Hn het artikel van Coppens komt

Vergelijkbare documenten
De bepaling van de positie van een. onderwatervoertuig (inleiding)

Opgave 2 Een kracht heeft een grootte, een richting en een aangrijpingspunt.

Samenvatting Natuurkunde Syllabus domein C: beweging en energie

Theorie windmodellen 15.1

houtzaagmolens De Rat - IJlst

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk 4

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2013 TOETS APRIL :00 12:45 uur

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2019 TOETS APRIL 2019 Tijdsduur: 1h45

Samenvatting snelheden en

Het berekenen van de componenten: Gebruik maken van sinus, cosinus, tangens en/of de stelling van Pythagoras. Zie: Rekenen met vectoren.

Uitwerkingen van 3 klas NOVA natuurkunde hoofdstuk 6 arbeid en zo

Een dwarsgetuigdschip vaart prima met de wind mee.maar veel minder goed met halve wind of aan de wind.

Taak van de hoofdrotor

3 Veranderende krachten

Uitwerkingen 1. ω = Opgave 1 a.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Wet van Bernoulli. 1 Druk in stilstaande vloeistoffen en gassen 2 Druk in stromende vloeistoffen en gassen 3 Wet van Bernoulli

J De centrale draait (met de gegevens) gedurende één jaar. Het gemiddelde vermogen van de centrale kan dan berekend worden:

Begripstest: Kracht en beweging (FCI)

Taak van de hoofdrotor

Auteur(s): Harry Oonk Titel: In de afdaling Jaargang: 10 Jaartal: 1992 Nummer: 2 Oorspronkelijke paginanummers: 67-76

Auteur(s): H. Faber Titel: Reactie op: Het klappende van de schaats Jaargang: 16 Jaartal: 1998 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers:

Uit: Niks relatief. Vincent Icke Contact, 2005

Examen H1B0 Toegepaste Mechanica 1

Programmeren en Wetenschappelijk Rekenen in Python. Wi1205AE I.A.M. Goddijn, Faculteit EWI 6 mei 2014

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2)

1. Zwaartekracht. Hoe groot is die zwaartekracht nu eigenlijk?

VWO CASE SPEED KITESURFEN

Tentamen Mechanica ( )

Space Experience Curaçao

Examen mechanica: oefeningen

HAVO. Inhoud. Momenten... 2 Stappenplan... 6 Opgaven... 8 Opgave: Balanceren... 8 Opgave: Bowlen Momenten R.H.M.

Eindexamen vwo natuurkunde 2013-I

Voortgangstoets NAT 5 VWO 45 min. Week 49 SUCCES!!!

Koppels en krachten. Hoe werkt mijn cat?

Mkv Dynamica. 1. Bereken de versnelling van het wagentje in de volgende figuur. Wrijving is te verwaarlozen. 10 kg

Begripsvragen: Cirkelbeweging

Rekenmachine met grafische display voor functies

Krachten (4VWO)

Samenvatting Natuurkunde Natuurkunde Samenvatting NOVA 3 vwo

NASK1 - SAMENVATTING KRACHTEN en BEWEGING. Snelheid. De snelheid kun je uitrekenen door de afstand te delen door de tijd.

Inhoud. Inhoud 1. Voorwoord 2. Hoe haalt een windmolen zijn energie uit de wind 3. Bij welke invalshoek van de wind is de energieopbrengst maximaal?

Hoofdstuk 3 Kracht en beweging. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Inleiding kracht en energie 3hv

Arbeid, vermogen en rendement

Trillingen en geluid wiskundig. 1 De sinus van een hoek 2 Uitwijking van een trilling berekenen 3 Macht en logaritme 4 Geluidsniveau en amplitude

Kleine Mechanica van de Schaatsslag

Naam van de kracht: Uitleg: Afkorting: Spierkracht De kracht die wordt uitgeoefend door spieren van de mens. F spier

NATIONALE NATUURKUNDE OLYMPIADE. Tweede ronde - theorie toets. 21 juni beschikbare tijd : 2 x 2 uur

Het planetaire tandwielstelsel

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Trillingen en geluid wiskundig

Werkblad 3 Bewegen antwoorden- Thema 14 (NIVEAU BETA)

HANDLEIDING CIRKELVORMIGE BEWEGING P9160-5D

Werkblad:weersverwachtingen

Hoofdstuk 3 Kracht en beweging. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

MECHANICAII FLUIDO 55

10 (wedstrijd) TIPS VOOR PATINZEILERS

WINDENERGIE : STROMINGSLEER

Hand- out Boeing 737 vliegen. hand- out- PU.01

Current state. Figuur 1: Ontwerp van de externe projectleider

Samenvatting Natuurkunde Samenvatting 4 Hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen

VAK: natuurkunde KLAS: Havo 4 DATUM: 20 juni TIJD: uur TOETS: T1 STOF: Hfd 1 t/m 4. Opmerkingen voor surveillant XXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Vrijdag 19 augustus, uur

Fysica: mechanica, golven en thermodynamica PROEFEXAMEN VAN 12 NOVEMBER 2008

natuurkunde vwo 2017-I

NAAM:... OPLEIDING:... Fysica: mechanica, golven en thermodynamica PROEFEXAME VA 3 OVEMBER 2009

4. Maak een tekening:

10 Had Halley gelijk: worden de maanden korter?

1.4 De tweeslag motor. Afbeelding 7. Het tweeslag proces, de uitvoering volgens Detroit Diesel.

In een U-vormige buis bevinden zich drie verschillende, niet mengbare vloeistoffen met dichtheden ρ1, ρ2 en ρ3. De hoogte h1 = 10 cm en h3 = 15 cm.

Testen en metingen op windenergie.

Een tweede punt van kritiek is dat er in de natuurkunde alleen een kracht (en geen plank) arbeid kan verrichten.

Bergtrein. Figuur 2 staat ook op de uitwerkbijlage. a. Bepaal de afstand die de trein op t = 20 s heeft afgelegd.

Repetitie Draaiende voorwerpen voor VWO (versie A)

Verbanden en functies

Deel 4: Krachten. 4.1 De grootheid kracht Soorten krachten

Simulink. Deel1. Figuur 1 Model van het zonnepaneel in Simulink.

De snelheid van de auto neemt eerst toe en wordt na zekere tijd constant. Bereken de snelheid die de auto dan heeft.

Aerodynamica Overtrek en tolvlucht. Luchtdruk neemt af, Vervolgens neemt de luchtdruk weer toe.

Natuur- en scheikunde 1, energie en snelheid, uitwerkingen

Statica (WB/MT) college 1 wetten van Newton. Guido Janssen

De kinematische viscositeit gebruikt de dynamische viscositeit om het reynoldsgetal te bepalen van een object. De formule hiervoor is:

John J. Videler. Hoe vogels vliegen SOVON Foto: Herman Berkhoudt

a. Bepaal hoeveel langer. b. Bepaal met figuur 1 de snelheid waarmee de parachutist neerkomt.

Eenparige cirkelvormige beweging

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A:

Relativiteitstheorie met de computer

PRACTICUM SPRINGEN, KRACHT EN VERSNELLING

TRANSPORT 3.5 Krachten

Het hele jaar door klimaatbeheersing


Aerodynamica Draagkracht. Eenparige rechtlijnige beweging Krachten zijn in evenwicht Lift = Gewicht Weerstand = Trekkracht

Viscositeit. par. 1 Inleiding

Het weer van 2 maart 2013

Proef Natuurkunde Vallen en zwaartekracht

Oefentoets krachten 3V

Pretpark als laboratorium. Opdrachtenboekje secundair onderwijs

We hebben 3 verschillende soorten van wrijving, geef bij elk een voorbeeld: - Rollende wrijving: - Glijdende wrijving: - Luchtweerstand:

Eindexamen natuurkunde 1-2 vwo 2004-II

Transcriptie:

HANGENDE ZWEVENDE ZAAGRAMEN, KRUKASSEN EN HET LINKSOM/RECHTSOM MYSTERIE J.C. VAN DRIEL Hn het artikel van Coppens komt slechts impliciet aan de orde waar de energie vandaan komt die het zaagsel doet ontstaan. De volgende lijst bevat enkele punten die een nadere beschouwing verdienen als we het hebben over de technologie van windhoutzaagmolens: Wind; Stromingsprofiel; Draairichting; Overbrengingselementen; Krukas; Wuifelaar; Raamgeleiding; Zagen. Deze punten komen aan de orde in een beschouwing die is gebaseerd op de stelling: De prestaties van een windhoutzaagmolen worden begrensd door de zwaartekracht. De eerste implicatie van deze stelling is, dat de beschikbare zaagkracht maximaal gelijk is aan de som van de gewichten van het zaagraam en van wat daar verder mee naar beneden beweegt: wuifelaar, draaihoofd, zagen (en eventueel bijgeplaatst extra gewicht). Het gewicht van het raam is bij normaal zagen meestal minstens een factor twee groter dan de vereiste zaagkracht; we komen daar nog op terug. Bij van onderaf (trekkend) aangedreven zagen is de zwaartekracht (massa van het zaagraam) niet de beperkende grootheid. Een licht raam met een hoog motorvermogen is een andere oplossing van het probleem hoe de beschikbare energie in zoveel mogelijk zaagsel kan worden omgezet. In deze categorie horen zowel de horizontale als de verticale snelramen thuis. De tweede consequentie van de stelling is, dat het zeer zware raam bij alle typen zaagmolens steeds tegen de geleiders in de raamzolder hangt. Het is dus niet zo dat de ramen door krukas via de wuifelaar naar beneden worden gedrukt. Afbeelding 1 toont de ophanging van de zaagramen in verschillende generaties houtzaagmolens. De aandrijving van de zaagramen biedt dus geen verklaring voor de differentiatie naar links- en rechtskranige paltrokken. In alle gevallen is het zaagraam zowel boven en onder als voor en achter opgesloten tussen geleiders. Verder drukt de boom via de zagen het raam steeds tegen de achterste geleiders. De tekeningen van de paltrokken in afbeelding 1 suggeren dus meer dan te verantwoorden is (uit: H. Linde, "De zaagrichting van de paltrokmolens"; in: Bijdragen en Mededelingen van het Nederlands Openluchtmuseum, 1978:1, pp 28-32). We hebben in een windhoutzaagmolen te maken met een ongeveer constante draaisnelheid van de krukas en voortdurend 57 1

~) 'I \,I \ 0 (~ ~-------.. ----- /0'\ X 1= ', e=]-=-o l4 I " ;1 - Afbeelding 1. Q Draairichting van de krukas en n ~ '~' 0 ophanging van de ramen. Juffertje Links- en rechtskranige paltrok Bovenkruier wisselende posities, snelheden en versnellingen van het raam. Bij een stilstaande molen hangt alles stevig in de krukaslagers. Bij De Jager is het lagerblok aan de keerzijde van brons en aan de weerzijde van pokhout. De verticale bewegingen van een zaagraam worden veroorzaakt door de wisselende resultante van de gewichtskrachten op het raam enerzijds en de torsiekracht van de kruk anderzijds. 4. In het bovenste deel van de opwaartse slag gaat het raam steeds langzamer bewegen en ten slotte keert de bewegingsrichting om. De enige kracht die deze vertraging kan veroorzaken is zwaartekracht, dat gaat ten koste van de resulterende kracht omlaag in de krukaslagers. ONBELAST DRAAIENDE MOLEN Afbeelding 2. Krachten op het raam (en de kruk) bij onbelast draaien. We bezien eerst het eenvoudigste geval: een onbelast draaiende zaagmolen. 1. In het bovenste deel van de neerwaartse slag zorgt de zwaartekracht voor een versnelde beweging tot het moment dat de kruk horizontaal is. 2. Daarna neemt de verticale component van de kruksnelheid af: het raam wordt afgeremd, wat een extra kracht in de krukaslagers veroorzaakt. Prima! 3. In het onderste deel van de opwaartse slag wordt het raam naar boven versneld. Bij de versnellende kracht naar boven hoort een reactiekracht op de krukas die deze steviger in de lagers trekt. Ook mooi!. I 1 I 1 I "--./' Wuifelaar Raam 158

::5...-:) I-: / I -,- \,~ / ::: /~~ / f Afbeelding 3. Ongelijktijdige maxima in de positie, de snelheid en de versnelling van de raambeweging. In de posities 2 en 4 is de verticale snelheid maximaal. In deze maxima is echter de verandering van de snelheid nul: de verticale versnelling is dan nul. Met andere woorden: de vertraging (een negatieve versnelling) is nul en dus zijn er geen exrra krachten in de krukaslagers. In het bovenste en het onderste omkeerpunt is de verandering van de snelheid het grootst: de versnellingen zijn daar het grootst. De maximale waarde van deze versnellingen is groter naarmate de cirkel sneller doorlopen wordt (kleinere 7) en naarmate de straal ervan (kruklengte) kleiner is. De achtergrond van de stelling in de inleiding van dit artikel is, dat de versnelling loodrecht op de cirkelbeweging (centripetale versnelling) hooguit de waarde g kan hebben: g = 9,81 mls-, de (constante) versnelling ten gevolge van de zwaartekracht. Anders gezegd: bij een te snelle draaiing van de krukas is g niet groot genoeg om in het bovenste omkeerpunt de bewegende massa op de krukcirkel te houden. Nog anders gezegd: de bewegende massa verlaat de cirkel naar buiten en drukt als reactie van onder tegen de krukas. Daar is de opsluitconstructie van de lagers van de krukas en van de wuifelaars niet op berekend. De zeer zwaar uitgevoerde opsluitconstructie boven op de wuifelaars moet bovendien de kracht opbrengen die via de kolderstok en het haalwerk een boom binnensleept. Als losse onderdelen aan het raam gaan rammelen, is dat een indicatie dat de snelheid van het raam met alles wat daaraan meebeweegt, in de buurt komt van de vrije valsnelheid ten gevolge van de zwaartekracht. In houtzaagmolen De Jager ligt extra gewicht min of meer los op het kleine raam: het bonken daarvan is een alarmerende indicator voor te snel draaien. Voor de cirkelbeweging van de krukas met omwentelingstijd T, omloopsnelheid v en centripetale versnelling a gelden de volgende betrekkingen met n, het aantal enden (R is de totale overbrengingsverhouding van de wielen, r is de kruklengte): 59 I

1 n/4 nxr -=-xr=-- T 60 240 brr brrxnxr v=--=----- T 240 v2 4,.2xr2Xn2xR2 a = - = ------- r 2402xr De akelige consequentie van de formule voor de versnelling a is, dat de molen als de kruksnelheid toeneemt, kwadratisch (v 2 ; cq. aantal enden: n 2 ) op weg gaat naar een getilde (zwevende) krukas! Kritische centripetale versnelling: g = a (benaderingen: g "'"10 en,.2 "'"10) g=------ 240 2 xr 10= 4xl0XrXn 2xR2 2402 2xVrxnxR = 240 n= 240 120 2xRxVr - RXVr Uit het voorgaande volgt dat het risico van een zwevende krukas het grootst is in bovenste deel van de krukcirkel (van fase 4 naar fase 1). In het grensgeval is in het bovenste omkeerpunt van een kruk a HOUTZAAGMOLEN r R n VLUCHT Jager 0,25 2,19 110 19,0 Rat 0,25 2,19 110 21,6 Zwaluw (0,25) 2,26 106 23,6 Bolwerksmolen 0,23 2,13 117 21,4 Heesterboom (0,25) 2,32 103 21,0 Bovenrijge 0,15 2,26 140 11,0 gelijk aan g. De gelijkstelling levert (met afgeronde waarden: g =10 mls? en,.2 = 10) de volgende betrekking voor de grenswaarde van het aantal enden: n = 120/ (Rlr). Met de gebruikelijke waarde van een slag van een halve meter wordt dat n = 240/ R (vanwege r = % m). Voor enkele mij bekende molens onstaat daarmee de hiernaast afgedrukte tabel. Hoe kleiner hoe driftiger zou men zeggen. BELAST DRAAIEN Dan komen we nu op belast draaien: de zaagweerstand in het hout remt de neerwaartse beweging van het raam (de wrijvingsweerstand in het opwaarste deel van de beweging vergroot de neerwaartse kracht van de krukas in de lagers). In tegenstelling tot de berekening voor een onbelast raam hebben we nu niet alleen te maken met versnellingen en vertragingen - wat het mogelijk maakte de massa van het raam buiten beschouwing te laten - maar er is nu ook een afremmende kracht die de snelheid van het raam sneller doet afnemen naarmate het raam lichter is. Wat dit betreft is een stalen raam of een raam zonder ballast in het nadeel! Bij De Jager volgt uit een grove berekening met de afmetingen van het eiken middenraam, de grenen wuifelaar, tien zagen en ander ijzerwerk dat de verticaal bewegende massa ongeveer 1000 kg is. De daarbij behorende gewichtskracht van 10000 newton is gelijk aan de hieronder gebruikte maximale zaagkracht. De zaagweerstand treedt voornamelijk op halverwege de neerwaartse slag als, door de bolle vorm van de geleideschenen achter-onder op het raam, de zagen de grootste beet hebben (op het moment van de hoogste snelheid). Omdat de optredende wrijvingskrachten en zaagkrachten op een gecompliceerde wijze afhankelijk zijn van een onhandig groot aantal kenmerken van de zagen en van het hout, benaderen we het probleem niet via de krachten, maar via het opgenomen en het toegevoerde vermogen.

De krukas met de drie ramen IS ~ grove) benadering in balans. Th literatuurgegevens geven aan -- 2 kracht op een zaag ongeveer 1 - ton (100 kgf) is. We maken de be:~::i:::ü:_ voor een buitengewoon exrree maximumbelasting met 10 zage - alledrie(!) de ramen, zodat de zaag stand 10000 newton bedraagt.als zaagweerstand over de hele 0 W ~ constant veronderstellen (drie e ~- belaste ramen), veroorzaakt her zagen ~ constant remmend moment op e draaiing van de krukas. Het op vermogen P is het produkt van moment M en de omwentelin (radialen per seconde); r = 0,25 J. n = 60 enden, R = 2. Het in het kader berekende e: e e vermogen van 17,8 kw (24,3 p 0- met gegevens in de literatuur over zaagmolens. (Het hiervoor benodigde :0 windvermogen is ongeveer 2. groot: 42,7 kw (58,0 pk)). We vin deze waarden bevestigd door de vol ende twee overwegingen: Het vermogen van de elektro 0 or die de molen veertig jaar heef aangedreven. Het kenplaatje van de motor vermeldt 25 pk (18,4 kw) (machine iabriek De VIJF te Doetinchem, nummer 1 5. Minus ook hier ongeveer 0% overbrengingsverliezen (drijfriem en vertragingstandwielen) komen '... e uit op 14,7 kw (20 pk) op de krukas, wat qua orde van grootte klopt met het resultaat van de voorgaande berekemng. - Een schatting van het windvermogen op een gevlucht van 19 meter, rekening houdend met een rendement van het gevlucht van 50% en verliezen in het gaande werk van 20%. Het genoemde praktische rendement (zie bijvoorbeeld het Prinsemolenonderzoek) is een stuk lager dan theoretisch maximumrendement van een stromingsmachine. Volgens de theorie van Betz bedraagt het maximaal winbare deel van de windstromingsenergie 16/27 (=59,3%). F r n R,, i \ ; ", \ \ \ \ \ \. ", \ ; BEREKENING VAN HET OPGENOMEN VERMOGEN BIJEEN AFGEREMDE DRAAIING = 10 000 newton (10 zagen à 100 kgf) = 0,25 meter = 60 enden = 2 (totale overbrengingsverhouding wielen) P =Mxw [WJ (draaiingsvermogen) M =Fxr w P = P = (n/4xr) 60 x21r FXrXnxRx2n 240 [NxmJ [radls] 10000x~25x60x2x2n 240 = 17,8 kw (24,3 pk) Afbeelding 4. Krachten op het \ raam (en de kruk) bij belast draaien. 61 I

De Jager kan met vier volle zeilen beginnen te zagen vanaf de windsterkte 3 à 4 (5 mis): het bruto windvermogen bedraagt dan 23,0 kw (31,2 pk). Na aftrek van de genoemde percentages is daarvan op de krukas beschikbaar 9,2 kw (12,5 pk). Voor zwaar belast zagen is een stevige Bft 4 (6,5 mis) nodig. In dat geval is het krukasvermogen 20,2 kw (27,5 pk). Uit de voorgaande berekeningen blijkt dat zelfs met de irreëel zware maximumbelasting op alledrie de ramen al vanaf windkracht 4 een overmaat aan windvermogen beschikbaar is. Boven die windkracht is het zwichten geblazen! HET MAALGEDRAG VAN EEN WINDMOLEN We keren terug naar de formule voor het opgenomen (zaag)vermogen: Het opgenomen vermogen is recht evenredig met het toerental (aantal enden). Het aangeboden windvermogen is echter evenredig met de derde macht van de windsnelheid. De molen slaat dus onverbiddelijk op hol bij fors aanhalen van de wind, tenzij we het rendement van het gevlucht drastisch beperken in het gebied van een groot aantal enden. Daarvoor zijn allerlei systemen in gebruik die zijn gebaseerd op een of andere rendementsverlaging van het gevlucht, al of niet geregeld via de omwentelingsnelheid (remkleppen) of de winddruk (zelfzwichting). Op De Jager hebben we gekozen voor een speciaal type fokwieken. Bij een vliegtuigvleugel is het profiel zo ontworpen dat de lift (dwarskracht) zo groot mogelijk is. Bij molens en zeilboten hebben we belang bij een zo groot mogelijke trekkracht in de bewegingstichting. In beide - principieel verschillende - gevallen is de kwaliteit van het profiel aan de achterkant (bovenkant) het belangrijkste. Het aanloopkoppel is groter met een krommer profiel. Een extra gekromd profiel (overtrokken) heeft tot gevolg dat bij hoge snelheid de stroming aan de achterkant niet laminair blijft: de stroomlijnen laten los van het profiel, er ontstaan wervels en de trekkracht valt weg. Dit is de gewenste bovenbegrenzing op het aangevoerde vermogen. Voor De Jager studeren we nog op de eventuele noodzaak van een vermogensregeling via een geforceerde liftverstoring nu we in november 1994 zijn overgegaan van twee op vier fokken. De ervaringen tot nu toe wijzen er niet op dat dit noodzakelijk is. \ I,_ \ \ Afbeelding 5. Lift en trekkracht: a. Vleugel b. Zeil c. Zeilroede met overtrokken fok d. Idem met liftverstoring. ~ j : / ~ L ~ ~ Î ~ ~----------~ 1 62

_/_ ~~---- L ~ MEER CONSEQUENTIES Het is interessant wat dieper in te gaan op de luchtstroming langs het wiekprofiel. Het doet er daarbij niet toe of het oud- Hollands is of dat er een of andere rendementverbetering is aangebracht. Met name het systeem Dekker is berucht om het niet-gesmoorde gedrag bij een groot aantal enden. We kijken alleen naar het bovenste end omdat: daar de windsnelheid groter is dan pakweg gemiddeld 10 meter (een halve roelengte) lager (zie de publikaties over windbelemering); de windsnelheid voor het molenlijf (onderste end) nog lager is dan de vrije wind op die hoogte. Het bovenste end van het gevlucht is dus voor een molen verreweg het belangrijkste. In een draaiend systeem, zoals op de aardbol, leidt een vergroting van de stroomsnelheid van de lucht (windvlaag) tot een afwijking in de stroomrichting (het Coriolis-effect). Op het noordelijk halfrond is dat, gezien met de stroom mee, ruimend: een afwijking naar rechts (de wet van Buys-Ballot). Verder hebben we te maken met de verticale golvingen in de,3>,~ ~{----~ 03' -----+~ ----------- '--- \ ~-------------~ luchtstroom: de ruimere en snellere wind van boven duikt omlaag en neemt de richting van de bovenwind mee. Op egaal water is het duikpatroon te zien aan de lokale rimpelingen die zich nawelijks verplaatsen. In de wisselende wind van een bui ruimt de wind makkelijk 20 à 30 graden. De hogere windsnelheid - wel tot een verdubbeling - wordt (voor een groot deel) gecompenseerd door een slechtere aanstroming van het profiel: oploeven in zeilerstermen. De Jager blijft 45 graden onder de wind rustig draaien bij een buiige wind van Bft 7. Het bovenend trekt dan niet meer: we mogen aannemen dat het slechts remmend werkt. Het is dus niet verwonderlijk dat loszittende windborden meestal uit het bovenend waaien. De stromingsweerstand van het bovenend is evenredig met het kwadraat van de snelheid van de schijnbare wind (resultante van de ware wind en de draaiingstegenwind) en evenredig met het effectieve (dwars)oppervlak van het wiekprofiel als geheel. Onder de genoemde omstandigheden begint de fok op het onderend - vóór de wind draaiend - de meeste energie te leveren (afvallen in zeilerstermen). De snel- Afbeelding 6. Snelheid en richting van lucht langs het bovenend. al. Op de wind. b. Onder de wind. a2. Op de wind, begin van een ruimende vlaag. a3. Idem na toename aantal enden. cl. Links gevlucht: op de wind. c2. Idem, begin van een ruimende vlaag c3. Idem na toename aantal enden. 63 I

lopendheid kan voor de wind niet groter zijn dan (iets meer dan) 1: de tipsnelheid is dus ongeveer gelijk aan de windsnelheid. Met toenemende windsnelheid zou het aantal enden weliswaar evenredig kunnen toenemen (in principe onbeperkt), ware het niet dat op het bovenend de luchtweerstand méér dan evenredig (kwadratisch) toeneemt met de windsnelheid. Maar met het gevlucht 45 graden onder de wind is het dwarse oppervlak van een fok (of voorzoom) gezien in de stromingsrichting boven veel kleiner is dan beneden. De snelheid van het starre gevlucht als geheel neemt dus minder snel toe dan evenredig met de windsnelheid. Op onze molen begint in de geschetste situatie de aandrijving volgens het weerstandsprincipe op het onderend belangrijker te worden dan die volgens het stromingsprincipe op het bovenend en dat blijft zo tot en met de positie waarin de molen volledig "uit de wind" staat. Als een molen iets (ongeveer 10 graden) onder de wind draait, is het rendement van het bovenend nog niet veel afgenomen terwijl het onderend beter begint te trekken (buiten de luwte van de stuwing voor het molenlijf en vanwege het rechtom draaien in de meewind): een bekend ervaringsfeit. Opmerkingen: 1. We hebben het hier over het effect van vlagen (met een tijdsschaal van slechts enkele minuten) en over het overtrekken van een bui (wat een factor tien langer duurt), uitdrukkelijk niet over de veranderingen in de windrichting door de dagelijkse gang van de wind of over de verplaatsing van een depressie. 2. Echte (onweers)buien blijven natuurlijk buitengewoon gevaarlijk, met name tijdens het deel van de passage met de naar de bui gerichte wind. RECHTSOM! Al het voorgaande geldt voor rechtsom draaiende molens. Zoals bekend is er nog steeds discussie over de reden van het rechtsom draaien van praktisch alle molens in onze streken. Zie bijvoorbeeld de overziehtsartikelen van P. de Moes (Gildebrief, 1994 nr. 3 en 4, 1995 nr. 1). Het is vreemd maar waar dat in de discussie over dit onderwerp bijna volledig voorbij wordt gegaan aan de gevolgen die de aerodynamische eigenschappen van het gevlucht (en de romp!) hebben voor het maalgedrag. Voor de volledigheid bekijken we ook nog de snelheid en richting van lucht bij een linksom draaiend gevlucht; ook hier voor het bovenend (zie afbeelding 6c1 tlm 6c3). Een vlaag werkt hier dubbelop: de windsnelheid is groter en de wind valt bovendien ruimer in. (Afvallen in een vlaag is voor zeilers een elementaire four.) Ook al is de tipsnelheid toegenomen (6c3), dan nog valt de wind ruimer op het bovenend dan bij de constante wind (6c1). Met andere woorden: de molen gaat veel langer door met versnellen dan bij een "normaal" rechtsom draaiend gevlucht! De linkse molen draait dus even onrustig als het karakter van de wind is. In een gebied op het noordelijk halfrond met een vlagerige wind is een rechtsom draaiende molen dus een uitstekende oplossing om een zo gelijkmatig mogelijk draaiende molen te maken. (Bij snellopers en bij een gestuurde profielverdraaiing liggen de zaken anders!) Op het zuidelijk halfrond zou ons type windmolens (snellopendheid 2 à 3) dus linksom behoren te draaien. Wat ook de gedachten van de vroegere molenbouwers mogen zijn geweest, bij hun experimenten om in een onregelmatig windregiem vooral de overmaat aan energie te beheersen, heeft het Darwinistische karakter van de evolutie in de ambachtelijke techniek ongetwijfeld de doorslag gegeven. Het ontwerpen van windwerktuigen voor constante wind is

geen kunst en de noodzaak tot innovatie is dan gering: zie de simpele molens in gebieden met een standvastige wind, die soms zelfs niet kunnen (want: niet hoeven te) worden gekruid. Ze zijn tot in de huidige tijd praktisch ongewijzigd gebleven. Het korte-termijn gedrag van de molen en daarmee de kwaliteit van het produkt plus een zo hoog mogelijke produktie vormden (op den duur) ongetwijfeld de belangrijkste argumenten die ontleend werden aan praktijkervaringen met allerlei molenbouwwijzen. Hiermee wil niet gezegd zijn dat in de overgangsfase van handmolens naar windmolens volgens het stromingsprincipe(!) tradities uit de voorgaande periode géén rol speelden. Bij technische ontwikkelingen, ook bij windmolens, vormden ergonomische overwegingen nooit het hoofdargument. Eerst was er het economische criterium; het gemak en de veiligheid van de mens kwamen altijd op de tweede of lagere plaats. Zelfs in onze tijd is dat maar al te vaak nog steeds zo. De razendsnelle ontwikkeling en verspreiding van het hout zagen met krukaswindmolens zijn duidelijke bewijzen van de stelling dat traditie en ervaringen met andere werktuigen juist géén verklaring vormen voor het hoe en waarom van een nieuwe techniek: een echte uitvinding ontkracht de argumenten voor de voorgaande techniek!