Trends voor de vlinders van Zuid-Kennemerland

Vergelijkbare documenten
Jaaroverzicht Dagvlindermonitoring 2018

Dagvlinders,

Wat valt er te kiezen?

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Verslag Dagvlindermonitoring

Verslag Dagvlindermonitoring

Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland

Resultaat vlinder monitoring Juli 2013

Jaarverslag 2008 Samenstelling: Henk Wagenaar

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS

Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Waarnemingen dagvlinders in Waasland-Noord in 2016

Jaarverslag 2007 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2010 Samenstelling: Henk Wagenaar

Resultaten Tuinvlindertelling

Dagvlinders vouwen in rust hun vleugels verticaal, recht boven hun lijf samen (met één uitzondering: de dikkopjes).

Hans Hollander Rapport 29 8 februari Dagvlinderwaarnemingen in en om Wijchen 2004 t/m 2013

Jaarverslag 2012 Samenstelling: Henk Wagenaar

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2012

Validatie Hotspotkaarten Vlinders

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen!

Witjes in Waasland Noord

Ontwikkeling aantal dagvlinders in Zuid-Holland

VERSLAG DAGVLINDERS ABTSWOUDSE BOS VLINDERROUTE boomblauwtje

Jaarverslag 2013 Samenstelling: Henk Wagenaar

DAGVLINDERS WOUDSE BOS 2013 VLINDERMONITOR

Jaarverslag 2015 Samenstelling: Henk Wagenaar

We kijken terug op het vierde jaar van ons 5-jarige vlinderproject. Het onderzoek

Dagpauwoog Hoe ziet hij eruit? Wanneer vliegt hij? Waar kun je hem vinden? Waar leven de rupsen? Atalanta

Meer Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen minder vlinders?

Pilot N-indicator Vlinders Toepassing in Kennemerland-Zuid

Jaarverslag 2014 Samenstelling: Henk Wagenaar

Cursus Dagvlinders van bij ons. Samenstelling : Nobby Thys, Bewerking: Joeri Cortens

Nulmeting vlinders en bijen in graslanden van midden-fryslân

Natuuronderzoek Kennemerstrand 2018

Landelijk meetnet vlinders

Het 5-jarige vlinderproject is teneinde. De vlinderredactie, bestaande uit 5 mensen, buigt

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Vlinders volgen voor betere bescherming

TUINMEETNET. BC Molsbroek Lokeren Project dagvlinders Durme- en Scheldegebied. VVE WG DV - project tuinmeetnet

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2016

Vlinders in de vogelakkers van de gemeente Eersel In vergelijking met de regulier verpachte akkers

agenda oefenmiddag 14 februari 2018

DAGVLINDERS ABTWOUDSE BOS 2012 VLINDERMONITOR

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

je andere soorten dagvlinders kan aantreffen op plaatsen waar een bepaalde dagvlinder voorkomt?

Kick-off TEEB Stad. Biodiversiteit bij groene investeringen

Vlinders kijken en herkennen

Het Grote Vlinderweekend

Dagvlinders van de Strabrechtse Heide

RAPPORT Natuur.studie nummer

25 jaar Landelijk Meetnet Vlinders

Inventarisatie Aardbeivlinder Schiermonnikoog 2014

Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK

Effect van begrazing op de Duinparelmoervlinder in het NoordHollands Duinreservaat: nulmeting

Landelijk meetnet vlinders

DAGVLINDERS ABTSWOUDSE BOS 2015 VLINDERMONITOR-VLINDERBIOTOOP. dagpauwoog

Opslagverwijdering in de Rottige Meente voor de grote vuurvlinder

DAGVLINDERS: WOUDSE BOS 2009

Dag bloemen dag vlinders!

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2017

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Libellenmonitoring in Nederland ervaringen na 16 jaar tellen

SNL, NEM en occupancy

Vlinders in het veranderende duinlandschap van Zuid-Kennemerland

Voorwoord. We zijn ervan overtuigd dat iedereen die het vlinderleerpad volgt veel zal bijleren en zal kunnen genieten van een prachtig stukje Lokeren.

E17- parking (= sec2e van vlinderroute): aantallen + soort dagvlinders per telbeurt 2007

Vlindermonitoring De Wieden. Natuurmonumenten November 2016

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016

DAGVLINDERS TALUD A4 2010

DAGVLINDERS EN LIBELLEN OP HET GOLFCENTRUM DE BATOUWE in ZOELEN 2016

Het Grote Vlinderweekend

Landelijk Meetnet Vlinders

Dagvlinderinventarisatie Open Duin Schiermonnikoog 2013

Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland

Resultaten Tuinvlindertelling 2008

Vlinders en libellen geteld Jaarverslag 2012

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2010

Tabel fenologie vlinderwaarnemingen E17-parking Waasmunster (sectie )

Vlinders en libellen geteld Jaarverslag 2012

DAGVLINDERS TALUD A VLINDERMONITOR

Vlinders en libellen geteld Jaarverslag 2011

Natuurkwaliteit voor dagvlinders van de SNL beheertypen

Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2009

Vlinders en libellen geteld Jaarverslag 2013

Landelijk Meetnet Vlinders

Kleine hei: Rode Lijstsoorten dichtbij

Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2008

Landkaartje. Foto Kars Veling.

Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2007

Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2004

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Landelijk Meetnet Vlinders. Juli Beste teller,

Tabel fenologie vlinderwaarnemingen E17-parking Waasmunster (sectie )

Tabel fenologie vlinderwaarnemingen E17-parking Waasmunster (sectie )

Konijnen en vergrassing en verstruiking duinen,

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Transcriptie:

Trends voor de vlinders van Zuid-

Trends voor de vlinders van Zuid- Tekst: Michiel Wallis de Vries Met medewerking van: Vlinderwerkgroep Zuid- Rapportnummer: VS2004.02 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 037-467346 fax: 037-420296 email: info@vlinderstichting.nl homepage: www.vlinderstichting.nl Opdrachtgever: Waterleidingbedrijf Amsterdam, Vogelenzang PWN, Velserbroek Begeleiding: Joop Mourik (WA) Hubert Kivit (PWN) Deze publicatie kan worden geciteerd als: Wallis de Vries, M.F. (2004) Trends voor de vlinders van Zuid-. Rapport VS2004.02, De Vlinderstichting, Wageningen. Trefwoorden: Dagvlinders, dagactieve nachtvlinders, duinen, landschap, natuurbeheer, monitoring, populatieontwikkeling Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever. Augustus 2004 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND

DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 2

Inhoud Samenvatting...5 Hoofdstuk / Inleiding...7 Hoofdstuk 2 / Werkwijze...8 Hoofdstuk 3 / Lokale en landelijke trends... Hoofdstuk 4 / Verschillen tussen landschappen...9 Hoofdstuk 5 / Verschillen tussen beheervormen...23 Hoofdstuk 6 / Ontwikkelingen langs het Verlengde Oosterkanaal...29 Hoofsdtuk 7/ Prioriteiten voor de voortzetting van de monitoring...3 Literatuur...33 Bijlage / Lijst van clusters...35 Bijlage 2 / Lokale en landelijke trends...43 Bijlage 3 / Significante trendverschillen tussen landschappen...47 Bijlage 4 / Significante trendverschillen tussen beheervormen binnen landschappen...50 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 3

DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 4

Samenvatting Zuid- is rijk aan zowel dagvlinders als monitoringroutes. Na ruim jaar monitoring is nu de balans opgemaakt voor heel Zuid-. Daarbij zijn regionale trends vergeleken met landelijke en zijn verschillen in trends tussen landschapstypen en, per landschapstype, tussen beheervormen onderzocht. Over de periode 992-2003 vertonen ongeveer evenveel vlindersoorten in Zuid- een achteruitgang als een vooruitgang. Vijf van de zes Rode Lijst-soorten gaan achteruit en de aardbeivlinder sterker dan landelijk. Drie soorten doen het beter dan landelijk, waarvan het koevinkje aan een spectaculaire opmars bezig is. Voor drie dagactieve nachtvlinders is voor het eerst een trendberekening gemaakt. Tussen de vijf onderscheiden landschapstypen bestaan grote verschillen in de ontwikkeling van de vlinderstand. Over het geheel genomen zijn de ontwikkelingen in de open duinen relatief gunstig ten opzichte van de struweelrijke duinen, oevers en zomen. Dit kan uitgelegd worden als een teken van verdere vergrassing en struweeluitbreiding (bevestigd door de uitbreiding van het koevinkje). Voor een flink aantal soorten konden verschillen in trends tussen beheervormen binnen eenzelfde landschap worden onderzocht. In het open duin bleek begrazing met koeien relatief gunstig, terwijl in open en hoge struwelen een beheer van niets doen relatief positieve trends te zien gaf en paardenbegrazing (Koningshof) negatieve trends. Positieve trends resulteerden echter niet per se ook in hogere dichtheden. Mogelijk verklaart de koeienbegrazing in de open duinen de relatief gunstige ontwikkeling in dat landschapstype. Minder goed te verklaren is het overwegend positieve effect van niets doen in de open en hoge struwelen. Het gaat in deze landschapstypen echter maar om weinig soorten van open duinen. Daarnaast is er mogelijk een vermenging van beheereffecten en verschillen tussen min of meer ontkalkte duinen (bijv. lage dichtheden kleine parelmoervlinders bij schapenbegrazing in het Buntgraslandschap op t Heitje). Tenslotte is er een verschil tussen voortplantings- en foerageerplekken: het nectaraanbod kan bij niets doen soms groter zijn dan bij maaien of grazen, waardoor er van mobiele soorten meer vlinders worden gezien, maar dan kunnen de vlinders voor de voortplanting nog afhankelijk zijn van de open plekken in wel beheerde delen van het duin. Bij het interpreteren van verschillen in trends blijft dus voorzichtigheid en verstand geboden! Langs het Verlengde Oosterkanaal wordt sinds 992 een route gelopen. In 995 is het kanaal gedempt en ontstond een pioniervegetatie. Een zestal soorten heeft hier positief op gereageerd. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 5

Op basis van de verdeling van routes over deelgebieden, landschapstypen en beheervormen zijn 9 van de 26 recent gelopen routes geselecteerd om met hoge prioriteit te worden voortgezet. Echter, de rijkdom aan vlinderroutes in Zuid- is uniek en kostbaar, dus het liefste zien wij dat alle routes gewoon worden voortgezet!!! DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 6

Hoofdstuk / Inleiding Zuid- is rijk aan zowel dagvlinders als monitoringroutes. Deze rijkdom is eerder al gebruikt voor een beoordeling van trends van soorten in relatie tot landschap en beheer binnen de Amsterdamse Waterleidingduinen (Wallis de Vries et al., 999). Na ruim jaar monitoring wordt nu de balans opgemaakt voor heel Zuid-. Doelstellingen Het vaststellen van trends in de aantalsontwikkeling van dagvlinders en drie soorten dagactieve nachtvlinders (St. Jansvlinder, St. Jacobsvlinder, Mivlinder) op monitoringroutes in Zuid- in relatie tot het landschap en, waar mogelijk, het beheer; Het leveren van een analyse voor een te verschijnen boekje over de vlindermonitoring in Zuid-; Het adviseren over prioriteiten bij de voortzetting van de monitoring. Dankwoord Veel dank is verschuldigd aan de Vlinderwerkgroep Zuid- voor het opbouwen van de geweldige reeks waarnemingen, Joop Mourik voor het voorbereiden van de analyse, Arco van Strien (CBS) voor aanvullende toelichting op de methode van trendanalyse en het Waterleidingbedrijf Amsterdam en PWN voor het mogelijk maken van dit onderzoek. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 7

Hoofdstuk 2 / Werkwijze De trendanalyses zijn uitgevoerd volgens de methodiek van het Landelijk Meetnet Dagvlinders van De Vlinderstichting en het CBS. Naast een analyse op routeniveau is ook een verdiepende analyse op het niveau van clusters van secties uitgevoerd om verschillen in trends tussen landschappen en beheervormen binnen landschappen te onderzoeken. Door Wallis de Vries et al. (999) is voor de Amsterdamse Waterleidingduinen eerder een soortgelijke analyse uitgevoerd over een kortere reeks van jaren. Een indeling van monitoringroutes naar landschapstypen en beheer was door de opdrachtgever reeds gemaakt. Deze is met de opdrachtgever doorgesproken, waarbij ook is besproken welke vergelijkingen tussen beheermaatregelen zinvol waren. Gegevens over de waargenomen dagvlinders langs de routes waren via het CBS reeds bij De Vlinderstichting beschikbaar. Voor de drie soorten dagactieve nachtvlinders zijn de gegevens door de opdrachtgever aangeleverd. Voor analyses op sectieniveau was een aparte bewerking van de gegevens noodzakelijk. Vaststelling van trends heeft plaatsgevonden via het programma TRIM 3 (Pannekoek & Van Strien, 200). De aparte berekening van de jaarcijfers per route (voor de dagactieve nachtvlinders) of per sectie is bewerkelijk wanneer deze met teldata op dagbasis plaatsvindt, zoals tegenwoordig gebruikelijk (Van Swaay et al., 2002). Daarom is hiervoor een benadering met teldata op weekbasis gebruikt. De te analyseren periode dekt de periode 992-2003. Trends over Zuid- als geheel zijn afgezet tegen de landelijke trend. De ontwikkelingen zijn voorts per landschapstype vergeleken, en binnen landschapstypen zijn verschillende beheersvormen vergeleken (m.n. begrazing en maaien versus geen beheer). Tevens is een advies gegeven over prioriteiten bij de voortzetting van de monitoring, op basis van de verdeling van de routes over deelgebieden en landschapstypen. Toelichting op het berekenen van jaarcijfers Alle analyses zijn uitgevoerd op basis van zogenaamde jaarcijfers. Jaarcijfers zijn de aantallen vlinders (van een bepaalde generatie) die op een route gedurende een heel jaar zijn gezien bij een wekelijkse telling. Voor de meeste soorten is in het bijzonder naar de eerste generatie gekeken omdat deze minder variatie vertoont en daarom een nauwkeuriger schatting van de trend over de jaren geeft. Voor de berekening van de jaarcijfers zijn de volgende stappen gemaakt: er is een indeling gemaakt naar clusters van 2-4 secties in eenzelfde landschap en met een zelfde beheer (Bijlage ). DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 8

Clusters waarin het beheer over de jaren belangrijk is veranderd zijn niet in de analyse van beheereffecten meegenomen; soorten met te weinig waarnemingen over de jaren zijn buiten beschouwing gelaten: boomblauwtje, bont zandoogje, gammauil, grote parelmoervlinder, hommelvlinder, keizersmantel, klaverspanner, kolibrievlinder, oranje en gele luzernevlinder, oranje zandoogje, roodbandbeervlinder, rouwmantel; bij meer dan een telronde per cluster binnen eenzelfde week is per soort de maximale telling aangehouden; per soort zijn de tellingen van dezelfde secties binnen een cluster per week gesommeerd; er is een compleet bestand gemaakt van soorten x cluster x jaar x weeknummer (3-40); voor weken waarin is geteld maar een soort niet is gezien is een waarde 0 ingevuld; waarnemingen op in een zeker jaar te weinig gelopen routes (volgens het CBS; zie Van Swaay et al., 2002) zijn verwijderd; per soort zijn alleen de relevante vliegtijden zijn behouden; voor de soorten met meer dan één generatie is alleen de eerste generatie genomen omdat deze vanwege de kleinere variatie de meest nauwkeurige schatting van trends oplevert (voor de kleine parelmoervlinder is geen onderscheid tussen generaties gemaakt); alleen routes met meer dan 5 waarnemingen van een soort en clusters met meer dan waarneming van een soort zijn behouden; er is een programma gemaakt waarmee de jaarcijfers volgens de methode van Van Swaay et al. (2002) zijn berekend uitgaande van een bestand met Soort, Cluster, Jaar, Week, Aantal (voor insiders: het is belangrijk om daarbij een 0 in te voeren bij de eerste en laatste week van de vliegtijd wanneer hier geen waarneming is gedaan; de lege cellen zijn als missing values (-; niet of onvoldoende in dat jaar gelopen routes c.q. clusters) ingevuld. het ontstane bestand is gebruikt als invoer voor de trendberekening. Trends zijn niet berekend voor combinaties van soorten x landschap of soorten x beheervorm wanneer er teveel jaren ontbraken of wanneer de jaarcijfers gesommeerd over de clusters overwegend minder dan waren. Dichtheden zijn alleen berekend over de laatste jaren als resultaat van de trends per beheervorm. Ze zijn niet berekend voor combinaties van soort x beheervorm met waarden voor minder dan 4 clusters. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 9

DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND

Hoofdstuk 3 / Lokale en landelijke trends Over de periode 992-2003 vertonen ongeveer evenveel vlindersoorten in Zuid- een achteruitgang als een vooruitgang. Vijf van de zes Rode Lijst-soorten gaan achteruit en de aardbeivlinder sterker dan landelijk. Drie soorten doen het beter dan landelijk, waarvan het koevinkje aan een spectaculaire opmars bezig is. Voor drie dagactieve nachtvlinders is voor het eerst een trendberekening gemaakt. Trends in Zuid- Een overzicht van de trends voor de vlinders in Zuid- over de periode 992-2003 staat gegeven in Tabel 2, volgens de indeling naar de mate van verandering van Tabel. Ongeveer even veel soorten gaan achteruit, blijven stabiel of gaan vooruit. Echter, vijf van de zes de Rode Lijst-soorten gaan achteruit. Alleen het bruin blauwtje vertoont is stabiel. Tabel : Uitleg van de gebruikte kwalificaties voor trends (significant betekent hier een onbetrouwbaarheid van P<0,05; Wald-toets). Kwalificatie trend Uitleg Zeer sterke af- of toename Significante verandering >75% in 5 jaar Sterke af- of toename Significante verandering 50-75% in 5 jaar Matige af- of toename Significante verandering 25-50% in 5 jaar Geringe af- of toename Significante verandering <25% in 5 jaar Stabiel Verandering niet significant en <25% in 5 jaar Zwak fluctuerend Verandering niet significant en 25-50% in 5 jaar Sterk fluctuerend Verandering niet significant en >50% in 5 jaar Tabel 2: Trends voor dagvlinders in Zuid- (zie ook Bijlage 2); voor soorten waarvan de trend voor de tweede generatie afwijkt van die voor de eerste is de tweede generatie apart aangegeven. Trend Nederlandse naam Afname zeer sterk Bruine eikenpage (3 soorten) sterk Heivlinder Dagpauwoog matig Aardbeivlinder Bruin zandoogje Duinparelmoervlinder Groot dikkopje Groot koolwitje Klein koolwitje (2e gen.) Kleine parelmoervlinder St. Jansvlinder Zwartsprietdikkopje gering Kleine vuurvlinder DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND

Trend Nederlandse naam Geen trend stabiel Bruin blauwtje (2e gen.) ( soorten) Klein geaderd witje (2e gen.) Kleine vuurvlinder (2e gen.) zwak fluctuerend Citroenvlinder Distelvlinder Eikenpage Gehakkelde aurelia Groot koolwitje (2e gen.) Klein koolwitje Kleine vos sterk fluctuerend Boomblauwtje (2e gen.) Toename gering Icarusblauwtje (2 soorten) Klein geaderd witje Landkaartje (2e gen.) Mi-vlinder Oranjetipje St. Jacobsvlinder matig Argusvlinder Atalanta sterk Hooibeestje Landkaartje zeer sterk Boomblauwtje Koevinkje Vergelijking met de landelijke trend In Zuid- wijkt de trend voor de meeste soorten niet significant af van de landelijke trend (Tabel 3; Bijlage 2). Drie soorten doen het beter dan landelijk: argusvlinder en koevinkje (beide soorten van duingrasland en struweel) en zwartsprietdikkopje (een soort van gesloten grasland). Argusvlinder Zwartsprietdikkopje 00 00 0 Landelijk 0 Landelijk Het koevinkje heeft zijn areaal in de afgelopen jaren in Zuid- sterk uitgebreid, hetgeen zich uit in de positieve trend. Het verschil is vooral duidelijk voor de jaren 992-997 en 2003; daartussen heeft zich een stabilisatie voorgedaan. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 2

Koevinkje 000 00 0 Landelijk Twee soorten vertonen in Zuid- een minder gunstige trend dan landelijk: aardbeivlinder (open duingrasland) en bruin zandoogje (gesloten grasland). Aardbeivlinder Bruin zandoogje 00 0 0 Landelijk Landelijk 992 993 994 995 996 997 998 999 2000 200 2002 2003 Tabel 3: Trends voor dagvlinders in Zuid- ten opzichte van de landelijke trend (bij de aanduidingen Slechter en Beter geldt voor de significantie van het verschil met de landelijke trend een onbetrouwbaarheid van P<0,05; t-toets; de aanduiding mogelijke verschillen / waarschijnlijk gelijk geldt voor soorten waarvan de interpretatie van de trend afwijkt van het resultaat van de statistische toetsing; zie tekst). Voor soorten waarvan de relatieve trend voor de tweede generatie afwijkt van die voor de eerste zijn de twee generaties apart aangegeven. Slechter Gelijk Beter (2 soorten) (2 soorten) (3 soorten) Aardbeivlinder Atalanta Argusvlinder Bruin zandoogje Boomblauwtje (e gen.) Koevinkje Bruine eikenpage Zwartsprietdikkopje Eikenpage Groot koolwitje Hooibeestje Icarusblauwtje Klein geaderd witje (e gen.) Klein koolwitje Kleine parelmoervlinder Kleine vuurvlinder (2e gen.) Oranjetipje DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 3

Mogelijk slechter Waarschijnlijk gelijk Mogelijk beter (2 soorten) (5 soorten) (6 soorten) Groot dikkopje Bruin blauwtje Boomblauwtje (2e gen.) Kleine vuurvlinder (e gen.) Dagpauwoog Citroenvlinder Distelvlinder Duinparelmoervlinder Heivlinder Gehakkelde aurelia Klein geaderd witje (2e gen.) Kleine vos Landkaartje 00 0 Hooibeestje Het hooibeestje laat over de gehele periode weliswaar geen significant verschillende trend in Zuid- zien ten opzichte van de landelijke ontwikkeling, maar het verloop is duidelijk anders. Het hooibeestje heeft het in 99 landelijk zwaar te verduren gehad, vermoedelijk vanwege een koude aprilmaand met nachtvorst na een warme, zonnige maart. In de duinen heeft de soort zich sneller hersteld dan in het binnenland, hetgeen zich uit in een schijnbare vooruitgang. Het herstel in het binnenland heeft zich pas in het warme en zonnige jaar 2003 voorgedaan. Landelijk Voor een aantal soorten wijkt de logische interpretatie af van de statistische toetsing, vandaar de aparte categorieën mogelijk slechter, waarschijnlijk gelijk en mogelijk beter in Tabel 3. Omdat het resultaat niet significant is, is bij de verschillen de kwalificatie mogelijk op zijn plaats. De interpretatie waarschijnlijk gelijk is op zijn plaats wanneer het geconstateerde significante verschil geen recht doet aan de feitelijke trends. Mogelijk slechter is de trend voor twee soorten (beide niet significant verschillend volgens de statistische toetsing): groot dikkopje : voor deze soort is de relatief ongunstige ontwikkeling iets van de laatste jaren; kleine vuurvlinder: voor deze soort is het verschil al vanaf 993 aanwezig, maar zijn de fluctuaties tussen jaren te groot om een significant verschil in trend te kunnen aanwijzen. Overigens is het verschil voor de tweede generatie van de kleine vuurvlinder in het geheel níet opvallend: al te veel betekenis moet aan het mogelijke verschil voor de eerste generatie dus niet worden gehecht. Groot dikkopje Kleine vuurvlinder (e generatie) 00 00 0 Landelijk 0 Landelijk DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 4

Voor vijf soorten is er over het geheel genomen geen verschil, terwijl de statistische toetsing ten onrechte een relatief gunstige trend (bruin blauwtje) of ongunstige trend (andere soorten) in Zuid- suggereert: bruin blauwtje (2 e generatie; geen verschil voor e generatie) dagpauwoog distelvlinder heivlinder klein geaderd witje (2 e generatie); voor de e generatie was er evenmin een verschil aanwijsbaar. Dagactieve nachtvlinders Voor drie dagactieve nachtvlinders is de trend voor het eerst uitgerekend (zie ook Bijlage 2). Een vergelijking met landelijke trends valt bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal niet te maken. De mi-vlinder en de St. Jacobsvlinder laten een geringe toename zien, de St. Jansvlinder daarentegen een matige afname. Mi-vlinder St. Jacobsvlinder 00 00 0 0 St. Jansvlinder 00 0 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 5

Bruin blauwtje (2e generatie) Dagpauwoog 00 00 0 0 Landelijk Landelijk Distelvlinder Heivlinder 000 00 Landelijk 00 0 0 Landelijk Klein geaderd witje (2e generatie) 00 0 Landelijk Voor zes soorten, tenslotte, lijkt de trend in Zuid- beter dan landelijk, hoewel dit statistisch als lineair verband niet aantoonbaar is. Opvallend is dat dit, met uitzondering van de duinparelmoervlinder, allemaal soorten van kruidenruigte en struweel/bos zijn: boomblauwtje (2 e generatie; verschil voor e generatie niet significant): van het boomblauwtje zijn grote fluctuaties tussen jaren bekend, zodat langjarige trends moeilijk vast te stellen zijn. Vooral voor de tweede generatie lijkt het boomblauwtje na het dieptepunt 994 zich in Zuid- beter te ontwikkelen dan landelijk, maar het verschil is nog speculatief (0,05 < P < 0,); citroenvlinder: in de jaren 993-994 is de citroenvlinder in Zuid- vooruitgegaan, in tegenstelling tot de rest van het land. Daarna lopen beide trends parallel, met Zuid- op een hoger niveau. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 6

Boomblauwtje (2e generatie) Citroenvlinder 000 Landelijk 00 Landelijk 00 0 0 Duinparelmoervlinder Gehakkelde aurelia 00 0 000 00 Landelijk 0 Landelijk duinparelmoervlinder: landelijk is deze soort zowel op de Hoge Veluwe als de Wadden russen 993 en 996 sterk achteruitgegaan. In Zuid- was de trend over die periode eerder stijgend. Daarna is de soort ook in zuid- achteruit gegaan, maar nog steeds ligt de index hoger. gehakkelde aurealia: de sterke vooruitgang van de gehakkelde aurelia in Zuid- is over de hele periode onmiskenbaar, maar door de sterke fluctuatie halverwege de jaren 90 las trend niet significant. Als gevolg daarvan is het verschil met de landelijke trend maar marginaal significant (0,05 < P < 0,), maar het beeld is duidelijk in het voordeel van Zuid-. In ieder geval heeft de vooruitgang daar eerder plaatsgevonden dan elders: waarschijnlijk betreft dit een inhaalslag, omdat de soort nog steeds niet algemeen is in de duinen. kleine vos: de stand van de kleine vos heeft de afgelopen jaren sterk gefluctueerd, met een diepte punt in 999. In Zuid- lag de index daarvoor en daarna telkens hoger dan de landelijke. landkaartje: landelijk vertoont de index van het landkaartje slechts geringe schommelingen. In Zuid- zijn deze groter en, met uitzondering van het dieptepunt 996, in het voordeel van Zuid-. Het verschil in trends is marginaal significant (0,05 < P < 0,); voor de tweede generatie van het landkaartje suggereerde de toetsing ten onrechte een relatief ongunstige trend in Zuid-. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 7

Kleine vos Landkaartje 00 Landelijk 000 Landelijk 00 0 0 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 8

Hoofdstuk 4 / Verschillen tussen landschappen Tussen de vijf onderscheiden landschapstypen bestaan grote verschillen in de ontwikkeling van de vlinderstand. Over het geheel genomen zijn de ontwikkelingen in de open duinen relatief gunstig ten opzichte van de struweelrijke duinen, oevers en zomen. Er zijn vijf landschapstypen onderscheiden op basis van het voorkomen van de vlindersoorten (J. Mourik, in prep.):. Open duin: kruidenrijke open vegetatie van het Dauwbraam- en Duindoornlandschap (Doingtypen R, H en C) 2. Open struweel: kortgrazige vegetatie (incl. grasbermen en weilanden) met open struweel of bos van het Duindoorn- en Fakkelgraslandschap (Doingtypen H, K, C en R) 3. Hoog struweel: kruidenrijke gras- en duinroosvegetatie met struweel of bos van het Duindoorn- en Fakkelgraslandschap (H, K en W) 4. Duinroos: ruige gras- of duinroosvegetatie met struweel of bos van het Duindoorn- en Fakkelgraslandschap (H, K en W) 5. Zomen: kruidenrijke graslanden en oevervegetatie met bos van het Fakkelgras- en Strandwallenlandschap (K, W en H) Een overzicht van de trends en dichtheid (of abundantie) per soort is gegeven in getallen in, respectievelijk, Tabellen 4 en 5 (grafieken in Bijlage 3). Tabel 4: Trendverschillen voor vlindersoorten tussen landschapstypen; aangegeven is de richtingscoëfficiënt van de helling. In groen de relatief positieve trend, in rood de relatief negatieve. (Verschillen getoetst met de Wald-toets). Effect Overall landschap Landschap Nederlandse naam Clusters Helling s.e. P 2 3 4 5 Aardbeivlinder 70 0.95 0.02 0.0247 0.95 0.97 0.84 Argusvlinder 23.06 0.02 <0,000.6.08 0.99.0 0.78 Atalanta 220.03 0.0 0.0594.02.0.02.00.06 Bruin blauwtje 29.00 0.0 0.0003.05.08 0.97 0.92 0.8 Bruin zandoogje 236 0.92 0.00 <0,000.0 0.94 0.93 0.84 0.87 Bruine eikenpage 35 0.83 0.04 NS Citroenvlinder 58 0.94 0.02 NS Dagpauwoog 5 0.87 0.0 NS Distelvlinder 43 0.97 0.02 NS Duinparelmoervlinder 24 0.89 0.02 NS Eikenpage 48 0.95 0.04 0.072.08 0.9 0.96 0.73 Gehakkelde aurelia 65 0.97 0.02 0.003.4 0.92 Groot dikkopje 92 0.92 0.0 0.0038 0.87 0.85 0.95 0.92 0.87 Groot koolwitje 0.92 0.02 <0,000 0.89.03.05 0.8 0.84 Heivlinder 8 0.87 0.0 <0,000 0.89 0.90 0.77 0.9 0.87 Hooibeestje 29.08 0.0 NS Icarusblauwtje 69.05 0.0 <0,000.4.6.0 0.92 0.89 Klein geaderd witje 66.02 0.0 NS Klein koolwitje 72 0.98 0.02 <0,000.03.04 0.99 0.87 0.87 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 9

Overall Effect landschap Landschap Nederlandse naam Clusters Helling s.e. P 2 3 4 5 Kleine parelmoervlinder 220 0.9 0.0 0.0002 0.93 0.93 0.86 0.89 0.86 Kleine vos 37 0.99 0.02 0.024. 0.93 0.95.04 0.93 Kleine vuurvlinder 34.02 0.0 0.0007.07.05 0.98.02 0.94 Koevinkje 8.8 0.0 0.0008.26.27.4.22 Landkaartje 47.07 0.03 0.0077.04 0.9.4 Mi-vlinder 39.03 0.0 0.0042.08.02.05 0.92 0.95 Oranjetipje 46.03 0.0 0.009..2.04.02.00 St. Jacobsvlinder 209 0.94 0.0 <0,000.0 0.9 0.90 0.92 0.86 St. Jansvlinder 43.04 0.0 <0,000.05 0.9 0.98 0.86.5 Zwartsprietdikkopje 226 0.94 0.0 0.0007 0.94 0.90 0.96 0.96 0.88 Over het algemeen zijn de ontwikkelingen in het Open duin () relatief het gunstigst en minst gunstig in de landschappen met Duinroos (4) en Zomen (5). Dit geldt voor alle soorten van duingrasland en gesloten grasland, met of zonder struwelen (zie de Figuur). Soorten van kruidenruigte en struweel vertonen een minder duidelijk verschillende trend tussen landschapstypen (zie Tabel 5 voor de indeling van soorten naar habitat)..5 Helling..05.00 0.95 0.90 Duingrasland Duingrasland & struwelen Gesloten grasland Gesloten grasland & struwelen Kruidenruigte & struwelen 0.85 2 3 4 5 De dichtheden van de meeste soorten zijn hoog in de landschappen van Open duin () en Hoge struwelen (3) en laag in de landschappen met Duinroos (4) en Zomen (5) (Tabel 5). Voor veel soorten is er een goede overeenkomst tussen de trend en de dichtheid in de laatste jaren van de monitoring. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 20

Tabel 5: Mediane dichtheid van vlindersoorten per landschap over de jaren 200-2003 als jaarlijks aantal waargenomen vlinders per kilometer (20 secties) op basis van wekelijkse tellingen. In groen de relatief hoge dichtheden, in rood de relatief lage. (verschillen getoetst met de Mediaan-toets). Effect landschap Landschap Habitat Nederlandse naam P 2 3 4 5 Duingrasland Aardbeivlinder 0.0004 9 0 0 0 0 Duingrasland Bruin blauwtje 0.0684 5 4 3 0 0 Duingrasland Heivlinder 0.033 2 0 2 0 0 Duingrasland Kleine parelmoervlinder <0.000 34 3 5 3 9 Duingrasland Kleine vuurvlinder 0.0285 7 7 3 0 Duingrasland St. Jacobsvlinder <0.000 8 7 0 0 Duingrasland & struwelen Argusvlinder 0.0258 3 6 0 4 0 Duingrasland & struwelen Duinparelmoervlinder NS 0 0 0 0 0 Duingrasland & struwelen Mi-vlinder 0.0002 4 2 5 0 0 Duingrasland & struwelen Oranjetipje 0.04 8 7 2 25 8 Gesloten grasland Bruin zandoogje <0.000 29 93 360 0 233 Gesloten grasland Hooibeestje 0.0003 63 42 66 6 7 Gesloten grasland Icarusblauwtje 0.00 3 8 3 0 3 Gesloten grasland & struwelen Groot koolwitje NS 0 0 0 0 0 Gesloten grasland & struwelen Klein koolwitje NS 4 0 0 0 0 Gesloten grasland & struwelen Koevinkje <0.000 3 3 48 77 30 Gesloten grasland & struwelen Zwartsprietdikkopje <0.000 3 22 38 48 20 Kruidenruigte & struwelen Atalanta 0.006 3 7 4 4 58 Kruidenruigte & struwelen Citroenvlinder NS 0 0 0 0 0 Kruidenruigte & struwelen Dagpauwoog NS 0 0 0 0 0 Kruidenruigte & struwelen Distelvlinder 0.035 3 2 3 0 0 Kruidenruigte & struwelen Gehakkelde aurelia NS 0 2 0 3 Kruidenruigte & struwelen Groot dikkopje <0.000 0 2 3 5 7 Kruidenruigte & struwelen Klein geaderd witje <0.000 5 2 7 4 28 Kruidenruigte & struwelen Kleine vos 0.0679 3 3 3 0 0 Kruidenruigte & struwelen Landkaartje NS 5 0 3 0 7 Kruidenruigte & struwelen St. Jansvlinder 0.002 2 0 6 0 33 Struwelen Bruine eikenpage NS -- 0 0 0 0 Struwelen Eikenpage 0.0645 0 2 3 0 In Tabel 6 is per soort een samenvattende conclusie over verschillen in trends en dichtheden gegeven. Tabel 6: Conclusie over verschillen in trends en dichtheden van vlindersoorten tussen landschapstypen. Habitat Nederlandse naam Conclusie Duingrasland Aardbeivlinder Trend relatief gunstig in Landschap t.o.v. 3 en dichtheid in Landschap ook het hoogst Duingrasland Bruin blauwtje Trend relatief gunstig in Landschappen & 2 en dichtheid daar ook het hoogst Duingrasland Heivlinder Dichtheid relatief hoog in Landschappen & 3, maar trend in Landschap 3 ongunstig Duingrasland Kleine parelmoervlinder Trend relatief gunstig in Landschappen & 2 en dichtheid vooral in Landschap het hoogst Duingrasland Kleine vuurvlinder Geen duidelijke trendverschillen tussen landschappen, hoogste dichtheid in Landschap 3 Duingrasland St. Jacobsvlinder Trend relatief gunstig in Landschap en dichtheid daar ook DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 2

Habitat Nederlandse naam Conclusie het hoogst Duingrasland & struwelen Argusvlinder Trend relatief gunstig in Landschap, maar dichtheid het hoogst in Landschap 2 (met de op na gunstigste trend) Duingrasland & struwelen Duinparelmoervlinder Geen duidelijke verschillen in trend of dichtheid tussen landschappen Duingrasland & struwelen Mi-vlinder Trend relatief gunstig in Landschappen & 3 en dichtheden daar ook het hoogst Duingrasland & struwelen Oranjetipje Trend relatief gunstig in Landschappen & 2 maar dichtheden zijn daar nog steeds het laagst Gesloten grasland Bruin zandoogje Trend relatief gunstig in Landschap en ongunstig in 4 & 5; dichtheid het hoogst in Landschap 3 en laag in 2 & 4 Gesloten grasland Hooibeestje Geen verschillen in trends maar dichtheid relatief hoog in Landschappen & 3 Gesloten grasland Icarusblauwtje Trend relatief gunstig in Landschappen & 2, dichtheden het hoogst in Landschap & 3 Gesloten grasland & struwelen Groot koolwitje Relatief gunstige trends in Landschappen 2 & 3, maar overal lage dichtheden Gesloten grasland & struwelen Klein koolwitje Relatief gunstige trends in Landschappen t/m 3, maar dichtheden nergens hoog Gesloten grasland & struwelen Koevinkje Trend relatief gunstig in Landschap 3 en ongunstig in 4, maar in beide landschappen wel de hoogste dichtheden Gesloten grasland & struwelen Zwartsprietdikkopje Relatief gunstige trends in Landschappen 3 & 4 en dichtheden daar ook hoog (vooral in 3) Kruidenruigte & struwelen Atalanta Schijnbaar gunstige trend in Landschap 5 en daar ook hoogste dichtheid Kruidenruigte & struwelen Citroenvlinder Geen verschillen in trends of dichtheden tussen landschappen (lage dichtheden!) Kruidenruigte & struwelen Dagpauwoog Geen verschillen in trends of dichtheden tussen landschappen (lage dichtheden!) Kruidenruigte & struwelen Distelvlinder Geen significante trends (logisch voor een trekvlinder), maar hogere dichtheden in Landschappen t/m 3) Kruidenruigte & struwelen Gehakkelde aurelia Relatief gunstige trend in Landschap 4 t.o.v. 5, maar overal lage dichtheden Kruidenruigte & struwelen Groot dikkopje Relatief gunstige trend in Landschap 3 en dichtheden daar ook hoog, evenals in Landschap 4 Kruidenruigte & struwelen Klein geaderd witje Geen significante trends, maar wel hogere dichtheden in Landschappen 4 & 5 Kruidenruigte & struwelen Kleine vos Relatief gunstige trends in Landschappen & 4, maar alleen redelijke aantallen in Landschappen t/ 3 Kruidenruigte & struwelen Landkaartje Relatief gunstige trends in Landschappen 3 & 5, maar geen verschil in dichtheden tussen landschappen Kruidenruigte & struwelen St. Jansvlinder Relatief gunstige trend in Landschap 5 en dichtheden daar ook het hoogst Struwelen Bruine eikenpage Geen verschillen in trends of dichtheden tussen landschappen (lage dichtheden!) Struwelen Eikenpage Relatief gunstige trend in Landschap 2, maar hogere dichtheid in Landschap 4 (hoewel nergens echt hoog) DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 22

Hoofdstuk 5 / Verschillen tussen beheervormen Voor een flink aantal soorten konden verschillen in trends tussen beheervormen binnen eenzelfde landschap worden onderzocht. In het open duin bleek begrazing met koeien relatief gunstig, terwijl in open en hoge struwelen een beheer van niets doen relatief positieve trends te zien gaf. Positieve trends resulteerden echter niet per se ook in hogere dichtheden. De volgende beheervormen zijn in dit hoofdstuk in beschouwing genomen: NOT= niets doen GKS = seizoensbegrazing met koeien MJ = x jaarlijks maaien GSJ = jaarrond begrazing met schapen GPJ = jaarrond begrazing met paarden (pony s) MMJ = bermbeheer met verschillende maaibeurten per jaar Trends In Tabel 7 staan de resultaten van de analyse naar trendverschillen tussen beheervormen binnen de verschillende landschapstypen (grafieken in Bijlage 4). Voor ontbrekende soorten en lege cellen waren niet voldoende waarnemingen beschikbaar. Voor Landschap 2 beslaat de analyse de periode 992-200 omdat voor jaarrond begrazing met paarden geen waarnemingen beschikbaar waren. Voor Landschap is om eenzelfde reden (te weinig routes, met uitzondering van niets doen) de trend voor sommige soorten alleen over de periode 996-2003 onderzocht. Ter waarschuwing zij opgemerkt dat een niet significant resultaat (P>0,) niet noodzakelijkerwijs betekent dat het beheer geen effect heeft, omdat het aantal herhalingen en waarnemingen voor veel soorten beperkt is. Tabel 7: Trendverschillen voor vlindersoorten tussen beheervormen binnen landschapstypen; aangegeven is de richtingscoëfficiënt van de helling. In groen de relatief positieve trend, in rood de relatief negatieve. (Verschillen getoetst met de Wald-toets). Nederlandse naam N clusters Effect beheer NOT GKS MJ GSJ GPJ MMJ () Open Duin Aardbeivlinder 23 NS Argusvlinder 32 NS Bruin blauwtje 34 NS Bruin zandoogje 50 NS Duinparelmoervlinder 25 <0,000 0.73.05 Heivlinder 45 0.0098 0.7 0.90 0.84 0.83 Hooibeestje 50 NS Icarusblauwtje 37 NS Kleine parelmoervlinder 50 0.0396 0.89 0.94 0.85 0.76 Kleine vos 27 NS Kleine vuurvlinder 40 NS Oranjetipje 6 0.08.23.05 St. Jacobsvlinder 39 NS DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 23

Nederlandse naam N clusters Effect beheer NOT GKS MJ GSJ GPJ MMJ Zwartsprietdikkopje 46 NS (2) Open struweel Atalanta 40 0.0009.07 0.88 0.93 0.85.0 Bruin zandoogje 47 0.009 0.92.0 0.87 0.8 0.90 Groot dikkopje 36 NS Heivlinder 38 NS Hooibeestje 46 0.000.8.04.23 0.99.2 Icarusblauwtje 9 0.0373.8 0.98 0.84 Kleine parelmoervlinder 44 0.008 0.94 0.94 0.86 0.82 0.99 St. Jacobsvlinder 34 0.0069 0.98 0.89 0.78 Zwartsprietdikkopje 44 NS (3) Hoog struweel Argusvlinder 32 NS Atalanta 33 NS Bruin blauwtje 8 NS Bruin zandoogje 38 <0.000 0.97.03 0.83 0.96 Distelvlinder 22 NS Duinparelmoervlinder 2 NS Groot dikkopje 35 0.0002.0 0.88 0.93 Heivlinder 22 NS Hooibeestje 38 0.0003.4 0.93..04 Icarusblauwtje 30 NS Klein geaderd witje 24 0.0292.02 0.94 Kleine parelmoervlinder 38 <0.000 0.95 0.8 0.75 0.88 Kleine vuurvlinder 32 NS Koevinkje 23 0.06.35.2 Mi-vlinder 26 NS Oranjetipje 26 NS St. Jacobsvlinder 29 NS St. Jansvlinder 26 NS Zwartsprietdikkopje 38 NS (4) Duinrooslandschap Atalanta 32 0.0687.04 0.96 Bruin zandoogje 49 NS Dagpauwoog 22 0.04.00 0.76 Groot dikkopje 46 0.068 0.94 0.95 0.78 Hooibeestje 36 NS Klein geaderd witje 42 NS Kleine parelmoervlinder 4 0.0649 0.89 0.99 0.88 Koevinkje 4 NS Oranjetipje 42 NS St. Jacobsvlinder 34 NS Zwartsprietdikkopje 44 NS In het Open duin () is de trend voor drie soorten relatief gunstig bij seizoensbegrazing met koeien. Minder gunstige ontwikkelingen doen zich voor bij niets doen en voor de kleine parelmoervlinder bij schapenbegrazing. Opmerkelijk is dat het oranjetipje zich bij begrazing juist minder gunstig ontwikkelt dan bij niets doen. De verschillen tussen beheervormen lijken een weerspiegeling te zijn van een teruglopende openheid van de vegetatie bij niets doen in vergelijking met begrazing. Het oranjetipje is wellicht meer gebonden aan wat ruigere vegetatie. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 24

In de Open struwelen (2) is in tegenstelling tot het Open duin () een beheer van niets doen voor de meeste soorten relatief gunstig en geeft de paardenbegrazing een ongusntig beeld. Het beeld voor koeienbegrazing, jaarlijks maaien en bermbeheer is gemengd (wel hoge dichtheden bij maaien; Tabel 8). Voor de St. Jacobsvlinder werd weliswaar een significant beheereffect gevonden, maar was het trendverschil vanwege de grote variatie tussen jaren moeilijk te interpreteren. Ook in de Hoge struwelen (3) waren de meeste gunstige trends bij niets doen te vinden, terwijl jaarlijks maaien minder gunstige ontwikkelingen liet zien en de begrazing door koeien en paarden daar tussenin lag. In het Duinrooslandschap (4) waren weinig significante beheereffecten in de trends en evenmin grote overeenkomsten in trendverschillen tussen soorten. Voor de zoom- en overvegetatie (5) waren er onvoldoende mogelijkheden om beheereffecten te analyseren. Dichtheden In Tabel 8 zijn de dichtheden van de vlindersoorten over de laatste jaren gepresenteerd in relatie tot het gevoerde beheer. In het Open duin () komen verschillen in dichtheden overeen met trendverschillen: hogere dichtheden onder seizoensbegrazing met koeien dan bij niets doen. In de Open struwelen (2) werden weinig verschillen in dichtheden gevonden, met een neiging naar hogere dichtheden bij niets doen dan bij paardenbegrazing. De relatief gunstig ontwikkeling bij niets doen en ongunstige bij paardenbegrazing wordt dus maar deels weerspiegeld in verschillende dichtheden. Opmerkelijk is nog dat de meeste distelvlinders Tabel 8: Mediane dichtheid van vlindersoorten per landschap over de jaren 200-2003 als jaarlijks aantal waargenomen vlinders per kilometer (20 secties) op basis van wekelijkse tellingen. In groen de relatief hoge dichtheden, in rood de relatief lage. (verschillen getoetst met de Mediaan-toets). Nederlandse naam Effect beheer NOT GKS MJ GSJ GPJ MMJ () Open duin Aardbeivlinder NS 8 20 Argusvlinder 0.047 2 9 Bruin blauwtje NS 2 9 Bruin zandoogje NS 4 54 28 Duinparelmoervlinder 0.0786 0 6 Heivlinder NS 2 Hooibeestje NS 69 63 Icarusblauwtje NS 3 6 Kleine parelmoervlinder 0.0283 34 4 5 Kleine vos NS 2 4 Kleine vuurvlinder NS 7 Oranjetipje 0.047 3 2 St. Jacobsvlinder 0.0393 8 39 Zwartsprietdikkopje 0.0557 20 8 0 (2) Open struwelen Atalanta NS 7 7 3 0 9 Bruin zandoogje NS 52 69 87 58 30 Distelvlinder 0.0083 2 0 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 25

Nederlandse naam Effect beheer NOT GKS MJ GSJ GPJ MMJ Groot dikkopje NS 3 0 4 Heivlinder NS 0 3 0 7 Hooibeestje NS 34 50 48 20 42 Icarusblauwtje 0.063 47 3 4 Kleine parelmoervlinder NS 5 42 5 3 St. Jacobsvlinder NS 2 8 2 0 6 Zwartsprietdikkopje 0.0763 3 6 42 0 4 (3) Hoge struwelen Argusvlinder NS 2 0 Atalanta NS 4 8 2 Bruin zandoogje 0.0885 29 580 2 Groot dikkopje 0.0238 44 5 Heivlinder NS 3 0 Hooibeestje 0.0238 5 80 32 Icarusblauwtje 0.075 9 38 8 Klein geaderd witje NS 7 0 2 Kleine parelmoervlinder NS 20 20 5 Kleine vuurvlinder NS 24 7 Koevinkje NS 2 57 44 Mi-vlinder 0.053 3 8 0 Oranjetipje NS 4 5 8 St. Jacobsvlinder 0.0799 5 3 St. Jansvlinder NS 3 9 6 Zwartsprietdikkopje 0.006 22 230 67 (4) Duinrooslandschap Atalanta 0.034 4 0 Bruin zandoogje NS 90 42 90 Dagpauwoog NS 0 0 Groot dikkopje 0.0884 24 20 8 Hooibeestje NS 2 36 9 Klein geaderd witje NS 3 8 9 Kleine parelmoervlinder NS 0 23 Koevinkje NS 85 78 57 Oranjetipje 0.06 30 27 3 St. Jacobsvlinder NS 0 5 0 Zwartsprietdikkopje 0.0539 60 0 bij bermbeheer werden aangetroffen, mogelijk door een verlenging van het nectaraanbod. In de Hoge struwelen (3) werden de hoogste dichtheden bij jaarlijks maaien gevonden en de laagste bij paardenbegrazing. De relatief gunstige trend onder niets doen betreft dus een inhaalslag, maar ondanks de relatief ongunstige ontwikkeling bij jaarlijks maaien zijn de dichtheden hier nog het hoogst. In het Duinrooslandschap (4) werden weinig verschillen in dichtheden waargenomen, met doorgaans hogere waarden bij jaarlijks maaien en lagere bij paardenbegrazing. Er waren geen duidelijke overeenkomsten met de trends. In Tabel 9 is per soort een samenvattende conclusie over verschillen in trends en dichtheden tussen beheervormen gegeven. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 26

Tabel 9: Conclusie over verschillen in trends en dichtheden van vlindersoorten tussen beheervormen in de verschillende landschapstypen. Nederlandse naam Conclusie () Open duin Aardbeivlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Argusvlinder Geen significante verschillen in trends maar hogere dichtheden bij koeienbegrazing Bruin blauwtje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Bruin zandoogje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Duinparelmoervlinder Trend gunstiger en dichtheden hoger bij koeienbegrazing dan bij niets doen Heivlinder Trend relatief gunstig bij koeienbegrazing en ongunstig bij niets doen, maar geen verschil in dichtheden Hooibeestje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Icarusblauwtje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Kleine parelmoervlinder Trend en dichtheden relatief gunstig bij koeienbegrazing en ongunstig bij schapenbegrazing Kleine vos Geen significante verschillen in trends of dichtheden Kleine vuurvlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Oranjetipje Trend ongunstiger bij koeienbegrazing dan niets doen, maar dichtheden wel hoger onder begrazing St. Jacobsvlinder Geen significante verschillen in trends maar dichtheden schijnbaar het hoogst bij koeienbegrazing Zwartsprietdikkopje Geen significante verschillen in trends maar dichtheden schijnbaar het hoogst bij niets doen (2) Open struwelen Atalanta Relatief gunstige trend bij niets doen, maar geen verschil in dichtheden Bruin zandoogje Trend relatief gunstig bij koeienbegrazing en ongunstig bij paardenbegrazing, maar geen verschil in dichtheden Distelvlinder Geen significante verschillen in trends maar schijnbaar hogere dichtheden bij bermbeheer Groot dikkopje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Heivlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Hooibeestje Trends relatief gunstig bij maaien, bermbeheer en niets doen maar geen verschil in dichtheden Icarusblauwtje Relatief gunstige trend en hoge dichtheid bij niets doen en ongunstig bij paardenbegrazing Kleine parelmoervlinder Trends relatief gunstig bij maaien, koeienbegrazing en niets doen maar geen verschillen in dichtheden St. Jacobsvlinder Grote variatie in trend en geen verschil in dichtheden Zwartsprietdikkopje Geen significante verschillen in trends maar dichtheden schijnbaar het hoogst bij niets doen en jaarlijks x maaien (3) Hoge struwelen Argusvlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Atalanta Geen significante verschillen in trends of dichtheden Bruin zandoogje Relatief ongunstige trend bij jaarlijks x maaien, maar dichtheden daar wel schijnbaar hoger Groot dikkopje Relatief ongunstige trend bij jaarlijks x maaien en hogere dichtheden bij niets doen Heivlinder Geen significante verschillen in trends of (lage) dichtheden Hooibeestje Relatief gunstige trends en dichtheden bij niets doen en jaarlijks x maaien DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 27

Nederlandse naam Conclusie Icarusblauwtje Geen significante verschillen in trends maar schijnbaar hogere dichtheden bij jaarlijks x maaien Klein geaderd witje Relatief gunstige trends bij niets doen en ongunstig bij jaarlijks x maaien, maar geen verschil in dichtheden Kleine parelmoervlinder Relatief gunstige trends bij niets doen en ongunstig bij jaarlijks x maaien, maar geen verschil in dichtheden Kleine vuurvlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Koevinkje Relatief gunstige trend bij niets doen t.o.v. maaien, maar geen verschil in dichtheden Mi-vlinder Geen significante verschillen in trends, maar lage dichtheid bij paardenbegrazing Oranjetipje Geen significante verschillen in trends of dichtheden St. Jacobsvlinder Geen significante verschillen in trends, maar schijnbaar lagere dichtheid bij paardenbegrazing St. Jansvlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Zwartsprietdikkopje Geen significante verschillen in trends maar schijnbaar hogere dichtheden bij jaarlijks x maaien (4) Duinrooslandschap Atalanta Relatief gunstige trend bij niets doen, maar hogere dichtheden bij jaarlijks x maaien Bruin zandoogje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Dagpauwoog Relatief gunstiger trend bij niets doen dan jaarlijks maaien (maar lage dichtheden!) Groot dikkopje Relatief ongunstige trend en schijnbaar lagere dichtheden bij paardenbegrazing Hooibeestje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Klein geaderd witje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Kleine parelmoervlinder Schijnbaar gunstiger trend bij jaarlijks x maaien maar geen verschil in dichtheden (hoewel praktisch afwezig bij niets doen!) Koevinkje Geen significante verschillen in trends of dichtheden Oranjetipje Geen significante verschillen in trends maar schijnbaar lagere dichtheden bij paardenbegrazing St. Jacobsvlinder Geen significante verschillen in trends of dichtheden Zwartsprietdikkopje Geen significante verschillen in trends maar schijnbaar hogere dichtheden bij jaarlijks x maaien DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 28

Hoofdstuk 6 / Ontwikkelingen langs het Verlengde Oosterkanaal Langs het Verlengde Oosterkanaal wordt sinds 992 een route gelopen. In 995 is het kanaal gedempt en ontstond een pioniervegetatie. Een zestal soorten heeft hier positief op gereageerd. De jaarcijfers van de waargenomen vlindersoorten op de route Velrlengde Oosterkanaal (282) zijn kwalitatief vergeleken met de trends voor de rest van Zuid-. Voor de volgende soorten heeft zich sinds het dempen van het kanaal een relatief positieve ontwikkeling voorgedaan: bruin blauwtje (vooral 2 e generatie) groot dikkopje icarusblauwtje klein geaderd witje (vooral e generatie) kleine parelmoervlinder oranjetipje Voor geen enkele soort was de ontwikkeling langs het Verlengde Oosterkanaal negatiever dan in de rest van Zuid-. Voor de meeste soorten waren de fluctuaties tussen jaren op de route sterk overeenkomstig aan die over de hele regio. De reden van de gunstige ontwikkelingen langs het Verlengde Oosterkanaal is vermoedelijk gelegen in het grote aanbod aan pioniervegetatie (voor bruin blauwtje, kleine parelmoervlinder en mogelijk ook oranjetipje), een vermoedelijk massale vestiging van rolklaver (icarusblauwtje; zie ook Wallis de Vries & Ens, 2004) en mogelijk een toegenomen nectaraanbod (alle soorten). Bruin blauwtje (2e generatie) Groot dikkopje 00 00 of aantal 0 route 282 of aantal 0 route 282 Icarusblauwtje 00 of aantal 0 route 282 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 29

Klein geaderd witje 00 of aantal 0 route 282 Kleine parelmoervlinder 00 of aantal 0 route 282 Oranjetipje 00 of aantal 0 route 282 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 30

Hoofsdtuk 7/ Prioriteiten voor de voortzetting van de monitoring Op basis van de verdeling van routes over deelgebieden, landschapstypen en beheervormen zijn 9 van de 26 recent gelopen routes geselecteerd om met hoge prioriteit te worden voortgezet. Echter, de gegevensanalyse laat zien hoe waardevol het is om op een groot aantal routes te tellen. Het liefste zouden wij dus zien dat alle routes worden voortgezet!!! Een lagere prioriteit hebben met name routes met een beheer van niets doen (want al veel vertegenwoordigd), bermbeheer (want minder karakteristiek voor de duinen) en paardenbegrazing in de Koningshof (weinig vlinders en minder karakteristiek beheer). Nr Route Deel-gebied Landschap Beheer Prioriteit 233 Vossendel D&K 4,5 NOT, MJ Hoog 234 Ogenkuil KND,2 NOT, MJ Hoog 236 Konijnenberg KND,3,4 NOT Laag 237 Koevlak KND 3,4 NOT, MJ Laag 238 Lage Zeeveld KND 2,3,4 NOT Hoog 243 Middenduin MID 4,5 NOT, MJ Hoog 248 Koningshof KON 3,4 GPJ Laag 273 Rozenwaterveld AWD (),2,(3),4 NOT Hoog 274 Paradijsveld AWD 2,(4) MMJ Laag 275 Middenveld AWD 2,3 NOT Hoog 276 Zwarteveldkanaal AWD (),2,3,(4,5) MJ,NOT Hoog 277 Eiland van Rolvers AWD,2,(3) GKS,NOT Hoog 279 Blauwe weg AWD 3 NOT Laag 28 Heitje AWD,2 GSJ Hoog 282 Verlengde Oosterkanaal AWD 5 M2J Laag 283 Groot Zwarteveld 2 AWD,3 NOT,MJ Laag 285 Lammetjeswei AWD,(2) NOT,(MJ) Hoog 468 Zeeveld noord AWD GKS Hoog 469 Mussenveld AWD NOT,(MJ) Hoog 470 Zeeveld zuid AWD,2 GKS Hoog 47 Rolvers oost AWD GKS Hoog 472 Donderhoek AWD,(2) NOT Hoog 475 van Stirumduinen AWD,(2) NOT,(MJ) Hoog 48 Kraansvlak 3 KRV,2,(3) NOT Hoog 482 Noordduinen KRV,2 GKS,NOT Hoog 54 Cremermeerroute 3 D&K,2 GKPJ Hoog DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 3

DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 32

Literatuur Doing, H. (988) Landschapsoecologie van de Nederlandse kust. Stichting Duinbehoud, Leiden / Stichting Publikatiefonds, Leiden. Ehrenburg, A. (994) Landschapkartering van de Amsterdamse Waterleidingduinen 988-989, schaal :50.000. Gemeentewaterleidingen Amsterdam, Vogelenzang. Pannekoek, J. & Van Strien, A.J. (200). TRIM 3 Manual (Trends & Indices for Monitoring data). CBS, Voorburg. Van Swaay, C.A.M., Plate, C.L. & Van Strien, A.J. (2002). Monitoring butterflies in the Netherlands: how to get unbiased indices. Proceedings Experimental & Applied Entomology NEV 3, 2-27. Wallis de Vries, M.F. & Ens, S.H. (2004) Kansen voor dagvlinders bij natuurontwikkeling op landbouwgronden. De Levende Natuur 5 (2), 5-54. Wallis de Vries, M.F., Eggenkamp-Rotteveel Mansveld, M.H. & Mourik, J. (999). Dagvlinders in het landschap van de Amsterdamse Waterleidingduinen: Monitoringevaluatie 992-998. Rapport VS 99.8, De Vlinderstichting, Wageningen. DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 33

DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 34

Bijlage / Lijst van clusters Toelichting Landschap Vlinderlandschappen naar J. Mourik (in prep.). Open duin: open, droge duingraslanden en dauwbraamvegetatie (Doing-typen R,K, H en W) 2. Open struweel: opens truwelen, kortgrazige vegetatie (H, K, R en W) 3. Hoog struweel: hoge struwelen, zomen en ruigten (H, K, W) 4. Duinroos: open hoge struwelen, ruigten en duinroosvegetatie (Kb) 5. Zomen: oevervegetatie en zomen van vochtige bossen (K, W) Doing Landschapstypen naar Doing (988) en Ehrenburg (994) Beheer GKS = seizoensbegrazing met koeien GSJ = jaarrond begrazing met schapen GPJ = jaarrond begrazing met paarden (pony s) MIN = incidenteel maaien MJ = x jaarlijks maaien M2J = x per 2 jaar maaien MMJ = bermbeheer met verschillende maaibeurten per jaar NOT= niets doen Route Sectie Landschap Doing Beheer Cluster Route Sectie Landschap Doing Beheer Cluster 230 2 Kzd MIN 273 8 4 Kbw NOT 20 230 2 2 Kzd MIN 273 9 4 Kbw NOT 20 230 3 2 Kzd MIN 273 4 Kbw 2 230 4 2 Kzd MIN 273 3 Hb 22 230 5 2 Kzd MIN 2 273 2 3 Hb 22 230 6 2 Kzd MIN 2 273 3 2 Kbd NOT 23 230 7 2 Kzd MIN 2 273 4 2 Kbd 24 230 8 2 Kzd MIN 2 273 5 2 Kbd 24 230 9 2 Kzd MIN 3 273 6 2 Kbd 24 230 2 Kzd MIN 3 273 7 2 Kbd 25 230 2 Kzd MIN 3 273 8 2 Kbd 25 230 2 2 Kzd MIN 3 273 9 Kk 26 230 3 2 Kzd MIN 4 273 20 Kk 26 230 4 2 Kzd MIN 4 274 2 Hkg MMJ 27 230 5 2 Kzd MIN 4 274 2 2 Hkg MMJ 27 230 6 2 Kzd MIN 4 274 3 2 Hkg MMJ 27 230 7 2 Kzd MJ 5 274 4 2 Hkg MMJ 28 230 8 2 Kzd MJ 5 274 5 2 Hkg MMJ 28 230 9 2 Kzd MJ 5 274 6 2 Hkg MMJ 28 230 20 2 Kzd MJ 5 274 7 2 Hkg MMJ 29 23 4 Rhb GPJ 6 274 8 2 Hkg MMJ 29 23 2 4 Rhb GPJ 6 274 9 2 Hkg MMJ 29 23 3 4 Rhb GPJ 6 274 4 Hbw MMJ 30 23 4 2 Rhd GPJ 7 274 4 Hbw MMJ 30 23 5 2 Rhd GPJ 7 274 2 2 Hkg MMJ 3 DE VLINDERSTICHTING 2004 TRENDS VOOR DE VLINDERS VAN ZUID-KENNEMERLAND 35