Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Vergelijkbare documenten
Bruto binnenlands product

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Domein Welvaart en Groei

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

Domein Welvaart en Groei

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Economische groei

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Eindexamen economie havo I

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

4.1 Klaar met de opleiding

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

H2: Economisch denken

Samenvatting Hoofdstuk 7 Welvaart, wie vaart er wel bij?

Eindexamen havo economie oud programma I

Inkomstenbelasting. Module 7 hoofdstuk 2

bruto inkomen (per persoon)

ALGEMENE ECONOMIE /04

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Eindexamen economie havo II

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Vraag Antwoord Scores

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Eindexamen vwo economie I

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

UIT inkomstenbelasting

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Samenvatting Economie Jong & Oud

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1 vwo I

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I


Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

Samenvatting Economie Internationale Handel

Eindexamen economie havo I

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie pilot vwo II

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Eindexamen economie havo II

ALGEMENE ECONOMIE /03

Economische conjunctuur

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Ruilen over de tijd (havo)

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten?

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2

Eindexamen havo economie oud programma I

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Vraag Antwoord Scores

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

Grootverdiener zwaarder belast

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

H1: Economie gaat over..

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

5,3. Samenvatting door K. 811 woorden 21 oktober keer beoordeeld. Economie in context

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Examen VWO. Economie 1,2 (nieuwe stijl)

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Eco samenvatting H16 t/m H23

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

- door geld op een spaarrekening te zetten (meestal direct opeisbaar, laag risico, lage rente)

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Examen VWO. economie. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur

Transcriptie:

1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Met reeel inkomen per hoofd van de bevolking. 3) Negatieve gevolgen voor anderen dan de veroorzaker (producent, consument) die in de maktprijs verrekend zijn. 4) De inkomensverdeling: als deze scheef is,, hebben een beperkt aantal mensen veel en een groot aantal mensen weinig inkomen en dus welvaart. Er wordt geen rekening gehouden met ruilhandel en zelfvoorziening.(onbetaalde arbeid). Consumentensurplus wordt niet bij productie gemeten,maar levert wel welvaart op.

1) Welke inkomensverdeling geeft de Lorenzcurve weer? 2) Kun je met een Lorenzcurve bepalen hoeveel euro iemand als inkomen heeft?licht toe. 3) Wat geeft de diagonaal bij de Lorenzcurve weer? 4) Geef 4 voorbeelden van primaire inkomen. 5) Geef 2 voorbeelden van (alleen) secundair inkomen. 6) Wat betekent nivelleren en denivelleren? 7) Leg uit waarom de secundaire meer genivelleerd is in vergelijking met de primaire inkomensverdeling. 1) De personele inkomensverdeling. 2) Nee, de Lorenzcurve geeft alleen aan hoeveel procent een groep mensen van het hele inkomen krijgt. 3) Dat iedereen even veel inkomen heeft. De meest gelijke verdeling. 4) Loon, rente huur/pacht, winst 5) (Sociale) uitkeringen, huurtoeslag (huursubsidie), stu fi.. 6) Inkomensverhoudingen kleiner maken; inkomensverhoudingen groter maken. 7) Door de progressieve inkomstenbelasting houden hoge inkomensgroepen in verhouding minder secundair inkomen over. De lage inkomensgroepen krijgen uitkeringen, waardoor zij een groter gedee\te van het secundaire inkomen krijgen. Dit werkt nivellerend.

1) Wat is het doel van belastingheffing? Licht toe. 2) Geef de omschrijving van progressief belastingstelsel. 3) Wat zorgt voor de progressiviteit bij de inkomstenbelasitng? Licht toe. 4) Leg uit waardoor de sociale premies volksverzekeringen degressief werken. 5) Geef de formule van de gemiddelde belastingdruk. 6) Geef 2 voorbeelden van aftrekposten. 7) Moeten van de berekende belasting afgehaald worden of van het bruto inkomen? 1) De overheid ontvangt inkomsten, waarmee zij het binnenlands inkomen kan herverdelen. De hogere inkomensgroepen krijgen minder de lagere inkomens ontvangen meer. 2) Bij een stijging van het inkomen moet procentueel meer belasting betaald worden. 3) De marginale tarieven (= percentage van de schijven) in box 1 stijgen bij een stijging van het inkomen. 4) Alleen in schijf 1 en 2 van box 1 worden de sociale prenies volssverzekeringen geheven. Komt het inkomen boven de 2de schijf dan zal het bedrag van de sociale premies volksverzekeringen als percentage van het bruto inkomen afnemen. 5) Betaalde belasting / bruto inkomen * 100% 6) Betaalde hypotheekrente, alimentatie, giften 7) Aan het eind van de berekende belasting.

1) Geef de omschrijving van marginale tarief. 2) Geef de omschrijving van progressief belastingstelsel. 3) Met behulp van de gemiddelde belastingdruk kan een progressief stelsel herkend worden. Hoe? 4) Wat betekent nivelleren? En wat denivelleren? 5) Bij welke belastingstelsel zal de inkomensverhouding niet veranderen? Licht toe. 6) Bij welk stelsel is de gemiddelde belasting druk gelijk aan de marginale belastingdruk? 7) Leg uit waarom de heffingskortingen nivellerend werken. 1) Het percentage dat betaald moet worden over het hoogste (laatste) gedeelte van het inkomen 2) Bij een stijging van het inkomen moet procentueel meer belasting betaald worden. 3) Bij een stijging van het bruto inkomen zal de gemiddelde belastingdruk stijgen.. 4) Kleiner worden van de verhouding hoog-laag inkomen. Het groter worden van de verhouding hoog-laag inkomen. 5) Proportioneel stelsel; want iedereen betaalt hetzelfde percentage aan belastng en houdt ook (in verhouding) hetzelfde over. 6) Proportionele belastingstelsel 7) Bij de lage inkomens is het bedrag van de heffingskorting in verhouding met het inkomen groter dan bij hoge inkomens, Dus werkt het nivellerend voor de secundaire inkomensverdeling.

1) Op welke manier wordt welvaart gemeten? 2) Waarom is deze maatstaf onjuist? Leg uit. 3) Leg uit waarom inkomensverdeling meegenomen moet worden bij het meten van welvaart. 4) Leg uit waarom negatief externe effecten niet meetellen bij het bruto binnenlands product. 5) Binnenlands inkomen stijgt met 1,2% terwijl er 1,8% inflatie is. Bereken de reële verandering van het binnenlands inkomen. 6) Definieer het begrip loonquote. 7) Leg uit waarom in land meer geïnvesteerd wordt als de loonquote stijgt. 8) Leg uit waarom een stijgende winstquote kan leiden tot meer investeren door bedrijven. 1) Met behulp van het reele inkomen per hoofd. 2) Er wordt geen rekening met informele productie zoals zelfvoorziening, ruilhandel, zwartwerken. 3) Als er sprake is van een scheve verdeling dan zal de welvaart in een land niet door iedereen ervaren worden. De welvaart kan lager zijn dan het gemiddelde doet vermoeden. 4) Externe effecten komen niet tot uiting in de prijs van een product en wordt dan niet gemeten. 5) 101,2 /101,8 * 100 = 99,4 dus 0,6% gedaald. 6) Loon / netto nationaal inkomen * 100% 7) Als de loonquote stijgt, zal de winstquote afnmen. Bedrijven zullen gaan investeren in arbeidsbesparende technogiën. 8) Als de winstquote stijgt, zal er meer geld zijn om te investeren. Bedrijven zullen daarom in deze situatie investeren.

1) Noem de 2 onderdelen van productiefactor kapitaal. 2) Wat houdt menselijk kapitaal in? 3) Wat houdt de monetaire infrastructuur in? 4) Leg uit waarom scholing een indicator van economische groei is. (=Leg uit waarom scholing kan leiden tot meer economische groei.) 5) Leg uit op welke manier een hoge productiviteit van de productiefactor arbeid kan leiden tot meer economische groei. 6) Leg uit dat werkloosheid een signaal is dat een economie niet goed presteert. 7) Wat houdt innovatie in? 1) Fysiek kapitaal en financieel (of geld)kapitaal. 2) Het geheel van scholing, vaardigheden en competenties van mensen die werken. 3) Gaat over banken en centrale banken. Als de informatie over hen helder is, dalen de transactiekosten. 4) Door betere scholing kan er beter en sneller geproduceerd worden. Prijzen kunnen dalen en het land kan beter concurreren en handelen met het buitenland. 5) Bij een hogere arbeidsproductiviteit kan er meer geproduceerd worden door minder mensen, waardoor de kosten per product kunnen dalen. Hierdoor betere concurrentie met het buitenland. Meer productie en groei is mogelijk. 6) Bij werkloosheid wordt een deel van de productiefactor arbeid niet gebruikt. 7) Ontwikkelen en succesvol toepassen van nieuwe/betere producten, productieprocessen en/of distributieprocessen.

1) Leg uit op welke manier economische groei innovatie mogelijk maakt. 2) Leg uit op welke manier innovatie economische groei mogelijk maakt. 3) Leg uit dat corruptie economische groei tegenwerkt. 4) Hoe wordt de bruto toegevoegde waarde berekend? 5) Geef drie voorbeelden van geaggregeerde grootheden. 6) Waar is het bruto binnenlands product gelijk aan? 7) Wat is het verschil tussen bruto toegevoegde waarde en netto toegevoegde waarde? 8) Wat is het verschil tussen bruto binnenlands product en netto binnenlands product? 1) Bij economische groei hebben bedrijven meer winst om te investeren in technologische vernieuwing. 2) Innovatie zal er voor zorgen dat bedrijven in een land beter en goedkoper kan produceren. De concurrentiepositie van dit land zal daardoor toenemen. Er kan meer geëxporteerd worden. Dit leidt weer tot meer productie van de bedrijven. 3) Niet de beste maar de meest betalende krijgt opdrachten. Dit zal niet legaal gemeten worden. 4) TO kosten ingekochte goederen en diensten = TO onderlinge leveringen 5) Bruto binnenlands product, werkgelegenheid, investeringen 6) Bruto toegevoegde waarde van de bedrijven + bruto toegevoegde waarde van de overheid 7) Afschrijvingen 8) Afschrijvingen

1)Als de netto toegevoegde waarde gegeven is, wat moet er vanaf gehaald worden om de winst te berekenen? 2)Noem de 4 productiefactoren. Welk primaire inkomen hoort erbij? 3)Waaraan is de netto toegevoegde waarde van de overheid gelijk? 4)Geef de omschrijving van het begrip model. 5)Welke 2 geldstromen vertrekken van de bedrijven in de economische kringloop? 6)Welke 4 geldstromen komen naar de bedrijven toe in de economische kringloop? 1)Loon, rente, huur en pacht 2)Kapitaal en rente; arbeid en loon; natuur en huur / pacht; ondernemerschap en winst 3)Ambtenarensalarissen 4)Vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid 5)Netto binnenlands (of nationaal) inkomen en import (het symbool Y en het symbool M) 6)Consumptie, investeringen (netto), overheidsbestedingen (netto) en export (als symbolen C + I + O + E ) 7)Y = C + I + O + E M en Y = C + B + S 7)Noem de twee macro-economische identiteiten.

1)Wat is de naam van (S - I) 2) Wat is de naam van (B -O) 3)Wat is de naam van (O -B) 4)Wat is de naam van (E-M) 5)Wat is de naam van (S-I) - (O-B) 6)Uit welke 2 hoofdonderdelen bestaat de betalingsbalans? 7)Het saldo op de lopende rekening kent een tekort van 21 miljard euro. De betalingsbalans heeft een overschot van 132 miljard euro. Bereken de omvang van het saldo op de kapitaalrekening van de betalingsbalans. 1)Particulier spaarsaldo 2)Begrotingssaldo 3)Begrotingstekort 4)Uitvoersaldo of saldo op de lopende rekening 5)Nationaal spaarsaldo 6)Het saldo op de lopende rekening en het saldo op de kapitaalrekening 7) 132 mld (- 21 mld) = 153 mld.

1. Hoe wordt de bruto toegevoegde waarde berekend? 2. Het saldo op de lopende rekening kent een tekort van 21 miljard euro. De betalingsbalans heeft een overschot van 132 miljard euro. Bereken de omvang van het saldo op de kapitaalrekening. 3. Welke 4 geldstromen komen naar de bedrijven toe in de economische kringloop? 4. Geef de omschrijving van het begrip model. 5. Noem de 4 productiefactoren. Welke primaire inkomens horen erbij? 6. Wat is het verschil tussen bruto toegevoegde waarde en netto toegevoegde waarde? 7. Wat is verschil tussen bruto binnenlands product en netto binnenlands product? 1. Omzet kosten ingekochte goederen en diensten = omzet onderlinge leveringen 2. 132 mld (-21 mld) = 153 miljard. 3. Consumptie, Investeringen (netto), Overheidsbestedingen (netto), Export dus dit is gelijk aan C + I + O + E 4. Vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. 5. Kapitaal (rente); arbeid (loon); natuur (pacht); ondernemerschap (winst) 6. Afschrijvingen (op de vaste kapitaalgoederen) 7. Afschrijvingen (op de vaste kapitaalgoederen) 8. Bruto toegevoegde waarde van de bedrijven + bruto toegevoegde waarde van de overheid 8. Waar is het bruto binnenlands product gelijk aan?

1. Noem de twee macro-economische identiteiten. 2. Welke 2 geldstromen vertrekken van de bedrijven in de economische kringloop? 3. Waaraan is de netto toegevoegde waarde van de overheid gelijk? 4. Als de netto toegevoegde waarde gegeven is, wat moet ervan af gehaald worden om de winst te berekenen? 5. Uit welke 2 hoofdonderdelen bestaat de betalingsbalans? 6. Wat wordt er op de lopende rekening geboekt? 7. Wat wordt er op de kapitaalrekening geboekt? 1. Y = C + I + O E M en Y = C + B + S 2. Netto binnenlands inkomen en import 3. Ambtenarensalarissen 4. Rente, loon, huur en pacht 5. Saldo op de lopende rekening en saldo op de kapitaalrekening. 6. Ontvangen van export van goederen en diensten en productiefactoren en betaald van export van goederen en diensten en productiefactoren. 7. Ontvangen omdat buitenlandse beleggers en investeerders naar ons toekomen en betaald omdat onze beleggers en investeerders naar het buitenland gaan.