Raadsvoorstel Inleiding Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingrecht (Wabo) in werking getreden. Hiermee zijn enkele ruimtelijke instrumenten en bevoegdheden anders vormgegeven. Veel procedures zijn uit de oorspronkelijke wetgeving gehaald en - veelal in een andere vorm - in de Wabo opgenomen. Zo ook het projectbesluit ex art. 3.10 Wet ruimtelijke ordening (Wro), welke opgenomen is als een omgevingsvergunning volgens 2.12, eerste lid, onder a, onder 3. Voor deze procedure is een verklaring van geen bedenkingen benodigd van de raad, maar de raad kan gevallen aangeven waarvoor zij geen verklaring van geen bedenkingen af hoeft te geven. Feitelijke informatie De inwerkingtreding van de Wabo heeft gevolgen voor de manier waarop vergunningen worden verleend door de gemeente. Het doel van de Wabo is de beslistermijnen te verkorten en het aantal verschillende benodigde vergunningen voor ruimtelijke projecten terug te brengen tot één: de omgevingsvergunning. De inwerkingtreding van de Wabo houdt in dat een groot aantal aanpassingen in bestaande wet- en regelgeving wordt doorgevoerd. Eén van de wetten die blijvend is gewijzigd is de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Wro bevat een ingrijpend afgeslankt stelsel van verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot de ruimtelijke ordening. In de afweging of een zaak in de Wabo of in de Wro moet worden geregeld is het onderscheid tussen aan de ene kant kaderstellend beleid en aan de andere kant de uitvoering van dat beleid van doorslaggevende betekenis geweest. In de Wro wordt dan ook voornamelijk voorzien in regels over kaderstellende en normatieve ruimtelijke plan- en besluitvorming op gemeentelijk niveau. Dit houdt in dat het bestemmingsplan, zoals vastgesteld door uw gemeenteraad, het belangrijkste bindende planologische kader is. Het bestemmingsplan bevat dus het door uw gemeenteraad vastgestelde planologische kader op basis waarvan concrete projecten kunnen worden gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor structuurvisies. Hiermee is dan ook meteen het verschil aangegeven tussen dat wat in de Wabo wordt geregeld en in de Wro. In het kader van de Wabo gaat het om concrete, uitvoeringsgerichte besluiten die op aanvraag van een burger of ontwikkelaar worden verleend. In de Wro gaat het om algemene kaders, door uw gemeenteraad te stellen in een structuurvisie en later in het bestemmingsplan. Die structuurvisies/bestemmingsplannen zijn dan weer het toetsingskader voor de verzoeken die in het kader van de Wabo worden ingediend. Vanwege het hierboven weergegeven onderscheid tussen beleid en de uitvoering van het beleid, is het uitvoeringsinstrumentarium van de Wro dus verhuisd naar de Wabo. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om in een concreet geval van het bestemmingsplan af te wijken, meer in het bijzonder het zogenoemde projectbesluit (art. 3.10 Wro). Door de inwerkingtreding van de Wabo komt het projectbesluit als zodanig te vervallen. Daarvoor in de plaats komt de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met (onder meer) het bestemmingsplan. Van belang is dat gebruiken in dit verband in ruime 1
zin moet worden opgevat, dus inclusief het bouwen. De grondslag voor deze omgevingsvergunning is te vinden in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Bij een dergelijke omgevingsvergunning kan, net als bij het huidige projectbesluit, worden afgeweken van het geldende planologisch kader. Bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met (onder meer) het bestemmingsplan is, zoals voor iedere omgevingsvergunning geldt, in de regel het college. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo bepaalt vervolgens dat een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met, kort gezegd, het planologisch kader, kan worden verleend als er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het college kan in dit geval echter niet zonder meer beslissen. Voor een dergelijke afwijking van het bestemmingsplan, kan de omgevingsvergunning in principe pas worden verleend als uw gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben, de zogenoemde verklaring van geen bedenkingen (vvgb). In dit licht bezien vertoont het projectbesluit nieuwe stijl grote overeenkomsten met artikel 19, eerste en tweede lid, van de per 1 juli 2008 vervallen Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het eerder genoemde projectbesluit was min of meer de opvolger hiervan. De gemeenteraad was het bevoegd orgaan voor de vaststelling van deze projectbesluiten. Afweging Delegatie van het projectbesluit Er wordt opgemerkt dat uw gemeenteraad de vaststellingsbevoegdheid voor projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro heeft gedelegeerd aan het college; in dit verband wordt verwezen naar het besluit van uw gemeenteraad van 10 november 2009. Door middel van deze delegatie kon sneller beslist worden over de projectbesluiten. In het genoemd raadsbesluit is destijds wel besloten dat de aanvraag voor een projectbesluit tevens toegestuurd wordt aan de raad, ter kennisname. Onder de Wabo is de raad dus niet bevoegd tot het besluiten over de omgevingsvergunning, maar is enkel en alleen bevoegd te besluiten over de afgifte van de vvgb. Een vvgb kan alleen worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening (artikel 6.5, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Een besluit tot het niet meer hoeven afgeven van een vvgb is in aard niet anders dan de delegatie van de vaststellingsbevoegdheid voor projectbesluiten. Beide besluiten (projectbesluit en dit soort omgevingsvergunning) zijn van eenzelfde aard en grootte. Het gaat veelal om relatief kleine plannen. Deze moeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening passen binnen de geldende (beleids)kaders, zoals de Structuurvisie, waarover de raad reeds een besluit heeft genomen. Niet eisen van een vvgb versnelt de besluitvorming Voor de totale procedure, dus inclusief de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning, geldt een termijn van 26 weken en start na indiening van de aanvraag. Deze termijn is wettelijk bepaald. Vóór het einde van deze termijn moet het college het plan vastgesteld of afgewezen worden. Gebeurt dit niet, dan moet de gemeente een dwangsom (boete) betalen. 2
Voor de verklaring van geen bedenkingen moet de normale raadscyclus gevolgd worden, wat meestal uitkomt in een tijdspad van circa 6 weken. Voordat het plan ter inzage gelegd moet worden, moet een ontwerp van de vvgb afgegeven worden. Kortom, de raadscyclus moet in totaal twee maal doorlopen worden, hetgeen neerkomt op 12 weken. Bovendien vergadert de raad ongeveer elke maand, waardoor het dus ook kan voorkomen dat gewacht moet worden tot de start van de cyclus. Naast de raadscycli moet het plan dus ook zes weken ter inzage gelegd worden. Hoewel een en ander tegelijkertijd met andere stappen kan lopen, betekent dus behandeling door de raad een aanzienlijke tijdsdruk in een procedure die toch al onder druk kan staan door onbekende factoren als zienswijzen en toetsing van de aangeleverde stukken. Deze druk kan tot gevolg hebben dat de termijn van 26 weken overschreden wordt. Behalve dat het dus een dwangsom tot gevolg kan hebben, past het ook niet binnen de geest van de Wabo, waar juist snel beslissen een van de redenen tot invoering was. Passend bij duaal bestel Als steeds een verklaring van geen bedenkingen nodig is, beslist de raad over alle plannen waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan niet genoeg is. Daarbij zijn ook kleine (bouw)plannen. Behandeling van zulke plannen draagt niet bij aan de kaderstellende rol van uw raad en belast wel uw agenda. Exploitatieplan Op grond van artikel 6.12 Wro stelt uw raad bij de vaststelling van een omgevingsvergunning ex art. 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º Wabo een exploitatieplan vast. Deze verplichting is niet aanwezig indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Verwacht mag worden dat er in de regel geen besluit wordt genomen alvorens ten aanzien van het kostenverhaal (privaatrechtelijke) overeenstemming is bereikt met de initiatiefnemer. Voor de gevallen waarin er niet een dergelijke overeenkomst is afgesloten is de gelijktijdige delegatie van de vaststelling van het exploitatieplan aan het college een logische en niet te vermijden consequentie van dit voorstel. Inzet van Middelen Er zijn geen financiële en/of personele consequenties verbonden aan dit voorstel. Risico's Er zijn geen risico's verbonden aan dit voorstel. Procedure vervolgstappen Het eerder genoemde delegatiebesluit voor de vaststelling van projectbesluiten blijf in werking, omdat op aanvragen die ingediend zijn vóór de inwerkingtreding van de Wabo, het oude - thans geldende - recht van toepassing is en blijft. communicatie Publicatie geschiedt in de Scherper. 3
Voorgenomen besluit Wij stellen u voor bijgaand besluit vast te stellen. Het college van Heusden, de secretaris, mr. J.T.A.J. van der Ven de burgemeester, drs. H.P.T.M. Willems 4
De gemeenteraad van Heusden in zijn openbare vergadering van 8 februari 2011; gezien het voorstel van het college van 4 januari 2011, doc.nr. OLOGMM11-01 overwegende dat snelle en deugdelijke besluitvorming en bekendmaking daarvan gewenst is bij het zonder ontheffing afwijken van een bestemmingsplan of beheersverordening en het daarbij al dan niet vaststellen van een exploitatieplan; gelet op Artikel 6.5 Besluit omgevingsrecht; gelet op afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht (delegatie); gelet op artikel 156 van de Gemeentewet (delegatie); gelet op de beraadslaging; b e s l u i t : 1. Alle projecten waarvoor ten behoeve van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht, aan te wijzen als categorie waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen tegen de verlening van omgevingsvergunning is vereist; 2. Voor de onder 1 genoemde categorie van gevallen de bevoegdheden om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen of juist daarvan af te zien te delegeren aan het college van burgemeesters en wethouders; 3. Dat de besluiten onder 1 en 2 in werking treden wanneer een dag is verstreken sinds de publicatie van deze besluiten. de griffier, de voorzitter, mw. drs. E.J.M. de Graaf drs. H.P.T.M. Willems 5