrij moeizaam. In een tweetal gevallen werden initiële afspraken gemaakt, maar trokken de respondenten zich terug (of er kwam geen enkele respons op vragen van ons (via e mail en/of voicemail) om concrete afspraken te maken. In de tabel in Bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de respondenten die werden geselecteerd voor deelname aan de diepte interviews. Hierbij worden ook de gebruikte selectiecriteria weergegeven. 2.3.4. Incentives Om potentiële respondenten te overhalen mee te werken aan ons onderzoek werd gebruik gemaakt van extrinsieke incentives (mogelijkheid tot het winnen van boeken en cd bons) en intrinsieke incentives (door een verduidelijking en toelichting bij het belang van het onderzoek). 8

2.3.5. De grootte van de onderzoeksgroep: kwantitatief en kwalitatief onderzoeksluik 2.3.5.1. Kwantitatief onderzoeksluik Wat het verkennende kwantitatief onderzoeksluik (de (online) survey) betreft konden we voor dit onderzoek beschikken over een respondentenpool van 394 lesbische en biseksuele meisjes. Voor meer details verwijzen we naar de bespreking van het kwantitatief onderzoek in hoofdstuk 3 (I). 2.3.5.2. Kwalitatief onderzoeksluik In kwalitatief onderzoek wordt bij de bepaling van de steekproefomvang vaak het criterium van de (theoretische) verzadiging gehanteerd (Glaser & Strauss (1967); Strauss & Corbin (1990)). Dit houdt in dat het zoeken naar nieuwe gevallen pas ophoudt indien er herhaaldelijk geen nieuwe informatie meer gevonden wordt. Het hanteren van dit criterium impliceert echter dat de steekproefgrootte onmogelijk vooraf kan worden vastgelegd. Gezien de beperkte duur van de studie en de moeilijke bereikbaarheid van de doelgroep diende echter enigszins van deze regel te worden afgeweken. Er werden voor deze studie in totaal 21 interviews afgenomen. Door een zorgvuldige en doelgerichte selectie van de respondenten op basis van de bevindingen uit de literatuur en systematische bijsturing van de selectiecriteria op basis van de onderzoeksbevindingen zoals ze zich doorheen de loop van het onderzoek manifesteerden slaagden we erin voor heel wat onderzoekstopics deze theoretische verzadiging te bereiken of althans sterk te benaderen. 3. Het verkennende kwantitatieve onderzoek: de (online) survey 3.1. Keuze een voor online survey Vooreerst beoogden we vanuit een verkennend perspectief een visie te krijgen op een aantal indicatoren van mentaal en sociaal welbevinden bij lesbische en biseksuele meisjes. Zoals eerder reeds toegelicht werd daarom geopteerd om te werken met een online survey. De resultaten van deze vragenlijst waren om twee redenen van belang: vooreerst boden zij ons een eerste beeld op het mentaal en sociaal welbevinden van lesbische en biseksuele meisjes in Vlaanderen; en bovendien stelde deze werkwijze ons in staat de respondenten voor de diepte interviews te selecteren. De keuze om te werken met een online survey werd gemaakt omwille van het feit dat deze manier van werken ons heel wat voordelen kon bieden. Een aantal van deze voordelen werden o.a. ook reeds door Vincke et al. (2006) en Dewaele (2007 2008) aangehaald in hun motivatie om te werken met een online survey. Belangrijke argumenten zijn bv. het feit dat de hoge anonimiteit van een online survey de kans vergroot dat holebi s zullen participeren en dat zij informatie zullen verstrekken over een gevoelig thema als holebiseksualiteit. Bovendien zijn jongeren vertrouwd met het internet en maken zij er veelvuldig gebruik van. Zo surfte in 2006 reeds 93% van de jongeren (tussen 9 en 18 jaar) dagelijks op het internet (Aupaix & Vandercammen, 2007). Voor de 18 tot 30 jarigen blijkt uit het rapport Digitale Kloof in Vlaanderen (Moreas, 2007) dat in 2006 reeds 88% van hen gebruik maakten van het internet. Het internet is dus een ideaal medium om onze doelgroep te bereiken. Daarenboven kunnen we met een online survey op korte termijn een groot aantal deelnemers werven. Desalniettemin veroorzaakt het gebruik maken van een online steekproef een ongekend selectie effect. Dat wil zeggen dat de deelnemers zichzelf als het ware selecteren en we dus een bepaald type respondenten aantrekken (diegenen die (vaak) gebruik maken van een PC, die gemotiveerd zijn om mee te werken, ). Om 9

tenminste het selectie effect van het enkel bereiken van mensen die toegang hebben tot en vertrouwd zijn met het internet te minimaliseren opteerden we om parallel aan de online survey ook te werken met de mogelijkheid om op eenvoudige aanvraag een papieren versie van de vragenlijst in te vullen. Van deze laatste mogelijkheid werd trouwens slechts door twee meisjes gebruik gemaakt (die omwille van onduidelijke technische redenen de online vragenlijst niet konden invullen). Dit werken met de mogelijkheid om een papieren versie van de vragenlijst in te vullen was eigenlijk het logische verlengstuk van onze eerdere keuze om met het oog op het maximaliseren van de diversiteit van onze onderzoeksgroep ook te kiezen voor de verspreiding van reguliere folders, affiches en een gedrukte advertentie om de beperkingen van online adverteren en promotie maken op te vangen. Ondanks de grote inspanningen om een zo heterogeen mogelijk samengestelde onderzoeksgroep te bekomen pretenderen we echter niet dat we hiermee kunnen beschikken over een representatieve steekproef analoog met de doorsnede van alle Vlaamse lesbische en biseksuele meisjes tussen 18 en 23 jaar. Zoals eerder reeds aangehaald zijn er trouwens omwille van het verborgen karakter van de holebipopulatie geen populatiegegevens over hen beschikbaar, wat de inschatting of beoordeling van de representativiteit van onze onderzoeksgroep quasi onmogelijk maakt. 3.2. Constructie van de vragenlijst Omwille van het verkennende karakter én om de drempel tot deelname zo laag mogelijk te houden werd de vragenlijst voor de kwantitatieve studie zo beknopt mogelijk gehouden. Hierbij waren heel wat afwegingen nodig wat betreft de te bevragen topics en de mate van uitgebreidheid waarmee deze in onze vragenlijst aan bod konden komen. De inhoud van deze vragenlijst bestond grotendeels uit een aantal belangrijke elementen zoals ze uit de literatuurstudie naar voren kwamen. Naast een aantal basisindicatoren met betrekking tot mentaal en sociaal welbevinden (bv. depressiviteit, suïcidaliteit, probleemhantering, sociale steun en sociaal netwerk, participatie in de holebigemeenschap, ) kwamen uiteraard ook een aantal variabelen met betrekking tot seksuele en genderidentiteit aan bod, naast uiteraard de gebruikelijke socio demografische factoren (bv. leeftijd, woonplaats, geboorteland van de ouders, studeer of werksituatie,.). Voor een meer uitgebreid overzicht van de behandelde topics kunnen we verwijzen naar de vragenlijst in bijlage 2. De constructie van de vragenlijst is mede geïnspireerd op bestaande vragenlijsten met betrekking tot holebionderzoek, zoals bv. de in de Zzzip studie (Vincke et al., 2006) gehanteerde vragenlijst. Onze meetschalen voor seksuele oriëntatie en seksuele identiteit zijn geïnspireerd op een aantal ondertussen klassiek geworden bestaande meetschalen, m.n. de Colemanschaal (Coleman, 1987) en de Kinseyschaal (Kinsey, 1948). Meer details omtrent de gebruikte schalen worden gegeven bij de bespreking van de resultaten op de vragenlijst. Verder werd bv. voor het meten van suïcidale gedachten en suïcidepogingen de vraagstelling gehanteerd zoals ze in de Nationale Gezondheidsenquête 2004 werd gebruikt. Ook voor het meten van holebispecifieke minderheidsstressoren inspireerden we ons op bestaande vragenlijsten. Helaas zou het integraal opnemen van deze vragenlijsten of meetschalen onze volledige enquête veel te uitgebreid hebben gemaakt (drempelverhogend en voorbijgaand aan het initiële doel, m.n. een verkennend vooronderzoek). Daarom werd ervoor geopteerd om een zestal stellingen uit de Internalized homonegativity scale van Mayfield (2001) en een vijftal stellingen uit de Stigma consciousness scale (Pinel, 1999) op te nemen in de survey. Ook hier willen we voor meer informatie in verband met de keuze van de items en verdere details verwijzen naar de desbetreffende rubrieken in hoofdstuk 3 waar de resultaten van de vragenlijst worden besproken. 10

Aan het einde van onze survey werd tevens ruimte gelaten voor een evaluatie ervan. De vragenlijst werd overwegend positief geëvalueerd, met een beperkt aantal kritische stemmen. Geformuleerde kritieken gingen voornamelijk over de lengte van de vragenlijst, die ondanks onze inspanningen om de lijst beknopt te houden door een klein aantal respondenten toch nog iets te lang werd bevonden. 4. Het kwalitatieve onderzoeksgedeelte: semi gestructureerde diepte interviews 4.1. Praktische verloop: van uitnodiging tot afronding van het interview 4.1.1. Selectie en uitnodiging Wat de selectie en uitnodiging van de respondenten betreft verwijzen we naar rubriek II van dit hoofdstuk waar dit reeds uitgebreid werd toegelicht. 4.1.2. Beschrijving van de onderzoeksgroep Zoals eerder reeds vermeld werden in totaal 21 lesbische en biseksuele meisjes geïnterviewd. In de tabel in bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste persoonsgegevens en andere kenmerken op basis waarvan de selectie plaatsvond. Om de anonimiteit van onze respondenten te waarborgen hebben de geïnterviewde meisjes in het onderzoeksverslag een andere naam gekregen. De geïnterviewde meisjes zijn, hoewel zeer divers, niet representatief voor alle lesbische en biseksuele meisjes in Vlaanderen. Zo staat bv. het aantal meisjes van allochtone origine in onze onderzoeksgroep niet in verhouding met het aandeel allochtone meisjes in onze Vlaamse samenleving (cf. eerdere omschreven moeilijkheden om deze subgroep van lesbische en biseksuele meisjes te bereiken). 4.1.3. De topiclijst Om de verschillende topics die relevant zijn voor dit interview ook in de interviews aan bod te laten komen werd een topiclijst opgesteld, die in eerste instantie tot stand kwam op basis van bestaande literatuur met betrekking tot de seksuele identiteit en het welbevinden bij lesbische en biseksuele meisjes. Ter voorbereiding van elk diepte interview werd deze topiclijst op basis van de gegevens die ons door de respondent werden verstrekt in de online survey per geïnterviewd meisje op een aantal punten geïndividualiseerd. Conform aan onze globale methodologische benadering werd de (basisstructuur van de) topiclijst ook tussentijds aangepast en werden nieuwe topics toegevoegd op basis van interessante gegevens die ons in de eerdere interviews werden aangereikt. Op deze manier was er dus ook een inbreng van onze doelgroep bij het verder uitwerken van de topiclijst. Voor een overzicht van de thema s en subrubrieken zoals ze in de diepte interviews aan bod kwamen verwijzen we naar hoofdstuk 4, waar de resultaten systematisch per aan bod gekomen kernthema werden uitgewerkt. Bij de afname van de diepte interviews werd voortdurend een evenwicht gezocht tussen het werken met deze relatief uitgebreide topiclijst en het laten van voldoende ruimte voor soms onverwachte gesprekswendingen. Het was hierbij de bedoeling dat bepaalde onderwerpen zeker ter sprake kwamen, maar dan wel in de woorden van de respondent en met wat deze persoon belangrijk vond. De centrale vraag en gesprekstechniek bestond erin om voldoende door te vragen (onder andere via aanmoediging) en ook te vragen naar verduidelijking of voorbeelden via verdiepingsvragen. 11

4.1.4. De interviewers Voor de afname van de interviews werd gekozen om te werken met 2 interviewers (M.S. & E.D.). Aangezien we met één interview een analyse trachtten te maken van een volledig traject, van de levensloop van onze respondent en we hierbij heel wat complexe informatie te verwerken kregen was het voor ons bijzonder zinvol om hier een complementaire rol te kunnen vervullen. Het werken met twee interviewers maakt het mogelijk dat elke interviewer zich, in onderlinge voorafgaande afspraak, toespitst op de bevraging van bepaalde topics. Zo kan worden gewerkt volgens een methode waarbij één interviewer telkens één topic bevraagt, terwijl de tweede interviewer het globale verloop van het gesprek in het oog houdt en indien nodig aanvullende en verdiepende vragen kan stellen. 4.1.5. De gehanteerde interviewtechnieken en benadering Gezien het grote belang voor ons onderzoek om de ervaringswereld van de betrokken meisjes maximaal tot zijn recht te laten komen, was het enerzijds belangrijk om de respondenten zo spontaan mogelijk hun verhaal te laten vertellen. Anderzijds dienden de interviews echter systematisch te kunnen worden verwerkt, zodat via codering de interviews betrouwbaar konden worden vergeleken. Om aan beide eisen te kunnen voldoen werd gewerkt met semi gestructureerde interviews, wat een flexibele dataverzameling mogelijk maakt terwijl er toch voldoende ruimte wordt gelaten voor controle door de onderzoeker(s). Om de ervaringswereld van de respondenten maximaal tot zijn recht te laten komen was het voor de interviewers cruciaal om een empathische houding aan te nemen, en zo een vertrouwensrelatie te creëren. Enkel op deze manier konden we zo dicht mogelijk bij de persoonlijke en sociale realiteit van de respondent blijven en de betekeniswereld hierachter exploreren. De interviewers maakten zowel tijdens als na het interview notities over de rode draad doorheen het interview, non verbaal gedrag van de respondent, persoonlijke interpretaties,. Daarnaast werden de gesprekken telkens opgenomen met een digitaal opnametoestel. Alle geïnterviewden gaven hiertoe hun toestemming. In de interviews werd een open vertelstijl nagestreefd. Beide interviewers waren voldoende vertrouwd met zowel de seksuele als de genderidentiteitsthematiek, zodat de mogelijk bestaande kloof tussen universitaire onderzoeker en de jonge respondenten cognitief verkleind werd. 4.1.6. Plaats van afname van de interviews Voor de plaats van afname van de diepte interviews kregen onze respondenten de keuze tussen de eigen vertrouwde omgeving (eigen woonst) of een lokaal op de vakgroep Medische Sociologie (VUB). Indien geen van beide locaties mogelijk was voor de respondent werd ook de optie aangeboden om het interview af te nemen op een rustige openbare plaats. Omwille van heel wat (praktische) redenen (bv. onvoldoende kwaliteit van de geluidsopname door achtergrondlawaai en gebrek aan privacy) bleek deze optie echter weinig geschikt. Na een tweetal interviews op een openbare plaats kozen we ervoor om deze optie niet langer aan te bieden. Om tegemoet te komen aan de wens van een aantal respondenten om toch geïnterviewd te worden op een gemakkelijk te bereiken plaats dichtbij hun woonplaats werd dan als alternatief beroep gedaan op de lokalen in de Roze Huizen van de verschillende provincies. Zo werd telkens één interview afgenomen in een lokaal van het Roze Huis van Antwerpen, Gent en Hasselt. 12