SAMENVATTING 106285/106286/106287 Beroepen (3) tegen ontslag wegens opheffing van de betrekking;. Werkneemster is ontslagen op grond van opheffing van de betrekking als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po, vanwege het stopzetten van de ID-subsidie door de gemeente. Gebleken is dat de werkgever in strijd met de cao de werkneemster niet in de gelegenheid heeft gesteld zich tegen het voornemen tot ontslag te verweren. Omdat de werkgever vóór het nemen van zijn beslissing de zienswijze van werkneemster niet kende en deze daarom niet heeft kunnen betrekken bij het nemen van de ontslagbeslissing, is de werkneemster geschaad in haar door de cao po beschermd belang om voorafgaand aan het ontslag de gelegenheid te krijgen zich te verweren tegen de aangevoerde gronden. Het toepassen van wederhoor alvorens een ingrijpende beslissing ten aanzien van een medewerker te nemen is dermate belangrijk, dat het niet bieden van deze in de cao opgenomen waarborg reeds leidt tot gegrondheid van het beroep. Dit is vaste jurisprudentie van de Commissie. Dat de werkneemster in de beroepsprocedure de noodzaak tot ontslag op zichzelf niet heeft betwist, doet aan het voorgaande niet af. Beroep gegrond. 106285 in het geding tussen: UITSPRAAK de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. drs. C en het Bestuur van de E, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. D 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 28 mei 2014, ingekomen op 30 mei 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 22 mei 2014 om hem per 1 augustus 2014 eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 3.8 lid 3 cao po, op grond van opheffing van de betrekking. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 2 juli 2014 en aangevuld op 2 september 2014. De mondelinge behandeling van het beroep vond, plaats op 26 september 2014 te Utrecht. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van A, de heer F (zaaknummer 106286) en mevrouw G (zaaknummer 106287). A verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer H, plaatsvervangend directeur/bestuurder, en mevrouw I, Consulent Onderwijs en Jeugd, bijgestaan door de gemachtigde. Pagina 1 van 9
2. DE FEITEN A, is werkzaam bij de E in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. A was werkzaam als conciërge bij de basisschool J 2, op basis van het Besluit In- en Doorstroombaan (ID-baan) waarvoor de werkgever loonkostensubsidie ontving van de gemeente B. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po. Bij brief van 23 april 2013 heeft de werkgever de functie van A per 1 augustus 2013 in het zogenoemde risicodragend deel van de formatie (hierna: rddf) geplaatst vanwege de vermindering van de loonkostensubsidie en de te verwachten terugloop van het aantal leerlingen. A heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld. Bij brief van 22 mei 2014 heeft de werkgever A meegedeeld over te gaan tot eervol ontslag per 1 augustus 2014 op grond van artikel 3.8 lid 3 cao po, wegens opheffing van de betrekking. Hij heeft daarbij aangevoerd dat grond hiervoor was dat de gemeente B heeft besloten om de ID-subsidie versneld af te bouwen. Tegen deze beslissing richt zich het beroep. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A voert aan dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de cao po. Er zijn namelijk geen andere werkzaamheden aan hem opgedragen, er is geen scholing aangeboden, er is geen zorgvuldig onderzoek naar passende functie gedaan en de werkgever heeft de benoeming van A bij een andere werkgever niet aantoonbaar bevorderd. A geeft aan zelf wel actie te hebben ondernomen door bij vrienden en bekenden naar werk te vragen. De werkgever voert aan dat de korting op de bekostiging van de ID-banen blijkt uit de overgelegde stukken. De werkgever ontvangt nog loonsubsidie voor de werknemers, maar dit is te weinig om de functie in stand te houden. Er is een negatief verschil van 78.000,- per jaar. Daarenboven is de GMR akkoord gegaan met het formatieplan. De functie van de werknemer is het voorgaande jaar in het rddf geplaatst. De door de werknemer genoemde verplichtingen bestonden niet voor de werkgever. Er is geen verplichting voor de werkgever om ander werk aan de werknemer op te dragen. Immers, als er geen passende vacatureruimte is kan deze ook niet worden aangeboden. Voorts kan een scholingsplicht opgelegd worden, maar dit is niet verplicht. De werkgever heeft een budget voor outplacement aan de werknemer aangeboden en de werkgever heeft een zorgvuldig onderzoek naar herplaatsing gedaan, maar er zijn geen functies voor de werknemer voorhanden. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 W, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Pagina 2 van 9
Het ontslag Alvorens te beoordelen of de werkgever in redelijkheid het dienstverband met A heeft kunnen beëindigen, dient de Commissie te beoordelen of de werkgever bij het nemen van de beslissing de juiste procedure heeft gevolgd. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan ingevolge het bepaalde in bijlage III, 4 van de cao po niet eerder worden verleend dan nadat de functie en de daarin benoemde of aangestelde werknemer gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf. De Commissie constateert dat de functie van A gedurende het schooljaar 2013-2014 in het rddf is geplaatst zodat aan deze voorwaarde is voldaan. Feitelijk is sprake van een opzegging op grond van opheffing van de betrekking als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po, vanwege het stopzetten van de ID-subsidie door de gemeente B. Op grond van artikel 3.18 cao po geldt voor een ontslag als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po de zogenoemde voornemenprocedure: alvorens een besluit tot ontslag wegens opheffing van de betrekking genomen wordt, dient de werknemer in de gelegenheid gesteld te worden zich tegen de aangevoerde gronden van het ontslag te verweren. Gebleken is dat de werkgever A niet in de gelegenheid heeft gesteld zich tegen het voornemen tot ontslag te verweren. Omdat de werkgever vóór het nemen van zijn beslissing de zienswijze van A niet kende en daarom niet heeft kunnen betrekken bij het nemen van de ontslagbeslissing, is A geschaad in zijn door de cao po beschermd belang om voorafgaand aan het ontslag de gelegenheid te krijgen zich te verweren tegen de aangevoerde gronden. Het toepassen van wederhoor alvorens een ingrijpende beslissing als ontslag ten aanzien van een medewerker te nemen acht de Commissie dermate belangrijk, dat het niet bieden van deze in de cao opgenomen waarborg reeds leidt tot gegrondheid van het beroep. Dit is vaste jurisprudentie van de Commissie. Dat A in de beroepsprocedure de noodzaak tot ontslag op zichzelf niet heeft betwist doet aan het voorgaande niet af. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Als gevolg hiervan kunnen de overige stellingen van partijen onbehandeld blijven. De Commissie wenst ten overvloede niet onopgemerkt te laten dat vast staat dat de bekostiging van de functie uitsluitend plaatsvond op basis van de gemeente ID-regeling en dat deze bekostiging voor het grootste deel is komen te vervallen. Het komt de Commissie vooralsnog voor dat bij een ongewijzigde situatie voor wat betreft de bekostiging het niet reëel is te verwachten dat terugkeer van A naar de arbeidssituatie realiseerbaar is. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 14 november 2014 door mr. C.H. Kemp-Randewijk, voorzitter, drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe, mr. K.P. Piena en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. C.H. Kemp-Randewijk voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris Pagina 3 van 9
106286 UITSPRAAK in het geding tussen: de heer F, wonende te B, appellant, hierna te noemen F en het Bestuur van het E, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. D 6. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 28 mei 2014, ingekomen op 30 mei 2014, heeft F beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 22 mei 2014 om hem per 1 augustus 2014 eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 3.8 lid 3 cao-po, op grond van opheffing van de betrekking. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 2 juli 2014 en aangevuld op 2 september 2014. De mondelinge behandeling van het beroep vond, plaats op 26 september 2014 te Utrecht. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van F, de heer A (zaaknummer 106285) en mevrouw G (zaaknummer 106287). F is niet ter zitting verschenen. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer H, plaatsvervangend directeur/bestuurder en mevrouw I, Consulent Onderwijs en Jeugd, bijgestaan door de gemachtigde. 7. DE FEITEN F is werkzaam bij de E in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. F was werkzaam als conciërge bij de basisschool J 2, op basis van het Besluit In- en Doorstroombaan (ID-baan) waarvoor de werkgever loonkostensubsidie ontving van de gemeente B. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po. Bij brief van 23 april 2013 heeft de werkgever de functie van F per 1 augustus 2013 in het zogenoemde risicodragend deel van de formatie (hierna: rddf) geplaatst vanwege de vermindering van de loonkostensubsidie en de te verwachten terugloop van het aantal leerlingen. F heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld. Bij brief van 22 mei 2014 heeft de werkgever F meegedeeld over te gaan tot eervol ontslag per 1 augustus 2014 op grond van artikel 3.8 lid 3 cao po, wegens opheffing van de betrekking. Hij heeft daarbij aangevoerd dat grond hiervoor was dat de gemeente B heeft besloten om de ID-subsidie versneld af te bouwen. Tegen deze beslissing richt zich het beroep. Pagina 4 van 9
8. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN F voert aan dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de cao po. Er zijn namelijk geen andere werkzaamheden aan hem opgedragen, er is geen scholing aangeboden, er is geen zorgvuldig onderzoek naar passende functie gedaan en de werkgever heeft de benoeming van F bij een andere werkgever niet aantoonbaar bevorderd. F geeft aan zelf wel actie te hebben ondernomen door bij vrienden en bekenden naar werk te vragen. De werkgever voert aan dat de korting op de bekostiging van de ID-banen blijkt uit de overgelegde stukken. De werkgever ontvangt nog loonsubsidie voor de werknemers, maar dit is te weinig om de functie in stand te houden. Er is een negatief verschil van 78.000,- per jaar. Daarenboven is de GMR akkoord gegaan met het formatieplan. De functie van de werknemer is het voorgaande jaar in het rddf geplaatst. De door de werknemer genoemde verplichtingen bestonden niet voor de werkgever. Er is geen verplichting voor de werkgever om ander werk aan de werknemer op te dragen. Immers, als er geen passende vacatureruimte is kan deze ook niet worden aangeboden. Voorts kan een scholingsplicht opgelegd worden, maar dit is niet verplicht. De werkgever heeft een budget voor outplacement aan de werknemer aangeboden en de werkgever heeft een zorgvuldig onderzoek naar herplaatsing gedaan, maar er zijn geen functies voor de werknemer voorhanden. 9. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 W, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag Alvorens te beoordelen of de werkgever in redelijkheid het dienstverband met F heeft kunnen beëindigen, dient de Commissie te beoordelen of de werkgever bij het nemen van de beslissing de juiste procedure heeft gevolgd. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan ingevolge het bepaalde in bijlage III, 4 van de cao po niet eerder worden verleend dan nadat de functie en de daarin benoemde of aangestelde werknemer gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf. De Commissie constateert dat de functie van F gedurende het schooljaar 2013-2014 in het rddf is geplaatst zodat aan deze voorwaarde is voldaan. Feitelijk is sprake van een opzegging op grond van opheffing van de betrekking als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po, vanwege het stopzetten van de ID-subsidie door de gemeente B. Op grond van artikel 3.18 cao po geldt voor een ontslag als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po de zogenoemde voornemenprocedure: alvorens een besluit tot ontslag wegens opheffing van de betrekking genomen wordt, dient de werknemer in de gelegenheid gesteld te worden zich tegen de aangevoerde gronden van het ontslag te verweren. Gebleken is dat de werkgever F niet in de gelegenheid heeft gesteld zich tegen het voornemen tot ontslag te verweren. Omdat de werkgever vóór het nemen van zijn beslissing de zienswijze van F niet kende en daarom niet heeft kunnen betrekken bij het nemen van de ontslagbeslissing, is F geschaad in zijn door de cao po beschermd belang om voorafgaand aan het ontslag de gelegenheid te krijgen zich te verweren Pagina 5 van 9
tegen de aangevoerde gronden. Het toepassen van wederhoor alvorens een ingrijpende beslissing als ontslag ten aanzien van een medewerker te nemen acht de Commissie dermate belangrijk, dat het niet bieden van deze in de cao opgenomen waarborg reeds leidt tot gegrondheid van het beroep. Dit is vaste jurisprudentie van de Commissie. Dat F in de beroepsprocedure de noodzaak tot ontslag op zichzelf niet heeft betwist doet aan het voorgaande niet af. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Als gevolg hiervan kunnen de overige stellingen van partijen onbehandeld blijven. De Commissie wenst ten overvloede niet onopgemerkt te laten dat vast staat dat de bekostiging van de functie uitsluitend plaatsvond op basis van de gemeente ID-regeling en dat deze bekostiging voor het grootste deel is komen te vervallen. Het komt de Commissie vooralsnog voor dat bij een ongewijzigde situatie voor wat betreft de bekostiging het niet reëel is te verwachten dat terugkeer van F naar de arbeidssituatie realiseerbaar is. 10. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 14 november 2014 door mr. C.H. Kemp-Randewijk, voorzitter, drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe, mr. K.P. Piena en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. C.H. Kemp-Randewijk voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris Pagina 6 van 9
106287 UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw G, wonende te B, appellante, hierna te noemen G gemachtigde: mevrouw mr. K en het Bestuur van de E, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. D 11. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 28 mei 2014, ingekomen op 30 mei 2014, heeft G beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 22 mei 2014 om hem per 1 augustus 2014 eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 3.8 lid 3 cao-po, op grond van opheffing van de betrekking. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 2 juli 2014 en aangevuld op 2 september 2014. De mondelinge behandeling van het beroep vond, plaats op 26 september 2014 te Utrecht. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van G, de heer A (zaaknummer 106285) en de heer F (zaaknummer 106286). G verscheen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer H, plaatsvervangend directeur/bestuurder en mevrouw I, Consulent Onderwijs en Jeugd, bijgestaan door de gemachtigde. 12. DE FEITEN G is werkzaam bij de E in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. G was werkzaam als lokaalassistent bij de basisschool J 2, op basis van het Besluit In- en Doorstroombaan (ID-baan) waarvoor de werkgever loonkostensubsidie ontving van de gemeente B. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po. Bij brief van 23 april 2013 heeft de werkgever de functie van G per 1 augustus 2013 in het zogenoemde risicodragend deel van de formatie (hierna: rddf) geplaatst vanwege de vermindering van de loonkostensubsidie en de te verwachten terugloop van het aantal leerlingen. G heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld. Bij brief van 22 mei 2014 heeft de werkgever G meegedeeld over te gaan tot eervol ontslag per 1 augustus 2014 op grond van artikel 3.8 lid 3 cao po, wegens opheffing van de betrekking. Hij heeft daarbij aangevoerd dat grond hiervoor was dat de gemeente B heeft besloten om de ID-subsidie versneld af te bouwen. Tegen deze beslissing richt zich het beroep. Pagina 7 van 9
13. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN G voert aan dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de cao po. Er zijn namelijk geen andere werkzaamheden aan haar opgedragen, er is geen scholing aangeboden, er is geen zorgvuldig onderzoek naar passende functie gedaan en de werkgever heeft de benoeming van G bij een andere werkgever niet aantoonbaar bevorderd. G geeft aan zelf wel actie te hebben ondernomen door bij vrienden en bekenden naar werk te vragen. De werkgever voert aan dat de korting op de bekostiging van de ID-banen blijkt uit de overgelegde stukken. De werkgever ontvangt nog loonsubsidie voor de werknemers, maar dit is te weinig om de functie in stand te houden. Er is een negatief verschil van 78.000,- per jaar. Daarenboven is de GMR akkoord gegaan met het formatieplan. De functie van de werknemer is het voorgaande jaar in het rddf geplaatst. De door de werknemer genoemde verplichtingen bestonden niet voor de werkgever. Er is geen verplichting voor de werkgever om ander werk aan de werknemer op te dragen. Immers, als er geen passende vacatureruimte is kan deze ook niet worden aangeboden. Voorts kan een scholingsplicht opgelegd worden, maar dit is niet verplicht. De werkgever heeft een budget voor outplacement aan de werknemer aangeboden en de werkgever heeft een zorgvuldig onderzoek naar herplaatsing gedaan, maar er zijn geen functies voor de werknemer voorhanden. 14. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 W, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag Alvorens te beoordelen of de werkgever in redelijkheid het dienstverband met G heeft kunnen beëindigen, dient de Commissie te beoordelen of de werkgever bij het nemen van de beslissing de juiste procedure heeft gevolgd. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan ingevolge het bepaalde in bijlage III, 4 van de cao po niet eerder worden verleend dan nadat de functie en de daarin benoemde of aangestelde werknemer gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf. De Commissie constateert dat de functie van G gedurende het schooljaar 2013-2014 in het rddf is geplaatst zodat aan deze voorwaarde is voldaan. Feitelijk is sprake van een opzegging op grond van opheffing van de betrekking als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po, vanwege het stopzetten van de ID-subsidie door de gemeente B. Op grond van artikel 3.18 cao po geldt voor een ontslag als bedoeld in artikel 3.8 lid 3 cao po de zogenoemde voornemenprocedure: alvorens een besluit tot ontslag wegens opheffing van de betrekking genomen wordt, dient de werknemer in de gelegenheid gesteld te worden zich tegen de aangevoerde gronden van het ontslag te verweren. Gebleken is dat de werkgever G niet in de gelegenheid heeft gesteld zich tegen het voornemen tot ontslag te verweren. Omdat de werkgever vóór het nemen van zijn beslissing de zienswijze van G niet kende en daarom niet heeft kunnen betrekken bij het nemen van de ontslagbeslissing, is G geschaad in haar door de cao po beschermd belang om voorafgaand aan het ontslag de gelegenheid te krijgen zich te verweren Pagina 8 van 9
tegen de aangevoerde gronden. Het toepassen van wederhoor alvorens een ingrijpende beslissing als ontslag ten aanzien van een medewerker te nemen acht de Commissie dermate belangrijk, dat het niet bieden van deze in de cao opgenomen waarborg reeds leidt tot gegrondheid van het beroep. Dit is vaste jurisprudentie van de Commissie. Dat G in de beroepsprocedure de noodzaak tot ontslag op zichzelf niet heeft betwist doet aan het voorgaande niet af. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Als gevolg hiervan kunnen de overige stellingen van partijen onbehandeld blijven. De Commissie wenst ten overvloede niet onopgemerkt te laten dat vast staat dat de bekostiging van de functie uitsluitend plaatsvond op basis van de gemeente ID-regeling en dat deze bekostiging voor het grootste deel is komen te vervallen. Het komt de Commissie vooralsnog voor dat bij een ongewijzigde situatie voor wat betreft de bekostiging het niet reëel is te verwachten dat terugkeer van G naar de arbeidssituatie realiseerbaar is. 15. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 14 november 2014 door mr. C.H. Kemp-Randewijk, voorzitter, drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe, mr. K.P. Piena en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. C.H. Kemp-Randewijk voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris Pagina 9 van 9