A VUmc-compas toetsing Toets CAT B3.1 13-14 / Cursus-afhankelijke toets Cursus B Spijsvertering en stofwisseling 13-14 Cursuscoördinator (vice-) Dr. W.J.H.J. Meijerink Gelegenheid 1 e Toetsdatum 25 oktober 2013 Tijd 15:15 17:15 uur (tot 17:45 uur voor extra-tijd studenten) Plaats RAI, MF-J173 en MF-B034 Aantal en type vragen 72 meerkeuzevragen: 15 tweekeuzevragen, 38 driekeuzevragen, 19 vierkeuzevragen Druk tweezijdig bedruk, kleurendruk Toegestane hulpmiddelen geen Studentinstructie: MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus toiletbezoek NIET toegestaan fraude wordt bestraft. Succes! CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 1 van 14
CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 2 van 14
1 Welke van de onderstaande bijwerking(-en) kan of kunnen optreden bij een chronisch gebruik van zuurremmende medicatie? a. Gastro-intestinale infecties en osteoporose b. Verhoogde kans op een maligniteit van de maag. c. Rebound gastro-oesophageale reflux 2 Hoe verminderen protonpompremmers (PPI s) zoals omeprazol de zuursecretie? Door selectief remmen van a. het enzym H + /Ca2 + -ATP-ase in de pariëtale cel. b. de histaminase als analoog van cyclisch adenosinemonofosfaat c. het enzym H + /K + -ATP-ase in de pariëtale cel. 3 U wilt een patiënt met een ijzergebreksanemie behandelen met een ijzerpreparaat. Deze patiënt gebruikt tevens doxycycline. Welke stelling over gecombineerd gebruik van deze middelen is juist? a. Beide middelen worden in combinatie beter opgenomen en de doseringen dienen gehalveerd te worden b. Beide middelen beïnvloeden elkaars opname niet en de dosering hoeft daarom niet aangepast te worden c. Beide middelen worden verminderd opgenomen en dienen niet tegelijk ingenomen te worden 4 Een collega laat u een advertentie zien van een farmaceut over de voordelen van slow release preparaten bij de behandeling van ijzergebreksanemie. Hij twijfelt over de juistheid van de informatie en vraagt om uw advies. In de advertentie staat onder andere: Stelling 1: Toepassing van preparaten met gereguleerde afgifte ('slow release'-preparaten) is rationeel omdat deze preparaten bijna al het ijzer in het duodenum afgeven, waar de resorptie grotendeels plaatsvindt. Stelling 2: het gebruik van preparaten met gereguleerde afgifte ('slow release'-preparaten) is kosten-effectiever dan het gebruik van normale ijzertabletten. Wat is juist met betrekking tot deze stellingen? a. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist b. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist c. Beide stellingen zijn onjuist 5 Bij de behandeling van maagklachten worden H2-receptor antagonisten gebruikt. Welke van de volgende geneesmiddelen is een H2-receptor antagonist? a. Ranitidine b. Omeprazol c. Misoprostol d. Algeldraat/magnesiumhydroxide CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 3 van 14
6 Een anti-helicobacter Pylori therapie bestaat uit een combinatie van 2 zuurremmers & 1 antibioticum. 7 Antacida hebben een remmend effect op de maagzuurproductie. 8 Steatose van de lever komt voor bij: a. alcoholische hepatitis b. hepatitis C c. mensen met overgewicht en diabetes d. alle bovenstaande 9 Bij een patiënt met een chronische hepatitis B virusinfectie wordt een leverbiopt genomen. Wat is de belangrijkste indicatie voor dit biopt? a. Bevestiging van de etiologische diagnose b. Vaststellen van ziekteactiviteit en stadium c. Vaststellen van virusload 10 Bij een patiënt met een chronische virale hepatitis wordt in het leverbiopt vastgesteld dat de ontsteking actief is. Waarop is deze bevinding gebaseerd? Op de aanwezigheid van a. lymfocyten in de portale velden b. lymfocyten in het leverparenchym c. neutrofiele granulocyten in de portale velden d. neutrofiele granulocyten in het leverparenchym 11 Welk compartiment van de milt speelt een cruciale rol bij de afweer tegen pneumococcen in het bloed? a. De witte pulpa b. De marginale zone c. De rode pulpa 12 Waar komen M-cellen voor? a. De marginale zone van de milt b. Lymfoepitheel van de Plaat van Peyer c. De cardia-klieren van de maagwand d. Lymfevaten van mucosale lymfeklieren 13 Welke cellen differentiëren in de grote follikels van de platen van Peyer? a. Geheugen B-cellen b. Geheugen T-cellen c. Cytotoxische T-cellen CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 4 van 14
14 Een 73-jarige vrouw blijkt een adenocarcinoom van de slokdarm te hebben. De tumor bevindt zich van 38 cm tot 42 cm gemeten vanaf de tandenrij. De tumor wordt gestadieerd als een T3N1. Wat is de meest aangewezen behandeling? a. Definitieve chemoradiotherapie met pneumodilatatie b. Brachitherapie met een stent ter palliatie c. Neoadjuvante behandeling gevolgd door een resectie 15 Stelling: Het plaveiselcelcarcinoom is het meest voorkomende type slokdarmcarcinoom in Nederland. 16 Stelling: Een oesophaguscardiaresectie met buismaagreconstructie is een palliatieve ingreep. 17 Stelling: Bij de chirurgische behandeling van maagkanker is het nodig om naast een gedeelte van het pancreas ook de milt te verwijderen in verband met eventuele lymfekliermetastasen. 18 Stelling: Bij een zogenaamde linitis plastica is de prognose beter dan bij een antrumcarcinoom. Casus bij vraag 19 en20 19 Een patiënt zegt tegen een arts: "Dokter, ik maak mij grote zorgen over mijn hoofdpijn. Ik denk dat het zomaar eens een hersentumor zou kunnen zijn. De arts vermoedt dat dit hoogstwaarschijnlijk niet zo zal zijn maar besluit dit toch niet direct te vertellen en zegt: Ik merk dat u erg met deze gedachte zit. Kunt u mij vertellen waarom u hier aan denkt? Hoe heet de gesprekstechniek die de arts hier toepast? a. Metacommunicatie b. De judo-techniek c. Erkennen CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 5 van 14
Vervolg casus 20 Als de arts tegen de patiënt zou hebben gezegd: Maakt u zich maar geen zorgen hoor, deze zijn immers ongegrond. Gezien uw situatie is de kans zeer klein dat u een hersentumor heeft. Op welk niveau van de boodschap zou deze uitspraak van de arts zich bevinden? a. Emotioneel niveau b. Inhoudsniveau c. Procedureel niveau Einde casus 21 Welke interventievorm heeft over het algemeen de voorkeur bij het stellen van grenzen? a. Ik-boodschap b. Jij-boodschap c. Waarom-vraag 22 Tegen welke cellen maken patiënten met autoimmuun gastritis antilichamen? a. Hoofdcellen b. Pariëtale cellen c. G-cellen d. Mucineus foveolaire eptiheelcellen 23 De meeste poliepen in de maag zijn niet-neoplastisch. Welke van onderstaande poliepen is wel neoplastisch? a. Fundus klier poliep (fundic gland polyp) b. Juveniele poliep c. Inflammatoire fibroide poliep d. Adenoom 24 Van welke wandlaag van de dunne darm is de lamina propria een onderdeel? a. Mucosa b. Submucosa c. Muscularis propria d. Serosa 25 Onderstaand worden gegevens getoond van drie 57-jarige mannen die allen onbedoeld gewicht verloren. Welke man is op basis van deze gegevens ondervoed? a. Lengte 1.74 m. Huidig gewicht 65 kg, gewicht 1 maand geleden 68 kg. b. Lengte 1.70 m. Huidig gewicht 56 kg, gewicht 6 maanden geleden 60 kg. c. Lengte 1.73 m. Huidig gewicht 84 kg, gewicht 6 maanden geleden 94 kg. CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 6 van 14
26 Welk instrument voor het screenen op ondervoeding is het meest geschikt voor ouderen (>65 jaar) die thuis wonen? a. Short Nutritional Assessment Questionnaire (SNAQ)65+ b. Patient-Generated Subjective Global Assessment (PG-SGA)65+ c. Malnutrition Universal Screening Tool (MUST)65+ 27 Bij welk ondervoedingssyndroom speelt inflammatie altijd een rol? a. Sarcopenie b. Cachexie c. Wasting 28 Welke stelling met betrekking tot behandeling van ondervoeding is juist? a. Bij een ondervoede patiënt die nu weer voldoende eet dient toch drinkvoeding gestart te worden b. Bij een ondervoede patiënt met een voedingsinname van minder dan 50% van de vastgestelde voedingsbehoefte dient sondevoeding gestart te worden c. Bij een ondervoede patiënt met een voedingsinname van minder dan 50% van de vastgestelde voedingsbehoefte dient drinkvoeding gestart te worden 29 In welk onderdeel van de maag mondt de oesophagus uit? a. Fundus b. Pars cardiaca c. Antrum pyloricum d. Corpus 30 Welk bloedvat verzorgt of welke verzorgen de maag vanaf de curvatura minor? a. aa. gastricae breves b. aa. gastrica dextra en sinistra c. a. gastroduodenalis d. aa. gastro-omentalis dextra en sinistra CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 7 van 14
31 Bekijk onderstaande afbeelding. Wat wordt er met de pijl aangeduid? a. Lobus hepatis sinister b. Lobus quadratus c. Area nuda d. Porta hepatis 32 Bekijk onderstaande afbeelding. Welke buisvormige structuur is met de pijl aangeduid? a. Ductus choledochus b. Ductus pancreaticus c. Ductus cysticus d. Ductus hepaticus communis CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 8 van 14
33 Inflammatoir darmlijden is een verzamelnaam en omvat 3 verschillende sub-types. Welke zijn dat? a. Ziekte van Crohn, spastisch colon en ischemische colitis b. Ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en Inflammatory Bowel Disease-Undetermined c. Colitis ulcerosa, microscopische colitis en ischemische colitis 34 Welke histologische veranderingen zijn kenmerkend voor een actieve ziekte van Crohn? a. Transmurale ontsteking, afwisselende gebieden van normale mucosa en inflammatie en granulomen b. Oppervlakkige inflammatie, cryptabcessen en howell jolly bodies c. Granulomen, vlokatrofie en Barrett-mucosa 35 Wat is de meest aangewezen behandeling bij een mild actieve colitis ulcerosa van het gehele colon? a. Mesalazine b. Methotrexaat c. Ribaverine 36 Er zijn een aantal belangrijke risicofactoren voor het ontwikkelen van dikke darmkanker bij patiënten met inflammatoir darmlijden. Een daarvan is een belaste familie-anamnese. Wat is een andere belangrijke risicofactor? a. Primair scleroserende cholangitis b. Auto-immuun hepatitis c. Primair biliaire cirrose 37 Een patiënte met 1 jaar bestaande klachten van fecale incontinentie komt bij de huisarts. Ze heeft in het verleden een zware bevalling doorgemaakt en toen uitgescheurd. Ze heeft 2 x daags zachte ontlasting en is 1 a 2 x per week incontinent. Bij lichamelijk onderzoek voelt u een slappe sfincterspanning. Wat is de aangewezen eerste stap in de behandeling? a. Anale endoechografie b. Coloscopie c. Loperamide max 2-4 per dag d. Vezels en fysiotherapie 38 Stelling: Een purulente of fecale peritonitis ten gevolge van een diverticulitis wordt in praktijk het liefst alleen met antibiotica behandeld. 39 Stelling: Er is geen indicatie voor een CT-geleide drainage van een abces bij diverticulitis. CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 9 van 14
40 Waar past anaal helderrood bloedverlies niet bij? a. Rectumcarcinoom b. Coecumtumor c. Diverticulose d. Proctitis 41 Een vrouw van 62 jaar heeft sedert enkele dagen klachten van pijn in de linker onderbuik en koorts van 38.9º. De ontlasting komt ook moeizaam en er zit een beetje bloed bij. Bij lichamelijk onderzoek geeft zij drukpijn in de linker-onderbuik aan. Wat is de meest aannemelijke diagnose? a. Colitis ulcerosa b. Diverticulitis c. Salpingitis d. Colon carcinoom 42 Wat dient gemeten te worden om de leversynthesefunctie te bepalen? a. Albumine, PTT, bilirubine b. Albumine, PTT, IgG c. Bilirubine, ammoniak, IgG 43 Wat is geen mogelijke complicatie van cirrose? a. Hersenbloeding b. Varixbloeding c. Hepatocellulair carcinoom 44 Wat is een intraheptische oorzaak van portale hypertensie? a. Vena portae trombose b. Budd Chiari syndroom c. Rechter hartfalen 45 Bij welke leverziekte bestaat een verhoogd risico op coloncarcinoom? a. PSC b. PBC c. AIH 46 Met welke risicofactor is NAFLD geassocieerd? a. Overgewicht en overmatig alcoholgebruik b. Ondergewicht en hyperlipidaemie c. Overgewicht en dm 47 Waar liggen de snijvlakken bij een hemicolectomie rechts? a. Proximaal door terminale ileum en distaal tot aan of voorbij flexura lienalis b. Proximaal door coecum en distaal tot aan of voorbij flexura hepatica c. Proximaal door terminale ileum en distaal tot aan of voorbij flexura hepatica d. Proximaal door coecum en distaal tot aan of voorbij flexura lienalis CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 10 van 14
48 Welke zenuwen worden bij een total mesorectal excision TME operatie gezien en gespaard? a. Hypogastrische zenuwen b. n. Iliaca communis c. Ilio-inguinale zenuwen 49 Welke lymfeklier is of welke lymfklieren zijn positief in een stadium T2N1M0? a. Eén peritumorale lymfeklier b. Eén centrale lymfeklier c. Beide stations kunnen positief zijn 50 Welke van de drie onderstaande stellingen is juist: Een parastomale hernia is een postoperatieve complicatie. a. Deze behoeft direct chirurgische correctie b. Deze is veelal de oorzaak van stomalekkage c. Dit komt veelvuldig voor na operatieve aanleg stoma en behoeft bijna nooit chirurgische correctie 51 Welke van de onderstaande carcinomen hoort niet bij Lynch syndroom? a. Maagcarcinoom b. Endometrium carcinoom c. Nierpyelumcarcinoom 52 Stelling: Bij de standaard work-up van een coloncarcinoom horen een CT abdomen, een CT thorax en een MRI. 53 De kans dat een man van 40 in de rest van zijn leven een colorectaal carcinoom zal ontwikkelen is a. ongeveer 10% bij een niet-belaste familie anamnese b. ongeveer 15% als zijn vader op zijn 80e levensjaar een coloncarcinoom ontwikkeld heeft c. ongeveer 15% als zijn broer op 47-jarige leeftijd een coloncarcinoom ontwikkeld heeft 54 Wat stelling is juist over de kans op maligne ontaarding van colonpoliepen bij FAP? a. Deze is klein doordat de chromosomale afwijking vroeg in de adenoom-carcinoom sequentie zit, maar door het aantal poliepen is de cumulatieve kans wel groot b. Deze is nagenoeg 100% doordat de FAP mutatie een late stap is in de adenoomcarcinoom sequentie en daardoor in bijna alle gevallen leidt tot de ontwikkeling van een maligne poliep CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 11 van 14
55 Welke patiënten met een reflux oesofagitis zijn geschikte kandidaten om een chirurgische correctie te ondergaan? a. Patiënten met een leeftijd onder de 45 jaar b. Patiënten die niet reageren op omeprazol c. Patiënten die vinden dat medicatie te duur is omdat deze niet meer worden vergoed en levenslang moeten worden ingenomen d. Patiënten met een barrett oesofagus 56 Bij een 82-jarige patiënte is een para-oesofageale hernia gediagnosticeerd tijdens een ERCP wegens galstenen. Zij heeft, behoudens de pijnaanvallen van haar galstenen, geen duidelijke klachten. Wat is het meest aangewezen beleid ten aanzien van haar para-oesofageale hernia? a. Operatieve correctie van de hernia b. Anti-protonremmers therapie c. Dieet d. Geen behandeling 57 Wat dient vooraf te gebeuren bij elke patiënt met reflux oesofagitis die in aanmerking komt voor operatie? a. Een passagefoto verrichten b. Een manometrie en 24 uur ph meting verrichten c. Protonremmers therapie instellen 58 Stelling: Galstenen in de galblaas behoeven altijd behandeling vanwege de grote kans op cholecystitis. 59 Stelling: Galstenen geven alleen klachten als ze in de ductus choledochus terecht komen. 60 Hoeveel cc gal wordt bij een gezonde volwassene dagelijks in de lever geproduceerd? a. Ongeveer 250 cc/dag b. Ongeveer 5 ml/kg/dag c. Ongeveer 100 ml/10kg/dag 61 Welke stelling over het genezen van galwegkanker is juist? a. Is operatief niet te genezen b. Wordt nooit genezen middels een Whipple procedure c. Wordt soms genezen door een partiële hepatectomie 62 Welke stelling over pancreatitis is juist? Pancreatitis a. is meestal geïnfecteerd met E. coli b. is een ziekte die primair operatief moet worden behandeld c. kan tot hypocalciaemie leiden CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 12 van 14
63 In welke cellen ontstaat meestal het pancreascarcinoom? a. Hormoonproducerende cellen b. Buisvormende cellen c. Langerhanscellen 64 Tijdens een Whipple-operatie voor pancreascarcinoom kan een deel van het duodenum gespaard worden. Welk deel van het duodenum betreft dit? a. De pylorus b. Het duodenum wordt zoveel mogelijk gespaard c. Pars decendens 65 Welke stelling over een Whipple-operatie is juist? Na een Whipple-operatie voor pancreascarcinoom a. bestaat er een 5-jaars overleving van 75-85% b. neemt de kans op diabetes mellitus toe c. komt pancreasinsufficiëntie zelden voor 66 Wat is de aangewezen behandeling van hooggradige dysplasie bij een Barrett? a. Zuurremmers b. Mucosale resectie c. Oesofagusresectie 67 Stelling: Obstructieve defaecatie is het hoofdsymptoom van een rectocele. 68 Stelling: laparoscopische rectopexie voor intussiceptie verbetert zowel incontinentie als obstructieve defecatie. Casus bij vraag 69, 70 en 71 69 Een vrouw van 45 jaar, G3P3, komt bij de huisarts. Bij de geboorte van haar eerste kind van ruim 8 pond heeft zij een partiële ruptuur gehad. Anamnestisch heeft zij een verhaal van chronische obstipatie, onvolledige defecatie, met frequente moeizame toiletbezoeken achter elkaar voordat ze de deur uit gaat, en dyspareunie. Welke differentiaal diagnose is meest waarschijnlijk? a. Enterocele b. Pudendus neuropathie c. Intussiceptie Let op! Vraag 70 t/m 72 op volgende blad! CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 13 van 14
70 Welk van de onderstaande onderzoeken geeft de meeste informatie bij genoemde klachten? a. Marker studie b. Defecografie c. CT met oraal en rectaal contrast d. Dubbelcontrast X-colon 71 Haar klachten kunnen het best behandeld worden met a. vezelrijk dieet en bekkenbodem fysiotherapie b. laparoscopische sigmoid resectie c. rectopexie d. sacrale zenuwstimulatie Einde casus 72 Hoe wordt een volledige rectale prolaps (graad 5) bij voorkeur behandeld? a. Bekkenbodem fysiotherapie b. Transanale resectie volgens Altemeier c. Laparoscopische rectopexie CAT Spijsvertering en stofwisseling / afname 25 oktober 2013 Pagina 14 van 14