Ontwikkeling en validatie van een vragenlijst omtrent het suïciderisico bij patiënten op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ)

Vergelijkbare documenten
Suïcide bij jongeren Studiedag Depressiepreventie bij adolescenten, Oss, 27/11/2015. G. Portzky

Profiel van de jonge suïcidepoger

DE EPIDEMIOLOGIE VAN SUÏCIDEPOGINGEN VLAANDEREN, 2012

PROGRAMMA 1. INTRODUCTIE AWEL, IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN. Introductie Epidemiologie 19/12/2014. Introductie Verklarend model voor suïcidaal gedrag*

EFFECTIEF OMGAAN MET SUÏCIDALITEIT BIJ PATIËNTEN MET SCHIZOFRENIE OF EEN AANVERWANTE PSYCHOTISCHE STOORNIS

Ipeo. Jo Tambuyzer CGG De Pont

Suïcidaal gedrag: Omvang van het probleem, oorzaken en risicofactoren, en mogelijkheden tot preventie. G. Portzky

Verpleegkunde en de preventie van zelfdoding: Een multidisciplinair perspectief

30 maart 2017 Lancering Vlaamse richtlijn Detectie en Behandeling van Suïcidaal gedrag. #SP_reflex

Wat kan er iemand van weerhouden om zelfmoord te plegen? WELZIJN. Hoe suïcidepreventie voorkomen? Welzijn, warm aanbevolen,10/10, PREVIA

Bijlage 2. Achtergrondinformatie 1

Kan correcte berichtgeving. C. van Heeringen

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Suïcide en de psychiater Voorjaarssymposium FMG suïcide?

Ik heb al dikwijls gedacht, ik wou dat ik niet meer wakker werd. Elke avond bid ik dat ik bij mijn overleden man mag zijn.

Nieuwe gezondheidsdoelstelling: 20% minder zelfdodingen tegen 2020 in vergelijking met 2000.

Zelfdoding in de psychiatrische kliniek: over het omgaan met de (on)draaglijkheid van het leven.

DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG

Zelfdoding: acute therapie en psychische preventie Suïcidepogers: motieven en methoden

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

RESULTATEN VIP² GGZ CGG PRISMA VZW -

SUÏCIDEPREVENTIE IN VLAANDEREN:

Voorkomen van. bij suïcidaliteit. Rol huisar ts. Vervolg Trimbos, Preventie. Voorkomen van suïcide

Academie voor Integratieve en Humanistische Psychologie en Psychotherapie vzw. Zelfdoding: Signalen, mythen en aanpak

Is werken gezond? Wat als je denkt alles kwijt te zijn? Over verlies en suïcidaal gedrag

Detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky

Weinig pijn: : Heel veel pijn. Weinig stress: : Heel veel stress

Verpleegkundige zorg aan suïcidale patiënten. Drs. Barbara Stringer GGZ ingeest & Lectoraat GGZ Verpleegkunde Referaat Saxion Hogeschool 17 juni 2013

Infobrochure. Wat na een Zelfmoordpoging?

Risicotaxatie Suïcidaliteit. Suïcide en suïcidepogingen. Aantallen. 345 suïcidepogingen. Middel. Dr. Bert van Hemert, psychiater

Suïcidecijfers 2012 Vlaanderen

ZORG VOOR JONGE SUÏCIDEPOGERS

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Kan het gebruik van vragenlijsten suïcide voorkomen? Prof. Dr. Ronny Bruffaerts UPC-KULeuven

Cognitieve Therapie Denken aan suïcide

Bedoeling van dit werkcollege:

Handreiking voor onderzoekers en METC s bij het indienen en beoordelen van protocollen voor onderzoek naar suïcidepreventie

Diagnose en classificatie in de psychiatrie

Screening, risicotaxatie en preventie Symposium huisarts en poh-ggz samen sterk

P4P indicatorenset Domein Patiëntenervaringen/ Patiëntgerichtheid Datum April 2018 Versie 5 Status Gevalideerd door de werkgroep P4Q.

Ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren in de palliatieve zorg in Vlaanderen. Kathleen Leemans

SAMENVATTING. Samenvatting

Negatieve wilsverklaring: interpretatieproblemen. Prof. Dr. Patrick Cras Dienst Neurologie Universiteit Antwerpen

Voorwoord. deel i: begrippen, cijfers en verklaringen 1

Vlaams Indicatoren Project VIP² GGZ: Vlaamse Patiënten Peiling psychiatrische afdeling

Adviezen voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky

Ontwikkelen van een richtlijn voor het beoordelen van het risico van suïcide

Suïcide en suïcidepreventie

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

IPEO (1): Instrument voor eerste psychosociale evaluatie en opvang Aanpassing voor gebruik in PC Sint Jan Baptist

Suïcidaal gedrag epidemiologie, psychologie en biologie, en behandeling. Prof. dr. C. van Heeringen

Klinisch Pad Suïcidepreventie

In vuur en vlam Hoe voorkom je uit te doven? Een onderzoek naar burn-out en bevlogenheid bij hulpverleners

LECTORAAT ZORG & INNOVATIE IN PSYCHIATRIE. Risicofactoren, leefstijl en de mondzorg bij jong volwassenen na vroege psychose

BURNOUT ASSESSMENT TOOL

Rondom Suïcide. Nieuwe inzichten over preventie en ondersteuning van nabestaanden. 26 oktober Jos de Keijser

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Door: Commissie Wetenschappelijk Onderzoek GGZ ingeest/amsterdam UMCVUMC Psychiatrie (afdeling O&I) Versie:

De opvang van nabestaanden na een suïcide

Proefpersoneninformatie voor deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19

Samenvatting Deel I Onderzoeksmethodologie in onderzoek naar palliatieve zorg in instellingen voor langdurige zorg

Afscheid Mr. R.G. Kok bijdrage Remco de Winter

Palliatieve Zorg. Onderdeel: Kwalitatief onderzoek. Naam: Sanne Terpstra Studentennummer: Klas: 2B2

De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC

Actie ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs

Procedure voor de verwerking van een aanvraag tot onderzoek

FEDERALE CONTROLE- EN EVALUATIE- COMMISSIE EUTHANASIE INFORMATIEBROCHURE VOOR DE ARTSEN

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Ontwikkeling van een recidivemonitor

Suïcide bij ouderen in Nederland

Take-home toets: Kwalitatief onderzoek

Arbeidsre-integratie van werknemers met burn-out:

Proefpersoneninformatie voor deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek

Verpleegkundige interventies bij suïcidale patiënten

Suïcidaal proces. Aan suïcide gaat een proces vooraf

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

prevalentie en risicofactoren

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN AGRESSIVITEIT

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Proefpersoneninformatie voor deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek

Chapter 10 Samenvatting

Samenvatting (summary in Dutch)

START. Via een serie vragen wordt uw mening en uw professionele handelen rond de patiënt geïnventariseerd.

Programma. Programma. Na zelfdoding: De hulpverlener als nabestaande. Inleiding

PATIËNTENPARTICIPATIECULTUUR OP MICRONIVEAU IN ALGEMENE EN PSYCHIATRISCHE ZIEKENHUIZEN

De suicidale patiënt op de SEH Opleiding SEH verpleegkundige

Suïcidepreventie in Vlaanderen: actieplan en multidisciplinaire richtlijn

Detectie van suïcidaliteit

Development of the diabetes problem solving measure for adolescents. Diabetes Educ 27: , 2001

Kiezen voor kinderen: waarom nu?

Wat kan je doen na een suïcide of suïcidepoging? Multidisciplinaire Richtlijn: Detectie & Behandeling van Suïcidaal Gedrag Gent 30/03/2017

Door Cliënten Bekeken voor Huisartsenpraktijken. Groepspraktijk Huizen

KWANTITATIEF ONDERZOEK. Outcome- en follow-up onderzoek

Zelfdoding en preventie in Vlaanderen

Van een noodzaak naar een opportuniteit: Op zoek naar een moderne definitie van ondersteuningsnood. Sofie Kuppens

VAN KLINISCHE ONZEKERHEID NAAR EEN ZOEKSTRATEGIE

Suïcide-preventie. jinsels te koart dwaan

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013 Ontwikkeling en validatie van een vragenlijst omtrent het suïciderisico bij patiënten op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de verpleeg- en vroedkunde Door Abihi Souad Promotor: prof. Dr. C. van Heeringen Co-promotor: Dr. S. Seghers

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013 Ontwikkeling en validatie van een vragenlijst omtrent het suïciderisico bij patiënten op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de verpleeg- en vroedkunde Door Abihi Souad Promotor: prof. Dr. C. van Heeringen Co-promotor: Dr. S. Seghers

To truly accept and not reject a struggling soul who entertains ending his or her life, takes a certain measure of empathic fortitude and perseverance, even courage. Like anyone, most clinicians experience fear in the face of danger, yet the key to working with the dangers of suicide is not to leave but rather to go into the lonely phenomenological world of the suicidal patient. Paradoxically, doing the very thing we feel least inclined to do is the thing that makes the biggest difference in the life and death struggle of the suicidal soul. Jobes

Abstract Inleiding: Wereldwijd plegen jaarlijks één miljoen mensen suïcide. Suïcide is daarmee de tiende belangrijkste doodsoorzaak in de wereld. Daarom is het belangrijk dat hier aandacht op gevestigd wordt. In Vlaanderen sterven jaarlijks ongeveer 1000 mensen door suïcide. Dit zijn bijna drie suïcides per dag. Onderzoek heeft aangetoond dat 66% tot 75% van de patiënten, in de maand voor ze suïcide pleegden, contact opgenomen hebben met een hulpverlener. Doel: Een gevalideerde vragenlijst ontwikkelen die een zo volledig mogelijk suïcide risico-inschatting verricht bij patiënten opgenomen op een PAAZ- afdeling. Methode: Eerst vond een systematische literatuurstudie plaats. Aan de hand van de bestaande evidentie werd een vragenlijst ontwikkeld. Na het ontwikkelen van de vragenlijst werd deze voorgelegd aan een panel van experts via een Delphi- procedure om zo de inhoudsvaliditeit te beoordelen. De panel bestond uit 10 experten vanuit verschillende vakgebieden. Dit bestond uit twee fasen. Een derde fase vond plaats om de finale versie op te stellen. Resultaten: De vragenlijst bestaat uit 6 items. Tijdens de eerste fase werden er 60 vragen voorgelegd. De vragenlijst werd voor de tweede fase gereduceerd tot 45 vragen. De finale versie bestond uit 40 vragen en 6 items. Conclusie: Huidige en eerdere suïcidale gedachten en gedrag, hopeloosheid en impulsiviteit hebben de grootste inhoudsvaliditeit score en vormen hiermee een ernstige risicofactor. Hierbij bevestigt de Delphi- procedure de literatuurstudie waar deze drie factoren tevens het sterkst aan bod komen. Een vervolgonderzoek voor de implementatie van de vragenlijst wordt aangewezen. Aantal woorden masterproef: 13308 (exclusief bijlagen en bibliografie) I

Inhoudstafel 1.INLEIDING... 1 2. LITERATUURSTUDIE... 3 2.1 Onderzoeksvraag... 3 2.2 Zoekstrategie... 3 2.3 Resultaten... 6 2.3.1 Terminologie... 6 2.3.2 Epidemiologie... 9 2.3.3 Risicofactoren... 12 3.ONDERZOEKSMETHODE... 16 3.1 Doelstelling... 17 3.2 Steekproef experts... 17 3.3 Ontwikkeling en validatie van de vragenlijst... 18 3.3.1 Fase I: Opbouw van de vragenlijst... 20 3.3.2 Fase II: Ontwikkeling van de vragenlijst... 24 3.3.3 Evaluatie van de inhoudsvaliditeit: Delphi- procedure... 25 3.4 Data-analyse... 29 3.5 Procedure... 31 3.5 Ethische overwegingen... 32 3.6 Haalbaarheid... 32 4.RESULTATEN... 33 4.1 Resultaten fase I... 34 4.2 Resultaten fase II... 44 4.3 Finale versie van de vragenlijst... 49 5. DISCUSSIE... 49 5.1 Limitaties... 53 5.2 Aanbevelingen... 53 6.CONCLUSIE... 53 Literatuurlijst... 54 Bijlagen... 60 Lijst van tabellen... 95 Lijst van figuren... 111 II

Voorwoord Het tot stand komen van mijn masterproef valt niet enkel toe te schrijven aan mijn vele inzet en doorzettingsvermogen. Velen hadden een inbreng in de uitwerking en totstandkoming van deze masterproef. Graag had ik mijn promotor prof. Dr. C. van Heeringen en mijn copromotor Dr. S. Seghers willen bedanken. Hun kritisch inzicht, systematische feedback, aanmoedigingen en deskundig advies waren van essentieel belang. Zonder hun inbreng was deze masterproef niet tot voltooiing gekomen. Dank aan alle experten die deelnamen aan de Delphi- procedure voor hun kritische feedback en deelname aan het onderzoek. Desondanks hun drukke agenda s vonden zij de tijd om deel te nemen aan dit onderzoek. Verder wil ik mevr. Anne- lies Vandendriessche bedanken om mijn masterproef meermaals kritisch na te lezen en voor de finale grammaticale controle. Tot slot wil ik nog mijn familie en vrienden bedanken voor hun vele steun, begrip en geduld bij de uitwerking van mijn masterproef. Abihi Souad Mei 2013 III

1. INLEIDING Wereldwijd plegen jaarlijks één miljoen mensen suïcide. Suïcide is daarmee de tiende belangrijkste doodsoorzaak in de wereld (Hawton & van Heeringen, 2009). Suïcide is een ernstig gezondheidsprobleem met een grote impact op de samenleving. In Vlaanderen sterven jaarlijks ongeveer 1000 mensen door suïcide. Dit zijn bijna drie suïcides per dag. Er sterven drie keer meer mannen dan vrouwen aan suïcide, maar vrouwen zouden drie keer vaker dan mannen een suïcidepoging ondernemen (Vlaams Gewest, 2010). Het is hierdoor belangrijk om te erkennen dat suïcide een diepgaand belang heeft voor de volksgezondheid. Hier tijdig aandacht voor hebben en een risico-inschatting uitvoeren is van essentieel belang om preventief te kunnen werken. Aangezien de hoge sterftecijfers door suïcide wereldwijd is er een grote nood aan het tijdig signaleren van het suïciderisico. Hulpverleners spelen hierin een cruciale rol, al is dit geen eenvoudige taak. In het onderzoek van Herbert et al. (2005) zou 66% van de patiënten, in de maand voor ze suïcide pleegden, contact opgenomen hebben met een hulpverlener. Volgens een recenter onderzoek van Michel et al. (2008) zou zelfs 75% van de patiënten contact hebben gehad met een hulpverlener. Gezien meer dan 90% van diegenen die suïcide plegen zijn gediagnosticeerd met een psychiatrische aandoening is het van essentieel belang dat hiervoor ruim aandacht wordt gegeven bij deze doelgroep (Hawton & van Heeringen, 2009). Het is daarom van essentieel belang dat hulpverleners beschikken over voldoende kennis van psychopathologie en suïcidaliteit. Daarnaast moet een hulpverlener een gesprek kunnen voeren over suïcide, waarbij een goede risico-inschatting kan verricht worden (Mann et al., 2005). Hulpverleners dienen bijgeschoold te worden zodat ze de noodzaak inzien van dit gezondheidsprobleem en dit ook effectief gaan bevragen bij en tijdens de opname. 1

Deze masterproef heeft als doel om op basis van wat er in de literatuur terug te vinden is, een vragenlijst te ontwikkelen en te valideren waarbij er dieper zal ingegaan worden op suïcidaliteit. Deze vragenlijst zal bestaan uit vragen en dient als instrument voor hulpverleners om het risico op suïcide zo volledig mogelijk in te schatten. De te ontwikkelen vragenlijst zal eveneens gevalideerd worden. Het doel van deze vragenlijst is om een gestructureerde inventarisatie te bekomen zodat er afweging kan gemaakt worden van de risicofactoren en de behandeling hierop kan afgestemd worden. Deze vragenlijst moet hulpverleners helpen om op een systematische- en gestructureerde manier het suïciderisico in te schatten zodat de arts zijn klinisch oordeel hierover kan vellen. Deze masterproef bestaat uit verschillende delen. Het eerste deel betreft een literatuurstudie omtrent suïcide. Dit deel zal een globaal beeld geven over de terminologie, de epidemiologie en de risicofactoren. In het tweede deel wordt de onderzoeksmethode besproken. Dit deel heeft betrekking tot de ontwikkeling en validatie van de vragenlijst. Het derde deel geeft een overzichtelijke weergave van de resultaten bij iedere fase om dan tot de finale versie van de vragenlijst over te gaan. Het laatste deel betreft de discussie, waarbij de verbeterpunten van deze masterproef worden besproken en aanbevelingen worden aangereikt. Tot slot wordt een korte conclusie geformuleerd. 2

2. LITERATUURSTUDIE De doelstelling van de literatuurstudie bestond uit het verwerven van inzicht en definities omtrent suïcide. Naast de definiëring werd tevens gezocht naar risicofactoren en risico-indicatoren van suïcide. Na een algemene zoektocht om de kennis rond het begrip te verruimen, werd de aandacht gericht op het risico op suïcide bij patiënten opgenomen op de PAAZ- afdeling. 2.1 Onderzoeksvraag Welk geheel van vragen kan samengesteld worden om tot een vragenlijst voor patiënten opgenomen op een PAAZ- afdeling te komen met het oog op een zo volledig mogelijke suïcide risico-inschatting? 2.2 Zoekstrategie Tijdens het zoekproces werden de volgende databanken doorzocht: Pubmed, Cinahl, Web of Science en Google Scholar. Volgende selectiecriteria werden gehanteerd tijdens het zoekproces: Engelstalige of Nederlandstalige literatuur Relevantie met betrekking tot risicofactoren en risico-indicatoren omtrent suïcide Artikels met Full text available Artikels gepubliceerd na 2002 (max. 10 jaar oud) Om een zo volledig mogelijk onderzoeksveld te bereiken werden zowel artikels met een kwantitatief design als met een kwalitatief design opgenomen. De eerste selectiebeoordeling werd uitgevoerd aan de hand van het beoordelen van de relevantie van de titel en van de samenvatting. De tweede selectie gebeurde op basis van het lezen van de volledige tekst. Indien de inhoud van een artikel niet relevant was met betrekking tot risicofactoren en risico- indicatoren omtrent suïcide, werd het artikel niet opgenomen. 3

De sneeuwbalmethode werd tevens toegepast en er werd gebruik gemaakt van de site van het Vlaams Agentschap zorg en gezondheid; http://www.zorg-en-gezondheid.be/. Uiteindelijk werden 11 artikels opgenomen voor de uitwerking van deze onderzoeksvraag. In tabel 1 en tabel 2 volgt een gedetailleerde weergave van de zoektermen en de zoekresultaten. De gehanteerde zoekstrategie en resultaten worden weergegeven aan de hand van een flowchart in figuur 1. Hoofdconcept Suicid* Tabel 1: Hoofd- en deelconcepten van de onderzoeksvraag Deelconcept Scale Assessment scale Assessment measures Risk assessment Psychiatric aides Risk factors Aspecten (AND) Suicide [Mesh] Risk assessment [Mesh] Psychiatric aids [Mesh] Risk factors [Mesh] Tabel 2: Zoekfilter Concepten (OR) Suicide (text word) OR self-murder (text word) OR self-destruction (text word) Risk assessment (text word) OR risk evaluation (text word) OR questionnaire [Mesh] OR questionnaire (text word) OR checklist [Mesh] OR checklist (text word) OR control list (text word) Psychiatric aids (text word) OR Psychiatric ward (text word) OR Psychiatric unit (text word) OR Psychiatric department, hospital [Mesh] OR Psychiatric department, hospital (text word) Risk factors (text word) OR prospective predictor (text word) OR potential predictor (text word) OR predictor (text word) 4

Exclusie op basis van titel & abstract of wegens afwezigheid van full tekst Limitiaties: 2002-2012, Engels, full text available PUBMED ( Suicide [Mesh] OR Suicide OR self-murder OR self-destruction ) AND ( Risk assessment [Mesh] OR Risk assessment OR risk evaluation OR questionnaire [Mesh] OR questionnaire OR checklist [Mesh] OR checklist OR control list ) AND ( Psychiatric aids [Mesh] OR Psychiatric aids OR Psychiatric ward OR Psychiatric unit OR Psychiatric department, hospital [Mesh] OR Psychiatric department, hospital ) AND ( Risk 7resultaten 3resultaten factors [Mesh] OR Risk factors OR prospective predictor OR potential predictor OR predictor ) Full text available/ 2002-2012/ Engels/ humans / peer reviewed CINAHL ( Suicide OR Suicide OR self-murder OR self-destruction ) AND ( Risk assessment OR Risk assessment OR risk evaluation OR questionnaire OR questionnaire OR checklist OR checklist OR control list ) AND ( Risk factors OR Risk factors OR prospective predictor OR potential predictor OR predictor ) 50 resultaten 3 resultaten 6 duplicaten Peer reviewed / 2002-2012/ English/ full text available WEB OF SCIENCE ( Suicide OR Suicide OR self-murder OR self-destruction ) AND ( Risk assessment OR Totaal aantal resultaten databanken: 13 7 resultaten Risk assessment OR risk evaluation OR questionnaire OR questionnaire OR checklist OR checklist OR control list ) AND ( Risk factors OR Risk factors OR prospective predictor OR potential predictor OR predictor ) Psychiatry/ SUICIDE AND LIFE THREATENING BEHAVIOR /peer reviewed / 2002-2012 16 resultaten 2 resultaten Sneeuwbalmethode: 4 artikels GOOGLE SCHOLAR ( Suicide OR Suicide OR self-murder OR self-destruction ) AND ( Risk assessment OR Risk assessment OR risk evaluation OR questionnaire OR questionnaire OR checklist OR checklist OR control list ) AND ( Risk factors OR Risk factors OR 53 resultaten 5 resultaten 11 geïncludeerde artikels prospective predictor OR potential predictor OR predictor ) All in title / 2002-2012/ English / peer reviewed 5 Figuur 1: Flowchart zoekstrategie

2.3 Resultaten 2.3.1 Terminologie In het eerste deel worden enkele begrippen verduidelijkt die verder doorheen deze masterproef zullen gebruikt worden. Zowel het begrip suïcide als suïcidegerelateerde begrippen worden uiteen gezet. Tijdens de literatuurstudie is gebleken dat de definities van suïcidaal gedrag en suïcidepogingen niet altijd eenduidig zijn. Het verschil zit in de beschrijving van de intentie van de daad. De intentie van suïcidaal gedrag is niet altijd eenduidig vast te stellen en kan variëren in de tijd. Op het ene moment kan de intentie zeer sterk zijn en wil de persoon dood zijn en op een ander moment kan deze intentie verzwakken en is deze niet meer expliciet aanwezig (Andriessen, 2006). Hierdoor worden onderstaande definities gebruikt die het hebben over suïcide en suïcidepogingen ongeacht of de persoon de uitdrukkelijke intenties had om dood te gaan. 2.3.1.1 Suïcide Er is sprake van suïcide in geval van gedrag met een dodelijke afloop, welke het gevolg is van door de betrokken persoon zelf geïnitieerde en uitgevoerde handeling (en). Deze handeling(en) werd(en) ondernomen door de betrokken persoon om de door hem/haar gewenste veranderingen te bewerkstelligen (Portzky & van Heeringen, 2002). 2.3.1.2 Suïcidepoging Een handeling, met een niet-fatale afloop, waarbij een individu opzettelijk, weloverwogen een ongewoon gedrag stelt, dat zonder interventie van anderen zal leiden tot zelfverwonding, of waarbij een individu opzettelijk een stof inneemt in een grotere dan de voorgeschreven of algemeen aanvaardbare dosis, met de bedoeling een verlangde verandering te bewerkstelligen. In deze definitie wordt met suïcidale intentie geen rekening gehouden. Er wordt niet geoordeeld hoe sterk de wens was op het moment dat de poging ondernomen werd. Daarbij kan het beoogde doel niet eenduidig bepaald worden. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld maakt men hier wel onderscheid tussen. Suïcidepogingen die door de betrokkene zelf onderbroken worden, worden niet gezien als een suïcidepoging (Portzky & van Heeringen, 2002). 6

2.3.1.3 Parasuïcide Het woordje para wil aangeven dat het gaat om een daad die gelijkaardig is aan een suïcide maar toch ervan verschilt. Bij parasuïcide is er geen intentie om te sterven. Deze term wordt vooral gebruikt door onderzoekers en wetenschappers maar in de klinische settings wordt het zelden tot nooit gebruikt (Portzky & van Heeringen, 2002). Bijvoorbeeld: persoon die zich opzettelijk verwond of riskant gedrag vertoont. 2.3.1.4 Suïcidaal gedrag Suïcidaal gedrag kan heel ruim opgevat worden. Het bevat een hele reeks zelfdestructieve gedragingen al dan niet gepaard met een fatale afloop. Dit kunnen suïcide of suïcidepogingen zijn (Portzky & van Heeringen, 2002). 2.3.1.5 Suïcidaliteit Suïcidaliteit wordt gebruikt als verzamelterm waarmee cognities en gedrag worden aangeduid die manifest worden als suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag (Portzky & van Heeringen, 2002). 2.3.1.6 Suïcidale intentie Suïcidale intentie is de wens/ het verlangen om te sterven. Er kunnen drie belangrijke motieven onderscheiden worden (Portzky & van Heeringen, 2002): Doodsmotief: intentie is zeer sterk aanwezig en er is een duidelijke intentie om dood te willen. Interruptiemotief: intentie om tijdelijk te ontsnappen aan een ondragelijk gevoel, om aan niets meer te denken en om met rust gelaten te worden. Appelmotief: intentie om duidelijk te maken dat men vastzit en dat het zo niet langer kan. Het blijkt het enige oplossingsgedrag en vaak het enige communicatiemiddel. Hierbij is het belangrijk dat dit niet gezien wordt als aandacht zoeken omdat dit het gevaar inhoudt dat dit gedrag geminimaliseerd wordt en de betrokkene zich niet begrepen voelt. 7

2.3.1.7 Suïcidaal proces Suïcidaal gedrag is geen constant gegeven en ontstaat niet plots. Het is dan ook belangrijk dat het bekeken wordt als een proces die de persoon doormaakt. Suïcidaal gedrag evolueert en is een proces dat begint bij een eerste gedachte die overgaat naar een concreet plan tot de uiteindelijke daad (Portzky & van Heeringen, 2002). Suïcidaal gedrag start met gedachten rond suïcide of de intentie om tijdelijk vrij te zijn van de problematische situatie. Deze gedachten en intentie kunnen even verdwijnen en dan terug uitgelokt worden door een stresserende factor. Suïcidaal gedrag kan zowel observeerbaar als niet observeerbaar zijn en dit zowel voor de persoon als voor de omgeving (Portzky & van Heeringen, 2002). Onder de stippellijn zijn de suïcidale gedachten en plannen die niet observeerbaar zijn. Op een bepaald moment zijn deze suïcidale gedachten en plannen wel observeerbaar doordat de persoon deze uit of een suïcidepoging onderneemt. Dit is te zien op figuur 2 boven de stippenlijn (Portzky & van Heeringen, 2002). Figuur 2: Het suïcidaal proces (Portzky & Van Heeringen, 2002) Hierbij is het belangrijk om er attent op te zijn dat suïcidaal gedrag geen constante is en het onvoldoende is om dit enkel bij opname te bevragen. Tijdens de volledige opname zou er hier aandacht moeten op gevestigd zijn. De hulpverleners zouden hier systematisch aandacht moeten voor hebben. 8

2.3.2 Epidemiologie Dit tweede deel heeft als doel om het probleem te situeren op wereldvlak en in Vlaanderen. Er worden cijfers weergegeven en dit zowel op wereldvlak als specifiek in Vlaanderen. Er wordt ook kort stilgestaan bij de gehanteerde methoden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. 2.3.2.1 Wereldwijd Wereldwijd plegen jaarlijks één miljoen mensen suïcide. Suïcide is daarmee de tiende belangrijkste doodsoorzaak in de wereld (Hawton & van Heeringen, 2009). Volgens de WHO (2004), staat suïcide op de 13 de plaats van doodsoorzaken en in Europa op de 7 de plaats. Dit zorgt voor een globaal sterftecijfer van 16 per 100.000 of een overlijden om de 40 seconden (WHO, 2004). Van 1950 tot 1995 is het aantal suïcides wereldwijd met 60% gestegen. Voor 2020 verwacht men dat suïcide 2.4% van de totale ziektelast zal vertegenwoordigen. Binnen Europa komt suïcide meer voor in het noorden dan in het zuiden. Wereldwijd is een trend zichtbaar dat meer mannen dan vrouwen sterven door suïcide uitgenomen in China is dit omgekeerd. Daarnaast sterven oudere mensen meer aan suïcide dan jongere mensen doch is het cijfer van jonge mensen ook aan het stijgen de laatste jaren (Hawton & van Heeringen, 2009). 2.3.2.2 Vlaanderen In Vlaanderen overleden in 2010 meer dan 1.000 mensen door suïcide. Dit zijn gemiddeld drie suïcides per dag. Het betrof 772 mannen en 294 vrouwen (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2012). In vergelijking met het jaar ervoor zijn er 3% minder mannen en 5% minder vrouwen overleden aan suïcide. Suïcide is een van de meest voorkomende doodsoorzaken bij jongvolwassenen tussen 20 en 49 jaar. De gemiddelde leeftijd bij mannen is 50 jaar en bij vrouwen 53 jaar. Suïcide komt vaker voor bij mannen, ongeveer ¾ van alle suïcides wordt door mannen gepleegd. Mannen tussen de 35-39 jaar en 80-plussers vertonen sterk verhoogd risico en bij vrouwen is dit tussen 45-49 jaar, dit wordt geïllustreerd door figuur 3 (Vlaams gewest, 2010). 9

Figuur3: leeftijdsspecifiek sterftecijfer voor suïcide (per 100000 inw.) voor mannen en vrouwen (Vlaams Gewest, 2010) 2.3.2.3 Gehanteerde methoden De meest gebruikte methoden waarmee mannen suïcide plegen zijn: verhanging, vergiftiging en zich laten verongelukken (zie figuur 4). In 2010 waren 63% van alle suïcides door verhanging, wurging of verstikking. Bij 8 % was het door vergiftiging, 6 % door zich te laten verongelukken en 6% door een vuurwapen. Naast deze methoden was er ook verdrinking, van een hoogte springen, zich vergassen en polsen oversnijden (zie figuur 4). Er is ook een duidelijke trend zichtbaar die samenhangt met de leeftijd. Zo gaan jongere mannen vaker voor treinen springen en oudere mannen zich laten verdrinken. Verhanging is dan weer voor alle leeftijden de meeste gebruikte methode. Figuur 4: Gehanteerde methoden bij suïcide bij mannen (Vlaams Gewest, 2010) 10

Bij vrouwen zijn een verhanging, vergiftiging en verdrinking de drie meest voorkomende suïcidemethoden (zie figuur 5). In 2010 waren 45% van alle suïcides bij vrouwen door verhanging, wurging en verstikking. In 18% van de gevallen was het vergiftiging, voornamelijk met medicatie. Bij 14% was het door verdrinking, 5% liet zichzelf verongelukken en 18% door andere methoden zoals gebruik van een scherp voorwerp. Bij de vrouwen is er ook een duidelijke trend zichtbaar die samenhangt met de leeftijd. Vrouwen tussen de 30 en 59 jaar kiezen voornamelijk voor zelfvergiftiging en oudere vrouwen gaan zich meer gaan verdrinken. Zoals bij mannen is verhanging ook de meeste gebruikte methode voor alle leeftijden. Figuur 5: Gehanteerde methoden bij suïcide bij vrouwen (Vlaams Gewest, 2010) BESLUIT Cijfers omtrent suïcide zijn zowel op wereldvlak als in Vlaanderen zeer hoog. Deze cijfers versterken het belang van een preventieve aanpak. Wat betreft het verschil tussen mannen en vrouwen is er een verschil in de manier waarop men suïcide pleegt. Bij mannen is dit vooral verhanging, vergiftiging en zich laten verongelukken. Voor vrouwen is dit net hetzelfde behalve dat ze zich niet vaak laten verongelukken maar eerder suïcide plegen door middel van verdrinking. Er sterven drie keer meer mannen dan vrouwen aan suïcide, maar vrouwen zouden drie keer vaker dan mannen een suïcidepoging ondernemen. 11

2.3.3 Risicofactoren Bij ieder individu ontstaat suïcidaal gedrag door een combinatie van verschillende oorzaken en risicofactoren. Dit suïcidaal gedrag wordt veroorzaakt door een complex van biologische, psychologische, sociale en psychiatrische risicofactoren (van Heeringen, 2007). De relatie tussen de verschillende risicofactoren kan worden weergegeven aan de hand van een verklarend model voor suïcidaal gedrag (zie figuur 6). Dit model is gebaseerd op verschillende empirische onderzoeksresultaten met betrekking tot biologische, psychologische, sociale en psychiatrische risicofactoren. In het model zijn twee aspecten te onderscheiden: (1) voorbeschikkende factoren/ kwetsbaarheid en (2) de uitlokkende factoren. Deze voorbeschikkende factoren kunnen samen voorkomen met uitlokkende factoren en in afwezigheid van beschermende factoren. Deze onevenwichtigheid kan een groot risico vormen voor suïcidaal gedrag (van Heeringen, 2007). De voorbeschikkende factoren wijzen op de kwetsbaarheid voor suïcidaal gedrag en kunnen opgedeeld worden in biologische en psychologische componenten. Onderzoek heeft aangetoond dat het serotonerg systeem hier een rol in speelt. Het functioneren van het serotonerg systeem zou grotendeels genetisch bepaald worden. Het bestaan van eerder suïcidaal gedrag binnen de familie wordt in verband gebracht met genen die betrekking hebben op het serotonine-metabolisme (Hawton & van Heeringen, 2009). Twee belangrijke psychologische factoren die betrekking hebben tot suïcdaal gedrag zijn dysfuncties in het coping-gedrag (probleemoplossend vermogen) en impulsiviteit. Onderzoek heeft aangetoond dat impulsiviteit het risico op suïcidaal gedrag kan verhogen. Door een hoge mate aan impulsiviteit kunnen suïcidepogingen ondernomen worden zonder dat er een uitvoerige planning werd aan voorafgegaan (Portzky et al., 2009). Uit een ander onderzoek blijkt dat suïcidale personen bij blootstelling aan negatieve levensgebeurtenissen passief en afhankelijk reageren alsook minder probleemgericht gaan handelen en minder rekening houden met gevolgen op lange termijn dan andere personen (Speckers & Hawton, 2005). 12

Hopeloosheid is tevens een zeer belangrijke risicofactor voor suïcidaal gedrag. De term hopeloosheid verwijst naar de constante gedachte dat de toekomstvoorspellingen uiterst negatief zijn en dat er geen kans is op verandering in de toekomst (Hawton & van Heeringen, 2002). Zoals eerder vermeld zijn er naast de voorbeschikkende factoren ook uitlokkende factoren aanwezig. Deze uitlokkende factoren kunnen opgedeeld worden in twee componenten: (1) sociale stressoren en (2) psychiatrische factoren. Deze uitlokkende factoren kunnen een trigger zijn voor suïcidaal gedrag (Portzky et al., 2010). Sociale stressoren zoals bijvoorbeeld armoede, familiale psychopathologie, familiale geschiedenis van suïcidaal gedrag, fysieke als psychische mishandeling, weinig sociale steun, sociale isolatie en emotionele verwaarlozing. Deze stressvolle en traumatische levensgebeurtenissen kunnen de kwetsbaarheid van het individu negatief beïnvloeden (King & Merchant, 2008). Deze sociale stressoren vullen slechts een klein deel van het risico op suïcidaal gedrag in (Portzky et al., 2010). Integenstelling tot de sociale stressoren spelen de psychiatrische factoren een belangrijke rol bij suïcidaal gedrag. Bij 90% van de suïcides is een psychiatrische stoornis aanwezig en 47% tot 74% van de suïcides kan toegeschreven worden aan een psychiatrische stoornis (Hawton & van Heeringen, 2009). Meer dan de helft van de personen die suïcide plegen beschikken over criteria met betrekking tot een depressieve stoornis. Van diegene die suïcide pleegden leed 10% tot 15% aan een bipolaire stoornis. De comorbiditeit van een depressieve stoornis met een andere psychiatrische stoornis vormt een groot risico op suïcidaal gedrag. Bij schizofrenie is de kans op suïcide 4% tot 5%, vaak is deze geassocieerd met depressieve kenmerken zoals agitatie, waardeloosheid en hopeloosheid (Hawton & van Heeringen, 2009). Personen met een persoonlijkheidsstoornis hebben 30% tot 40% kans op suïcidaal gedrag. Het risico zou verhoogd zijn bij de borderlinepersoonlijkheidsstoornis en de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met depressieve kenmerken en middelenmisbruik (Hawton & van Heeringen, 2009). Meer dan ¾ van de personen met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis is gekenmerkt door een grote mate van zelbeschadigendgedrag en een voorgeschiedenis van suïcidaal gedrag (Hawton & van Heeringen, 2009). 13

Eetstoornissen vormen tevens een risico op suïcidaal gedrag. Voornamelijk personen met anorexia nervosa vormen een belangrijke risicogroep. Anorexia nervosa kenthet hoogste mortaliteitsrisico voor suïcide van alle psychiatrische stoornissen (Hawton & van Heeringen, 2002). In de literatuur wordt naast de voorgaande risicofactoren zeer veel aandacht besteed aan eerdere suïcidepogingen. Eerdere suïcidepogingen spelen een belangrijke rol bij huidig suïcidaal gedrag. Een eerdere suïcidepoging is één van de belangrijkste risicofactoren voor suïcide. Iemand die reeds een poging ondernomen heeft, heeft 150 keer meer kans om te overlijden aan suïcide dan in de algemene bevolking. Een 50% van de suïcides werd voorafgegaan door een poging tot suïcide. Uit het vergelijkend onderzoek van Reynders et al. (2009) tussen verschillende landen, bleek dat landen met hogere suïcidecijfers, ook hogere cijfers hebben voor suïcidepogingen. In Vlaanderen waren in 2010 naar schatting 9.566 pogingen tot suïcide, wat een gemiddelde geeft van 26 suïcidepogingen per dag. In 2009 waren dit ongeveer 10.300 suïcidepogingen en een gemiddelde van 28 suïcidepogingen per dag (De Jaegere et al., 2010). Tenslotte spelen drempelverlagende en dermpelverhogende factoren een rol in suïcidaal gedrag. De drempelverhogende factoren kunnen suïcidaal gedrag voorkomen. Ondermeer kennis en attitude, toegankelijkheid tot de gezondheidszorg, sociale steun, diagnostiek en behandeling kunnen drempelverhogende factoren zijn. Indien de persoon beschikt over correcte kennis en een positieve attitude ten opzichte van de geestelijke gezondheidszorg kan dit beschermend werken doordat er sneller beroep gedaan wordt op professionele hulp. De drempelverlagende factoren kunnen suïcidaal gedrag uitlokken. Hieronder wordt verstaan: (1) blootstelling aan suïcidaal gedrag van andere personen uit de omgeving of via de media, (2) de beschikbaarheid van middelen en (3) weinig sociale ondersteuning (van Heeringen, 2007). Nabestaanden na een suïcide hebben een verhoogd risico om ook door suïcide te sterven. Indien het gaat om iemand vanuit de familie, loopt de nabestaande tot acht maal meer kans. Gaat dit om een collega dan loopt de nabestaande drie maal meer kans. Mannen die hun partner verliezen door suïcide lopen zessenveertig keer meer kans op suïcide en bij vrouwen is de kans zestien keer zo groot (Jordan & Mclntosh, 2011). 14

Figuur 6: Verklarend model voor suïcidaal gedrag (van Heeringen, 2007) BESLUIT De risicofactoren kunnen opgedeeld worden in zes thema s om het risico bij een patiënt, opgenomen op een PAAZ-afdeling, na te gaan: (1) suïcidale gedachten/ gedrag (heden en voorgeschiedenis), (2) hopeloosheid, (3) impulsiviteit, (4) psychiatrische anamnese, (5) sociale anamnese en (6) fysische anamnese. Patiënten met een psychiatrische stoornis vormen het grootste risico aangezien er bij 90% van de suïcides sprake is van een psychiatrische stoornis en 47% tot 74% van de suïcides kan toegeschreven worden aan een psychiatrische stoornis (Hawton & van Heeringen, 2009). 15

3. ONDERZOEKSMETHODE OPSTELLING EN GOEDKEURING MASTERPROEFAANVRAAG April 2012 STEEKPROEF EXPERTS DELPHI-PROCEDURE September 2012 OPSTELLING EN GOEDKEURING AANVRAAG ETHISCH COMITÉ Oktober 2012 FASE I: OPBOUW VAN DE VRAGENLIJST Oktober 2012 FASE II: ONTWIKKELING VAN DE VRAGENLIJST November 2012 FASE III: EVALUATIE VAN DE INHOUDSVALIDITEIT FASE I December 2012 & februari 2013 FASE IV: OPSTELLEN FINALE VERSIE VAN DE VRAGENLIJST Maart 2013 Figuur 7: Verloop uitwerking masterproef 16

3.1 Doelstelling Deze masterproef heeft als doel een valide Nederlandstalige vragenlijst te ontwikkelen die het suïciderisico, bij patiënten opgenomen op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis, nagaat. Om deze doelstelling te bereiken, werd een Delphiprocedure opgezet waarbij de inhoudsvaliditeit werd geëvalueerd. 3.2 Steekproef experts Er werd geopteerd om experts op te nemen vanuit verschillende specialisaties en organisaties. Voor aanvang van deze studie werd het Ethisch Comité van het Universitair Ziekenhuis Gent aangeschreven. In oktober 2012 werd het voorstel goedgekeurd (zie figuur 7). Het aantal deelnemende experts is geen garantie op het succes van een inhoudelijke analyse in een Delphi procedure. Volgens Powell (2003) bepaalt de expertise en de kwaliteit van de experts de mate van succes, waardoor de selectie van uitermate groot belang is. Er werden experts gekozen vanuit verschillende beroepssferen, zoals psychiaters, psychiatrisch verpleegkundigen, verpleegwetenschappers en psychologen. Er werden zowel experts opgenomen die tewerkgesteld zijn binnen een PAAZ- afdeling alsook experts die actief zijn in het onderzoeksveld. Gezien er volgens Lynn (1986) een minimum van vijf experts vereist is voor een inhoudelijke analyse zijn er 10 experts opgenomen (zie tabel 3). Tabel 3: Overzicht experts OVERZICHT EXPERTS: TOTAAL 10 EXPERTS EN ZES INSTANTIES Centrum ter preventie van zelfdoding: 1 expert = stafmedewerker/ psycholoog Eenheid voor zelfmoordonderzoek universiteit Gent: 3 experts = psychiater (1) & psychologen (2) Suïcidepreventiewerking van de centra geestelijke gezondheidszorg: 1 expert = psycholoog Psychiatrisch ziekenhuis Onze Lieve Vrouw Brugge: 1 expert = verpleegkundig specialist psychiatrie AZ Groeninge Kortrijk: 3 experts = verpleegkundig specialist psychiatrie (1) & psychiaters (2) AZ Jan Palfijn Gent: 1 expert = psycholoog 17

Er werd bewust gekozen voor een gelijkmatige verdeling tussen experts die werkzaam zijn op een PAAZ- afdeling als experts die actief zijn in het onderzoeksveld en dit met de bedoeling om uit verschillende perspectieven inbreng te verkrijgen. De reden waarom er aandacht werd gevestigd op voldoende experts vanuit het werkveld is om tevens na te gaan of de vragenlijst haalbaar is in de praktijk. 3.3 Ontwikkeling en validatie van de vragenlijst In dit onderdeel wordt besproken hoe de vragenlijst ontwikkeld en gevalideerd werd aan de hand van een Delphi- procedure. Dit proces werd deels gebaseerd op de aanpak volgens Mishel (1998) en verliep in drie fasen. Eerst werd de opbouw van de vragenlijst gedefinieerd door een systematische literatuurstudie uit te voeren. Hier werden risicofactoren en risico-indicatoren opgezocht met betrekking tot suïcide alsook werden bestaande meetinstrumenten opgezocht. Vervolgens werd de inhoudsvaliditeit van de vragenlijst bepaald via een Delphi procedure. In figuur 8 wordt een schematisch overzicht gegeven van fase één tot en met fase drie van het ontwikkelingsproces. FASE I: OPBOUW VAN DE VRAGENLIJST Literatuuronderzoek, verklarend model voor suïcidaal gedrag en bestaande meetinstrumenten Identificatie van 6 thema s 1. Suïcidale gedachten/ gedrag (huidig en voorgeschiedenis 2. Hopeloosheid 3. Impulsiviteit 4. Psychiatrische anamnese 5. Sociale anamnese 6. Fysische anamnese Figuur 8: Schematisch overzicht ontwikkelingsproces 18

FASE II: ONTWIKKELING VAN DE VRAGENLIJST Literatuuronderzoek, verklarend model voor suïcidaal gedrag en bestaande meetinstrumenten Eerste versie vragenlijst: 60 vragen 1. Suïcidale gedachten/ gedrag (huidig en voorgeschiedenis: 17 items 2. Hopeloosheid: 3 items 3. Impulsiviteit: 2 items 4. Psychiatrische anamnese: 17 items 5. Sociale anamnese: 15 items 6. Fysische anamnese: 6 items FASE III: EVALUATIE VAN DE INHOUDSVALIDITEIT Delphi procedure fase I =10 experts 15 vragen verwijderd 10 vragen gewijzigd anders geformuleerd/ minder confronterend Item zelfverwonding verwijderd Huisarts + vertrouwenspersoon toegevoegd Bekwaamheid om suïcide te plegen toegevoegd Delphi procedure fase II =10 experts 5 vragen verwijderd 4 vragen gewijzigd Ernst van eerdere suïcidepogingen toegevoegd TOTAAL: 40 vragen & 6 thema s 2.1 1. Suïcidale gedachten/ gedrag (huidig en voorgeschiedenis: 15 items 2. Hopeloosheid: 4 items 3. Impulsiviteit: 2 items 4. Psychiatrische anamnese: 9 items 5. Sociale anamnese: 6 items 6. Fysische anamnese: 4 items Vervolg figuur 8 19

3.3.1 Fase I: Opbouw van de vragenlijst De vragenlijst werd gebaseerd op de bestaande evidentie omtrent risicofactoren en risico- indicatoren met betrekking tot suïcide. Vooraf vond een systematische literatuurstudie plaats. Er werden zes thema s ontwikkeld. (1) suïcidale gedachten/ gedrag (huidig & voorgeschiedenis), (2) hopeloosheid, (3) impulsiviteit, (4) psychiatrische anamnese, (5) sociale anamnese en (6) fysische anamnese. Er werd gekozen om de vragenlijst in te delen in deze zes thema s omwille van volgende redenen. Ten eerste worden in de literatuur verschillende significante risicofactoren weergegeven die onder te verdelen zijn in deze zes thema s. De thema s één tot vier, (1) suïcidale gedachten/gedrag (huidig & voorgeschiedenis), (2) hopeloosheid, (3) impulsiviteit, (4) psychiatrische anamnese, bevatten items met het grootste risico en indien deze gecombineerd worden met items vanuit de thema s vijf of zes, (5) sociale anamnese en (6) fysische anamnese, kan dit risico toenemen. Met het grootste risico wordt bedoeld dat deze bepalend zijn voor het al dan niet aanwezig zijn van risico op suïcidaal gedrag. Om de hulpverlener hierop attent te maken werd dit visueel weergegeven door volgend icoon:. Ten tweede zijn deze zes thema s gebaseerd op de verschillende componenten uit het verklarend model voor suïcidaal gedrag dat ontworpen is door van Heeringen (2007): (1) Biologische factoren, (2) psychiatrische factoren, (3) sociale factoren en (4) psychologische factoren. Dat verklarend model voor suïcidaal gedrag geeft een overzicht van de risicofactoren. Naast de risicofactoren worden tevens drempelverhogende en drempelverlagende factoren weergegeven (van Heeringen, 2007). De componenten: (2) psychiatrische factoren en (3) sociale factoren werden opgenomen in de opbouw van de vragenlijst. De (1) biologische factoren werden opgenomen in de fysische en psychiatrische anamnese en uit de (4) psychologische factoren werden twee aparte items ontwikkeld, namelijk hopeloosheid en impulsiviteit. Ten derde zijn deze zes thema s opgesteld op basis van de bestaande meetinstrumenten die in de literatuur worden aangehaald. Er bestaan reeds tal van meetinstrumenten die het suïciderisico beoordelen. Er werd gekozen om de vragenlijst op te stellen op basis 20

van deze drie redenen en niet enkel op basis van items uit bestaande meetinstrumenten omwille van de volgende redenen. De methodologie omtrent de validatie en betrouwbaarheid is niet voor alle meetinstrumenten even sterk. Merendeel van de meetinstrumenten scoren ondermaats op validatie en betrouwbaarheid waardoor verder onderzoek vereist is. Bovendien legden de opgenomen meetinstrumenten niet volledig de nadruk op de gevonden risicofactoren en risico-indicatoren met betrekking tot suïcide vanuit recente onderzoeken die opgenomen werden in de literatuurstudie. Bijvoorbeeld: aanwezigheid van eerder suïcidaal gedrag binnen de familie. De laatste reden voor deze keuze is dat er geen Nederlandstalig meetinstrument voor handen was. Volgens DeVon et al. (2007), dient een meetinstrument valide, betrouwbaar en haalbaar te zijn. In dit onderzoek werden enkel items opgenomen vanuit meetinstrumenten die valide en betrouwbaar waren. De betrouwbaarheid is een kwantitatieve meting dat een belangrijk criterium is voor het beoordelen van de kwaliteit (Polit & Beck, 2010). Betrouwbaarheid is de samenhang waarmee een instrument een eigenschap meet. Hoe minder variatie dat het instrument aangeeft bij herhaalde metingen, hoe hoger de betrouwbaarheid. Een meetinstrument is ook betrouwbaar als de metingen accuraat de echte score reflecteren. Een betrouwbare meting is diegene die de echte score maximaliseert. De Cronbach s alpha is een maat om de mate van de betrouwbaarheid weer te geven. De score bevindt zich tussen 0.00 en 1.00, hoe hoger de Cronbach s alpha, hoe juister de meting (Polit & Beck, 2010). De validiteit of geldigheid is de graad dat een instrument meet wat het moet meten. De betrouwbaarheid en validiteit zijn niet volledig onafhankelijk van elkaar. Een meetinstrument dat niet betrouwbaar is, kan niet valide zijn. Een meetinstrument kan wel betrouwbaar zijn, zonder valide te zijn. De betrouwbaarheid van de opgenomen items uit de bestaande meetinstrumenten werd nagegaan en op basis daarvan werd een selectie gemaakt. De items die opgenomen werden in de vragenlijst werden beoogd betrouwbaar te zijn. De validiteit van de opgenomen items werd nagegaan in dit onderzoek aan de hand van een Delphi- procedure (Polit & Beck, 2010). De keuze van de items uit de bestaande meetinstrumenten vond plaats op basis van de gevonden literatuur. De items werden systematisch afgestemd op de gevonden 21

risicofactoren en risico- indicatoren bekomen uit de literatuurstudie alsook op basis van het verklarend model voor suïcidaal gedrag (van Heeringen, 2007). Dit met als hoofdreden dat, gezien de opgenomen meetinstrumenten ouder dan tien jaar zijn, aangetoond kan worden dat de opgenomen items uit de bestaande meetinstrumenten nog steeds een rol spelen bij het bepalen van het suïciderisico. Uiteindelijk werd beslist om enkele items uit bestaande meetinstrumenten op te nemen die voldoende scoren op betrouwbaarheid. Deze moesten een Cronbach s alpha hebben van minstens 0.75 (Polit & Beck, 2010). De items die opgenomen werden zijn via de Delphi procedure geëvalueerd op validiteit aan de hand van de methode van Lynn (1986). Tabel 4 geeft een overzicht van de opgenomen meetinstrumenten. Telkens worden de Cronbach s alpha en de opgenomen items weergegeven. Tabel 4: Overzicht opgenomen meetinstrumenten SELECTIE VAN BESTAANDE MEETSINTRUMENTEN Cronbach s alpha ( > r. 0.75) (Gregory, K.,2001) Scale for suicide ideation (Beck et al., 1979): r.0.84-0.89 o De wens om te sterven en de wens om te leven. o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. Scale for suicide ideation Worst (Beck et al., 1997): r.0.88 o De wens om te sterven en de wens om te leven. o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. 22

Vervolg tabel 4 Beck scale for suicide ideation (Beck et al., 1991): r. 0.87-0.97 o Incidentie van frequentie van eerdere suïcidepogingen. o De ernst van de intentie om te sterven in verband met de recentste suïcidepoging. o De wens om te sterven o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. Modified scale for suicide ideation (Beck et al., 1979): r. 0.87-0.94 o De intentie van de suïcidale gedachten. o De bekwaamheid om suïcide te plegen. o De bekwaamheid om te praten en te schrijven over de dood. Suicide probability scale (Cull & Gill, 1988): r.0.93 o Huidige suïcidale gedachten. o De mate van hopeloosheid. o Het hebben van een negatief zelfbeeld. o Aanwezigheid van vijandigheid ten opzicht van zichzelf. Positive and negative suicide ideation inventory (Osman et al., 1998): r. 0.80-0.93 o Positieve en negatieve gedachten met betrekking tot suïcidepogingen. Adult suicidal ideation questionnaire (Reynolds, 1991): r.0.96-0.98 o Nagaan van de frequentie van suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag. Suicide ideation scale (Rudd, 1989): r. 0.86 o Nagaan van de ernst en intensiteit van suïcide gedachten. Suicide intent scale (Beck et al., 1974): r.0.95 o Nagaan of er voorbereidingen getroffen werden. o Nagaan of er één of meer afscheidsbrieven geschreven werden. o Nagaan of er een behandeling plaatsvond binnen de geestelijke gezondheidszorg. Beck hopelessness scale (Beck & Steer, 1988): r.0.87-0.93 o Negatieve en positieve opvattingen over de toekomst. o Aan- of afwezigheid van een toekomstperspectief. 23

Vervolg tabel 4 Suicide behaviors questionnaire (Linehan, 1981): r.0.75 o Nagaan van de frequentie van de suïcidale gedachten. o Nagaan of men er met iemand over gesproken heeft. o Nagaan van de houding en verwachtingen ten opzichte van de suïcidepoging. o Nagaan of men er ooit aan gedacht heeft om suïcide te plegen. o Nagaan hoe groot de kans is dat men ooit een suïcidepoging onderneemt. Suicidal behaviors questionnaire revised (Linehan, 1996) : r.0.73-0.92 o Aan- of afwezigheid van de huidig, in de voorgeschiedenis of verwachtte suïcidaal gedrag en/of suïcidale gedachten. o De kans op overlijden bij een suïcidepoging in de toekomst. o Nagaan van de ernst van huidige plannen om suïcide te plegen. o Aanwezigheid van een concreet plan en gevaarlijke middelen. o Beschermende factoren zoals sociale steun. o Houdingen en opvattingen ten opzichte van suïcidaal gedrag. 3.3.2 Fase II: Ontwikkeling van de vragenlijst Een meetinstrument dient valide, betrouwbaar en haalbaar zijn. Bij de ontwikkeling van een meetinstrument dienen zoveel mogelijk relevante items opgesteld te worden. Deze kunnen later op basis van relevantie gereduceerd worden (DeVon et al, 2007). In dit onderzoek werd gekozen om een Delphi- procedure uit te voeren. Deze Delphiprocedure bestond uit twee fazen. In de eerste fase werden 60 vragen geformuleerd onderverdeeld in zes thema s. Tijdens de tweede fase werden deze gereduceerd tot 45 vragen onderverdeeld in zes thema s. De derde fase bestond uit het opstellen van de finale versie van de vragenlijst. In een volgend punt wordt deze Delphi- procedure uitgebreid beschreven. Er werd gekozen om verschillende soorten vragen te integreren. Er komen zowel open als gesloten vragen aan bod. Een groot deel van de vragen zijn gesloten vragen waarop er ja of nee moet geantwoord worden. De open vragen volgen op de gesloten vragen en dienen als verdere verduidelijking. Daarnaast werden meerkeuzevragen gesteld. Dit werd gedaan om een overzicht te geven zodat het invullen vlot kan verlopen. Om te 24

voorkomen dat er antwoordmogelijkheden te kort zijn, werd telkens een ruimte voorzien andere waar men een antwoord kan formuleren die niet weergegeven wordt (Sabbe et al., 2007). Uiteindelijk werden er 27 gesloten vragen, 8 open vragen en 5 meerkeuzevragen opgesteld. De thema s die bepalend zijn om het risico te bepalen, (1) suïcidale gedachten/ gedrag (huidig & voorgeschiedenis), (2) hopeloosheid, (3) impulsiviteit & (4) psychiatrische anamnese, werden in het begin geformuleerd. Indien het antwoord op deze vragen nee is, hoeft de vragenlijst niet verder ingevuld te worden. Indien er huidig geen suïcidale gedachten of gedrag aanwezig zijn, wordt er bevraagd of dit al dan niet het geval was in het verleden. Indien hier ook nee geantwoord wordt, kan de bevraging stopgezet worden. Gezien hier uit kan geconcludeerd worden dat er huidig geen suïciderisico is. Het bevragen van het risico op suïcide aan de hand van de vragenlijst mag zich niet beperken tot begin opname. Een negatief antwoord bij begin opname mag niet verhinderen dat er tijdens opname hierop geen aandacht meer gevestigd wordt en dat het risico op suïcide bijgevolg niet meer bevraagd wordt. De vragen werden opgesteld op basis van enkele specifieke regels die weergegeven worden in de literatuur. De vragen waren (1) objectief, (2) duidelijk en concreet, (3) eenduidig, (4) helder en eenvoudig, (5) enkelvoudig, (6) neutraal, (7) zo kort mogelijk, (8) antwoordmogelijkheden sloten elkaar uit (Sabbe et al., 2007). Het was een vereiste dat de vragen duidelijk waren, dat er geen moeilijk taalgebruik gebruikt wordt en dat er één vraag tegelijk gesteld wordt zodat de patiënt niet verward wordt. Het is de bedoeling dat de vragenlijst door alle hulpverleners en patiënten begrepen wordt. Dit is de reden waarom de term zelfmoord gebruikt wordt en niet suïcide. 3.3.3 Evaluatie van de inhoudsvaliditeit: Delphi- procedure 3.3.3.1 Delphi- procedure De Delphi- procedure wordt beschouwd als een groepscommunicatieproces dat zich richt op het voeren van onderzoek en overleg omtrent een specifiek onderwerp. Het heeft als doel informatie te verzamelen bij verschillende experten die na hun toestemming deelnemen aan het onderzoek (Powell, 2003). Hierbij is het belangrijk dat 25

er op het einde consensus bekomen wordt. Deze informatie bestaat uit meningen die gebaseerd zijn op een specifiek probleem. In dit onderzoek is dit het onderwerp risicofactoren en risico- indicatoren omtrent suïcide. In vergelijking met andere informatieverzamelende en analysetechnieken biedt de Delphi- techniek de kans om verscheidene processen te ondergaan. De verschillende processen laten toe dat de experts hun oorspronkelijke oordelen kunnen herevalueren aan de hand van informatie bekomen vanuit de voorgaande processen (Chia-chien et al., 2007). Een belangrijk voordeel bij de Delphi- procedure kan de anonimiteit zijn. De anonimiteit heeft als doel om dominante experts te reduceren. Hiermee kan voorkomen worden dat experts elkaar kunnen beïnvloeden of gaan samenwerken. Naast de anonimiteit is een consensus een belangrijk kenmerk van de Delphi- procedure. Het is de bedoeling dat het proces voortdurend wordt herhaald tot er een consensus bekomen wordt. In de literatuur is aangetoond dat drie rondes vaak voldoende zijn om de benodigde informatie te verzamelen en om een consensus te bereiken (Chia-chien et al., 2007). Een consensus komt tot stand wanneer de leden van een groep een overeenstemming hebben bereikt. Het geeft een gemiddelde verwachting van een groep weer (Polit & Beck, 2010). Bij deze Delphi- procedure wordt de methode van Lynn (1986) gehanteerd. Het panel bestaat uit tien experts. Er dienen per item minstens acht leden relevantie scoren opdat er consensus kan bereikt worden. Hierbij moet ieder item een inhoudsvaliditeit hebben van minstens 0.80. Tijdens de eerste ronde ontvangen de experts een open vragenlijst waarbij ze aan ieder item een score toekennen. Bij de tweede ronde ontvangt men terug een open vragenlijst waarbij er gevraagd wordt om de verschillende items te herzien. De items tijdens de tweede ronde zijn samengebracht door de onderzoekers op basis van de verzamelde informatie uit de eerste ronde. Gedurende de derde ronde ontvangen de experts terug een vragenlijst met verschillende items en een samenvatting van de verschillende beoordelingen. Ze worden gevraagd om hun beoordelingen te herzien of om hun redenen buiten de consensus aan te geven. Het doel van de derde ronde is een verdere stijging van de graad van de consensus in vergelijking met de tweede ronde. Indien er 26

reeds consensus bereikt is na de tweede ronde is een derde ronde niet vereist. Het aantal rondes die nodig zijn bij een Delphi- procedure hangt sterk af van de graad van consensus. Dit kan variëren van drie tot vijf rondes. Zoals eerder vermeld wordt vaak gestopt na drie rondes (Powell, 2003). De keuze van de juiste experts is van essentieel belang. De geschikte personen kiezen is de belangrijkste stap in het volledige proces omdat het direct aanleunt tot de kwaliteit van de verkregen resultaten. De keuze van de personen is afhankelijk van het onderwerp die behandeld wordt. In de literatuur zijn er geen exacte criteria opgenomen omtrent de selectie van Delphi- deelnemers. De deelnemers zijn geschikt als ze enigszins gerelateerde achtergrond en ervaringen hebben omtrent het doelonderwerp, een relevante bijdrage leveren en ze in staat zijn om hun voorafgaande beoordelingen te herzien met het oog om een consensus te bereiken. Het is eveneens een vereiste dat de deelnemers hoog opgeleid zijn en over voldoende kennis beschikken over het onderwerp (Chia-chien et al., 2007). Een aantal van tien tot vijftien experts zijn voldoende. Indien het aantal experts te klein is, kunnen deze personen niet beschouwd worden als representatieve beoordeling. Als de steekproefgrootte te groot is, bestaat er een groot risico tot een lage responspercentage en de verplichting om grote ruimte te bieden om antwoord te geven. Wat de tijdsduur betreft, voor het antwoorden, wordt voorkeur gegeven aan een maximum van twee weken (Chia-chien et al., 2007). Indien er gekozen wordt om een totaal van tien experts te selecteren wordt er in de literatuur weergegeven dat het vereist is dat 80 procent een score van drie (relevant) of een score van vier (zeer relevant) moet toekennen op een vier punt-likertschaal (Lynn, 1986). 3.3.3.2 Evaluatie van inhoudsvaliditeit De inhoudsvaliditeit werd geëvalueerd via een Delphi- procedure. Deze methode is gebaseerd op subjectieve beoordelingen van deskundigen. De reden dat het gebaseerd is op subjectieve beoordelingen komt doordat er geen bestaande objectieve methoden voor handen zijn (Polit & Beck, 2010). Een valide instrument meet wat het beoogt te meten. Het dient wetenschappelijk onderbouwd te zijn waarbij relevante indicatoren en 27

factoren opgenomen worden met als doel de risicogroep te bepalen (DeVon et al., 2007). In dit onderzoek is dit het suïciderisico bij patiënten opgenomen op een PAAZafdeling. In de literatuur wordt aanbevolen om een combinatie van een meetinstrument en een klinische blik te gebruiken voor de inschatting van het risico (Polit & Beck, 2010). Om de validiteit te onderzoeken, werd de inhoudsvaliditeit geëvalueerd aan de hand van een Delphi- procedure. Dit gebeurde aan de hand van een Delphi- procedure gezien de inhoudsvaliditeit niet kan berekend worden aan de hand van numerieke maten en dus in samenwerking moet gebeuren met experts in dit vakgebied. De inhoudsvaliditeit is de mate waarin het volledige inhoudsdomein wordt gedekt door het meetinstrument (DeVon et al., 2007). De vragenlijst moest in dit onderzoek de risicofactoren en risicoindicatoren met betrekking tot suïcide op een adequate wijze omvatten. De experts ontvingen een persoonlijke e-mail met de vraag of men bereid is om deel te nemen aan dit onderzoek. Dit werd gedaan aan de hand van een uitnodigende brief die opgesteld werd in samenspraak met de promotor van dit onderzoek en goedgekeurd werd door het ethisch comité van het universitair ziekenhuis Gent. Na akkoord tot deelname aan het onderzoek, werd aan iedere expert een e-mail verstuurd met een werkbestand waar men de vragenlijst kon beoordelen aan de hand van een vierpunt- Likertschaal en waar men eventuele aanvullingen kon formuleren. De experts dienden iedere vraag te evalueren op relevantie aan de hand van een vierpunt- Likertschaal: (1) helemaal niet relevant, (2) niet relevant, (3) relevant en (4) zeer relevant. Er werd tevens ruimte voorzien waar de experts opmerkingen konden weergeven over de formulering van de vragen. Een Likertschaal is een methode om moeilijk te kwantificeren gegevens toch te kunnen ondervragen en te kunnen voorzien van een ordinaal meetniveau. De Likertschaal bevat verschillende stellingen over een bepaald item, waarover de respondent zijn mate van instemming kan geven (Polit & Beck, 2010). In dit onderzoek wordt per vraag aan de experts bevraagd in hoeverre men iedere vraag relevant vindt. De meest gebruikte antwoordschalen zijn de vijf- en zevenpunt Likertschalen. Doch zijn er veel tegenstrijdigheden in de literatuur. De auteurs verschillen sterk van mening wat 28

betreft het aantal schalen. Er worden in verscheidene onderzoeken zowel even als oneven schalen gebruikt (Polit & Beck, 2010). Een vijfpunt- Likertschaal is de meest voorkomende antwoordschaal en heeft als voordeel dat de experts minder vaak geneigd zijn om te kiezen voor uitersten zoals helemaal niet relevant en zeer relevant. Het zou ten opzichte van een zevenpunt- Likertschaal, dat tevens veel voorkomt, beter te begrijpen zijn. Een nadeel hierbij is dat een vijf- en zevenpunt- Likertschaal voor de experts onoverzichtelijk en verwarrend kunnen zijn. Een voordeel hierbij is wel dat er meer spreiding in de data verkregen wordt en er een meer genuanceerd beeld van de resultaten verkregen wordt (Polit & Beck, 2010). In dit onderzoek werd gekozen om te werken met een vierpunt- Likertschaal omwille van volgende redenen. Ten eerste om de experts te dwingen om een keuze te maken. Nadeel hiervan is dat er een weinig genuanceerd beeld geeft van de resultaten. Ten tweede wordt voorkomen dat er te vaak neutraal geantwoord wordt. Het was van essentieel belang dat de experts een standpunt gingen innemen en duidelijk weergaven wat relevant en niet relevant was met betrekking tot het suïciderisico zodat alle relevante items zeker opgenomen werden. Ten derde is er in de literatuur geen eenduidigheid welke soort schaal het meest betrouwbaar is. Het is wel een vereiste om voor alle items dezelfde soort schaal te hanteren (Polit & Beck, 2010). Ten vierde werden geen persoonlijke vragen gesteld waardoor het mogelijk was om de experts te dwingen om een keuze te maken. Indien persoonlijke vragen bevraagd zouden worden zou er geopteerd worden om een vijf- of zevenpunt Likertschaal te hanteren. Het is ethisch niet verantwoord om geen antwoordvrijheid te voorzien voor de respondenten alsook zou er een grote kans zijn op drop- out (Polit & Beck, 2010). 3.4 Data-analyse Om de mate van overeenkomst tussen de experts met betrekking tot relevantie van de vragen te kwantificeren, werd per vraag de inhoudsvaliditeit of content validity index (CVI) berekend (Lynn, 1986). De uiteindelijke beoordeling van de inhoud werd aan de hand van de methode van Lynn (1986) toegepast. Deze methode maakt het mogelijk om te bepalen of iedere vraag al dan niet als valide kan beschouwd worden. Er werd een 29

afweging gemaakt tussen het aantal experts die de vraag relevant vonden en de experts die de vraag niet relevant vonden. Volgens Lynn (1986) moeten er bijvoorbeeld bij tien experts minstens acht experts het item volledig relevant vinden (zie figuur 9). Figuur 9: Methode van Lynn (1986) De vragen werden gedurende twee fazen voorgelegd ter beoordeling op hun inhoudsvaliditeit. Dit expertpanel bestond uit tien klinische experts vanuit verschillende vakgebieden. Iedere vraag werd beoordeeld door iedere expert op een vierpunt- Likertschaal op de mate van relevantie. In de eerste fase voldeden 45 vragen aan de criteria van Lynn (1986). Vijftien vragen haalden de norm niet en werden weggelaten. Tijdens de tweede fase scoorden alle vragen voldoende op relevantie. Tijdens de derde fase werd een finale versie opgemaakt van de vragenlijst. Hierbij werd er rekening gehouden met de aanbevelingen van alle experts. Na overleg met beide promotoren van dit onderzoek werd deze finale versie ontwikkeld. Deze bestond uit 40 vragen en 6 items. Na iedere ronde werd een overzicht gemaakt van de verschillende beoordelingen en werd de vragenlijst aangevuld waar nodig Deze scores en aanvullingen werden na elke ronde gebundeld en werden na overleg met de promotors tot een nieuw werkdocument omgezet. Na twee rondes werd consensus bekomen. Er werd nog een derde fase voorzien waar er overleg was samen met beide promotoren om de vragenlijst aan te passen tot de finale versie. 30

De verwerking van de gegevens gebeurde door statistische verwerking met het programma statistical package for the social sciences (SPPS 20). De beschrijvende statistiek wordt door middel van het gemiddelde, mediaan en standaarddeviatie gegeven. In alle fasen werd de beoordeling van de inhoud aan de hand van de methode van Lynn (1986) toegepast. Dit werd gedaan door het berekenen van de CVI. De CVI is een afweging tussen het aantal experts die de vraag zeer relevant of relevant vonden ten opzichte van het totaal aantal deelnemende experts. Aangezien er tien experts zijn moeten er volgens Lynn (1986) minstens acht experts een item zeer relevant of relevant scoren. Het gemiddelde, de mediaan en de standaarddeviatie werden berekend om de sterkte van relevantie weer te geven. De items moesten een gemiddelde hebben van minimum 2.6 om relevant te kunnen zijn. Items met een hoog gemiddelde en tevens een hoge CVI waren vragen die sterk op relevantie scoorden. Het gemiddelde, de mediaan en de standaarddeviatie werden tevens weergegeven om onderscheid te kunnen maken tussen vragen met een score van overwegend relevant en vragen met een score van overwegend zeer relevant. Een CVI lager dan 0.80 stuurde aan op het aanpassen of verwijderen van de vraag (Lynn, 1986). In figuur 9 wordt de proportie van experts (boven de lijn) van wie het akkoord nodig is om een inhoudsvaliditeit te bekomen boven het 0.05 niveau van significantie weergegeven (Lynn, 1986). De resultaten van beide Delphi- fasen op gebied van CVI worden uiteengezet in het deel rond de resultaten. 3.5 Procedure De medewerking van de experts werd bekomen na een uitnodiging via e-mail (zie bijlage 1). Er werd op voorhand een uitnodigende brief opgesteld die goedgekeurd werd door het ethisch comité van universiteit Gent. Dit werd naar alle deelnemers afzonderlijk gemaild zodat men niet kon weten wie er nog aan het onderzoek deelneemt. Dit werd gedaan om de anonimiteit te bewaken met als doel dominante experts te reduceren en tevens te voorkomen dat experts elkaar gaan beïnvloeden of samenwerken (Chia-chien et al., 2007). Bij iedere fase werd een versie van de vragenlijst gemaild aan alle deelnemers. Er werd uitgelegd hoe men de vragenlijst moest scoren via een vierpunt- punt Likertschaal (zie bijlage 2 en bijlage 3). 31

3.5 Ethische overwegingen Er werd een goedkeuring aangevraagd en verkregen bij het Centraal Ethisch Comité van UZ Gent (zie bijlage 4). De deelnemers aan het onderzoek kregen vooraf een uitnodigende brief, welke hen uitnodigde tot deelname aan het onderzoek. Dit onderzoek betrof geen interventie waarbij de levenssfeer of privacy van de deelnemers een basis vormt voor onderzoek. Het onderzoek behoefde met andere woorden geen vertrouwelijke informatie van de deelnemers (Polit & Beck, 2010). De deelname tot het onderzoek was op vrijwillige basis en terugtrekking uit deze studie was op ieder moment mogelijk, zonder enig gevolg op de onderlinge samenwerking. Dit werd ook duidelijk gecommuniceerd aan de deelnemers via de uitnodigende brief. 3.6 Haalbaarheid Een meetinstrument is haalbaar indien het snel en gemakkelijk in gebruik is voor het opsporen van het suïciderisico. Het gebruik van meetinstrumenten binnen de psychiatrie wordt aanbevolen. Doch worden deze vaak niet of beperkt gebruikt (Willem, 2004). Indien men een meetinstrument wil gebruiken, wordt men vaak geconfronteerd met het feit dat deze niet bruikbaar of hanteerbaar is of dat er van één meetinstrument verschillende versies bestaan en men niet weet welke te gebruiken (Willem, 2004). Willem (2004) stelt dat er een grote behoefte is aan deskundige, praktische en compacte informatie. De vragenlijst bestaat uit 40 vragen. De vragenlijst is zo opgesteld dat er telkens aantekeningen zijn wanneer men vragen mag overslaan of wanneer de bevraging mag gestopt worden. Het zijn grotendeels gesloten vragen waar er ja of nee moet op beantwoord worden wat tijdbesparend kan zijn voor de hulpverleners. Het is belangrijk om stil te staan bij de haalbaarheid van een meetinstrument. Het moet praktisch haalbaar zijn in de praktijk. Om dit te kunnen garanderen en om deze vragenlijst af te stemmen op de verschillende afdelingen zoals eenheid voor psychiatrische spoedinterventies en een behandelafdeling wordt een vervolgonderzoek opgestart (juli 2013) die de implementatie zal doen van dit meetinstrument. 32

4. RESULTATEN In dit deel worden de resultaten weergegeven per component. Bij iedere vraag wordt het aantal weergegeven van de experts die het al dan niet relevant vonden. Alsook werd telkens de CVI berekend. Zoals eerder vermeld werd de methode van Lynn (1986) gehanteerd bij de analyse van de resultaten. De resultaten werden ingevoerd in het statistisch programma SPSS (statistics 20). Om de mate van overeenkomst tussen de experts met betrekking tot relevantie van de vragen te kwantificeren, werd per vraag de Content Validity Index (CVI) berekend (Lynn, 1986). De vragen die een score 1 (helemaal niet relevant) en 2 (niet relevant) kregen een score van 0 in SPPS en werden opgenomen als niet relevant. De vragen die een score 3 (relevant) en 4 (zeer relevant) kregen in SPSS een score 1 en werden opgenomen als relevant. Om alsnog onderscheid te kunnen maken tussen vragen die overwegend een score gekregen hebben van zeer relevant of helemaal niet relevant werd het gemiddelde, de mediaan en de standaarddeviatie berekend om het onderscheid te kunnen maken. De uiteindelijke beoordeling van de inhoud werd aan de hand van de methode van Lynn (1986) toegepast, deze methode maakt het mogelijk om te bepalen of iedere vraag al dan niet als valide kan beschouwd worden. Er werd een afweging gemaakt tussen het aantal experts die de vraag relevant vonden en de experts die het niet relevant vonden. Volgens Lynn (1986) moeten er bij tien experts minstens acht experts het item relevant of helemaal relevant vinden. In onderstaande tabellen (tabel 5 t.e.m. tabel 52) worden de cijfers als een overzicht weergegeven van de aanpassingen die per fase en per item gebeurd zijn. De vragen waarnaar wordt verwezen in de tabellen, staan in bijlage 2 voor fase I en in bijlage 3 voor fase II. 33

4.1 Resultaten fase I 4.1.1 Item 1: Suïcidale gedachten / gedrag (huidig & voorgeschiedenis) Tabel 5: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAAG1 VRAAG2 VRAAG3 VRAAG4 VRAAG5 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,4000 3,5000 3,9000 3,4000 3,4000 Median 3,5000 4,0000 4,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,69921,70711,31623,69921,69921 Tabel 6: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAGEN Aantal (n) experten Aantal (n) experten CVI item relevant item niet relevant Vraag 1 9 1 0.90 Vraag 2 9 1 0.90 Vraag 3 10 0 1.00 Vraag 4 9 1 0.90 Vraag 5 9 1 0.90 Tabel 7: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAAG6 VRAAG7 VRAAG8 VRAAG9 VRAAG10 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,1000 3,6000 3,6000 3,6000 3,5000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation,87560,69921,69921,51640,70711 Tabel 8: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 6 8 2 0.80 Vraag 7 9 1 0.90 Vraag 8 9 1 0.90 Vraag 9 10 0 1.00 Vraag 10 9 1 0.90 34

Tabel 9: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAAG11 VRAAG12 VRAAG13 VRAAG14 VRAAG15 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,1000 3,5000 3,0000 3,8000 3,5000 Median 3,5000 3,5000 3,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation 1,10050,52705,81650,42164,84984 Tabel 10: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 11 7 3 0.70 Vraag 12 10 0 0.90 Vraag 13 7 3 0.80 Vraag 14 10 0 1.00 Vraag 15 8 2 0.80 Tabel 11: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 16 en vraag 17 VRAAG16 VRAAG17 N Valid 10 10 Missing 0 0 Mean 3,2000 3,1000 Median 4,0000 3,5000 Std. Deviation 1,13529 1,10050 Tabel 12: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 16 en vraag 17 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 16 7 3 0.70 Vraag 17 7 3 0.70 35

4.1.2 Item 2: Hopeloosheid Tabel 13: Item 2 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 18 t.e.m. vraag 20 VRAAG18 VRAAG19 VRAAG20 Valid 10 10 10 N Missing 0 0 0 Mean 3,7000 3,2000 3,3000 Median 4,0000 3,5000 3,0000 Std. Deviation,48305,91894,67495 Tabel 14: Item 2 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 18 t.e.m. vraag 20 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 18 10 0 1.00 Vraag 19 7 3 0.70 Vraag 20 9 1 0.90 4.1.3 Item 3: Impulsiviteit Tabel 15: Item 3 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 21 en vraag 22 VRAAG21 VRAAG22 N Valid 10 10 Missing 0 0 Mean 3,3000 3,0000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation,67495,81650 Tabel 16: Item 3 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 21 en vraag 22 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 21 9 1 0.90 Vraag 22 7 3 0.70 36

4.1.4 Item 4: Psychiatrische anamnese Tabel 17: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 23 t.e.m. vraag 27 VRAAG23 VRAAG24 VRAAG25 VRAAG26 VRAAG27 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,4000 3,3000 3,3000 3,1000 3,2000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 4,0000 Std. Deviation 1,07497 1,25167 1,25167 1,19722 1,22927 Tabel 18: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 23 t.e.m. vraag 27 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 23 8 2 0.80 Vraag 24 8 2 0.80 Vraag 25 8 2 0.80 Vraag 26 8 2 0.80 Vraag 27 8 2 0.80 Tabel 19: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 28 t.e.m. vraag 32 VRAAG28 VRAAG29 VRAAG30 VRAAG31 VRAAG32 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,0000 3,0000 3,1000 3,1000 2,8000 Median 3,0000 3,0000 3,5000 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,15470 1,15470 1,19722,99443 1,03280 Tabel 20: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 28 t.e.m. vraag 32 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 28 8 2 0.80 Vraag 29 8 2 0.80 Vraag 30 8 2 0.80 Vraag 31 8 2 0.80 Vraag 32 5 5 0.50 37

Tabel 21: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 33 t.e.m. vraag 37 VRAAG33 VRAAG34 VRAAG35 VRAAG36 VRAAG37 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 2,5000 3,0000 2,7000 2,4000 2,9000 Median 2,5000 3,0000 3,0000 2,0000 3,0000 Std. Deviation 1,08012 1,05409 1,15950 1,07497 1,10050 Tabel 22: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 33 t.e.m. vraag 37 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 33 6 4 0.60 Vraag 34 7 3 0.70 Vraag 35 5 5 0.50 Vraag 36 4 6 0.40 Vraag 37 9 1 0.90 Tabel 23: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 38 en vraag 39 VRAAG38 VRAAG39 Valid 10 10 N Missing 0 0 Mean 2,8000 2,9000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,03280 1,19722 Tabel 24: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 38 en vraag 39 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 38 6 4 0.60 Vraag 39 7 3 0.70 38

4.1.5 Item 5: Sociale anamnese Tabel 25: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 40 t.e.m. vraag 45 VRAAG40 VRAAG41 VRAAG42 VRAAG43 VRAAG44 VRAAG45 Valid 10 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 3,7000 3,4000 3,3000 3,3000 3,3000 2,4000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 2,0000 Std. Deviation,48305 1,07497 1,05935 1,05935,94868 1,07497 Tabel 26: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 40 t.e.m. vraag 45 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 40 10 0 1.00 Vraag 41 9 1 0.90 Vraag 42 8 2 0.80 Vraag 43 8 2 0.80 Vraag 44 9 1 0.90 Vraag 45 4 6 0.40 Tabel 27: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 46 t.e.m. vraag 51 VRAAG46 VRAAG47 VRAAG48 VRAAG49 VRAAG50 VRAAG51 N Valid 10 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 2,7000 3,4000 3,3000 3,3000 3,2000 3,1000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation 1,15950,96609 1,05935 1,05935 1,03280 1,10050 Tabel 28: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 46 t.e.m. vraag 51 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 46 6 4 0.60 Vraag 47 9 1 0.90 Vraag 48 8 2 0.80 Vraag 49 8 2 0.80 Vraag 50 7 3 0.70 Vraag 51 8 2 0.80 39

Tabel 29: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 52 t.e.m. vraag 54 VRAAG52 VRAAG53 VRAAG54 Valid 10 10 10 N Missing 0 0 0 Mean 2,9000 3,3000 3,3000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation 1,10050 1,05935 1,05935 Tabel 30: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 52 t.e.m. vraag 54 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 52 8 2 0.80 Vraag 53 8 2 0.80 Vraag 54 8 2 0.80 4.1.6 Item 6: Fysieke anamnese Tabel 31: Item 6 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 55 t.e.m. vraag 60 VRAAG55 VRAAG56 VRAAG57 VRAAG58 VRAAG59 VRAAG60 N Valid 10 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 3,0000 2,9000 2,8000 2,5000 2,8000 2,6000 Median 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,15470 1,10050 1,03280,97183 1,13529 1,07497 Tabel 32: Item 6 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 55 t.e.m. vraag 60 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 55 8 2 0.80 Vraag 56 8 2 0.80 Vraag 57 8 2 0.80 Vraag 58 6 4 0.60 Vraag 59 7 3 0.70 Vraag 60 6 4 0.60 40

4.1.7 Overzicht wijzigingen vragenlijst na fase I ALGEMENE AANPASSING De vragen rond zelfverwonding werden volledig weggelaten wegens onvoldoende score op relevantie: CVI <0.80 (Lynn, 1986) Dit ging om de volgende vragen: Vraag 32: Hoe verwondt u zichzelf? (snijden, bijten, krassen, verbranden,) Vraag 33: Bent u daarvoor in behandeling? Vraag 34: Heeft u in het verleden uzelf verwondt? Vraag 35: Methode? (snijden, bijten, krassen, verbranden,) Vraag 36: Bent u daarvoor behandeld? Huisarts + vertrouwenspersoon werden toegevoegd aan de algemene gegevens. Item impulsiviteit: vragen werden anders geformuleerd. Item hopeloosheid: vragen werden anders geformuleerd. Bekwaamheid om suïcide te ondernemen wordt nagegaan: toevoeging van de vraag Ziet u uzelf in staat een einde aan je leven te maken? AANPASSING PER ITEM Algemene gegevens: o Vertrouwenspersoon: o Huisarts: Ja, naam + telefoonnummer: Nee Ja, naam + telefoonnummer: Nee 41

Item 1: Suïcidale gedachten/ gedrag (huidig en voorgeschiedenis) Deze vragen werden aan dit item toegevoegd: o Wat is voor u aantrekkelijker: de gedachte om te blijven leven of om te sterven? o Wat maakt het dat u aan zelfdoding denkt? i.p.v. Wat zijn de motieven van de gedachte? o Hoe vaak denkt u aan zelfmoord? Af en toe? Dagelijks? Voortdurend? o Ziet u uzelf in staat een einde aan je leven te maken? o Welke hulp heeft u toen ervaren(familie, omgeving, medisch, psychisch..)? (na eerdere suïcidepoging) o Heeft u middelen thuis? ( Gevaarlijke voorwerpen vb.: medicatie, vuurwapen, koord,) Item 2: Hopeloosheid De vragen uit dit item werden anders geformuleerd tot volgende vragen: o Heeft u het gevoel dat er geen andere uitweg meer voor u is? o Heeft u nog hoop dat het zal beteren in de toekomst? o Heeft u het gevoel dat u nog op iemand kan terugvallen? Item 3: Impulsiviteit De vragen uit dit item werden anders geformuleerd tot volgende vragen: o Bent u bang om uzelf iets aan te doen? o Heeft u zelfmoordgedachten die u niet onder controle kan krijgen? Vluchtige gedachten, heldere beelden of nachtmerries over zelfmoord? Item 4: Psychiatrische anamnese Deze vragen werden aan dit item toegevoegd: o Is er sprake van depressieve kenmerken? 42

o Ervaart u schuldgevoelens? (ten opzichte van kinderen? Partner? Collega s? ) o Hoe is uw slaappatroon? (Inslapen? Doorslapen? Slaapmedicatie?) Nachtmerries over de dood? o Is er sprake van middelenmisbruik? (drugs, alcohol) Item 5: Sociale anamnese Deze vragen werden aan dit item toegevoegd: o Bij wie kan u terecht voor steun in uw directe omgeving? Deze vraag werd verwijderd: o Heeft u een religieuze beleving? (Katholiek, Jood, Moslim, ) Item 6: Fysische anamnese Deze vragen werden aan dit item toegevoegd: o Welke impact brengt deze aandoening met zich mee voor u? o Hoeveel pijn ervaart u hierbij (Lichamelijke pijn? Psychische pijn?) (pijnscore om verder te exploreren) 43

4.2 Resultaten fase II 4.2.1 Item 1: Suïcidale gedachten / gedrag (huidig & voorgeschiedenis) Tabel 33: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAAG1 VRAAG2 VRAAG3 VRAAG4 VRAAG5 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,3000 3,5000 3,7000 2,9000 3,6000 Median 3,0000 3,5000 4,0000 3,0000 4,0000 Std. Deviation,67495,52705,67495,87560,51640 Tabel 34: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 1 9 1 0.90 Vraag 2 10 0 1.00 Vraag 3 9 1 0.90 Vraag 4 8 2 0.80 Vraag 5 10 0 1.00 Tabel 35: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAAG6 VRAAG7 VRAAG8 VRAAG9 VRAAG10 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,7000 3,0000 3,5000 3,6000 3,5000 Median 4,0000 3,0000 3,5000 4,0000 3,5000 Std. Deviation,48305,66667,52705,51640,52705 Tabel 36: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 6 t.e.m. vraag 10 n experten n experten CVI VRAGEN Item relevant Item niet relevant Vraag 6 10 0 1.00 Vraag 7 8 2 0.80 Vraag 8 10 0 1.00 Vraag 9 10 0 1.00 Vraag 10 10 0 1.00 44

Tabel 37: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAAG11 VRAAG12 VRAAG13 VRAAG14 VRAAG15 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,7000 3,2000 3,3000 3,4000 Median 4,0000 4,0000 3,0000 3,0000 3,0000 Std. Deviation,51640,48305,78881,67495,51640 Tabel 38: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 11 10 0 1.00 Vraag 12 10 0 1.00 Vraag 13 8 2 0.80 Vraag 14 9 1 0.90 Vraag 15 10 0 1.00 Tabel 39: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 16 t.e.m. vraag 19 VRAAG16 VRAAG17 VRAAG18 VRAAG19 Valid 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,8000 3,7000 3,2000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 3,0000 Std. Deviation,69921,42164,48305,63246 Tabel 40: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 16 t.e.m. vraag 19 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 16 9 1 0.90 Vraag 17 10 0 1.00 Vraag 18 10 0 1.00 Vraag 19 9 1 0.90 45

4.2.2 Item 2: Hopeloosheid Tabel 41: Item 2 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 20 t.e.m. vraag 22 VRAAG20 VRAAG21 VRAAG22 Valid 10 10 10 N Missing 1 1 1 Mean 3,4000 3,7000 3,4000 Median 4,0000 4,0000 3,5000 Std. Deviation,84327,48305,69921 Tabel 42: Item 2 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 20 t.e.m. vraag 22 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 20 8 2 0.80 Vraag 21 10 0 1.00 Vraag 22 9 1 0.90 4.2.3 Item 3: Impulsiviteit Tabel 43: Item 3 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 23 en vraag 24 VRAAG23 VRAAG24 Valid 10 10 N Missing 1 1 Mean 3,2000 3,4000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation,78881,51640 Tabel 44: Item 3 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 23 en vraag 24 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 23 8 2 0.80 Vraag 24 10 0 1.00 46

4.2.4 Item 4: Psychiatrische anamnese Tabel 45: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 25 t.e.m. vraag 29 VRAAG25 VRAAG26 VRAAG27 VRAAG28 VRAAG29 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,5000 3,6000 3,3000 3,0000 3,0000 Median 3,5000 4,0000 3,5000 3,0000 3,0000 Std. Deviation,52705,51640,82327,66667,66667 Tabel 46: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 25 t.e.m. vraag 29 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 25 10 0 1.00 Vraag 26 10 0 1.00 Vraag 27 8 2 0.80 Vraag 28 8 2 0.80 Vraag 29 8 2 0.80 Tabel 47: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 30 t.e.m. vraag 34 VRAAG30 VRAAG31 VRAAG32 VRAAG33 VRAAG34 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,3000 3,1000 3,3000 3,4000 Median 4,0000 3,0000 3,0000 3,0000 4,0000 Std. Deviation,51640,67495,73786,67495,84327 Tabel 48: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 30 t.e.m. vraag 34 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 30 10 0 1.00 Vraag 31 9 1 0.90 Vraag 32 8 2 0.80 Vraag 33 9 1 0.90 Vraag 34 8 2 0.80 47

4.2.5 Item 5: Sociale anamnese Tabel 49: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 35 t.e.m. vraag 40 VRAAG35 VRAAG36 VRAAG37 VRAAG38 VRAAG39 VRAAG40 N Valid 10 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 1 Mean 3,2000 3,8000 3,7000 3,2000 3,4000 3,3000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 3,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,78881,42164,48305,78881,69921,82327 Tabel 50: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 35 t.e.m. vraag 40 VRAAG n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 35 8 2 0.80 Vraag 36 10 0 1.00 Vraag 37 10 0 1.00 Vraag 38 8 2 0.80 Vraag 39 9 1 0.90 Vraag 40 8 2 0.80 4.2.6 Item 6: Fysieke anamnese Tabel 51: Item 6 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 41 t.e.m. vraag 45 VRAAG41 VRAAG42 VRAAG43 VRAAG44 VRAAG45 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,2000 3,1000 3,2000 3,3000 3,4000 Median 3,0000 3,0000 3,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,78881,99443,78881,82327,69921 Tabel 52: Item 6 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 41 t.e.m. vraag 45 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 41 8 2 0.80 Vraag 42 8 2 0.80 Vraag 43 8 2 0.80 Vraag 44 8 2 0.80 Vraag 45 9 1 0.90 48

4.3 Finale versie van de vragenlijst De finale versie bestaat uit een totaal van 40 vragen en 6 items (zie bijlage 6). Deze vragen scoorden voldoende op relevantie en hadden een CVI score van minstens 0.80. Deze vragenlijst kwam tot stand aan de hand van verschillende fasen beschreven door Mishel (1998). Het is de bedoeling dat deze ingevuld wordt samen met de patiënt. Indien er bij een bepaald antwoord moet overgegaan worden tot een andere vraag wordt hiernaar verwezen alsook wordt duidelijk weergegeven wanneer de bevraging stopgezet mag worden. Na het bevragen dient de behandelende geneesheer deze als leidraad te gebruiken bij het vellen van het klinisch oordeel om zo het behandelbeleid uit te stippelen. 5. DISCUSSIE Gezien wereldwijd jaarlijks 1 miljoen mensen suïcide pleegt en suïcide daarmee de tiende belangrijkste doodsoorzaak is in de wereld is het belangrijk dat hierop aandacht wordt gevestigd (Hawton & Van Heeringen 2009). In Vlaanderen vormt suïcide tevens een groot probleem. Er sterven jaarlijks ongeveer 1000 mensen aan suïcide. Dit zijn bijna drie suïcides per dag (Vlaams Gewest, 2010). In de wetenschappelijke literatuur wordt weergegeven dat 66% van de patiënten, in de maand voor ze suïcide pleegden, contact opgenomen hebben met een hulpverlener (Herbert, 2005). In een recenter onderzoek van Michel et al. (2008) zou zelfs 75% van de patiënten contact hebben gehad met een hulpverlener. Door de hoge suïcidecijfers en het hoge percentage van de patiënten die in de maand voor ze suïcide pleegden, contact opgenomen hebben met een hulpverlener, werd deze masterproef opgezet met als doel een gevalideerde vragenlijst te ontwikkelen die een zo volledig mogelijk suïcide risico-inschatting verricht bij patiënten opgenomen op een PAAZ- afdeling. De eerste fase betrof de opbouw van de vragenlijst. Dit werd gedaan op basis van een systematische literatuurstudie, bestaande meetinstrumenten en het verklarend model voor suïcidaal gedrag (van Heeringen, 2007). Er bestaan reeds tal van meetinstrumenten die het suïciderisico beoordelen. Het grootste deel van de meetinstrumenten scoren ondermaats op validatie en betrouwbaarheid waardoor verder onderzoek vereist is. 49

Bovendien legden de opgenomen meetinstrumenten niet volledig de nadruk op de gevonden risicofactoren en risico-indicatoren met betrekking tot suïcide vanuit recente onderzoeken die opgenomen werden in de literatuurstudie. Bijvoorbeeld: aanwezigheid van eerder suïcidaal gedrag binnen de familie. Er bestaan tevens geen Nederlandstalige meetinstrumenten die het risico op suïcide gaan beoordelen. Daarop werd besloten om een nieuwe vragenlijst te ontwikkelen op basis van bestaande literatuur. Een eerste stap hierin was de identificatie van essentiële items omtrent het suïciderisico. Voor de ontwikkeling van de vragenlijst werden vragen geselecteerd uit de bestaande meetinstrumenten en de onderzoeken opgenomen tijdens de literatuurstudie, die relevant waren voor het beoogde resultaat. De vragen werden gedurende twee fazen voorgelegd ter beoordeling op hun inhoudsvaliditeit aan een samengesteld panel van klinische experts. Dit expertpanel bestond uit tien klinische experts vanuit verschillende vakgebieden. Iedere vraag werd beoordeeld door iedere expert op een vierpunt Likertschaal op hun inhoudsvaliditeit. In de eerste fase voldeden 45 vragen aan de criteria van Lynn (1986). Vijftien vragen haalden de norm niet en werden weggelaten. Tijdens de tweede fase scoorden alle vragen voldoende op relevantie. De derde fase van het onderzoek was ook de laatste fase. Tijdens deze fase werd een finale versie opgemaakt van de vragenlijst. Hierbij werd er rekening gehouden met de aanbevelingen van alle experts alsook de bestaande evidentie. De derde fase bestond uit het ontwikkelen van de finale fase. Deze bestond uit 40 vragen en zes thema s. De experts scoorden iedere vraag aan de hand van een vierpunt Likertschaal. Deze schaal dwingt de experts om een keuze te maken wat als gevolg heeft dat er een weinig genuanceerde weergave van de resultaten kan weergegeven worden in vergelijking met een vijfpunt- of zevenpunt Likertschaal. Een voordeel hierbij was dat alle experts hun standpunt innamen en het duidelijk werd welke vragen al dan niet relevant waren. Iedere expert kon vanuit zijn eigen unieke expertise een oordeel vellen over de vragen en kritische bedenkingen maken. De eerste fase van het onderzoek ging van start in december 2012 en duurde twee maand, wat een lange periode is in vergelijking met wat 50

er in de literatuur weergegeven wordt (Chia- chien et al., 2007). De tweede fase verliep vlotter dan de eerste fase en duurde twee weken. Een mogelijke reden is dat de experts vertrouwd waren met het onderzoek. Acht van de tien experts antwoordden op tijd. De kans op een lage responspercentage werd in acht genomen. Bij de aanvang van dit onderzoek was er slechts één expert die geen respons gaf. Deze expert werd dan vervangen door een ander expert met ongeveer hetzelfde profiel. Een sterke punt hierbij is dat de tien experts aan het volledige onderzoek hebben deelgenomen zodat drop-out afwezig was. Er werd geprobeerd om de anonimiteit te bewaken in die zin dat de experts niet van elkaar wisten dat ze deelnamen aan het onderzoek. Dit met de bedoeling dat ze elkaar niet gingen beïnvloeden in het toekennen van de scores en om dominante experts te reduceren. Doch is er bij stil gestaan dat dit niet volledig kon vermeden worden, gezien er experts zijn vanuit dezelfde instantie en er een reële kans bestaat dat er hierover gesproken werd. Een minpunt van de Delphi- procedure is dat dit tijdrovend kan zijn (Powell, 2003). In dit onderzoek is er consensus verkregen na twee fazen. In de literatuur beveelt men drie tot maximum vijf fazen aan (Chia- Chien et al., 2007). Indien er na een tweede ronde consensus bereikt is, dient een derde rond vaak om de consensus te versterken en worden er geen nieuwe items aan toegevoegd (Chia- Chien et al., 2007). In dit onderzoek werd besloten om te stoppen na de tweede fase omwille van de reeds bekomen hoge mate van consensus voor alle vragen. De experts kregen bij de tweede fase een samenvatting van wat er gewijzigd werd en van andere inzichten zodat ze de mogelijkheid hadden om hun mening/ inzicht te wijzigen. Op deze manier kreeg men de kans om hun opinie te verruimen of te wijzigen. Aangezien de ontwikkelde vragenlijst enkel door middel van de Delphi- procedure gevalideerd werd, moet rekening gehouden worden dat de kwaliteit zeer expertafhankelijk is en dat de steekproef hierbij een basis vormt (Powell, 2003). Hierdoor werd er veel aandacht besteed aan de opstelling van de experts panel. Het was van essentieel belang dat de experts over voldoende klinische expertise beschikten met betrekking tot dit onderwerp. Om de kwaliteit van de vragenlijst te waarborgen werd, 51

naast een goeie steekproef van experts, enkel vragen opgenomen die op evidentie gebaseerd zijn. Tenslotte kan gesteld worden dat er geen gouden standaard bestaat bij de risico inschatting van suïcide en dit gezien suïcide een complex probleem is. Het meetinstrument kan niet iedere suïcide voorkomen doch wordt via de vragenlijst hierop de aandacht gevestigd in de praktijk en wordt de behandeling hierop afgestemd. Iedere patiënt zou individueel benaderd en beoordeeld moeten worden. Een zorg op maat en een holistische visie zijn hier van essentieel belang. Hierbij kan een meetinstrumenten als hulpmiddel dienen bij het vellen van het klinisch oordeel (Willem, 2004). Om de bestaande meetinstrumenten te evalueren, verbeteren of ontwikkelen zouden er klinische studies kunnen plaatsvinden. Hierbij moet rekening gehouden worden dat dergelijke klinische studies gehinderd worden door methodologische en ethische aspecten. Er moet ook aandacht zijn voor de implementatie en evaluatie van de vragenlijst in de praktijk. Het is belangrijk dat hulpverleners bijgeschoold worden hierover zodat men de ernst ervan kan inzien en het risico zo goed mogelijk kan inschatten. Naast educatie is duidelijke communicatie en systematische evaluatie zeer belangrijk (Grol & Wensing, 2011). Het interdisciplinair werken is hierbij ook van essentieel belang. Niet alle items worden volledig geëxploreerd aan de hand van de verschillende vragen die gesteld worden. Hierdoor moet men bij een bepaald item waar er een groot risico blijkt te zijn deze verder gaan exploreren. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij het item hopeloosheid waarbij ook staat genoteerd dat men het verder kan bevragen aan de hand van de Beck hopelessness scale (zie bijlage 7) om zo een volledig beeld te verkrijgen. De Beck hopelessness scale is een betrouwbaar en veelgebruikt meetinstrument (Gregory, 2001). Dit kan eventueel gebeuren door iemand van de hulpverlening waarna de resultaten besproken kunnen worden binnen het interdisciplinair team. Zoals eerder vermeld is de aanpak sterk patiëntafhankelijk. 52

5.1 Limitaties Een minpunt van deze masterproef is dat de kwaliteit van de vragenlijst deels sterk afhankelijk is van de steekproef van de deelnemers. Een tweede minpunt is dat deze vragenlijst nog niet geïmplementeerd werd in de praktijk en er geen evaluatie plaatsvond. 5.2 Aanbevelingen Een vervolgonderzoek die de ontwikkelde vragenlijst implementeert zou gewenst zijn. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of de ontwikkelde vragenlijst hanteerbaar en bruikbaar is in de praktijk. 6. CONCLUSIE Suïcide is wereldwijd een groot gezondheidsprobleem. Preventieve aanpak is van essentieel belang. Om preventief te kunnen handelen moet men over voldoende kennis beschikken rond dit onderwerp. Hulpverleners moeten over voldoende inzicht beschikken rond psychopathologie en suïcidaliteit. Daarnaast moeten hulpverleners een gesprek kunnen voeren over suïcide, waarbij een goede risico- inschatting kan verricht worden. Het is belangrijk om te weten dat suïcide een samenhang is van verschillende risicofactoren die uiteindelijk tot suïcidaal gedrag kunnen leiden. Hierdoor dient er rekening gehouden worden met de verschillende risicofactoren. Huidige en eerdere suïcidale gedachten en gedrag, hopeloosheid en impulsiviteit hebben de grootste content validity index score en vormen hiermee een ernstig risicofactor. Hierbij bevestigd de Delphi- procedure de literatuurstudie waar deze drie factoren tevens het sterkste aan bod komen. Een vervolgonderzoek voor de implementatie van de vragenlijst wordt aangewezen. 53

Literatuurlijst Andriessen, K. (2006). On intention in the definition of suicide. Suicide and lifethreatening behavior, 37 (1), 5-13. Beck, A.T, Brown, G.K., & Steer, R.A. (1997). Psychometric Characteristics of the Scale for Suicide Ideation with psychiatric outpatients. Behavior Research and Therapy, 35 (11), 1039-1046. Beck, A. T., Kovacs, M., & Weissman, A. (1979). Assessment of suicidal intention: The scale for Suicide Ideation. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 47(2), 343-352. Beck, A. T., Schuyler, D., & Herman, I. (1974). Development of suicidal intent scales: The prediction of suicide. Bowie, MD: Charles Press. Beck, A. T., & Steer, R. A. (1991). Manual for the Beck Scale for Suicide Ideation. San Antonio, TX: Psychological Corporation. Beck, A. T., Steer, R.A., & Ranieri, W. (1988). Scale for Suicide Ideation: Psychometric properties of a self-report version. Journal of Clinical Psychology, 44 (4), 499-505. Chia-Chien, H. (2007). Practical Assessment Research & Evaluation: A peer-reviewed electronic Journal. Oklahoma State University, 10 (12), 1-7. Cull, J.G., & Gill, W.S. (1988). Suicide Probability Scale Manual. Los Angeles: Western Psychological Services. De Jaegere, E., Wittouck, C., Portzky, G., & van Heeringen, C. (2010). De epidemiologie in Vlaanderen: Jaarverslag 2009. Eenheid voor Zelfmoordonderzoek UGent. 54

DeVon, H.A., Block, M.E., Moyle-Wright, P., Ernst, D.M., Hayden, S.J., Lazzara, D.J., Savoy, S.M., & Kostas-Polston, E. (2007). A psychometric toolbox for testing validity and reliability. Journal of Nursing Scholarship, 39(2), 155-164. Fry, J. (2012). Suicide awareness and prevention training in a high security setting. Mental health practice, 15 (6), 25-31. Gibb, B., & Andover, M. (2006). Suicidal ideation and attitudes toward suicide. Suicide and life-threatening behavior, 36 (1), 12-18. Gillmore, J. M., & Carlyle, H. (2004). Suicide: A focus on primary care. Wisconsin Medical Journal, 103 (6), 88-92. Gregory, K. (2001). A Review of Suicide Assessment Measures for Intervention Research With Adults and Older Adults. University of Pennsylvania, 1-56. Grol, R., & Wensing, M. (2011). Implementatie: Effectieve verbetering van de patiëntenzorg. Amsterdam: Reed Business. Harris, E.C., & Barraclough, B. (1997). Suicide as on outcome for mental disorders. A meta- analysis. British Journal of Psychiatry, 170, 205-228. Hawton, K., & van Heeringen, K. (2002). The international handbook of suicide and attempted suicide. Chichester, Willey. Hawton, K., & van Heeringen, K. (2009). Suicide. The Lancet, 373, 1372-1381. Herbert, H. (2005). Suicide prevention strategies: A Systematic Review. JAMA, 294 (16), 2064-2074. Jobes, D. A., Jacoby, A. M., Cilbolic, P., & Hustead, L.A.T. (1997). Assessment and treatment of suicidal clients in a university counseling center. Journal of Counseling Psychology, 44 (4), 368-377. 55

Jordan, J., & Mclntosh, J. (2011). Grief after Suicide: Understanding the consequences and caring for the bereaved. New York: Routledge. King, C., & Merchant, C. (2008). Social and interpersonal factors relating to adolescent suicidality: A review of the literature. Archives of Suicide Research, 12, 181-196. Linehan, M.M. (1981). Suicidal behaviors questionnaire. University of Washington, Seattle, Washington. Linehan, M.M. (1996). Suicidal behaviors questionnaire. Departement of Psychology University of Washington, Seattle, Washington. Lynn, M. (1986). Determination and quantification of content validity. Nursing Research, 35(6), 382-385. Mann, J.J., Apter, A., & Bertolote, J. (2005). Suicide prevention strategies: A systematic review. JAMA, 294, 2064-2074. Michel, K., Hawton, K., & van Heeringen, K. (2008). Suicide prevention in primary care. John Wiley & Sons, 38. Mishel, M. H. (1998). Methodological studies: instrument development. In: Brink., P.J., & Wood, M.J (Eds.), Advanced design in nursing research (pp.235-282). California: Sage Publications. Osman, A., Gutierrez, P.M., Kopper, B. A., Barrios, F.X., & Chiros, C.E. (1998). The Positive and Negative Suicide Ideation Inventory : Development and validation. Psychological Reports, 82, 783-793. Paterson, B., & Dowding, D. (2008). Managing the risk of suicide in acute psychiatric inpatients: a clinical judgment analysis of staff predictions of imminent suicide risk. Journal of mental health, 17 (4), 410-423. 56

Polit, D. F., & Beck, C. T. (2010). Nursing Research: Appraising Evidence for Nursing Practice. Wolters Kluwer, Seventh Edition. Pompili, M., & Tatarelli, R. (2011). Suicide attempters in the emergency department before hospitalization in a psychiatric ward. Perspectives in psychiatric care, 47, 23-24. Portzky, G., Audenaert, K., & van Heeringen, K. (2009). Psychosocial and psychiatric factors associated with adolescent suicide: A case-control psychological autopsy study. Journal of Adolescence, 32, 849-862 Portzky, G., Van Autreve, S., & van Heeringen, C. (2010). Suïcidaal gedrag: Epidemiologie en risicofactoren. Huisarts Nu, 39, 12-34. Portzky, G., & van Heeringen, K. (2002). Het stillen van de pijn: Over de preventie van suïcide. Kluwer. Powell, C. (2003). The Delphi technique: myths and realities. Journal of Advanced Nursing, 41, 376-382. Prasko, J., Diveky, T., Grambal, A., & Latalova, K. (2010). Suicidal patients. Biomed Pap Med Fac Univ Palacky Olomouc Czech Repub, 154 (3), 265-274. Reynders, A., van Heeringen, C., De Maeseneer, J., & Van Audenhove, C. (2009). Onderzoek naar verklarende factoren voor verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen. Leuven: Steunpunt Volksgezondheid, Welzijn en Gezin. Reynolds, W. M. (1991). Psychometric characteristics of the Adult Suicidal Ideaion Questionnaire in college students. Journal of Personality Assessment, 56 (2), 289-307. 57

Rudd, M.D. (1989). The prevalence of suicidal ideation among college students. Suicide and life- threatening behavior, 19 (2), 173-183. Sabbe, E., Van de Poele, L., & De Cock, K. (2007). Multiple choice: een handleiding bij de ontwikkeling en kwaliteitscontrole van meerkeuze examens in het universitair onderwijs. Universiteit Gent, directie onderwijsaangelegenheden, afdeling onderwijskwaliteitszorg. Satinder, K., & Woo, MD (2009). Improving the quality of suicide risk assessments in the psychiatric emergency setting: physician documentation of process indicators. JAOA, 109, 354-358. Sharaf, A. Y., Thompson, E. A., & Walsh, E. (2009). Protective effects of self- esteem and family support on suicide risk behaviors among at-risk adolescents. Journal of child and adolescent psychiatric nursing, 22 (3), 160-168. Speckers, A. E.M., & Hawton K. (2005). Social problem solving in adolescents with suicidal behavior: A systematic. Suicide and life-threatening Behavior, 35, 365-387. van Heeringen, K. (2001a). Suicide in adolescents. International Clinical Psychopharmacology, 16, 1-6. van Heeringen, K. (2001b). The suicidal process and related concepts. In C. van Heeringen (ED.), Understandig suicidal behaviour. The suicidal process approach to research, treatment and prevention. Chichester: Wiley. van Heeringen, K. (2007). Biologische en genetische oorzaken van suïcidaal gedrag. In K. van Heeringen (ED.), Handboek suïcidaal gedrag (pp. 65-76). Utrecht: De Tijdstroom. 58

Vlaams Agentschap zorg en gezondheid (2012). Cijfers, sterftecijfers, cijfers- oorzaken van sterfte en sterfte door suïcide. Opgehaald 12 november, 2012, via http://www.zorg-en-gezondheid.be/cijfers/sterftecijfers/cijfers-oorzaken-vansterfte/sterfte-door-su%c3%afcide/ Vlaams gewest (2010). Cijfers over depressie en suïcide. Opgehaald op 27 oktober 2012 via http://www.zorg-en-gezondheid.be/ WHO (2004). Prevention of Mental Disorders: effective interventions and policy options. Summary Report: Report of the World Health Organization, Department of Mental Health and Substance Abuse in collaboration with the Prevention Research Centre of the Universities of Nijmegen and Maastricht, Geneva. Wiliams, M. & Pollock, L. (2000). Psychology of suicidal behavior. In Hawton K. & van Heeringen K. (ED.), The international handbook of suicide and attempted suicide. Chichester: Wiley. Willem, N. (2004). Meetinstrumenten in de psychiatrie: aanbevelingen voor het gebruik in de dagelijkse praktijk. Tijdschrift voor psychiatrie, oktober, 1-8. 59

Bijlagen Bijlage 1:Uitnodigende brief tot deelname Bijlage 2: FASE I E-mail aan experten Bijlage 3: FASE II E-mail aan experten Bijlage 4: Aanvraag ethisch comité Bijlage 5: Profiel expertenpanel Delphi-procedure Bijlage 6: Finale versie vragenlijst Bijlage 7: Beck hopelessness scale 60

Bijlage 1: Uitnodigende brief tot deelname Betreft: Verzoek tot medewerking bij onderzoek (delphi-procedure) ONTWIKKELING EN VALIDATIE VAN EEN VRAGENLIJST OMTRENT SUÏCIDE BIJ PATIËNTEN OPGENOMEN OP EEN PAAZ-AFDELING Geachte heer/ mevrouw, In het kader van de masterproef, binnen de opleiding master in de verpleegkunde en vroedkunde, wil ik, Abihi Souad, onder begeleiding van prof. dr. C. van Heeringen en dr. S. Seghers onderzoek doen over: De ontwikkeling en validatie van een vragenlijst omtrent suïcide bij patiënten opgenomen op een PAAZ-afdeling. Het onderzoek wordt opgedeeld in twee fasen. In de eerste fase worden de domeinen en items gedefinieerd met betrekking tot het suïciderisico bij patiënten opgenomen op een PAAZafdeling, dit op basis van een uitgebreide literatuurstudie. In de tweede fase zal een Delphiprocedure worden opgemaakt bij een expertpanel om de face- en inhoudsvaliditeit van de vragenlijst te beoordelen. Via deze brief vragen wij u uw medewerking in dit onderzoek met betrekking tot de tweede fase. Aan de hand van een vierpunten- Likertschaal vragen wij u om de items van de vragenlijst te beoordelen op duidelijkheid en relevantie, dit gedurende drie rondes. Op deze manier kunnen we tot een gevalideerde vragenlijst komen, die het risico van suïcide meet bij patiënten opgenomen op de PAAZ- afdeling. Uw medewerking aan dit onderzoek is uiteraard vrijblijvend. U hebt vanzelfsprekend ten allen tijde de mogelijkheid de deelname aan het onderzoek stop te zetten. Dit zal geen enkele invloed hebben op onze samenwerking. Alvast bedankt, Met vriendelijke groet, Souad Abihi Student master in de verpleegkunde en vroedkunde Souad.abihi@ugent.be Mede namens: Prof. Dr. C. van Heeringen, promotor van het onderzoek, vakgroep psychiatrie en medische psychologie UZ Gent. Dr. S. Seghers, copromotor van het onderzoek, hoofdgeneesheer dienst psychiatrie AZ Groeninge Kortrijk. 61

Bijlage 2: FASE I - E-mail aan experten Geachte heer/ mevrouw, Hieronder vindt u enkele mogelijke vragen die kunnen gesteld worden rond suïcide bij patiënten opgenomen op een PAAZ-afdeling. Er zijn 60 vragen onderverdeeld in zes groepen: Suïcidale gedachten/gedrag (huidig & voorgeschiedenis), Hopeloosheid, Impulsiviteit, Psychiatrische anamnese, Fysische anamnese en Sociale anamnese. Bij de groep Algemene gegevens moeten geen scores toegekend worden, indien hier bemerkingen over zijn, kunnen deze hieronder worden meegedeeld. Op elk item kunt u scoren van 1 t.e.m. 4, waarbij 1 = helemaal niet relevant en 4 = Zeer relevant. De 4-punt Likertschaal ziet er bijgevolg uit: Bij elke vraag is er aan de rechterzijde een hokje voorzien waarin u uw score kunt toekennen naar gelang u de vraag al dan niet relevant vindt. Aan elke vraag/item kunt u een cijfer toekennen van 1 t.e.m. 4. Indien er nog opmerkingen zijn rond items die nog moeten opgenomen worden en dergelijke, mag u dit altijd meedelen. Opmerkingen: 62

Algemene gegevens Naam en voornaam patiënt:.. Geslacht: Man Vrouw Geboortedatum: /./19. Burgerlijke stand: Ongehuwd Gehuwd Eerste huwelijk Tweede of meerdere huwelijken Wettelijk gescheiden Weduwe/weduwnaar Samenlevingscontract Woonsituatie: Alleenwonend Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner en kinderen Samenwonend met kind(eren) Samenwonend met ouders Samenwonend met broer (s) of zus (sen) Samenwonend met verwant(e)(n), niet de partner of kinderen Samenwonend met niet-verwant(e)(n), specificeer Woonplaats voor opname: Woning, appartement, studio (eigen of gehuurd) Beschut/ beschermd / begeleid wonen Thuisloos / dakloos Ander ( vb.: instelling, internaat,) Werkstatus: Werkzaam Werkloos Pensioen Invaliditeit Student Huisvrouw / huisman 63

Kinderen Ja, hoeveel: Nee Datum van opname:./../20. Suïcidale gedachten / gedrag (huidig & voorgeschiedenis) 1.Heeft u het gevoel dat het leven de moeite waard is? 2. Denkt u eraan dat u beter dood zou zijn? 3. Denkt u eraan om een einde aan uw leven te maken? 4. Hoe lang is deze gedachte al aanwezig? ( dagen, weken, maanden ) 5. Hoe vaak heeft u deze gedachte? Dagelijks / Wekelijks / Maandelijks 6. Wat zijn de motieven van de gedachte? Intern conflict / Beïnvloeden of straffen van andere / Doodswens 7. Hebt u plannen gemaakt om uzelf iets aan te doen? 8. Heeft u erover nagedacht over hoe u dit zou doen? 9. Welke voorbereidingen hebt u getroffen? (vb.: afscheidsbrief? Afscheid genomen van vrienden?) 10. Wanneer bent u van plan om deze plannen uit te voeren? 11. Voelt u zich veilig op dit moment? 12. Hebt u in het verleden suïcidale gedachten gehad? 64

13. Wat was het motief van de gedachte in het verleden? Intern conflict / Beïnvloeden of straffen van andere / Doodswens 14. Heeft u in het verleden reeds één of meerdere suïcidepogingen ondernomen? 15. Hoelang is de vorige poging geleden? 16. Is de vorige poging medisch behandeld? 17. Is de vorige poging psychotherapeutisch behandeld? 18. Voelt u zich hopeloos? 19. Ziet u voor uzelf enige toekomst? Hopeloosheid (Voor verdere exploratie: Beck hopelessness scale) 20. Hoe ziet u de toekomst op dit moment? (toekomstplannen? Vooruitzichten?) Impulsiviteit =Het handelen volgens plotselinge opwellingen en niet volgens weloverwogen plannen (Van Daele) 21. Hebt u het gevoel dat u impulsief bent? 22. Heeft u uw gedrag onder controle? Psychiatrische anamnese 23. Lijdt de patiënt aan een psychiatrische stoornis? (vraag voor ARTS/VPK) 24. Is er sprake van een psychiatrische stoornis in de voorgeschiedenis? (vraag voor ARTS/VPK) 25. Neemt de patiënt medicatie? (vraag voor ARTS/VPK) 65

26. Is er sprake van medicatiemisbruik? (vraag voor ARTS/VPK) 27. Heeft u al eerdere opnames gehad binnen de geestelijke gezondheidszorg? 28. Hoeveel opnames? 29. Waar? Algemeen ziekenhuis / Psychiatrisch ziekenhuis 30. Heeft u ambulante zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg? (psychiater? Psycholoog? CGGZ?) 31. Verwondt u zichzelf? 32.Hoe verwondt u zichzelf? (snijden, bijten, krassen, verbranden,) 33. Bent u daarvoor in behandeling? 34. Heeft u in het verleden uzelf verwondt? 35. Methode? (snijden, bijten, krassen, verbranden,) 36. Bent u daarvoor behandeld? 37. Voelt u zich waardeloos? 38. Voelt u zich angstig? 39. Ervaart u schuldgevoelens?(ten opzichte van kinderen? Partner? Collega s?) Sociale anamnese 40. Ervaart u sociale steun? 41. Bij wie kan u terecht voor steun in uw directe omgeving? 66

42. Heeft u recent een verlieservaring? (partner, kind, status,) 43. Heeft u recent een dreigend verlies? (partner? kind? Status? ) 44. Heeft u een traumatische levensgebeurtenis meegemaakt? (vb.: mishandeling) 45. Heeft u een religieuze beleving? (Katholiek, Jood, Moslim, ) 46. Hoe is uw financiële toestand? 47. Gebruikt u drugs? 48. Hoe vaak gebruikt u drugs? 49. Drinkt u alcohol? 50. Hoe vaak drinkt u alcohol? 51. Heeft u middelen thuis? ( Gevaarlijke voorwerpen vb.: medicatie, vuurwapen, koord,) 52. Lijdt er iemand binnen uw familie aan een psychiatrische stoornis? 53. Heeft er iemand binnen uw familie ooit een suïcidepoging ondernemen? 54. Is er iemand binnen uw familie die gestorven is door suïcide? Fysische anamnese 55. Lijdt u aan een lichamelijke aandoening? ( vb.: LOK, HIV, COPD) 67

56. Bent u momenteel in behandeling? 57. Wanneer kreeg u de diagnose? 58. Hoe is uw eetpatroon? (verstoord? Normaal? Sprake van een eetstoornis?) 59. Hoe is uw slaappatroon? (inslapen? Doorslapen? Slaapmedicatie?) 60. Heeft u concentratiestoornissen? 68

Bijlage 3: FASE II - E-mail aan experten Geachte heer/ mevrouw, Hieronder vindt u enkele mogelijke vragen die kunnen gesteld worden rond suïcide bij patiënten opgenomen op een PAAZ- afdeling. Dit is de tweede fase van het onderzoek. Na de eerste ronde zijn er verschillende aanpassingen gebeurd. De vragenlijst werd gereduceerd van 60 vragen tot 45 vragen. Vragen die onvoldoende op relevantie scoorden werden weggelaten of aangepast. Item zelfverwonding werd weggelaten Huisarts + vertrouwenspersoon werden toegevoegd aan de algemene gegevens Item impulsiviteit werd uitgebreid Item hopeloosheid werd uitgebreid Bekwaamheid om suïcide te ondernemen wordt nagegaan Vragen werden anders geformuleerd met intentie minder confronterend te zijn Er zijn 45 vragen onderverdeeld in zes groepen: Suïcidale gedachten/gedrag (huidig & voorgeschiedenis), Hopeloosheid, Impulsiviteit, Psychiatrische anamnese, Sociale anamnese en Fysische anamnese. Bij de groep Algemene gegevens moeten geen scores toegekend worden, indien hier bemerkingen over zijn, kunnen deze hieronder worden meegedeeld. Op elk item kunt u scoren van 1 t.e.m. 4, waarbij 1 = helemaal niet relevant en 4 = Zeer relevant. De 4-punt Likertschaal ziet er bijgevolg op die manier uit: Bij elke vraag is er aan de rechterzijde een hokje voorzien waarin u uw score kunt toekennen naar gelang u de vraag al dan niet relevant vindt. Aan elke vraag/item kunt u een cijfer toekennen van 1 t.e.m. 4. Indien er nog opmerkingen zijn rond items die nog moeten opgenomen worden en dergelijke, mag u dit altijd meedelen. Opmerkingen: 69

Algemene gegevens Naam en voornaam patiënt:.. Geslacht: Man Vrouw Geboortedatum: /./19. Burgerlijke stand: Ongehuwd Gehuwd Eerste huwelijk Tweede of meerdere huwelijken Wettelijk gescheiden Weduwe/weduwnaar Samenlevingscontract Woonsituatie: Alleenwonend Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner en kinderen Samenwonend met kind(eren) Samenwonend met ouders Samenwonend met broer (s) of zus (sen) Samenwonend met verwant(e)(n), niet de partner of kinderen Samenwonend met niet-verwant(e)(n), specificeer Woonplaats voor opname: Werkstatus: Woning, appartement, studio (eigen of gehuurd) Beschut/ beschermd / begeleid wonen Thuisloos / dakloos Ander ( vb.: instelling, internaat,) Werkzaam Werkloos Pensioen Invaliditeit Student Huisvrouw / huisman 70

Kinderen: Ja, hoeveel: Nee Vertrouwenspersoon: Huisarts: Ja, naam + telefoonnummer: Nee Ja, naam + telefoonnummer: Nee Datum van opname:./../20. Suïcidale gedachten / gedrag (huidig & voorgeschiedenis) 1. Heeft u het gevoel dat het leven de moeite waard is? 2. Denkt u eraan dat u beter dood zou zijn? 3. Denkt u eraan om een einde aan uw leven te maken? 4. Wat is voor u aantrekkelijker: de gedachte om te blijven leven of om te sterven? 5. Hoe lang is deze gedachte al aanwezig? ( dagen, weken, maanden ) 6. Hoe vaak denkt u aan zelfmoord? Af en toe? Dagelijks? Voortdurend? 7. Wat maakt het dat u aan zelfdoding denkt? 8. Hebt u al een plan gemaakt over hoe u een eind aan uw leven zou kunnen maken? 71

9. Heeft u al voorbereidingen getroffen in die richting? Zoals afscheidsbrief geschreven, medicatie opgespaard, koord gekocht, treinuren opgeschreven 10. Heeft u middelen thuis? ( Gevaarlijke voorwerpen vb.: medicatie, vuurwapen, koord,) 11. Heeft u er vroeger al aan gedacht om een einde aan uw leven te maken? 12. Heeft u dat al eens geprobeerd? 13. Wat heeft er u de vorig keer aan toe gezet? 14. Wat zorgde ervoor dat u toen niet meer wilde leven? 15. Hoe heeft u het gedaan? 16. Hoeveel keer heeft u al een zelfmoordpoging ondernomen? 17. Welke hulp heeft u toen ervaren? (familie, omgeving, medisch, psychisch..) 18. Hoelang is de vorige poging geleden? 19. Ziet u uzelf in staat een einde aan je leven te maken? Hopeloosheid (Voor verdere exploratie: Beck hopelessness scale) 20. Heeft u het gevoel dat er geen andere uitweg meer voor u is? 21. Heeft u nog hoop dat het zal beteren in de toekomst? 72

22. Heeft u het gevoel dat u nog op iemand kan terugvallen? Impulsiviteit =Het handelen volgens plotselinge opwellingen en niet volgens weloverwogen plannen (Van Daele) 23. Bent u bang om uzelf iets aan te doen? 24. Heeft u zelfmoordgedachten die u niet onder controle kan krijgen? Vluchtige gedachten, heldere beelden of nachtmerries over zelfmoord? Psychiatrische anamnese 25. Lijdt de patiënt aan een psychiatrische stoornis? (vraag voor ARTS/VPK) 26. Is er sprake van een psychiatrische stoornis in de voorgeschiedenis? 27. Is er sprake van depressieve kenmerken? 28. Ervaart u schuldgevoelens? (ten opzichte van kinderen? Partner? Collega s?) 29. Hoe is uw slaappatroon? (Inslapen? Doorslapen? Slaapmedicatie?) Nachtmerries over de dood? 30. Is er sprake van middelenmisbruik? (drugs, alcohol) 31. Heeft u al eerdere opnames gehad binnen de geestelijke gezondheidszorg? 32. Hoeveel opnames? 33. Waar? (algemeen/psychiatrisch ziekenhuis) 73

34. Heeft u ambulante zorg binnen de gezondheidszorg? Sociale anamnese 35. Ervaart u sociale steun? 36. Bij wie kan u terecht voor steun in uw directe omgeving? 37. Heeft u recent een verlieservaring? Dreigend verlies? Personen, werk, financieel, gezondheid 38. Lijdt er iemand binnen uw familie aan een psychiatrische stoornis? 39. Heeft er iemand binnen uw familie ooit een zelfmoordpoging ondernomen? 40. Is er iemand binnen uw familie die gestorven is door zelfmoord? Fysische anamnese 41. Lijdt u aan een lichamelijke aandoening? ( vb.: LOK, HIV, COPD, Kanker) 42. Bent u momenteel in behandeling? 43. Wanneer kreeg u de diagnose? 44. Welke impact brengt deze aandoening met zich mee voor u? 45. Hoeveel pijn ervaart u hierbij? (lichamelijk pijn? Psychische pijn?) (pijnscore om verder te exploreren) 74

Bijlage 4: Aanvraag ethisch comité ETHISCH COMITE Universitair Ziekenhuis De Pintelaan 185 9000 Gent ethisch.comite@ugent.be tel. +32 9 332 33 36 - +32 9 332 26 88 - +32 9 332 6854 fax +32 9 332 49 62 Document D (scripties of Z-lijn) VERZOEK TOT ADVIES VAN HET ETHISCH COMITE BETREFFENDE EEN prospectief observationeel ONDERZOEKSPROJECT en/of retrospectief onderzoeksproject OP GEZONDHEIDSGEGEVENS voor het maken van een scripties of Z-lijn (enkel verzameling van patiëntengegevens, vragenlijsten en interviews) 1. TITEL VAN DE SCRIPTIE : ONTWIKKELING EN VALIDATIE VAN EEN VRAGENLIJST OMTRENT SUÏCIDE BIJ PATIËNTEN OPGENOMEN OP EEN PAAZ-AFDELING RETROSPECTIEF PROSPECTIEF (ONTWIKKELEN VAN EEN RISICOSCHAAL) 2. ONDERZOEK IN FUNCTIE VAN: BACHELOR SCRIPTIE NAAM STUDENT(EN): OPLEIDING: NAAM HOGESCHOOL: EMAIL STUDENT: TEL. STUDENT: MASTERSCRIPTIES OF Z-LIJN NAAM STUDENT(EN): Abihi Souad OPLEIDING: Master in de verpleegkunde en vroedkunde NAAM FACULTEIT: faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen EMAIL STUDENT: souad.abihi@ugent.be TEL. STUDENT: 0489 34 32 29 75

INDIEN WERKSTUDENT: VOOROPLEIDING: HOOGST BEHAALD DIPLOMA: WERKERVARING: 3. GEGEVENS VAN DE HOOFDONDERZOEKER (PROMOTOR)[de eerste onderzoeker moet een persoon zijn die vast verbonden is aan de dienst UZ (geen ASO) of universiteit] NAAM: prof. Dr. Cornelis Van Heeringen FUNCTIE: Diensthoofd / psychiater UZ DIENST : OF FACULTEIT/VAKGROEP: vakgroep psychiatrie en medische psychologie TELEFOONNUMMER: +32 (0)9 332 43 44 FAX: +32 (0)9 332 31 97 E-MAIL: cornelis.vanheeringen@ugent.be NAAM UZ DIENSTHOOFD: OF NAAM VAKGROEPVOORZITTER: Prof. Dr. Cornelis Van Heeringen 4. GEGEVENS VAN DE MEDEWERKER(S) AAN HET ONDERZOEK NAAM: Dr. Seghers FUNCTIE: hoofdgeneesheer psychiatrie az groeninge kortrijk UZ DIENST :/ OF FACULTEIT/VAKGROEP:/ TELEFOONNUMMER: 056 63 36 71 FAX: 056 63 36 69 E-MAIL: serge.seghers@azgroeninge.be NAAM UZ DIENSTHOOFD OF NAAM VAKGROEPVOORZITTER/ 5. GEGEVENS VAN DE PROMOTOR + AFFILIATIE: NAAM: prof. Dr. Cornelis Van Heeringen FUNCTIE: Diensthoofd / psychiater UZ DIENST : OF FACULTEIT/VAKGROEP: vakgroep psychiatrie & medische psychologie TELEFOONNUMMER: +32 (0)9 332 43 44 FAX: +32 (0)9 332 31 97 E-MAIL: cornelis.vanheeringen@ugent.be NAAM UZ DIENSTHOOFD: OF NAAM VAKGROEPVOORZITTER: Prof. Dr. Cornelis Van Heeringen 76

6. SOORT ONDERZOEK VERZAMELEN VAN PATIENTENGEGEVENS DIE KLINISCH STANDAARD GEGEVENS ZIJN (= GEEN ENKEL AANVULLEND ONDERZOEK, BLOED- OF ANDERE STAALAFNAME) GEGEVENSVERZAMELING VAN PATIËNTEN DOOR HOOFDONDERZOEKER PERSOONLIJK BEHANDELD GEGEVENSVERZAMELING VAN EEN GROEP PATIËNTEN OP DE DIENST VAN DE HOOFDONDERZOEKER MET EEN BEPAALDE PATHOLOGIE VRAGENLIJSTEN (GELIEVE DEZE EVENEENS VOOR TE LEGGEN AAN HET EC) WORDEN GEDURENDE DE STUDIE ONTWIKKELD INTERVIEW (GELIEVE DE VRAGEN EVENEENS VOOR TE LEGGEN AAN HET EC ZUIVER RETROSPECTIEF ONDERZOEK (NIET VERGETEN OM PER STUDENT EEN ONDERTEKEND INFORMATIE- EN WAARSCHUWINGSNOTA MEE IN TE DIENEN) 7. GEEF EEN KORTE SAMENVATTING VAN HET ONDERZOEKSPROJECT (MINIMUM 30 ZINNEN/EEN HALVE PAGINA) VERSTAANBAAR VOOR MENSEN NIET GESPECIALISEERD IN DE MATERIE, VERWIJS NIET ALLEEN NAAR EEN BIJGEVOEGD PROTOCOL. Kwantitatieve onderzoeksmethode: literatuurstudie + ontwikkelen van een meetinstrument (risicoschaal) ONTWIKKELING EN VALIDATIE VAN EEN VRAGENLIJST OMTRENT SUÏCIDE OPGENOMEN OP EEN PAAZ-AFDELING De masterproef heeft als doel om een valide en betrouwbare risicoschaal te ontwikkelen inzake suïcide. De masterproef zal bestaan uit een uitgebreide literatuurstudie over suïcide in het algemeen met uitbreiding van specifieke risicofactoren bij patiënten met een depressieve stoornis opgenomen op een PAAZ-afdeling. Er zal gebruik gemaakt worden van verschillende databanken en zoektermen. De methodologie wordt helder en navolgbaar weergegeven. Daarnaast zal een risicoschaal ontwikkeld worden, waaruit het risico (risicofactoren + risico-indicatoren) op suïcide kan worden afgeleid bij patiënten met een depressieve stoornis opgenomen op een PAAZ-afdeling. DELPHI PROCEDURE Na het ontwikkelen van de risicoschaal zal deze voorgelegd worden aan een panel van experts via Delphi procedure om zo de content validity of inhoudsvaliditeit te beoordelen. De inhoudsvaliditeit geeft aan of de risicoschaal het hele onderwerp dekt. Dit wil dus zeggen dat bij een hoge mate van inhoudsvaliditeit de risicoschaal het hele 77

onderwerp rond risico-inschatting bij suïcide bevraagt. De inhoudsvaliditeit kan niet worden berekend aan de hand van numerieke maten en moet dus in medewerking gebeuren van personen met een expertise in dit vakgebied. Concreet zal elke expert persoonlijk een e-mail ontvangen met de vraag of hij of zij bereid is om deel te nemen. Na toezegging tot het onderzoek, zal elke expert een email met een werkbestand toegestuurd krijgen waar hij of zij aanvullingen of tekorten kan formuleren. Deze aanvullingen of tekorten zullen na elke ronde gebundeld worden en na overleg met de promotors tot een nieuwe werkdocument omgezet worden. Dit zal zich herhalen tot er een consensus bekomen wordt. Om de validiteit te bepalen zal ieder expert moeten zijn keuze aankruisen op een vierpunten- Likertschaal. De uiteindelijke beoordeling van de inhoud zal aan de hand van de methode van Lynn (1986) toegepast worden, deze methode maakt het mogelijk om te bepalen of ieder item al dan niet als valide kan beschouwd worden. Er zal een afweging gemaakt worden tussen het aantal experts die het item relevant vinden en diegene die het minder of niet relevant vinden. Volgens Lynn (1986) moeten er bijvoorbeeld bij tien experts minstens acht experts het item volledig relevant vinden. Na iedere ronde zal een overzicht gemaakt worden van de verschillende beoordelingen en aangevuld waar nodig. SELECTIE EXPERTS Het aantal deelnemende experts is geen garantie op het succes van een inhoudelijke analyse in een Delphi procedure. Volgens Powell (2003) bepaalt de expertise en de kwaliteit van de panelleden de mate van succes, waardoor de selectie van uitermate groot belang is. Er zullen experts gekozen worden vanuit verschillende beroepssferen, zoals psychiaters, psychiaters in opleiding, psychiatrisch verpleegkundigen, verpleegkundige wetenschappers, psychologen, ergotherapeuten. Gezien er volgens Lynn (1986) een minimum van vijf experts vereist is voor een inhoudelijke analyse zal er naargelang de bereidheid en beschikbaarheid van de experts, minstens 10 experts geïncludeerd worden. Methode van Lynn (1986) 78

8. GEGEVENS OVER VOLWASSENEN IN STAAT TOESTEMMING TE GEVEN VOLWASSENEN NIET IN STAAT TOT TOESTEMMING MINDERJARIGEN STUDIE IN URGENTIESITUATIE GEGEVENSVERZAMELING VAN PATIËNTEN DIE NIET LANGER IN FOLLOW UP NAAR DE ARTS OF HET ZIEKENHUIS KOMEN EN/OF ONDERTUSSEN OVERLEDEN ZIJN. (MEERDERE KEUZES ZIJN MOGELIJK) 9. GEGEVENS OVER GEZONDEN ZIEKEN LIJDEND AAN: PERSONEEL, STUDENTEN NADER OMSCHRIJVEN: GESLACHT MAN VROUW 10. HOE WORDEN DEZE DEELNEMERS GERECRUTEERD? Delphi procedure. 11. TOTAAL AANTAL DEELNEMERS IN DE STUDIE IN BELGIE? TOTAAL AANTAL PERSONEN : 10 (ZIE BIJLAGE) IN HET UZ GENT: ANDERE LOCATIE: 12. PERIODE VAN HET ONDERZOEK (BEGIN- EN EINDDATUM MAAND/JAAR) Vanaf goedkeuring Ethisch Comité 31 augustus 2013 13. WORDT DIT ONDERZOEKSPROJECT FINANCIEEL ONDERSTEUND DOOR DE INDUSTRIE? INDUSTRIE NEEN JA: FARMACEUTISCHE NAAM: ANDERE: 79

14. WIE IS DE OPDRACHTGEVER? UZ GENT UGENT- Prof. Dr. C. Van Heeringen ANDERE 15. VERZEKERING: DOOR WELKE VERZEKERINGSPOLIS BENT U GEDEKT? (WANNEER HET GEEN VERZEKERING IS AFGESLOTEN DOOR HET UZ/UGENT GELIEVE DAN DE VERZEKERINGSPOLIS BIJ TE VOEGEN) UZGENT/UGENT/ANDERE (SCHRAPPEN WAT NIET PAST) NO FAULT ZUIVER DOSSIER ONDERZOEK ZONDER ENIG CONTACT MET DE PATIËNT OVER GEGEVENS VOOR INDIENING VAN DE AANVRAAG VERZAMELD (= RETROSPECTIEF NON-INTERVENTIONEEL ONDERZOEK) GEEN VERZEKERING NODIG 16. HET ONDERZOEK IS MONOCENTRISCH: JA NEEN WELKE CENTRA NEMEN NOG HIERAAN DEEL? NAAM, ADRES, TEL., FAX EN E-MAIL VAN ANDERE ETHISCHE COMITÉ DIE MEEWERKEN AAN HET ONDERZOEK + NAAM VAN DE LOKALE ONDERZOEKER: 17. WORDT VOOR DIT ONDERZOEK EEN INFORMED CONSENT GEVRAAGD AAN DE PATIËNT VOOR INZAGE VAN DOSSIER, AFNEMEN VRAGENLIJSTEN/INTERVIEW (STEEDS HET IC TER GOEDKEURING AAN HET EC VOORLEGGEN) JA De vragenlijsten zullen naar experten gestuurd worden met verduidelijkende brief. Aan de vragenlijst zal een zin worden toegevoegd waarin gemeld wordt dat hij/zij dit vrijwillig invult. NEEN (ARGUMENTEREN WAAROM NIET) INDIEN NEEN, ZAL DIT DOOR HET ETHISCH COMITÉ BESPROKEN WORDEN EN ZO DIT AANVAARBAAR GEACHT WORDT, ZAL AAN DE ONDERZOEKERS GEVRAAGD WORDEN DE INFORMATIE- EN WAARSCHUWINGSNOTA OVER DE VERWERKING VAN INFORMATIE VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK TE ONDERTEKENEN. 80

IK VERKLAAR DE GEHELE VERANTWOORDELIJKHEID VAN HET HIERBOVEN VERMELD PROJECT OP MIJ TE NEMEN EN BEVESTIG DAT VOOR ZOVER DE HUIDIGE KENNIS HET TOELAAT, DE GEGEVEN INLICHTINGEN MET DE WERKELIJKHEID OVEREENSTEMMEN. De Hoofdonderzoeker Het U.Z. diensthoofd of de vakgroepvoorzitter (voor akkoord) Prof. dr. Cornelis Van Heeringen Prof. dr. Cornelis Van Heeringen Datum : Datum : Naam : Naam : Handtekening : Handtekening : PROMOTOR VAN DE SCRIPTIE (zo verschillend van de hoofdonderzoeker) DATUM: NAAM + affiliatie: HANDTEKENING: naam student: Abihi Souad Datum : naam: Handtekening: 81

Bijlage 5: Profiel expertenpanel Delphi-procedure Eenheid voor zelfmoordonderzoek Prof. Dr. Kurt Audenaert : Psychiater Mevr. Eva Dejaeghere: Psyholoog Mevr. Nikita Vancaysele: Psycholoog Centrum ter preventie van zelfdoding Mevr. Ekke Muijzers : Stafmedewerker Suïcidepreventiewerking van de centra geestelijke gezondheidszorg Dhr. Jente Vandeburie: Psycholoog AZ Jan Palfijn Gent (PAAZ- afdeling) Dhr. Stijn Cobbaert: Psycholoog AZ Groeninge Kortrijk (PAAZ- afdeling) Dr. Titeca Koen: Psychiater Dr. Lecot Wim: Psychiater Mevr. De Rijcke Philine: Hoofdverpleegkundige/ Verpleegkundig specialist Psychiatrische ziekenhuis Onze Lieve Vrouw Brugge Mevr. Decorte An: Hoofdverpleegkundige/ Verpleegkundig specialist 82

Bijlage 6: Finale versie van de vragenlijst Algemene gegevens Naam en voornaam patiënt:. Datum van opname:./../20. Geboortedatum: /./. (dag/maand/jaar) Geslacht: Man Vrouw Burgerlijke stand: Ongehuwd Gehuwd Eerste huwelijk Tweede of meerdere huwelijken Wettelijk gescheiden Weduwe/weduwnaar Samenlevingscontract Woonsituatie: Alleenwonend Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner Samenwonend enkel met echtgeno(o)t(e)/ partner en kinderen Samenwonend met kind(eren) Samenwonend met ouders Samenwonend met broer (s) of zus (sen) Samenwonend met verwant(e)(n), niet de partner of kinderen Samenwonend met niet-verwant(e)(n), specificeer Woonplaats voor opname: Woning, appartement, studio (eigen of gehuurd) Beschut/ beschermd / begeleid wonen Thuisloos / dakloos Ander ( vb.: instelling, internaat,) 83

Werkstatus: Kinderen: Werkzaam Werkloos Pensioen Invaliditeit Student Huisvrouw / huisman Ja, hoeveel: Nee Vertrouwenspersoon: Huisarts: Ja, naam + telefoonnummer: Nee Ja, naam + telefoonnummer: Nee Suïcidale gedachten / gedrag (huidig & voorgeschiedenis) 1. Heeft u het gevoel dat het leven de moeite waard is? Ja Nee 2. Denkt u eraan dat u beter dood zou zijn? Ja Nee Indien Ja op vraag 1 en Nee op vraag 2, ga naar vraag 11 3. Denkt u eraan om een einde aan uw leven te maken? Ja Nee 4. Wat is voor u aantrekkelijker? de gedachte om te blijven leven de gedachte om te sterven 84

5. Hoe lang is deze gedachte al aanwezig? dagen weken maanden ander:. 6. Hoe vaak denkt u aan zelfmoord? af en toe dagelijks voortdurend ander:. 7. Wat maakt het dat u aan zelfmoord denkt? 8. Hebt u al een plan gemaakt over hoe u een eind aan uw leven zou kunnen maken? Ja Nee Indien Ja, specificeer: 9. Heeft u al voorbereidingen getroffen in die richting? Ja Nee Indien Ja specificeer: afscheidsbrief medicatie opgespaard koord gekocht treinuren opgeschreven ander:. 10. Heeft u middelen thuis? ( Gevaarlijke voorwerpen vb.: medicatie, vuurwapen, koord,) Ja Nee 85

11. Heeft u er vroeger al aan gedacht om een einde aan uw leven te maken? Ja Nee Indien Ja op vraag 1, Nee op vraag 2 en Nee op vraag 11 -> Stop vragenlijst 12. Heeft u al eens geprobeerd om een einde aan uw leven te maken? Ja Nee ( Ga naar vraag 15) Hoeveel keer heeft u al een zelfmoordpoging ondernomen? 1x 2x 3x 4x.. Hoe heeft u het gedaan?* 1: 2: 3: 4:.. Bijv.: verhanging, wurging, auto-intoxicatie, verbranding,. *specificeer Welke hulp heeft u dan ervaren? medisch ziekenhuis huisarts andere:.. psychotherapeutisch sociale steun ander: Poging: 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 1 2 3 4 andere:.. 86

13. Hoe lang is de laatste poging geleden? < 1 jaar > 1 jaar De ernst van de recentste poging: Was er iemand aanwezig of in de buurt? Verwachtte u iemand? Heeft u iets gedaan om te voorkomen dat iemand u zou vinden? Heeft u erna iemand opgebeld om te zeggen wat u gedaan heeft? Heeft u concrete acties ondernomen zoals afscheid genomen, persoonlijke dingen weggegeven,? Heeft u voorbereidingen getroffen? Heeft u een afscheidsbrief geschreven? Heeft u aan iemand verteld dat u uzelf iets zou aandoen? Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee 14. Wat zorgde ervoor dat u toen niet meer wilde leven? Ga naar vraag 16. 15. Ziet u uzelf in staat een einde aan uw leven te maken? Ja Nee 87

Hopeloosheid (Voor verdere exploratie: Beck hopelessness scale) 16. Heeft u het gevoel dat er geen andere uitweg meer voor u is? Ja Nee 17. Heeft u nog hoop dat het zal beteren in de toekomst? Ja Nee 18. Heeft u nog toekomstplannen? Ja, specificeer:. Nee 19. Heeft u het idee dat iets of iemand u nog zal kunnen helpen? Ja, specificeer:. Nee Impulsiviteit =Het handelen volgens plotselinge opwellingen en niet volgens weloverwogen plannen (Van Daele) 20. Bent u bang om uzelf iets aan te doen? Ja Nee 21. Heeft u zelfmoordgedachten die u niet onder controle kan krijgen? Ja Nee vluchtige gedachten heldere beelden nachtmerries over zelfmoord andere, specificeer:. 88

Psychiatrische anamnese 22. Lijdt de patiënt aan een psychiatrische stoornis? (vraag voor arts/ verpleegkundige) Ja, specificeer:. Nee 23. Is er sprake van een psychiatrische stoornis in de voorgeschiedenis? (vraag voor arts/ verpleegkundige) Ja, specificeer:. Nee 24. Is er sprake van depressieve kenmerken?(cave: schuldgevoelens, slaappatroon) Ja, specificeer: (vraag voor arts/ verpleegkundige) Nee 25. Is er sprake van middelenmisbruik? (zoals drugs, alcohol, ) (vraag voor arts/ verpleegkundige) Ja, specificeer: Nee 26. Heeft u al eerdere opnames gehad binnen de geestelijke gezondheidszorg? Ja Nee ( Ga naar vraag 30) 27. Hoeveel opnames? 1 2 3 4 andere:. 89

28. Waar? Algemeen ziekenhuis Psychiatrisch ziekenhuis andere, specificeer:. 29. Welke ervaring had u hierbij? Positieve ervaring Negatieve ervaring Specificeer waarom een positieve of negatieve ervaring: 30. Heeft u ambulante zorg binnen de gezondheidszorg? Ja Waar?. Wie?. Hoe lang?. Nee 31. Ervaart u steun in uw directe omgeving? Sociale anamnese Ja; bij wie kan u terecht?. Nee 32. Heeft u recent een verlieservaring? Ja gezondheid (beperking,) personen (sterfgeval, relatiebreuk, ) werk (werkloos) financieel (faillissement, ) andere:. Nee 90

33. Heeft u recent een dreigend verlies? Ja gezondheid (beperking,) personen (sterfgeval, relatiebreuk, ) werk (werkloos) financieel (faillissement, ) andere:. Nee 34. Lijdt er iemand binnen uw familie aan een psychiatrische stoornis? Ja wie:. diagnose:. Nee 35. Heeft er iemand binnen uw familie ooit een zelfmoordpoging ondernomen? Ja Nee ( Ga naar vraag 37) 36. Is er iemand binnen uw familie die gestorven is door zelfmoord? Ja Nee Fysische anamnese 37. Lijdt u aan een lichamelijke aandoening? ( vb.: LOK, HIV, COPD, Kanker) Ja diagnose:. wanneer kreeg u de diagnose? :. Nee ( Vragenlijst stopt hier) 38. Bent u momenteel in behandeling? Ja Nee 91

39. Welke impact brengt deze aandoening met zich mee voor u? 40. Hoeveel lichamelijke pijn ervaart u hierbij? (verdere exploratie a.d.h.v. pijnscore) 92

Bijlage 7: Beck Hopelessness Scale BECK HOPELESSNESS SCALE Datum:...... Initialen:...... Geslacht:...... Geboortedatum:...... Hieronder vindt u 20 uitspraken met betrekking tot uw toekomst. Lees iedere uitspraak aandachtig en duid het antwoord aan dat het beste weergeeft hoe u zich op dit moment voelt. Duid het antwoord juist aan als u het eens bent met de uitspraak, duid het antwoord onjuist aan als u het er niet mee eens bent. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Slaat u alstublieft geen uitspraken over en denk niet te lang na over iedere uitspraak. LEES IEDERE UITSPRAAK AANDACHTIG DOOR EN DUID OFWEL JUIST OFWEL ONJUIST AAN 1. Ik kijk de toekomst met hoop en enthousiasme tegemoet. JUIST/ ONJUIST 2. Ik kan net zo goed opgeven want ik kan niks doen om de zaken voor JUIST/ ONJUIST mezelf te verbeteren. 3. Als de dingen slecht gaan helpt het me te weten dat het zo niet JUIST/ ONJUIST altijd kan blijven. 4. Ik kan me niet inbeelden hoe mijn leven er binnen tien jaar zou uitzien. JUIST/ ONJUIST 5. Ik had genoeg tijd om deze dingen af te maken die ik meestal wil doen. JUIST/ ONJUIST 6. Ik verwacht in de toekomst te slagen in wat mij het meest bezighoudt. JUIST/ ONJUIST 7. Mijn toekomst lijkt me somber. JUIST/ ONJUIST 8. Het toeval wil dat ik erg veel geluk heb en ik verwacht ook meer goede JUIST/ ONJUIST dingen in het leven te krijgen dan de gemiddelde mens. 9. Ik heb gewoonweg nooit een kans gehad en er is geen reden om te geloven JUIST/ ONJUIST dat ik er in de toekomst één zal krijgen. 10. Mijn vroegere ervaringen hebben me goed op mijn toekomst voorbereid. JUIST/ ONJUIST 11. Voor mijn kan ik eerder aangename dan onaangename dingen zien. JUIST/ ONJUIST 12. Ik verwacht niet te krijgen wat ik echt wil. JUIST/ ONJUIST 93

13. Als ik vooruitkijk in de toekomst verwacht ik dat ik gelukkiger.juist/ ONJUIST zal zijn dan nu. 14. De dingen lopen gewoonweg niet af zoals ik zou willen. JUIST/ ONJUIST 15. Ik heb groot geloof in de toekomst. JUIST/ ONJUIST 16. Ik krijg nooit wat ik wens, dus het is dwaas om iets te wensen. JUIST/ ONJUIST 17. Het is heel onwaarschijnlijk dat ik in de toekomst ooit echte.juist/ ONJUIST Voldoening krijg. 18. De toekomst lijkt me vaag en onzeker. JUIST/ ONJUIST 19. Ik kan meer naar goede dan naar slechte tijden uitzien. JUIST/ ONJUIST 20. Het heeft geen nut echt te proberen iets te krijgen dat ik wens omdat ik JUIST/ ONJUIST het waarschijnlijk toch niet zal krijgen. 94

Lijst van tabellen Hoofdconcept Suicid* Tabel 1: Hoofd- en deelconcepten van de onderzoeksvraag Deelconcept Scale Assessment scale Assessment measures Risk assessment Psychiatric aides Risk factors Aspecten (AND) Suicide [Mesh] Risk assessment [Mesh] Psychiatric aids [Mesh] Risk factors [Mesh] Tabel 2: Zoekfilter Concepten (OR) Suicide (text word) OR self-murder (text word) OR self-destruction (text word) Risk assessment (text word) OR risk evaluation (text word) OR questionnaire [Mesh] OR questionnaire (text word) OR checklist [Mesh] OR checklist (text word) OR control list (text word) Psychiatric aids (text word) OR Psychiatric ward (text word) OR Psychiatric unit (text word) OR Psychiatric department, hospital [Mesh] OR Psychiatric department, hospital (text word) Risk factors (text word) OR prospective predictor (text word) OR potential predictor (text word) OR predictor (text word) 95

Tabel 3: Overzicht experts OVERZICHT EXPERTS: TOTAAL 10 EXPERTS EN ZES INSTANTIES Centrum ter preventie van zelfdoding: 1 expert = stafmedewerker/ psycholoog Eenheid voor zelfmoordonderzoek universiteit Gent: 3 experts = psychiater (1) & psychologen (2) Suïcidepreventiewerking van de centra geestelijke gezondheidszorg: 1 expert = psycholoog Psychiatrisch ziekenhuis Onze Lieve Vrouw Brugge: 1 expert = verpleegkundig specialist psychiatrie AZ Groeninge Kortrijk: 3 experts = verpleegkundig specialist psychiatrie (1) & psychiaters (2) AZ Jan Palfijn Gent: 1 expert = psycholoog Tabel 4: Overzicht opgenomen meetinstrumenten SELECTIE VAN BESTAANDE MEETSINTRUMENTEN Cronbach s alpha ( > r. 0.75) (Gregory, K.,2001) Scale for suicide ideation (Beck et al., 1979): r.0.84-0.89 o De wens om te sterven en de wens om te leven. o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. Scale for suicide ideation Worst (Beck et al., 1997): r.0.88 o De wens om te sterven en de wens om te leven. o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. 96

Vervolg tabel 4 Beck scale for suicide ideation (Beck et al., 1991): r. 0.87-0.97 o Incidentie van frequentie van eerdere suïcidepogingen. o De ernst van de intentie om te sterven in verband met de recentste suïcidepoging. o De wens om te sterven o Passief of actief verlangen om suïcide te plegen. o Duur en frequentie van de suïcidale gedachten. o Gevoel van controle over zichzelf met betrekking tot het plegen van suïcide. o Nagaan van concrete plannen. o Frequentie van eerdere suïcidepogingen. Modified scale for suicide ideation (Beck et al., 1979): r. 0.87-0.94 o De intentie van de suïcidale gedachten. o De bekwaamheid om suïcide te plegen. o De bekwaamheid om te praten en te schrijven over de dood. Suicide probability scale (Cull & Gill, 1988): r.0.93 o Huidige suïcidale gedachten. o De mate van hopeloosheid. o Het hebben van een negatief zelfbeeld. o Aanwezigheid van vijandigheid ten opzicht van zichzelf. Positive and negative suicide ideation inventory (Osman et al., 1998): r. 0.80-0.93 o Positieve en negatieve gedachten met betrekking tot suïcidepogingen. Adult suicidal ideation questionnaire (Reynolds, 1991): r.0.96-0.98 o Nagaan van de frequentie van suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag. Suicide ideation scale (Rudd, 1989): r. 0.86 o Nagaan van de ernst en intensiteit van suïcide gedachten. Suicide intent scale (Beck et al., 1974): r.0.95 o Nagaan of er voorbereidingen getroffen werden. o Nagaan of er één of meer afscheidsbrieven geschreven werden. o Nagaan of er een behandeling plaatsvond binnen de geestelijke gezondheidszorg. Beck hopelessness scale (Beck & Steer, 1988): r.0.87-0.93 o Negatieve en positieve opvattingen over de toekomst. o Aan- of afwezigheid van een toekomstperspectief. 97

Vervolg tabel 4 Suicide behaviors questionnaire (Linehan, 1981): r.0.75 o Nagaan van de frequentie van de suïcidale gedachten. o Nagaan of men er met iemand over gesproken heeft. o Nagaan van de houding en verwachtingen ten opzichte van de suïcidepoging. o Nagaan of men er ooit aan gedacht heeft om suïcide te plegen. o Nagaan hoe groot de kans is dat men ooit een suïcidepoging onderneemt. Suicidal behaviors questionnaire revised (Linehan, 1996) : r.0.73-0.92 o Aan- of afwezigheid van de huidig, in de voorgeschiedenis of verwachtte suïcidaal gedrag en/of suïcidale gedachten. o De kans op overlijden bij een suïcidepoging in de toekomst. o Nagaan van de ernst van huidige plannen om suïcide te plegen. o Aanwezigheid van een concreet plan en gevaarlijke middelen. o Beschermende factoren zoals sociale steun. o Houdingen en opvattingen ten opzichte van suïcidaal gedrag. Tabel 5: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAAG1 VRAAG2 VRAAG3 VRAAG4 VRAAG5 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,4000 3,5000 3,9000 3,4000 3,4000 Median 3,5000 4,0000 4,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,69921,70711,31623,69921,69921 Tabel 6: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAGEN Aantal (n) experten Aantal (n) experten CVI item relevant item niet relevant Vraag 1 9 1 0.90 Vraag 2 9 1 0.90 Vraag 3 10 0 1.00 Vraag 4 9 1 0.90 Vraag 5 9 1 0.90 98

Tabel 7: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAAG6 VRAAG7 VRAAG8 VRAAG9 VRAAG10 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,1000 3,6000 3,6000 3,6000 3,5000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation,87560,69921,69921,51640,70711 Tabel 8: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 6 8 2 0.80 Vraag 7 9 1 0.90 Vraag 8 9 1 0.90 Vraag 9 10 0 1.00 Vraag 10 9 1 0.90 Tabel 9: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAAG11 VRAAG12 VRAAG13 VRAAG14 VRAAG15 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,1000 3,5000 3,0000 3,8000 3,5000 Median 3,5000 3,5000 3,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation 1,10050,52705,81650,42164,84984 Tabel 10: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 11 7 3 0.70 Vraag 12 10 0 0.90 Vraag 13 7 3 0.80 Vraag 14 10 0 1.00 Vraag 15 8 2 0.80 99

Tabel 11: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 16 en vraag 17 VRAAG16 VRAAG17 Valid 10 10 N Missing 0 0 Mean 3,2000 3,1000 Median 4,0000 3,5000 Std. Deviation 1,13529 1,10050 Tabel 12: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 16 en vraag 17 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 16 7 3 0.70 Vraag 17 7 3 0.70 Tabel 13: Item 2 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 18 t.e.m. vraag 20 VRAAG18 VRAAG19 VRAAG20 N Valid 10 10 10 Missing 0 0 0 Mean 3,7000 3,2000 3,3000 Median 4,0000 3,5000 3,0000 Std. Deviation,48305,91894,67495 Tabel 14: Item 2 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 18 t.e.m. vraag 20 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 18 10 0 1.00 Vraag 19 7 3 0.70 Vraag 20 9 1 0.90 100

Tabel 15: Item 3 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 21 en vraag 22 VRAAG21 VRAAG22 N Valid 10 10 Missing 0 0 Mean 3,3000 3,0000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation,67495,81650 Tabel 16: Item 3 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 21 en vraag 22 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 21 9 1 0.90 Vraag 22 7 3 0.70 Tabel 17: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 23 t.e.m. vraag 27 VRAAG23 VRAAG24 VRAAG25 VRAAG26 VRAAG27 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,4000 3,3000 3,3000 3,1000 3,2000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 4,0000 Std. Deviation 1,07497 1,25167 1,25167 1,19722 1,22927 Tabel 18: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 23 t.e.m. vraag 27 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 23 8 2 0.80 Vraag 24 8 2 0.80 Vraag 25 8 2 0.80 Vraag 26 8 2 0.80 Vraag 27 8 2 0.80 101

Tabel 19: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 28 t.e.m. vraag 32 VRAAG28 VRAAG29 VRAAG30 VRAAG31 VRAAG32 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,0000 3,0000 3,1000 3,1000 2,8000 Median 3,0000 3,0000 3,5000 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,15470 1,15470 1,19722,99443 1,03280 Tabel 20: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 28 t.e.m. vraag 32 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 28 8 2 0.80 Vraag 29 8 2 0.80 Vraag 30 8 2 0.80 Vraag 31 8 2 0.80 Vraag 32 5 5 0.50 Tabel 21: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 33 t.e.m. vraag 37 VRAAG33 VRAAG34 VRAAG35 VRAAG36 VRAAG37 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 2,5000 3,0000 2,7000 2,4000 2,9000 Median 2,5000 3,0000 3,0000 2,0000 3,0000 Std. Deviation 1,08012 1,05409 1,15950 1,07497 1,10050 Tabel 22: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 33 t.e.m. vraag 37 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 33 6 4 0.60 Vraag 34 7 3 0.70 Vraag 35 5 5 0.50 Vraag 36 4 6 0.40 Vraag 37 9 1 0.90 102

Tabel 23: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 38 en vraag 39 VRAAG38 VRAAG39 Valid 10 10 N Missing 0 0 Mean 2,8000 2,9000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,03280 1,19722 Tabel 24: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 38 en vraag 39 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 38 6 4 0.60 Vraag 39 7 3 0.70 Tabel 25: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 40 t.e.m. vraag 45 VRAAG40 VRAAG41 VRAAG42 VRAAG43 VRAAG44 VRAAG45 Valid 10 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 3,7000 3,4000 3,3000 3,3000 3,3000 2,4000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 2,0000 Std. Deviation,48305 1,07497 1,05935 1,05935,94868 1,07497 Tabel 26: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 40 t.e.m. vraag 45 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 40 10 0 1.00 Vraag 41 9 1 0.90 Vraag 42 8 2 0.80 Vraag 43 8 2 0.80 Vraag 44 9 1 0.90 Vraag 45 4 6 0.40 103

Tabel 27: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 46 t.e.m. vraag 51 VRAAG46 VRAAG47 VRAAG48 VRAAG49 VRAAG50 VRAAG51 Valid 10 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 2,7000 3,4000 3,3000 3,3000 3,2000 3,1000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 4,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation 1,15950,96609 1,05935 1,05935 1,03280 1,10050 Tabel 28: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 46 t.e.m. vraag 51 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 46 6 4 0.60 Vraag 47 9 1 0.90 Vraag 48 8 2 0.80 Vraag 49 8 2 0.80 Vraag 50 7 3 0.70 Vraag 51 8 2 0.80 Tabel 29: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 52 t.e.m. vraag 54 VRAAG52 VRAAG53 VRAAG54 N Valid 10 10 10 Missing 0 0 0 Mean 2,9000 3,3000 3,3000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 Std. Deviation 1,10050 1,05935 1,05935 Tabel 30: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 52 t.e.m. vraag 54 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 52 8 2 0.80 Vraag 53 8 2 0.80 Vraag 54 8 2 0.80 104

Tabel 31: Item 6 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 55 t.e.m. vraag 60 VRAAG55 VRAAG56 VRAAG57 VRAAG58 VRAAG59 VRAAG60 N Valid 10 10 10 10 10 10 Missing 0 0 0 0 0 0 Mean 3,0000 2,9000 2,8000 2,5000 2,8000 2,6000 Median 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 3,0000 Std. Deviation 1,15470 1,10050 1,03280,97183 1,13529 1,07497 Tabel 32: Item 6 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 55 t.e.m. vraag 60 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 55 8 2 0.80 Vraag 56 8 2 0.80 Vraag 57 8 2 0.80 Vraag 58 6 4 0.60 Vraag 59 7 3 0.70 Vraag 60 6 4 0.60 Tabel 33: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAAG1 VRAAG2 VRAAG3 VRAAG4 VRAAG5 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 0 0 0 0 0 Mean 3,3000 3,5000 3,7000 2,9000 3,6000 Median 3,0000 3,5000 4,0000 3,0000 4,0000 Std. Deviation,67495,52705,67495,87560,51640 Tabel 34: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 1 t.e.m. vraag 5 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 1 9 1 0.90 Vraag 2 10 0 1.00 Vraag 3 9 1 0.90 Vraag 4 8 2 0.80 Vraag 5 10 0 1.00 105

Tabel 35: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 6 t.e.m. vraag 10 VRAAG6 VRAAG7 VRAAG8 VRAAG9 VRAAG10 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,7000 3,0000 3,5000 3,6000 3,5000 Median 4,0000 3,0000 3,5000 4,0000 3,5000 Std. Deviation,48305,66667,52705,51640,52705 Tabel 36: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 6 t.e.m. vraag 10 n experten n experten CVI VRAGEN Item relevant Item niet relevant Vraag 6 10 0 1.00 Vraag 7 8 2 0.80 Vraag 8 10 0 1.00 Vraag 9 10 0 1.00 Vraag 10 10 0 1.00 Tabel 37: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAAG11 VRAAG12 VRAAG13 VRAAG14 VRAAG15 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,7000 3,2000 3,3000 3,4000 Median 4,0000 4,0000 3,0000 3,0000 3,0000 Std. Deviation,51640,48305,78881,67495,51640 Tabel 38: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 11 t.e.m. vraag 15 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 11 10 0 1.00 Vraag 12 10 0 1.00 Vraag 13 8 2 0.80 Vraag 14 9 1 0.90 Vraag 15 10 0 1.00 106

Tabel 39: Item 1 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 16 t.e.m. vraag 19 VRAAG16 VRAAG17 VRAAG18 VRAAG19 N Valid 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,8000 3,7000 3,2000 Median 4,0000 4,0000 4,0000 3,0000 Std. Deviation,69921,42164,48305,63246 Tabel 40: Item 1 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 16 t.e.m. vraag 19 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 16 9 1 0.90 Vraag 17 10 0 1.00 Vraag 18 10 0 1.00 Vraag 19 9 1 0.90 Tabel 41: Item 2 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 20 t.e.m. vraag 22 VRAAG20 VRAAG21 VRAAG22 Valid 10 10 10 N Missing 1 1 1 Mean 3,4000 3,7000 3,4000 Median 4,0000 4,0000 3,5000 Std. Deviation,84327,48305,69921 Tabel 42: Item 2 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 20 t.e.m. vraag 22 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 20 8 2 0.80 Vraag 21 10 0 1.00 Vraag 22 9 1 0.90 107

Tabel 43: Item 3 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 23 en vraag 24 VRAAG23 VRAAG24 Valid 10 10 N Missing 1 1 Mean 3,2000 3,4000 Median 3,0000 3,0000 Std. Deviation,78881,51640 Tabel 44: Item 3 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 23 en vraag 24 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 23 8 2 0.80 Vraag 24 10 0 1.00 Tabel 45: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 25 t.e.m. vraag 29 VRAAG25 VRAAG26 VRAAG27 VRAAG28 VRAAG29 N Valid 10 10 10 10 10 Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,5000 3,6000 3,3000 3,0000 3,0000 Median 3,5000 4,0000 3,5000 3,0000 3,0000 Std. Deviation,52705,51640,82327,66667,66667 Tabel 46: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 25 t.e.m. vraag 29 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 25 10 0 1.00 Vraag 26 10 0 1.00 Vraag 27 8 2 0.80 Vraag 28 8 2 0.80 Vraag 29 8 2 0.80 108

Tabel 47: Item 4 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 30 t.e.m. vraag 34 VRAAG30 VRAAG31 VRAAG32 VRAAG33 VRAAG34 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,6000 3,3000 3,1000 3,3000 3,4000 Median 4,0000 3,0000 3,0000 3,0000 4,0000 Std. Deviation,51640,67495,73786,67495,84327 Tabel 48: Item 4 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 30 t.e.m. vraag 34 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 30 10 0 1.00 Vraag 31 9 1 0.90 Vraag 32 8 2 0.80 Vraag 33 9 1 0.90 Vraag 34 8 2 0.80 Tabel 49: Item 5 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 35 t.e.m. vraag 40 VRAAG35 VRAAG36 VRAAG37 VRAAG38 VRAAG39 VRAAG40 Valid 10 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 1 Mean 3,2000 3,8000 3,7000 3,2000 3,4000 3,3000 Median 3,0000 4,0000 4,0000 3,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,78881,42164,48305,78881,69921,82327 Tabel 50: Item 5 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 35 t.e.m. vraag 40 VRAAG n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 35 8 2 0.80 Vraag 36 10 0 1.00 Vraag 37 10 0 1.00 Vraag 38 8 2 0.80 Vraag 39 9 1 0.90 Vraag 40 8 2 0.80 109

Tabel 51: Item 6 gemiddelde, mediaan en standaard deviatie van vraag 41 t.e.m. vraag 45 VRAAG41 VRAAG42 VRAAG43 VRAAG44 VRAAG45 Valid 10 10 10 10 10 N Missing 1 1 1 1 1 Mean 3,2000 3,1000 3,2000 3,3000 3,4000 Median 3,0000 3,0000 3,0000 3,5000 3,5000 Std. Deviation,78881,99443,78881,82327,69921 Tabel 52: Item 6 Content Validity Index (CVI) berekening van vraag 41 t.e.m. vraag 45 VRAGEN n experten n experten CVI Item relevant Item niet relevant Vraag 41 8 2 0.80 Vraag 42 8 2 0.80 Vraag 43 8 2 0.80 Vraag 44 8 2 0.80 Vraag 45 9 1 0.90 110

Lijst van figuren 111

Figuur 2: Het suïcidaal proces (Portzky & Van Heeringen, 2002) Figuur3: leeftijdsspecifiek sterftecijfer voor suïcide (per 100000 inw.) voor mannen en vrouwen (Vlaams Gewest, 2010) Figuur 4: Gehanteerde methoden bij suïcide bij mannen (Vlaams Gewest, 2010) 112

Figuur 5: Gehanteerde methoden bij suïcide bij vrouwen (Vlaams Gewest, 2010) Figuur 6: Verklarend model voor suïcidaal gedrag (van Heeringen, 2007) 113

114