Kostenallocatieprocedures

Vergelijkbare documenten
Cursus Bedrijfseconomie 2

OPGAVEN HOOFDSTUK 4 UITWERKINGEN

De kostenplaatsenmethode en Activity Based Costing

Kostprijssystemen B C. Siau

Management accounting en controle

OPGAVEN HOOFDSTUK 4 UITWERKINGEN

Bedrijfseconomische basisbeginselen. College 3, spm 1212

activiteiten verdeling van de overheadkosten? verdeling van de overheadkosten Activity Based Costing Hendrik Claessens Kostprijsberekening 1

7 Kostenverbijzondering (I)

Management accounting Inleidende begrippen

Voorbeeldexamen bij het werkcollege van Management Accounting & Controle

Voorbeeldexamen Management Controle

Cursus Bedrijfseconomie 2 IBK2BEC20. Tentamentraining

Personeelsmanagement nader becijferd. Begrippenlijst. Karin Potting

Inhoud. Deel I Algemene afbakening van het werkterrein. 4 Inhoud. 1 Wat omvat boekhouden? 15

De JetStar bestaat uit een reeks onderdelen die in de onderneming JetFun bvba worden geproduceerd.

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 ANTWOORDEN

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 UITWERKINGEN

Multiplicatoren: handleiding

Leerarrangement 31 De Investering

KOSTPRIJS EN BUDGETTERING Prof. Dr. Filip Roodhooft Oplossingen oefeningen boek cost accounting

Indirecte productiekosten: meewegen van machine-uurtarieven

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 20 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

TOEWIJZEN VAN KOSTEN: BEWUSTE KEUZES

Cost Accounting. Fasttrack Microsoft Dynamics NAV 2013

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Responsabilisering voor facilitaire kosten bij lokale overheden

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Kostensoorten

1.9.2 Verschil tussen direct costing en integrale kostencalculatie

Deze examenopgaven bestaan uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Erasmus Universiteit Rotterdam

Bij het na-calculatorische budget bepalen we achteraf wat de kosten hadden mogen zijn op basis van de werkelijke productie/afzet.

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 23 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

INHOUD. Ten geleide 13

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

Provinciaal blad van Noord-Brabant

Het belang van nauwkeurige product costs

Leerarrangement 31 De Investering

1.21 ANALYTISCHE BOEKHOUDING

Terugkoppelsjabloon kostprijsmodel RZ15A

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Het examen bestaat uit 3 opgaven en omvat 20 vragen.

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming Diagn.Toets

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Extra opgaven hoofdstuk 11

Management control: ONTWERP VAN KOSTENSYSTEMEN EN CONTEXTUELE KENMERKEN RECENTE ONTWIKKELINGEN IN ONDERZOEK. MCA: november 2007, nummer 7

Verdieping bij hoofdstuk 7 Verwerking van indirecte kosten in het productieproces

Voorwoord... 3 DEEL I ALGEMENE BOEKHOUDING VAN ZIEKENHUIZEN 11

7 Directe en indirecte kosten

Case study 1: Contributiemarge

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

SPECIFIEKE DEELONDERWERPEN 135

Waarom TD ABC implementeren? En waarom met Clevactio?

Kostencalculatie niveau 5 Examenopgaven voorbeeldexamen 2

Samenvatting M&O De Industrie

Bedrijfsadministratie II Examennummer: Datum: 26 maart 2011 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel COST & MANAGEMENTACCOUNTING DINSDAG 15 DECEMBER UUR

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

OPLOSSINGENBUNDEL DEEL I

3 Voorcalculatie, nacalculatie en verschillenanalyse

2015 Nederlandse Associatie voor Examinering Bedrijfsadministratie niveau 5 1 / 13

Personeelsmanagement nader becijferd. Begrippenlijst. Karin Potting. u i t g e v e r ij c o u t i n h o. bussum 2006

DEEL II : Studie van de kostensoorten. 2. Voorraden en bestellingen in uittvoering : algemene BH. Verschilpunten tussen voorraden en BIU

1 Kostprijsberekening en bezettingsresultaat

Kosten. een bestelling een activiteit. Directe en indirecte kosten. Vaste en variabele kosten. Relevante kosten en sunk costs.

Heterogene productie (meerdere producten) De directe kosten hebben een rechtstreeks verband met de productie/verkoop van een product.

Elementaire Bedrijfseconomie. Uitwerkingen bij het werkboek. Prof. dr. R. Slot Drs. G.H. Minnaar. Zevende druk. Stenfert Kroese Groningen

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 22 EN 23 JUNI 2010

ANALYTISCH BOEKHOUDEN EN KOSTENCALCULATIE

2 Kostprijsberekening en opslagmethode

Break-Even Analyse. Vaste Kosten Variabele Kosten DE EXTRACOMPTABELE KOSTENCALCULATIE

Bij de verschillende gemeentelijke diensten is informatie opgevraagd over of en hoe een integrale kostprijs berekend wordt.

OPGAVEN HOOFDSTUK 2 UITWERKINGEN

Samenvatting. Beginselen van Productie. en Logistiek Management

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden

Bedrijfseconomische Aspecten Examennummer: Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur

PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG 2012/5

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel COST & MANAGEMENTACCOUNTING DINSDAG 8 MAART UUR

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)

OPGAVEN HOOFDSTUK 3 ANTWOORDEN

Daarna komen de economische levensduur en het afschrijvingsplan nog aan de orde.

De normale afzet van Verhoeven, uitgedrukt in ton/km per jaar, is als volgt verdeeld:

6.Sluitkrachtberekening

PROVINCIAAL BLAD. Beleidsregel uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen provincie Drenthe

Inhoudsopgave. De auteurs 3. Voorwoord 5. Inleiding 7. Deel 1: Het begon met ABC 17. Hoofdstuk I Bezin eer je begint... 19

Hoofdstuk 1 Management accounting: plaatsbepaling en ontwikkeling

Modulehandleiding Bedrijfseconomie 1.2. Collegejaar AC/adBE/BE/FSM Periode 2

Online tool Aquino voor kostprijsberekening in (container)teelten. Studiedag boomkwekerij 2017 vrijdag 24 februari Hannes Buyle

Cost & Managementaccounting. Vrijdag 24 juni uur


Opgave 2 a. Met welke formule berekenen we de integrale kostprijs? b. Hoe noemen we integrale kostprijsberekening ook wel?

Antwoorden hoofdstuk 10

Examen VWO. economische wetenschappen II en recht (oude stijl)

Let bij de correctie op doorwerkfouten! SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel COST & MANAGEMENTACCOUNTING VRIJDAG 24 JUNI

Erasmus Universiteit Rotterdam

Antwoorden hoofdstuk 12

Transcriptie:

Kostenallocatieprocedures B1030 1 Kostenallocatieprocedures C. Siau 1. Algemene principes B1030 3 2. Product costing: traditionele verbijzonderingsmethoden B1030 4 2.1. Algemene methodologie B1030 4 3. Op activiteiten gebaseerde verbijzonderingsmethode B1030 8 3.1. Vergelijking met traditionele verbijzonderingsmethoden B1030 8 3.2. Werking van een ABC-systeem B1030 9 3.2.1. Activiteitenanalyse B1030 9 3.2.2. Identificatie van de kostendrijvers van de activiteiten B1030 9 3.2.3. Creatie van homogene activiteitencenters (= activity centers) B1030 9 3.2.4. Analyse van de relatie middelenactiviteiten B1030 10 3.2.5. Bepaling van de kostprijs van de middelen B1030 10 3.2.6. Berekening van de eenheidskosten van de activiteiten B1030 10 3.2.7. Toewijzing van de kosten van de activiteiten aan de producten B1030 10 3.3. ABC-kostendrijvers B1030 10

Kostenallocatieprocedures B1030 3 1. Algemene principes Een probleem van kostentoewijzing komt voor zodra bepaalde middelen worden verbruikt door twee of meer finale kostenobjecten, ook wel kostendragers genoemd. De finale kostenobjecten zijn verschillend al naargelang van de functie van de kostprijsberekening. Finale kostenobjecten (= kostendragers) 0838-0807 Product costing Cost control Producten Zelfstandige afdelingen Figuur 1. De kosten van de gemeenschappelijke middelen worden als indirect bestempeld. Indien men de totale kosten van een kostendrager wenst te kennen, dan moet men die gemeenschappelijke indirecte kosten verdelen. Men spreekt in dat verband van het verbijzonderen van de indirecte kosten. Bij de verbijzondering worden de kostenelementen eerst toegewezen aan intermediaire kostenobjecten, zoals afdelingen of activiteiten. Men spreekt in dat verband van cost centers of kostenplaatsen. De verbijzondering gebeurt op basis van verdeelsleutels die moeten beantwoorden aan het oorzaak-gevolg- (of cause-effect-) criterium. Volgens dat criterium moet de factor die wordt gebruikt als verdeelsleutel, een determinerende invloed hebben op de omvang van de totale kost van de kostenplaats die moet worden verbijzonderd. Het bepalen van die factor(en) is niet altijd eenvoudig. Het impliceert dat men een grondig inzicht heeft in de activiteiten en/of de output van het te verbijzonderen cost center. Die kostenbepalende factoren worden het best geïdentificeerd door de mensen die het dichtst bij de activiteiten zijn betrokken. Dikwijls komt men daarbij tot de identificatie van een relatief groot aantal van die factoren. Uit de onderling gecorreleerde factoren moet één factor de meest representatieve worden uitgekozen. De uiteindelijk gekozen factor(en) kan (kunnen) dan als kostendrijver(s) worden beschouwd. Cost centers dienen zo te worden afgebakend dat ze homogeen zijn. In een homogeen cost center reageren alle erin opgenomen elementen op dezelfde wijze op de kostendrijver die wordt gebruikt om de kosten toe te wijzen. Men creëert bijgevolg het best aparte kostencentra voor enerzijds de vaste en anderzijds de variabele kostenelementen. Immers voor de variabele kosten is de kostendrijver het korte ter-

B1030 4 Kostenallocatieprocedures mijnverbruik (short run usage), terwijl de vaste kosten worden bepaald door het geplande lange termijnverbruik (planned long run usage). Voor bepaalde cost centers kan men nooit een natuurlijke verdeelsleutel vinden, d.w.z. één die beantwoordt aan het oorzaak- gevolg principe. We denken daarbij b.v. aan de kost van het topmanagement, de kost van de productieleiding indien er verschillende producten worden vervaardigd. Die cost centers worden beter niet verbijzonderd. Indien men toch een idee wenst te hebben van de totale kost van de kostendragers die erop betrekking hebben, dan zal men de kosten op basis van arbitraire verdeelsleutels moeten toewijzen. We spreken in dat geval van kostenallocatie (i.p.v. kostentoerekening). 2. Product costing: traditionele verbijzonderingsmethoden 2.1. Algemene methodologie Bij product costing zijn de finale kostenobjecten (of kostendragers) de producten die de onderneming produceert of de diensten die ze aan de klant aanbiedt. Men maakt traditioneel gebruik van het volgende verbijzonderingsschema. 0838-0808 Intermediaire kostenobjecten Finale kostenobjecten Directe kosten Indirecte kosten Kostenplaatsen Producten Producten fase 1 fase 2 Figuur 2. Directe kosten (meestal beperkt tot grondstoffen en directe arbeid kosten) kunnen rechtstreeks aan de kostendragers worden toegewezen. Voor de indirecte kosten gebeurt de toewijzing niet rechtstreeks via de kostenplaatsen, die meestal worden opgesplitst in hulpkostenplaatsen en finale kostenplaatsen. De finale kostenplaatsen zijn de afdelingen waar het product wordt vervaardigd (dus de productieafdelingen); de hulpkostenplaatsen zijn afdelingen of andere cost centers die diensten presteren aan de finale kostenplaatsen. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van vooraf berekende overhead rates. Die overhead rates kunnen variëren van een plantwide overhead rate (zeer globaal) tot een rate per machinegroep (zeer gede-

Kostenallocatieprocedures B1030 5 tailleerd). Een tussenoplossing, waarvoor veel wordt gekozen, is een rate per productieafdeling. De aan een kostendrager toewijsbare overhead verkrijgt men als volgt: toewijsbare door kostendrager overhead aan = overhead rate verbruikt kostendrager activiteitsvolume In grotere ondernemingen baseert men zich voor de berekening van de overhead rate meestal op gebudgetteerde cijfers. In kleinere ondernemingen wordt de rate éénmaal berekend en ieder jaar verhoogd met een percentage dat de verhoging van de kosten moet weerspiegelen. Indien men opteert voor overhead rates per productieafdeling, dan worden die als volgt bepaald: Baken de cost centers af in S- en P-kostenplaatsen. De afbakening van de cost centers komt meestal goed overeen met de bestaande organisatorische structuur in afdelingen. Men maakt het onderscheid tussen de hulpkostenplaatsen van dienstverlenende aard (service cost centers, S-kostenplaats) en de finale kostenplaatsen; in dit geval de productieafdelingen (of production cost centers, P-kostenplaats). Wijs de kosten van de S-kostenplaatsen toe aan de P-kostenplaatsen. Bereken de totale kosten van de P-kostenplaatsen Bereken de overhead rate voor iedere P-kostenplaats. Men verkijgt de overhead rate door de geplande kosten van een P- kostenplaats te delen door het gepland of het normaal activiteitsvolume van de desbetreffende P-kostenplaats: Overhead rate = Geplande totale kosten Gepland (of normaal) activiteitsvolume Het normaal activiteitsvolume wordt vooral aanbevolen voor de vaste-kostenplaatsen, dus kostenplaatsen met alleen maar overwegend vaste kosten. De activiteiten van een finale kostenplaats kan worden gemeten aan de hand van outputvariabelen (volume van de productie uitgedrukt in stuks, kg, enz.); inputvariabelen (gebudgetteerde arbeidsuren, machine-uren, verbruikte materialen enz.)

B1030 6 Kostenallocatieprocedures De verdeelsleutels die in fase 1 worden gebruikt, zijn zeer divers en afhankelijk van de aard van de hulpkostenplaats die moet worden verbijzonderd. Het moet meer bepaald gaan om variabelen die representatief zijn voor het activiteitsvolume in de hulpkostenplaats, en die tegelijkertijd kunnen worden geïdentificeerd met een finale kostenplaats. Voorbeelden: Hulpkostenplaats Huisvesting Personeelsadministratie Bestelafdeling Elektriciteitscentrale Onderhoud machines Mogelijke verdeelsleutel (=kostendrijver) Oppervlakte Aantal personeelsleden Aantal bestellingen Verbruikte electrische energie Reparatie-uren De verdeelsleutels die in fase 2 worden gebruikt om de kosten toe te wijzen aan de producten, hebben betrekking op de variabelen die worden gebruikt om de activiteit van de productieafdelingen te meten; ze kunnen tegelijkertijd worden geïdentificeerd per eenheid product. Dikwijls gaat het om variabelen zoals directe arbeidsuren of het aantal machine-uren (zie hoger). Om kostendistorties te vermijden doet men er goed aan de variabele en de vaste kosten apart te verbijzonderen. De variabele kosten worden dan op basis van het korte-termijnverbruik verbijzonderd. Aangezien de vaste kosten afhankelijk zijn van het geplande lange-termijnverbruik, gebruikt men bij de verbijzondering ervan het liefst vaste verdeelsleutels, die van jaar tot jaar constant blijven. Voorbeeld: Een onderneming beschikt over twee hulpkostenplaatsen: een personeelsafdeling (S1) en een onderhoudsafdeling (S2), en over twee finale kostenplaatsen (P1 en P2). Voor het komende jaar rekent ze op de volgende kosten. Geplande bijzondere kosten * S1 Personseeladministratie. 60.000 S2 Reparatieafdeling. 11.600 P1 Productieafdeling I. 40.000 P2 Productieafdeling II. 20.000 Totaal. 131.600 * Met bijzondere kosten wordt bedoeld de directe kosten van een kostplaats. De term directe kosten wordt gebruikt om de kostenelemenen aan te duiden die Rechtstreeks aan het finale kunstobject (= product) kunnen worden toegewezen. Het kostenniveau in de hulpkostenplaatsen is afhankelijk van respectievelijk het aantal te behandelen personeelsdossiers (voor S1) en

Kostenallocatieprocedures B1030 7 de gepresteerde reparatie-uren (voor S2). Beide variabelen zullen dan ook als verdeelsleutels worden gebruikt bij de kostenverbijzondering in fase 1. De geplande activiteit van de productieafdelingen wordt gemeten aan de hand van respectievelijk het aantal directe arbeidsuren (DAU) voor P1 en het aantal machine-uren (MU) voor P2. De volgende tabel bevat de waarden van de factoren die zullen worden gebruikt om de indirecte kosten te verbijzonderen. Waarden van de verdeelfactoren SI S2 P1 P2 Personeelsdossiers Reparatie-uren DAU MU P1 24 16.000 P2 40 2.000 10.000 5.000 Totaal 64 18.000 10.000 5.000 a. Verbijzondering van de kosten van de hulpkostenplaatsen De kosten van S1 worden in het voorbeeld als volgt verbijzonderd: Overhead rate = Geplande kosten gepland aantal dossiers = K. 60 64 =. 937,5 dossier Toegewezen kosten aan P1 = overhead rate aantal te behandelen dossiers van P1 =. 937,5 24 =. 22.500 Toegewezen kosten aan P2 = overhead rate aantal te behandelen dossiers van P2 =. 937,5 40 =. 37.500 De kosten van S2 worden op dezelfde manier verdeeld. Uiteindelijk verkrijgt men de volgende tabel.

B1030 8 Kostenallocatieprocedures SI S2 P1 P2 Bijzondere kosten 60.000 11.600 40.000 20.000 P1 (60.000) 22.500 37.500 P2 (11.600) 10.311 1.289 0 0 72.811 58.789 b. Bepaling van de overhead rates voor de finale kostenplaatsen De totale kosten van P1 zijn gelijk aan haar bijzondere kosten. (40000) + de toegewezen kosten van S1 en S2, (respectievelijk 22500- en 1031). De overhead rate voor P1 wordt als volgt bepaald. Overhead rate P1 = Geplande totale kosten P1 Gepland aantal DAU = 72811 10000 =. 7,28/DAU Op dezelfde manier bepaalt men de overhead rate voor P2 Overhead rate P2 = Geplande totale kosten P2 Gepland aantal MU = 58789 5000 =. 11,55/MU c. Toewijzing van de overhead aan de kostendragers Veronderstel dat in de loop van het jaar de onderneming opdracht krijgt voor het produceren van 1000 eenheden van een bepaald product Voor die order zijn respectievelijk 500 DAU en 400 MU nodig. De aan die order toe te rekenen overhead is : 500 DAU. 7,28/DAU + 400 MU. 11,75/MU =. 8343 3. Op activiteiten gebaseerde verbijzonderingsmethoden 3.1. Vergelijking met traditionele verbijzonderingsmethoden Bij de klassieke systemen gebeurt de toewijzing van de kosten aan de producten als volgt.

Kostenallocatieprocedures B1030 9 0838-0809 Directe kosten Producten Indirecte kosten Afdelingen Producten Figuur 3. Als directe kosten beschouwt men: directe materiaalkosten en directe arbeidskosten. Activity based costing systemen vertrekken van de veronderstelling dat producten materialen en activiteiten verbruiken. Activiteiten verbruiken middelen en zijn daardoor de rechtstreekse veroorzaker van kosten. De kostentoewijzing in een ABC- systeem is dan als volgt. 0838-0810 Materialen Producten Overige kosten Middelen Activiteiten Producten Figuur 4. 3.2. Werking van een ABC-systeem 3.2.1. Activiteitenanalyse Het vertrekpunt bestaat in een gedetailleerde analyse van de activiteiten die in de onderneming worden uitgevoerd. De activiteiten moeten worden geïnventariseerd, het liefst onder de vorm van een hiërarchische structuur, en voor iedere activiteit moet worden nagegaan welke haar output en haar input zijn. Met output wordt bedoeld variabelen die de kenmerken (zoals intensiteit en kwaliteit) van de activiteit beschrijven. Onder input verstaat men de middelen, onder de vorm van personeel, materialen, technologie, enz. nodig om de activiteit te kunnen uitvoeren. 3.2.2. Identificatie van de kostendrijvers van de activiteiten Kostendrijvers zijn factoren ook genoemd de onafhankelijke variabelen die de intensiteit van de activiteit en bijgevolg ook de middelenconsumptie bepalen. De soorten kostendrijvers die men in een ABC-systeem kan onderscheiden, worden besproken in punt 3. 3.2.3. Creatie van homogene activiteitencenters (= activity centers) Activiteiten met eenzelfde kostendrijver worden samengevoegd tot activiteitencenters.

B1030 10 Kostenallocatieprocedures 3.2.4. Analyse van de relatie middelenactiviteiten Voor ieder activiteitencenter dient men te bepalen welke en hoeveel middelen (= input) nodig zijn om de activiteiten uit te voeren. Men maakt dus gebruik van een aantal technische relaties die worden beschreven in het micro-economisch concept van de productiefunctie. ABC moet worden gezien als een middelenconsumptiemodel (= resource consumption model), wat betekent dat het middelenverbruik wordt geacht evenredig toe te nemen met de activiteitsintensiteit. Resource consumption is verschillend van resource spending (middelenbesteding) aangezien vele input niet in discrete eenheden kunnen worden aangeschaft. Toename van de activiteit leidt maar tot middelenbesteding d.i. aanschaf van een nieuwe eenheid van de beschouwde input wanneer de vraag naar capaciteit voor de input de beschikbare capaciteit van de input overtreft. 3.2.5. Bepaling van de kostprijs van de middelen Om de kosten van de middelen te bepalen, zal men meestal vertrekken van de kostenrekeningen uit de boekhouding. Grootboekrekeningen zullen in bepaalde gevallen moeten worden geaggregeerd of ontbonden. Zo kan men de directe kosten van een machine (middel) gelijkstellen aan de som van de grootboekrekeningen afschrijvingen en onderhoud. De kosten moeten echter niet noodzakelijk boekhoudkundige, dus historische kosten zijn. In bepaalde gevallen kunnen huidige kosten (zoals vervangingskosten) en/of opportunity costs relevanter zijn. 3.2.6. Berekening van de eenheidskosten van de activiteiten De eenheidskosten verkrijgt men door de totale kosten van een activiteit te delen door een normaal activiteitsniveau. Men deelt door een normaal en niet door het werkelijke of het gebudgetteerde niveau, om de kosten van onbenutte capaciteit niet toe te wijzen aan de producten. Dat betekent dat men veelal aparte eenheidskosten zal moeten berekenen voor combinaties van activity centers/resources. 3.2.7. Toewijzing van de kosten van de activiteiten aan de producten In dat stadium worden de kosten van de activiteiten toegewezen aan de producten op basis van hun consumptie van de activiteiten. 3.3. ABC-kostendrijvers Inzicht in de factoren die de activiteiten en het verbruik aan middelen veroorzaken is cruciaal in een ABC-systeem.

Kostenallocatieprocedures B1030 11 In een ABC-systeem beschouwt men niet alleen het productie volume maar wel een veelheid van productattributen als kostendrijvers. Vele van die kostendrijvers zijn niet volume gerelateerd maar hebben te maken met andere karakteristieken van het product (zoals vorm, gewicht, aantalonderdelen, complexiteit, enz.). Men maakt tevens het onderscheid tussen activity level drivers en cost input drivers. Activity level drivers bepalen de intensiteit van de activiteit, dus het aantal keer dat een activiteit wordt uitgevoerd. Een cost input driver bepaalt het niveau van het middelenverbruik wanneer een activiteit wordt uitgevoerd. Hij situeert zich bijgevolg op het niveau activiteit/middelen. Cost input drivers hebben dus veeleer te maken met de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd, dus met de efficiëntie. Ze moeten worden geïdentificeerd om de activiteiten efficiënter te maken. Ze vormen een belangrijk element in het kader van de cost control.