De Buurt als Jas. Veranderende Huishoudens, Dynamische Buurten en de Functie van Woonmilieus. Sako Musterd. Annalies Teernstra.

Vergelijkbare documenten
Veranderende huishoudens en buurten

Sturen op gemengde wijken. André Ouwehand-OTB Jeroen van der Velden -Platform31

Inhoud. Voorwoord 9. Preambule 11

Bijlage bij brief Modernisering Huurbeleid

Leefbaarometer. In grote delen van Tilburg gaat het prima met de leefbaarheid. Vooral in Tilburg-Noord zijn er leefbaarheidsproblemen.

Samenvatting. 1 Inleiding. Verval en herstel Beleidsreacties op veranderingen in na-oorlogse woongebieden

Wijkontwikkeling nieuwe stijl: urgentie, maatwerk en verbinding

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

WELKOM. Doorpakken met aardgasvrije wijken. Donderdag 6 december, Jaarbeurs Utrecht

Mengen, verkopen, de weg kwijtraken

VOLKSHUISVESTING TOEN EN NU!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! Van sociale volkshuisvesting naar de woningcorporaties in 2014 is een grote stap.

Woningvoorraad en woningbehoefte in Nederland

Samenvatting Regionaal Woningbehoefteonderzoek 2015 Gemeente Culemborg

Woningcorporaties: oplosser of veroorzaker van zorg- en veiligheidsproblemen? Sander Koomen (Aedes) Simone van Raak (Zayaz)

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Doelgroepen TREND A variant

Woonvisie Regio Eindhoven. Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt

Resolutie Corporatiesector

Ontwikkelingen in de Dordtse wijken. 15 mei drs Jan Schalk

Betaalbaarheid van wonen, een gemeentelijke opgave? Inzicht en handvatten voor gemeenten

Intentieverklaring gemeenten en corporaties in de stadsregio Amsterdam over de betaalbare voorraad in de regio. Maart 2014

Woonvisie. Gemeente Nuth Raadsbijeenkomst 12 april 2016

Een stad om in te wonen

Deze notitie is bedoeld om de schaarste en de verdringing in Gouda aan te tonen, als bijlage bij de Huisvestingsverordening 2019.

Opgave en. toekomstperspectief EEN NIEUWE TOEKOMST

Ruimtelijke segregatie en herstructurering. Gideon Bolt

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Woononderzoek Nederland 2009

3. Minder tevreden over het wonen

Onderwerp: Woonvisie Brielle en het onderzoek ontwikkeling woningvoorraad Brielle

Oegstgeest aan de Rijn: realisatie van een woningbouwbehoefte

Senioren en mensen met beperkingen op de woningmarkt

De achterkant van de stad

Visie op wonen. Open Huis 8 september 2016

Bijlage 6. Consultatie moskee Omar El Faroek en Moskee Anwar-e-Quba

STRUCTUURVISIE DEN HAAG ZUIDWEST

Woonruimtebemiddeling: samen leven met minder regels

Ontwikkelingen sector en Visie Thuisvester Presentatie Platform Wonen Regio West Brabant

De NPS, groter dan je denkt

Symposium Bedrijvigheid en Leefbaarheid in stedelijke woonwijken 19 april 2010 De Haagse Lobby, Den Haag

Bijlagen bij: Woonagenda Aalsmeer

WONEN, WIJKEN & INTERVENTIES Krachtwijkenbeleid in perspectief. Karin Wittebrood Matthieu Permentier m.m.v. Fenne Pinkster

Migratiestromen en inkomensontwikkelingen in de provincie Groningen

Nieuwbouw, verhuizingen en segregatie Effecten van nieuwbouw op de bevolkings samenstelling van stadswijken

ARTIKELEN FORS MEER VERHUUR DAN VERKOOP

Primos-model. Basisuitkomsten Primos 2013 Kleidum

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Verhuisonderzoek Drechtsteden

Levensloopbestendige wijk

Raadsvergadering 6 december Portefeuillehouder C.Koppenol

Woonagenda Huurdersaanbevelingen voor de gemeenteraadsverkiezingen

Ruimte voor de Economie van morgen

SAMEN. voor een sterke regio! Een perspectief voor het wonen in het stedelijk gebied Eindhoven

Wonen. Basisinspanning. Ambities. Kansen. Voorkomen

Hier komt tekst Huurdersraad portaal. Utrecht.nl

Betaalbaarheid van wonen, een gemeentelijke opgave? Inzicht en handvatten voor gemeenten

2 -/ OKT Gemeente Gouda. T.a.v. mevr. Drs. J.M. Holdijk Raadsadviseur Griffie gemeente Gouda. Dinsdag 15 oktober 2008, Gouda.

Woningmarkt- en bewonersonderzoek Noord- en Midden-Groningen

BIJLAGE 5.a Nieuwe aanbiedingsafspraken Bouwen aan de Stad II

DEMOGRAFIE DEMOGRAFISCHE TRENDBREUK DOOR VERMINDERDE WONINGBOUW

Onderwerp Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011

Trends op de woningmarkt

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

We doen zeven aanbevelingen om de aanpak van drukte en de leefbaarheid te

6 januari 2015 Huisvestingswet

4 doelstellingen. Woon- en Leefbaarheidsmonitor Belangrijkste uitkomsten. Beter leven met minder mensen. Over het Woon- en Leefbaarheidplan

venlo Raadsnotitie GEMEENTEBESTUUR Lokaal woonbeleid 5 H. Brauer


Passend wonen. 'Van foto naar film'

Concept-zienswijze uitgangspunten nieuwe Huisvestingsverordening Documentnummer INT Notitie voor de IJmondraadscommissie van 17 februari 2015

Inleiding. Vervolgens worden uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de regionale woonvisie.

Station Nieuwe Meer Het internationale & inclusieve woon- en werkgebied van Nieuw West

Gezondheidsachterstanden. Gelijke kansen voor iedereen

Woonvisie in t kort 10

Kengetallen woningtoewijzing in de gemeente Utrecht

Datum 4 september 2018 Beantwoording Kamervragen lid Beckerman (SP) over wijken die in getto's kunnen veranderen

A Different Place to Different People. Conditional Neighbourhood Effects on Residents Socio-economic Status. E.M. Miltenburg

AM ORM ATF PL AMSTERD MIDDENHUUR PLATFORM AMSTERDAM MIDDENHUUR

Op 19 mei 2014 stelde u ons college schriftelijke vragen over de verkoop van huurwoningen door Vestia.

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Digitale enquête Onder huurders, woningzoekenden, professionals en medewerkers

34 secondant #1 februari Scherper zicht op Rotterdamse wijkveiligheid

Werkbelevingsonderzoek 2013

Nieuwe woonpatronen van middenklassegezinnen in Amsterdam. Willem R. Boterman Universiteit van Amsterdam Urban Geographies

Jaarverslag Een fijn huis

Schaarste op de woningmarkt Zuid- Kennemerland-IJmond

Lokale Monitor Wonen Gemeente Lelystad ( )

centrum voor onderzoek en statistiek

Startdocument regionale prestatieafspraken Bijlage 9

Woensel West. Focus op emancipatie in een ander decor

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JAARVERSLAG. Huurdersbelangenorganisatie HBO TBV WONEN Samenstelling: Gerard Klaassen. Cees van der Staak. Gerard Beemer. Jaarverslag

Kiezen, Delen én Doen Samen voor een sterke woningmarkt. platform woningcorporaties noord-holland noord

Naar een woonvisie voor Waterland

SOCIALE KRACHT BUNNIK 2017

Ladder voor duurzame verstedelijking Bestemmingsplan Huis ter Heide West, gemeente Zeist

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek

Transcriptie:

Veranderende Huishoudens, Dynamische Buurten en de Functie van Woonmilieus Sako Musterd Annalies Teernstra Wouter van Gent Thea Dukes

Veranderende Huishoudens, Dynamische Buurten, en de Functie van Woonmilieus Sako Musterd Annalies Teernstra Wouter van Gent Thea Dukes Amsterdam, april 2014

Een samenwerking van: Uitgave Platform31 Den Haag, april 2014 Postbus 30833, 2500 GV Den Haag www.platform31.nl

Inhoudsopgave 1 Veranderende Huishoudens, Dynamische Buurten, en de Functie van Woonmilieus 5 2 De buurt als jas 7 3 De buurt als roltrap 9 4 Conclusies in het kort 11 5 Implicaties 13 BIJLAGE 17

1 Veranderende Huishoudens, Dynamische Buurten, en de Functie van Woonmilieus Deze notitie vormt de samenvatting van het onderzoek De buurt als jas, dat gaat over de dynamiek van veranderende buurten en de mensen die er wonen. Die dynamiek is een wezenlijk kenmerk van stedelijke regio s, en van alle woonmilieus daarbinnen. Die dynamiek betekent ook dat woonmilieus geen vaste functie hebben voor alle bewoners, maar dat elk woonmilieu een functie heeft voor bepaalde typen huishoudens in bepaalde fasen van hun leven. De titel van deze samenvattendee publicatie verraadt de roep om een nieuwe visie op de ontwikkeling van de stad. In het boek waarop deze samenvatting is gebaseerd, wordt gedetailleerd aangegeven wat de kern is van het stedelijk beleid dat zich tot nu toe heeft voltrokken in de steden die centraal gesteld zijn in dit boek: Amsterdam, Den Haag en Tilburg. Veel van dat beleid is echter ook van toepassing op andere steden. Dat heeft zeker te maken met het tot dusver sterk centraal bepaalde beleid, zowel op fysiek gebied (stedelijke herstructurering) als op sociaal gebied (grotestedenbeleid, wijkaanpak, etc.). Tot en met het krachtwijkenbeleid heeft vooral de centrale overheid een bepalende rol gespeeld. In de sociale huursector is haar rol weliswaar wat verminderd met de bruteringsoperatie, maar ook daar heeft zij nog altijd veel invloed op wat wel en niet kan en mag; de staat houdt bovendien in toenemende mate toezicht op de financiën van de corporaties en verplicht hen tot afdrachten. 5 Op een breder beleidsterrein heeft de traditie van centralistische planvorming veel uniformiteit teweeggebracht, met soortgelijkee uitbreidingsplannen, soortgelijke herstructureringsplannen en een soortgelijk streven naar evenwichtige en gedifferentieerde wijken. De aanpak is sterk gekenmerkt door een gebiedsgerichte top-down benadering. De kijk op de geplande stad heeft daarbij een aantal statische kenmerken gekregen. Veel beleidsmakers hadden impliciet een eindbeeld van een stad op het netvlies met gemiddelde buurten, waarin huishoudens een leven lang gelukkig zouden kunnen zijn in hun gemengde en gebalanceerde wijk of levensloopbestendige buurt in de ongedeelde stad. Hoge mutatiegraden worden daarbij als ongewenst betiteld, en het statische middenklasse huishouden wordt als ideaal neergezet. Veel beleid is daarop gericht geweest. Buurten met achterstand moesten worden aangepakt om de achterstand weg te werken; buurten met een middenklasse karakter konden het doen zonder veel aandacht. Sloop en nieuwbouw waren bij de stedelijke vernieuwing de typische instrumenten om grotere menging te realiseren, soms zelfs op trapniveau, maar vaker op buurtniveau en soms nog daarboven. In alle beleidsvisies kwam daarbij het tegengaan van segregatie als inzet naar voren. Al voor de crisis van 2008 maar ook daarna vroegen wij aandacht voor een andere zienswijze, die de dynamiek van de geleefde stad sterker als vertrekpunt neemt; waarbij huishoudens en woonmilieus veel meer als dynamische eenheden worden gezien en waarbij het streven niet gericht is op gemiddelde buurten, laat staan op levensloopbestendige buurten, maar juist op het accommoderen van alle vormen van verandering. In het hoofdrapport wordt in de hoofdstukken 2, 3, en 4 veel materiaal gepresenteerd waaruit die dynamiek spreekt en waarmee een alternatieve kijk op de stad wordt onderbouwd. Huishoudens veranderen in hun leven, stellen andere eisen en ambiëren andere

woningen en woonmilieus, en proberen steeds maar weer de eigen situatie in overeenstemming te brengen met die van de omgeving. Veelvuldig verhuizen is daarbij dikwijls de meest efficiënte en economische oplossing voor allerlei mismatch problemen. In deze notitie (tevens slothoofdstuk van het boek) vatten wij de belangrijkste bevindingen van het uitgevoerde onderzoek beknopt samen, om vervolgens al even compact enkele conclusies te trekken, die op hun beurt leiden tot een aanzet tot een alternatieve beleidsvisie die in de plaats zou kunnen komen van het dominante beleid dat decennia lang bepalend is geweest voor het denken over het functioneren van stedelijke en regionale woningmarkten. 6

2 De buurt als jas Uit onze beschouwingen, analyses en inzichten komt naar voren dat de buurt of het woonmilieu beter gezien kan worden als een soort jas, die past in een bepaalde fase van het leven, maar allengs te klein of te groot wordt, versleten raakt, of uit de mode verdwijnt, waarna een nieuwe jas moet worden gezocht. Dat betekent dat buurten niet allemaal ongeveer hetzelfde moeten zijn, maar juist heel gedifferentieerd, zodat ze de veranderende huishoudens kunnen accommoderen (er moet immers een nieuwe passende jas gevonden kunnen worden). In hoofdstuk 3 over de functie van de buurt hebben wij deze thematiek uitvoerig onder de aandacht gebracht. Daaruit is afgeleid dat de differentiatie, waar veel beleidsmakers en politici hard aan werken, niet op buurt of wijkniveau moet worden gerealiseerd, maar veel meer op stadsniveau, of zelfs op stadsgewestelijk niveau. Alleen als er sprake is van grote leefbaarheidsproblemen in bepaalde buurten of van duidelijke negatieve buurteffecten, waardoor bewoners niet meer zelfstandig uit de problemen kunnen komen, dán is ingrijpen in die buurten gerechtvaardigd. Negatieve buurteffecten door de samenstelling van de buurtbevolking doet zich in Nederlandse steden evenwel slechts in beperkte mate voor, zo is gebleken in hoofdstuk 4, waar de analyse van dergelijke buurteffecten centraal staat. Wat belangrijker is, is dat er een voldoende breed palet aan woonmilieus beschikbaar is, waar men naartoe kan verhuizen als de tijd rijp is; of die men weer kan verlaten als zich opnieuw een andere fase in het leven aandient. Woonmilieus hebben vooral een functie voor specifieke huishoudens met bepaalde kenmerken, die in een bepaalde fase van hun leven verkeren. In de analyses van hoofdstuk 3 is vastgesteld dat op het niveau van het individu en het huishouden ruimtelijke patronen van wonen en verhuizen voortkomen uit een wisselwerking tussen drie dimensies: de sociaal economische status, etnisch-culturele kenmerken (land van herkomst) en demografische kenmerken. De modellen laten zien dat ze alle drie van belang zijn. De beleidsconsequentie is dat men het zich dus niet kan veroorloven zich te richten op één van de drie dimensies. 7 In de visie op de stad die gebaseerd is op de functie van de buurt voor huishoudens in een bepaalde fase van hun leven moet dus worden onderkend dat huishoudens in veel opzichten van elkaar verschillen, op basis van verschillende soorten kapitaal: economisch, sociaal, en cultureel. Deze vormen van kapitaal hangen in de werkelijkheid niet altijd met elkaar samen. Dit leidt ertoe dat er niet direct enorm homogene woonmilieus ontstaan op een van de genoemde kenmerken. De grote variëteit van huishoudens met verschillend sociaal, economisch en cultureel kapitaal, vraagt om een brede waaier van verschillende woonmilieus. Zeker op dit moment is het moeilijk voor huishoudens om in verschillende fasen van hun leven de voor hen best passende woonmilieus te vinden. Daarbij horen ook de sociaaleconomisch wat zwakkere woonwijken; vanuit een middenklasse perspectief dikwijls geduid als achterstandswijken of probleemwijken, ongewenste milieus die opgekrikt of deels gesloopt moeten worden. Het krachtwijkenbeleid illustreert deze kijk op de buurt; maar vanuit het perspectief van het in de werkelijkheid bestaan van een heel gevarieerde en dynamische bevolking, vervullen ook dergelijke buurten een potentiële functie voor huishoudens in een bepaalde fase van hun leven. Hier valt te denken aan huishoudens met een min of meer blijvend laag inkomen, aan starters, aan huishoudens die een stapje terug moeten doen omdat er breuken in de carrières optreden, of waar sprake is van terugval door echtscheiding, werkloosheid, en dergelijke. Ook de meeste middenklassee huishoudens hebben diverse stappen in hun huishouden- en wooncarrière gezet voordat ze hun actuele middenklassepositie bereikten. Die vroege stappen vergden vaak veel marginaler milieus dan men later ambieerde. Het is de kunst om de variatie die er aan de vraagzijde is, en die steeds verandert, in overeenstemming te houden met de variatie aan de aanbodzijde, die ook steeds verandert.

8

3 De buurt als roltrap Buurten veranderen altijd, ook als de overheid en de corporaties niet ingrijpen. Dit wordt geïllustreerd in hoofdstuk 2 van het onderzoeksrapport, waar de buurtverandering in termen van downgrading, upgrading en gentrification is onderzocht. In dit hoofdstuk kwam naar voren dat buurten veelal als roltrap functioneren: huishoudens met een relatief laag inkomen stromen de buurt in. Na binnenkomst zorgen zij voor incumbent upgrading, sociale stijging. Ze kennen een sterke sociaal opwaartse ontwikkeling nádat ze in de buurt zijn gevestigd, terwijl juist wat welgestelder huishoudens na verloop van tijd de buurt weer verlaten. De verhoudingen waarin die processen zich voordoen, zijn dusdanig dat het eindresultaat is dat die buurten sociaaleconomisch stijgen. De buurt verandert daardoor en krijgt in een volgende fase mogelijk een andere functie, al kan zich ook lange tijd een zeker dynamisch evenwicht manifesteren. Wat hier misschien nog wel belangrijker is, is dat sommige buurten zich kennelijk lenen voor een vorm van sociale verheffing. De sociaaleconomisch nog niet zo sterke huishoudens die erin terechtkomen, maken er een sociale carrière door. Of het hier de buurt is, die hen helpt, of dat er sprake is van een selectie van huishoudens in die buurten op basis van kenmerken die men al had en die in ieder geval tot sociale stijging zouden hebben geleid, konden wij niet precies vaststellen. Maar gelet op de woonduur en woonoriëntatie van betreffende huishoudenss op precies deze buurten, lijken die buurten hen in ieder geval geen kwaad te doen. Uit de analyse van de hier genoemde processen, die overigens betrekking had op de periode tot de crisis, is ook gebleken dat er geen sprake is van uniforme en eenduidige ontwikkelingen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de brede variatie aan typen veranderingen die zich in de buurten kunnen voordoen en uit de volgordes van fysieke en sociale veranderingen. Dat laatste is belangrijk omdat soms een fysieke verandering voorafgaat aan sociale verandering, maar in andere gevallen is dat andersom. Dit geeft aan dat het niet een simpele kwestie is van woningbouwbeleid dat de sociale up- of downgrading stuurt; soms geeft de bevolkingsdynamiek aanleiding om daaropvolgend fysieke maatregelen te nemen en de woningvoorraad aan te passen. 9 Een andere belangrijke bevinding is dat de roltrapfunctie die de buurt voor veel huishoudens vervult, niet beperkt is tot de buurten die upgrading te zien geven. We zien ook in downgradingbuurten dat instromers dikwijls een aanzienlijke sociale stijging doormaken. Vanuit die ervaring is de angst die veel woningbeheerders en bestuurders hebben voor de instroom van als relatief zwak aangeduide huishoudens, voorbarig. Een dynamisch perspectief op de ontwikkelingen in de stad laat zien dat de meeste zwakke huishoudens juist een opwaartse bijdrage leveren aan de sociale structuur van buurten. In hoofdstuk 2 is dat uitgebreid onderbouwd. Een interessante gerelateerde bevinding van het onderzoek is dat het niveau van de verhuismobiliteit niet bepalend is voor het wel en wee van buurten. Voor downgrading buurten is bijvoorbeeld vastgesteld dat deze niet sneller of langzamer achteruitgaan als er sprake is van een hoog niveau van verhuismobiliteit, vergeleken met buurten waar weinig wordt verhuisd.

10

4 Conclusies in het kort In het boek wordt ingegaan op de rol van huishoudensprocessen in de dynamiek van buurten en wordt bovendien de kenmerkende functie van buurten voor uiteenlopende huishoudens centraal gesteld. Ook wordt geëvalueerd of bepaalde composities van buurten aanleiding geven tot het remmen van de sociale mobiliteit van individuen die er wonen. Tot welke conclusies leidt dat? Wat betekent dat voor interventies in buurten en steden? We presenteren hier enkele conclusies in de vorm van korte stellingen. Veel stedelijk beleid richt zich onvoldoende op de dynamische relatie tussen verschillende huishoudens en woonmilieus. Politici en beleidsmakers op het gebied van sociaal-stedelijke vraagstukken vertonenn de neiging te focussen op specifieke buurten met een zwakkere positie, in plaats van op alle huishoudens en alle buurten die gezamenlijk het functioneren van de woningmarkt bepalen. Velen hebben de neiging om zwakkere buurten op te trekken en deze naar het gemiddelde te brengen in plaats van een grote variatie aan buurten te waarborgen, waardoor woningmarkten optimaal kunnen functioneren. Beleid veronderstelt vaak een samengaan van sociale en fysieke up- en downgrading in een vast patroon; in werkelijkheid zijn er echter vele typen up- en downgrading met uiteenlopende volgorden tussen fysieke en sociale up- en downgrading; de variatie is dus veel groter. Stabiele wijken lijken het ideaalbeeld, in plaats van dynamische wijken, maar sommige dynamische wijken kennen veel upgrading en dragen daardoor bij aan opwaartse sociale mobiliteit van hun inwoners en tot de opwaardering van (delen van) het stedelijk gebied. Gemengde wijken lijken vaak een ideaalbeeld, maar in de praktijk blijken huishoudens die verhuizen hun eigen sociale positie aan te passen aan die van hun buurt; dit duidt op een stil verzet tegen al te omvangrijke menging, althans op het niveau van de buurt. Buurteffecten doen zich voor, maar zijn bescheiden en geven aanleiding te twijfelen aan beleid dat leunt op een sterk geloof in een grote invloed hiervan. Levensloopbestendige wijken zijn bij sommige beleidsmakers in trek, maar kunnen nooit voor alle typen huishoudens gerealiseerd worden. 11

12

5 Implicaties Het dominante beleidsdiscours op het gebied van stedelijke herstructurering lijkt in alle drie de onderzochte steden sterk op elkaar niet verwonderlijk gegeven de nationale beleidskaders en is gericht op kerndoelen die via integraal gebiedsgericht beleid zouden moeten worden gerealiseerd. Het stedelijk herstructureringsbeleid werd, in ieder geval tot aan het uitbreken van de crisis, gekenmerkt door het streven naar een evenwichtige stad met een evenwichtige woningvoorraad die ervoor moet zorgen dat achterstand, tweedeling en segregatie worden bestreden en leefbaarheid wordt geoptimaliseerd. Het koersen op gemiddelden is daarbij uitgangspunt, evenals het wegwerken van zwakke wijken en concentraties van achterstand. Segregatie is de meest stabiele doorn in het oog en nagenoeg elke beleidsmaker wil dat dan ook tegengaan. Tegelijkertijd is er een sterk streven naar behoud van en uitbreiding van het aandeel huishoudens met middeninkomens; van hen wordt verwacht dat ze de buurt en de voorzieningen verder omhoog trekken en de kansarme bewoners daarbij op sleeptouw nemen. De alternatieve beleidsvisie ( de buurt als jas ) die we naar voren hebben gebracht, heeft tot nu toe nog maar weinig voet aan de grond gekregen. Maar behalve door de onderzoeksbevindingen die hier gepresenteerd zijn, lijkt de nieuwe visie nu ook geholpen te worden door de economische teruggang. De differentiatiedoelstelling (hoofdstuk 5) en buurtgerichte aanpak waarbij een streven naar gemiddelde buurten erg belangrijk wordt geacht, is noodgedwongen opgeschoven naar een hoger schaalniveau. Vaste percentages van bepaaldee woningtypen worden nu niet meer per buurt afgedwongen, maar op wat hogere schaal. Daarmee verschuift het beleid van een specifiek buurtgericht beleid, naar een beleid dat een gedifferentieerde woning- en woonmilieuvoorraad nastreeft. Dat is eigenlijk de ideale overgang van een gebiedsgericht beleid naar een dynamisch stadsgericht beleid waarbij het functioneren van bepaalde buurten voor individuele huishoudens, en daarmee voor sociale stijging in een dynamisch perspectief steeds meer centraal wordt gesteld. Voor dat laatste beleid heb je een stad met veel verschillende woonmilieus nodig, waar huishoudens in een bepaalde fase van hun leven voor kunnen kiezen. Ook zijn de aanbieders thans veel meer geneigd te koersen op de vraag, waardoor meer bottom-up initiatieven binnen bereik komen. Bovendien is er geen geld meer voor grootschalige sloop en mengingsnieuwbouw. Daardoor ontstaan incrementeel veel meer gedifferentieerde woonmilieus met een eigen signatuur. Groepen huishoudens zullen die omarmen, en zich ermee onderscheiden op een gevarieerde woningmarkt. Daarmee wordt overigens wel weer meer ruimte geschapen voor de ontwikkeling van scherpere segregatie. Niettemin, de randvoorwaarden om een drastische beleidskoerswijzing te maken, zijn er. Beleid kan de dynamiek voorop zetten en meer context gevoelig worden gemaakt en worden afgestemd op de vraag van huishoudens die in elk stadsgewest verschillend is. De crisis geeft de onderzoeksbevindingen en de door ons voorgestelde alternatieve visie op het functioneren van de stedelijke woningmarkt, een duwtje in de rug. Het is belangrijk dat het beleid de dynamiek in buurten ondersteunt door belemmeringen op te ruimen die verhuizen in de weg staan. Een beleid dat dynamiek in buurt en stad omarmt, moet ook dynamiek in mobiliteit bevorderen. Een dynamische stad (en regio, en land) moet verhuizingen niet in de weg staan. 13 Wie passend beleid voor een buurt wil ontwikkelen, moet zowel opschalen als inzoomen. Het opschalen dient om een buurt in een stedelijk kader te plaatsen (wat is de functie van een buurt in een stedelijk regionale setting?), het inzoomenn om te zien wat de levensstijlen en daarmee woonvoorkeuren van individuele huishoudens zijn. Wij betrekken de stelling dat er niets mis hoeft te zijn met wijken die onder het stedelijk gemiddelde scoren. Ook deze woonmilieus heeft de stad nodig. Deze woonmilieus kunnen

binnen de stedelijke hiërarchie als doorgroeibuurten functioneren, waar huishoudenss met een lager inkomen kunnen instromen en sociale stijging kunnen doormaken. Het is vanuit dit perspectief niet gewenst om deze buurten, die toch al vaak negatief in beeld zijn bij de media, nog meer te stigmatiseren, door ze als probleembuurt te betitelen en ze naar het stedelijk gemiddelde te trekken. Eerst zou gekeken moeten worden welke rol de buurt kan spelen voor zowel instromende, blijvende als verhuizende huishoudens in bepaalde fasen van hun leven. Welke concrete beleidsaanbevelingen kunnen nu uit dit onderzoek worden afgeleid? Welk alternatief beleid kan in de plaats komen voor het dominante beleid van de afgelopen decennia? Wij doen enkele suggesties en presenteren deze puntsgewijs. 14 Beleid kan meer op de dynamische relatie tussen huishoudens en woonmilieus gericht worden, waarbij een grote milieudifferentiatie ruimte biedt voor huishoudens in verschillende fasen van hun leven. Beleid moet zich meer richten op alle huishoudens en alle woonmilieus en niet vooral op de zwakste. Daarmee verschuift het perspectief van specifieke buurten naar de stad als systeem, die op haar beurt is ingebed in een systeem van aan elkaar gerelateerde steden. Het is aan te bevelen af te stappen van een gemiddelde denken en juist meer aandacht te vragen voor een variatie aan woonmilieus die de onmiskenbare variatie aan huishoudenss kan accommoderen. Het is aan te bevelen om stigmatisering van buurten waar veel sociaaleconomisch zwakkere huishoudens wonen te vermijden. Juist een politics of difference kan worden bepleit, waarbij er oog is voor de functie die verschillende typen buurten hebben voor verschillende typen bewoners. Het gaat hier niet om een streven naar equality (gelijkheid), maar naar equity (rechtvaardigheid). Hierbij zou ook de rol van diverse categorieën huurwoningen in uiteenlopende woonmilieus en voor uiteenlopende categorieën huishoudens meer aandacht moeten krijgen, voor verschillende categorieën starters, voor huishoudens die snel of maar tijdelijk woonruimte zoeken en voor andere huurders die geen koop ambiëren. Beleid dient te onderkennenn dat de relatie tussen sociaal en fysiek niet sterk is en dat de causaliteit twee kanten op kan; het één is daarom niet automatisch een instrument voor het ander. Dit wil zeggen vanuit het perspectief van de dynamische stad zijn fysieke ingrepen voor sociale problematiek lang niet altijd gewenst. Andersom evenmin. Wij ondersteunen meer aandacht voor de positieve aspecten van dynamische wijken. Wel vaak verhuizen kan juist positieve effecten hebben. Het gebruik van de mutatiegraad als indicator voor het goed of slecht functionerenn van buurten raden wij af. Er moet nagegaan worden waarom zich een bepaalde mutatiegraad manifesteert. Een hoge mutatiegraad kan voor lokale overheid en verhuurders extra administratie- en beheerskosten met zich meebrengen, maar deze kosten kunnen mogelijk terugverdiend worden door een beter functionerende woningmarkt. Regels die verhuizen belemmeren, dienen opgeruimd te worden. Te denken valt aan belastingen, leges, toewijzingsregels, etc. Menging dient niet te worden nagestreefd op een microniveau. Dat resulteert in teveel interactieproblemen tussen huishoudens en bijpassend vermijdingsgedrag. Buurteffecten zijn schaars en bescheiden. Alleen in buurten waar aanwijzingen zijn dat sommigen er gevangen ( trapped ) zijn, is specifiek ingrijpen in de buurtcompositie urgent. Levensloopbestendige buurten lijken een utopie door de uiteenlopende eisen die uiteenlopende huishoudens stellen aan de op enig moment voor hen ideale woonbuurten.

Ontwikkeling van gewestelijkee modellen waarin ontwikkelingsrichtingen voor nieuwe woonmilieus (soort en aantal) kunnen worden aangegeven op basis van de aanwezigheid van huishoudens en de dynamiek die zich intern (in het huishouden) en extern (migraties) voordoet, wordt aanbevolen. Wij suggereren niet meteen in te grijpen bij» hoge mobiliteit én upgrading» veel doorstroming in downgradinggebieden» veel uitstroom van hoge inkomens» een homogene bevolkingssamenstelling» niet specifiek aan bepaalde wijken gebonden vraagstukken Tenzij:» bepaalde huishoudens in bepaalde buurten trapped zijn» bepaalde huishoudens evident negatieve effecten ondervinden van de buurt» er duidelijke fysieke of eefbaarheidsproblemen in de buurt zijn» er plotselinge veranderingen optreden. Dat vereist dan nadere analyse. Er is meer aandacht gewenst voor welke typen woningen en woonmilieus verschillende huishoudens (in verschillende fasen van hun leven) ambiëren; naast een duiding van de verschillende typen is ook een dynamische inschatting van de kwantitatieve behoefte nodig, per stadsgewest. Als er aanleiding is om in een specifieke buurt in te grijpen omdat zich daar negatieve (buurt)effecten manifesteren, dient de interventie in hechte samenwerking tussen diverse corporaties die er bezit hebben, én de gemeente, plaats te vinden om contra-effecten en free-riding te voorkomen. 15

16

BIJLAGE Deze samenvatting is ontleend aan een boek dat tot stand is gekomen in samenwerking met Corpovenista (een op kennisverwerving gericht samenwerkingsverband van veertien corporaties en Aedes), de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Tilburg, en NICIS (thans Platform31) ). Samen met de Universiteit van Amsterdam hebben zij het onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de publicatie, gefinancierd. Maar de vertegenwoordigers van de consortiumpartners (en het Kadaster) hebben als leden van de stuurgroep nog veel meer aan het onderzoek bijgedragen. Zij speelden begeleidingsrollen, maar werkten ook actief mee aan de dataverzameling, intervisie, interviews, en reflectie op het onderzoek. De leden van de stuurgroep, die we veel dank verschuldigd zijn, zijn in alfabetische volgorde: Wim van Bogerijen (Dienst Stedelijke Ontwikkeling, gemeente Den Haag) Camiel van Esch (Wonen Breburg) Bregit Jansen (Haag Wonen) Eva Korteweg (De Alliantie) Albert Latijnhouwers (Programmamanager Wonen, gemeente Tilburg) Ramona van Marwijk (Kadaster) Jeroen Slot (Dienst Onderzoek en Statistiek, gemeente Amsterdam) Paul Tholenaars (Woonbedrijf Eindhoven) Miriam Tros (Stadgenoot) Frank Wassenberg (Platform31) Geert van Woerden (Haag Wonen) 17 Diverse collega s van de onderzoeksgroep Urban Geographies van de Universiteit van Amsterdam hebben eveneens hun steentje bijgedragen door ons van advies te dienen. We willen in het bijzonder noemen Fenne Pinkster en Sjoerd de Vos. Gedeelten zijn gebaseerd op onderzoek dat in samenwerking met Marjolijn Das en Jan Latten (beiden CBS) is uitgevoerd. Een paragraaf is gebaseerd op onderzoek dat in samenwerking met Marien van Grondelle is uitgevoerd. Uiteraard zijn wij ook de respondenten die geïnterviewd zijn voor de verschillende deelprojecten zeer erkentelijkk voor hun bijdragen.

Postbus 30833, 2500 GV Den Haag www.platform31.nl twitter: @platform31 Platform31 is de fusieorganisatie van KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV