De mens en het religieuze

Vergelijkbare documenten
Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Een beeld dat ons gevangen houdt. Over de epistemische status van de metafysica in het vertoog van Guido Vanheeswijck

Niet-feitelijke waarheden (2)

De mens en het religieuze

Vraag Antwoord Scores

Openingstoespraak Debat Godsargument VU Faculteit der Wijsbegeerte 11 April Emanuel Rutten

Waarom bestaat God? Emanuel Rutten

Kant over het mathematisch verhevene

Vraag Antwoord Scores. geesten op metafysisch niveau, omdat er geen andere bewustzijnsvormen bestaan 1

Voordracht voor Felix & Sofie. Is de metafysica dood? Emanuel Rutten. Is het inderdaad zo dat we binnen de filosofie zouden moeten ophouden met het

Techniekfilosofie in de Dual Nature traditie. Peter kroes

Dit artikel uit Netherlands Journal of Legal Philosophy is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Eindexamen filosofie vwo II

Bonjour s radicale verdediging van het gematigde rationalisme. G.J.E. Rutten

Immanuel Kant Kritiek van de zuivere rede 53

Samenvatting. Bijlage B

Is God noodzakelijk voor de moraal? Openingsvoordracht voor C.S.F.R. Debat in Groningen op 3 juni Emanuel Rutten

Opgave 2 Doen wat je denkt

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Een sceptische schnauzer en een sceptische arts

Addendum op Het kenbare noumenale: transcendentie binnen de-wereld-voor-ons

Summary in Dutch: Bolzano s notie van fundering en het Klassiek Model van Wetenschap

naar: Jed McKenna, Jed McKenna s theorie van alles, Samsara, 2014

Eindexamen filosofie vwo I

Eindexamen filosofie vwo I

Radix, Tijdschrift over geloof en wetenschap, Jaargang 38, #3, 2012, pp Een modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God

Inhoud. 1 Eristische dialectiek of de kunst van het gelijk krijgen 7. 2 De termen logica en dialectiek 69

Wordt de filosofie in haar bestaan bedreigd? Voordracht Vlaams-Nederlandse Filosofiedag 2010

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Plato s De Sofist en een daarop geïnspireerd Godsargument

Een korte inleiding tot mijn wereld-voor-ons kenleer

Het kenbare noumenale: transcendentie binnen de wereld voor ons

Wat Is Kennis? Workshop Epistemologie Filosofieweekend 2009 G.J.E. Rutten Duur: 2 uur

Eindexamen vwo filosofie II

Het nutteloze syllogisme

Examenprograma filosofie havo/vwo

Ooit willen weten wat de ware aard is van de wiskundige werkelijkheid? Dan is dit artikel iets voor jou.

Filosofie voor de Wetenschappen

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Verschenen in Radix, Tijdschrift over geloof en wetenschap, Jaargang 38, #4, 2012

2. De fundamentele systeemrelaties en hun implicaties

filosofie vwo 2016-II

DENKBEER, DE MENSELIJKE NATUUR, 2015 KRITIEK VAN DE ZUIVERE REDE KANT

DISCUSSIE OVER BEWUSTZIJN BIJ DIEREN EN DE NOODZAAK VAN HET ANALOGIE-POSTULAAT door Titus Rivas In de discussie rond bewustzijn (d.w.z.

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Alles wat mogelijk waar is, is kenbaar Het modaal-epistemisch argument

Cultureel verslag Filosofie Immanuel Kant

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Instandhouding

Opgave 3 De troost van muziek

Wat is er mis met Ruttens modaal-epistemische argument? Victor Gijsbers

Geloven en redeneren. Samenvatting

FILOSOFIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

Leren Filosoferen. Tweede avond

Regeis van rechtsvinding. Carel E. Smith

Is Heideggers Zijn een illusie?

3 Rechtsvinding in procesrechtelijk perspectief 53

Vraag Antwoord Scores. Opgave 3 Hoe is het om een vleermuis te zijn?

Algemene Sociologie PA B1

filosofie havo 2018-II

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde

De blinde vlek in het religiedebat. Op zoek naar een adequaat rationaliteitsbegrip voor het beoordelen van de redelijkheid van wereldbeelden

Eindexamen Filosofie vwo II

Hoofdstuk 2. Kennis en geloof

Het lichaam-geest probleem

Inhoudsopgave. 1. Inleiding 5

Eindexamen filosofie vwo I

Eindexamen Filosofie havo I

Denken over zin en wetenschap. Waarom de filosofie van Dooyeweerd belangrijk is.

Excerpt. Laurence Bonjour, In defense of pure reason: A rationalist account of a priori justification Cambridge University Press, G.J.E.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Workshop voorbereiden Authentieke instructiemodel

Opmerking vooraf.

Eindexamen filosofie vwo 2003-I

BEÏNVLOEDINGSSTIJLEN. Tegenbewegende stijlen. Meebewegende stijlen. = duwen = trekken. evalueren aansporen en onder druk zetten

I nhoud. Voorwoord 5. Inleiding 11

Het Beeld van Onszelf

Voorwoord. Voorwoord bij de tweede druk

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

De overtuigingskracht van emoties bij het rechterlijk oordeel

Achtergrond bij het lezen van Schiller extra info:

Eindexamen filosofie vwo I

TAALFILOSOFIE. Overkoepelende vraag: WAT IS BETEKENIS?

Visitatie en Inspiratie

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

Actualisering leerplan eerste graad - Deel getallenleer: vraagstukken Bijlage p. 1. Bijlagen

MULTIPERSPECTIVITEIT EN ERFGOEDEDUCATIE

Losse en bewerkte fragmenten over. de Metafysica van Aristoteles. uit mijn overige artikelen. Emanuel Rutten

REFORMATORISCHE WIJSBEGEERTE IN DE ONTWIKKELING VAN DE TIJD DE WAARDERING VAN DE VERLICHTING

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

Over Marc De Kesels Goden breken. G.J.E. Rutten

Eindexamen filosofie vwo 2002-I

De lichtsnelheid kromt de ruimte. Mogelijke verklaring voor de grens van het heelal

Redelijke argumenten voor theïsme: een cumulatieve casus

towards a renewed case for theism

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo vanaf schooljaar

HEGEL S LOGICA. door Mr Drs A.Börger

LOWI Advies 2014, nr. 11

De (on)mogelijkheid van een rationele ethiek

Inhouden, benaderingen, didactische aanpak en doelstellingen

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

Transcriptie:

1 De mens en het religieuze Een humanistisch-antropocentrische fundering van een spiritueel-monotheïstische wereldbeschouwing Initiële opzet van driedelig project G.J.E. Rutten Opmerking vooraf: Het is lastig om nog voordat ik aan mijn project begonnen ben een beschrijving te geven van het eindresultaat dat mij voor ogen staat. Deze initiële opzet moet daarom beschouwd worden als een ruwe en voorlopige schets van de denkbewegingen die ik in mijn driedelig project wil uitwerken. Deze schets geeft dan ook niet meer dan een globaal beeld van het project dat ik graag wil voltooien. Ik sluit daarom niet uit dat tijdens het project bepaalde wijzigingen in de opzet optreden. Volgens de kritische kennisleer van Kant kunnen uitsluitend overtuigingen ofwel kennisclaims over de fenomenale wereld epistemologisch gerechtvaardigd worden. Kennis over het transcendente ofwel dat wat onze zintuiglijke waarnemingen overstijgt is volgens Kant onmogelijk. In mijn project zal ik de kennisleer van Kant nader uiteenzetten. Kant ontwikkelt zijn kennisleer vanuit bepaalde specifieke methodologische en antropologische uitgangspunten. Deze uitgangspunten zal ik ook beschrijven. Vervolgens wil ik laten zien dat het mogelijk is om op basis van precies dezelfde uitgangspunten een kennisleer te formuleren volgens welke het in tegenstelling tot de kennisleer van Kant wel mogelijk is om bepaalde kennisclaims over het transcendente domein epistemologisch te rechtvaardigen. Zoals gezegd zal deze ruimere kennisleer op dezelfde uitgangspunten gebaseerd zijn als de kennisleer van Kant. Ik zal namelijk net zoals Kant een kritische transcendentale analyse uitvoeren van de mens als kennend subject. De uitkomst van deze analyse zal echter afwijken van die van Kant omdat ik in mijn analyse van het menselijk kennend subject andere accenten zal leggen. Zo wil ik vooral de ontologische relatie tussen de mens en haar omgeving doordenken. Deze relatie zal ik kenmerken als het fundamenteel gesitueerd zijn van de mens in de wereld. De mens kan onmogelijk ontsnappen aan haar menselijke gezichtspunt. Een absoluut onafhankelijk gezichtspunt op de wereld is voor de mens onmogelijk omdat de mens nooit buiten de haar gegeven cognitieve vermogens (zoals het denken en de zintuiglijke waarneming), haar taal en haar wijze van ingebed zijn in de wereld kan treden. Deze kloof tussen het beperkte menselijke gezichtspunt op de wereld en een absoluut ofwel van de mens onafhankelijk gezichtspunt op de wereld is voor de mens dus fundamenteel onoverbrugbaar. Dit inzicht wil ik gebruiken om te komen tot een omkering in ons denken over epistemologische rechtvaardiging. Deze omkering vertrekt vanuit het onderscheid tussen het voor de mens onmogelijke absolute gezichtspunt op de wereld en ons beperkte menselijke gezichtpunt op de wereld. Kennis die samenhangt met het absolute gezichtspunt zal ik kennis op zichzelf noemen. Kennis die samenhangt met ons gelimiteerde menselijke gezichtspunt zal ik kennis voor ons noemen. De vraag of kennis op zichzelf bestaat valt samen met de vraag of er überhaupt een absoluut onafhankelijk gezichtspunt op de wereld bestaat. In mijn project zal ik echter op deze vraag niet nader ingaan. Wat ik wil betogen is dat de epistemologie zich niet langer moet bezighouden met het proberen om te

2 zoeken naar rechtvaardigingen van kennis op zichzelf. Dit soort kennis is voor de mens immers niet bereikbaar omdat wij nooit kunnen ontsnappen aan onze fundamentele menselijke conditie. De kloof tussen het beperkte menselijke en het absolute gezichtspunt op de wereld is immers onoverbrugbaar. Objectieve neutrale kennis van de wereld ofwel kennis op zichzelf is voor de mens dus niet mogelijk. Vervolgens wil ik in mijn project beargumenteren dat hieruit niet volgt dat wij als mens elke poging om onze kennisclaims epistemologisch te rechtvaardigen zouden moeten opgeven. De constatering dat kennis op zichzelf voor ons niet mogelijk is kan anders gezegd geen reden voor epistemologisch scepticisme zijn. Epistemologische rechtvaardiging dient zich vanaf nu echter wel te beperken tot rechtvaardiging van kennis voor ons ofwel tot rechtvaardiging van kennisclaims die onlosmakelijk verbonden zijn met ons gelimiteerde en daarom niet neutrale menselijke gezichtspunt op de wereld. Daarna wil ik erop wijzen dat uitgaande van deze inperking van epistemologische rechtvaardiging er geen goede argumenten meer resteren om het domein waarop wij tot gerechtvaardigde kennisclaims kunnen komen in te perken tot bijvoorbeeld slechts het domein van de fenomenale wereld. Objectieve neutrale kennis is voor ons immers onmogelijk omdat wij niet aan onze menselijke conditie kunnen ontsnappen. Wij kunnen geen afstand nemen van onze cognitieve vermogens. Deze vermogens zijn onlosmakelijk met onze zijnsconditie verbonden. Dit impliceert echter dat de mens uiteindelijk niets anders rest dan de haar gegeven vermogens in vertrouwen maximaal te benutten ofwel toe te passen op ieder voorhanden immanent of transcendent terrein van de wereld. Zodra wij dus de fundamenteel beperkte status van al onze kennisclaims erkennen is het niet langer legitiem om bepaalde terreinen te verklaren als verboden gebied voor de toepassing van de ons gegeven cognitieve vermogens. Wij zijn dus gerechtigd om onze vermogens op ieder immanent en zelfs transcendent terrein in te zetten. Wel moeten we ons realiseren dat iedere door ons gerechtvaardigde kennisclaim slechts kennis voor ons betreft en dus nooit geldt als een onafhankelijke neutrale kennisclaim ofwel als kennis op zichzelf. Om tot een ruimere kennisleer te komen kies ik dus voor een inperking van de epistemologische status van onze oordelen in plaats van een inperking van het terrein waarop wij tot oordeelsvorming kunnen komen. Door deze omkering wordt tegelijkertijd iets gewonnen en verloren. Wat we verliezen is de hoop om ooit objectieve ofwel van de mens onafhankelijke kennisclaims te rechtvaardigen. Wij kunnen als mens ongekwalificeerde ofwel van de menselijke conditie losstaande kennisclaims niet eens formuleren, laat staan rechtvaardigen. Het is echter winst dat we nu gelegitimeerd zijn om onze cognitieve vermogens volop te benutten ofwel op ieder gegeven immanent én transcendent terrein in te zetten om zo op al deze terreinen tot menselijke oordeelsvorming te komen en waar mogelijk deze oordelen ook als menselijke oordelen voor ons als mens te rechtvaardigen. Dit is de gezochte ruimte. Epistemologische rechtvaardiging van kennisclaims over het transcendente is vanuit dit perspectief dus voor ons als mens mogelijk geworden. Zoals uiteengezet betekent dit niet dat deze claims ook op zichzelf genomen gerechtvaardigd zijn. Dit soort absolutisme is onacceptabel. De mens heeft geen toegang tot van de mens onafhankelijke kennis. Zij rechtvaardigt alléén voor zichzelf. De ruimere kennisleer biedt dus bijvoorbeeld geen vrijbrief om een rechtvaardiging te zoeken voor claims als het transcendente domein kent op zichzelf genomen oorzakelijkheid. De enige valide epistemologische vraag betreft in dit geval de vraag of wij voor onszelf epistemologisch gerechtvaardigd zijn om ons menselijke begrip oorzaak te gebruiken voor onze oordeelsvorming over het transcendente domein. De epistemologische positie van de ruimere kennisleer houdt het midden tussen enerzijds postmodern scepticisme en anderzijds epistemologisch absolutisme. Volgens het postmodern scepticisme kunnen wij niet bezitten over gerechtvaardigde kennis van het transcendente. Volgens het epistemologisch absolutisme kan dit wel en kunnen wij zelfs tot gerechtvaardigde oordelen over het transcendente komen die onafhankelijk ofwel objectief zijn. De ruimere kennisleer biedt eveneens de mogelijkheid van gerechtvaardigde kennis over het transcendente, maar dan alléén in de besproken beperkte zin.

3 De introductie van de ruimere kennisleer zal ik vervolgens afronden door voor deze kennisleer een aantal epistemologische principes te formuleren en motiveren die aangeven wanneer een bepaald oordeel inderdaad beschouwd mag worden als een gerechtvaardigde kennisclaim over het domein van het transcendente. Zo zal één principe de eis van logische consistentie zijn. Een tweede principe stelt dat in dergelijke oordelen begrippen mogen voorkomen die niet louter aan de waarneming gebonden zijn en die bovendien volstrekt eenduidig, algemeen en zelfevident zijn. Een voorbeeld hiervan zijn elementaire begrippen als identiek en verschillend. Er bestaan ook begrippen waar wij als mens niet zonder kunnen omdat wij zonder deze begrippen niet eens in staat zouden zijn om onze eigen menselijke zijnsconditie te verwoorden. Ik zal beargumenteren dat wij gerechtvaardigd zijn om ook dit soort begrippen te gebruiken in onze oordeelsvorming over het transcendente. Voorbeelden van begrippen die aan dit derde principe voldoen zijn bijvoorbeeld begrippen als oorzaak en bestaan. Daarna wil ik ingaan op de plaats van de notie waarheid in de ruimere kennisleer. De centrale vraag is volgens deze leer de vraag of een oordeel als menselijk oordeel voor ons als mens gerechtvaardigd is. Dit is een volstrekt andere vraag dan het in ongekwalificeerde zin vragen naar de onwaarheid of waarheid van een bepaald oordeel. De vraag of een oordeel op zichzelf genomen waar is kan door ons immers onmogelijk beantwoord worden omdat wij nooit een onafhankelijk gezichtspunt tot de wereld kunnen innemen. Een correspondentietheorie van waarheid valt dus buiten de ruimere kennisleer. De ruimere kennisleer zal ik overigens in mijn project ook nog vanuit een iets andere optiek nader motiveren. Ik wil namelijk aantonen dat de vindicatie van deze leer sterke overeenkomsten vertoont met de vindicatie van de logica als wetenschap. Wij vindiceren immers logica als argumentatieleer door deze te beschouwen als een getrouwe explicatie van onze eigen menselijke redeneerbeginselen en vervolgens eenvoudigweg te constateren dat wij gerechtvaardigd zijn om deze redeneerbeginselen te hanteren omdat deze onlosmakelijk met ons menselijk denkvermogen verbonden zijn. Wij zijn dus gerechtvaardigd om deze redeneerbeginselen te hanteren omdat wij ons er niet van kunnen losmaken. Er rest ons als mens daarom niets anders dan er inderdaad feitelijk gebruik van te maken. Wij zijn anders gezegd gerechtvaardigd om ons denkvermogen op welk terrein dan ook in te zetten omdat we onmogelijk geen gebruik van dit vermogen kunnen maken. Precies dit soort overwegingen vormt ook een cruciaal element van de door mij te geven vindicatie ofwel legitimatie van de ruimere kennisleer. De ruimere kennisleer zal ik vervolgens in mijn project vergelijken met een aantal eigentijdse epistemologische pogingen om bepaalde sceptische problemen op te lossen. In deze vergelijking zal ik in ieder geval het contextualisme en het contrastivisme betrekken en wellicht nog andere theorieën. De volgende stap is nu om uitgaande van de ruimere kennisleer bepaalde kennisclaims over het transcendente domein te poneren en deze vervolgens ook epistemologisch te rechtvaardigen. Ik sluit dus de transcendentale analyse af om over te gaan tot theorievorming over het transcendente. In mijn project zal ik dan een minimale metafysische theorie over de werkelijkheid formuleren. Daarna zal ik deze minimale theorie op basis van de ruimere kennisleer epistemologisch rechtvaardigen. De theorie zelf zal ik aanduiden als de metafysische kerntheorie. Volgens de metafysische kerntheorie moet er een fundamenteel onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de werkelijkheid als de totaliteit van al dat is ofwel als het geheel van alle zijnden en anderzijds de zijnsgrond van de werkelijkheid. De relatie tussen de zijnsgrond en de werkelijkheid is er één van oorzakelijkheid. De zijnsgrond vormt de oorsprong van de werkelijkheid omdat zij in ontologische (en dus niet in temporele) zin geldt als de eerste oorzaak van al dat is. De zijnsgrond kan precies daarom ook de zijnsoorzaak of zijnsoorsprong genoemd worden. De metafysische kerntheorie gaat bovendien uit van één enkele unieke zijnsoorzaak van de werkelijkheid. De term zijnsoorzaak heeft volgens de kerntheorie dus een unieke referent. De epistemologische rechtvaardiging van de metafysische kerntheorie bestaat uit twee afzonderlijke

4 argumenten. Het omvangrijkste en belangrijkste argument gaat terug op een aantal aan de zijnsleer van Aristoteles ontleende ontologische schema s. Vooral zijn denken over de aard van de ousia zal hierbij een cruciale rol spelen. Het tweede argument zal ik baseren op een (ook binnen het kader van de ruimere kennisleer passende) reflectie op de ontologische status van contingentie en toeval. In mijn project wil ik vervolgens laten zien dat in de met de metafysische kerntheorie uitgebreide ruimere kennisleer de rol van het Kantiaanse ding-an-sich nu wordt ingenomen door de zijnsoorzaak. Net zoals het volgens Kant gerechtvaardigd is om te beweren dat er dingen op zichzelf zijn is het nu gerechtvaardigd om te beweren dat er een zijnsoorzaak van de gehele werkelijkheid is. De aard van deze zijnsoorzaak behoort echter niet tot het domein van de kennis. Dit zal ik demonstreren door te laten zien dat er een antinomie ofwel logische tegenspraak ontstaat zodra we proberen om oordelen over de aard van de zijnsoorzaak epistemologisch te rechtvaardigen. Ik zal namelijk aantonen dat uit de ruimere kennisleer volgt dat dergelijke rechtvaardigingspogingen alléén kunnen slagen indien we de zijnsoorzaak als zijnde onder de zijnden opvatten. De zijnsoorzaak van de werkelijkheid kan echter geen zijnde zijn omdat, zoals ik zal laten zien, dit onmiddellijk tot een logische tegenspraak leidt. De aard van de zijnsoorzaak is dus inderdaad zelfs binnen het kader van de ruimere kennisleer voor het menselijke weten principieel ontoegankelijk. Wij kunnen de aard van de zijnsoorzaak onmogelijk kennen. De zijnsoorzaak is, om de woorden van Rudolf Otto te gebruiken, het gans andere. Zij is voor ons kenvermogen volstrekt ongrijpbaar. De fundamentele onkenbaarheid van de aard van de zijnsoorzaak komt eveneens overeen met het Kantiaanse ding-an-sich. Volgens Kant is de aard van de dingen zoals deze op zichzelf zijn immers ook fundamenteel onkenbaar. Met de acceptatie van de ruimere kennisleer hebben we dus feitelijk de Kantiaanse grens van het onkenbare opgeschoven van hoe de dingen op zichzelf zijn tot aan de aard van de zijnsoorzaak van de werkelijkheid. In tegenstelling tot Kant betekent dit dat we nu wel vanuit het weten ofwel vanuit het kennen kunnen spreken over de zijnsoorzaak van de werkelijkheid. De grens van het weten betreft pas de aard van de zijnsoorzaak in plaats van de dingen op zichzelf. In dit verband zal ik aantonen dat de antinomieën die volgens Kant ontstaan wanneer wij de aard van de dingen zoals deze op zichzelf zijn toelaten tot het bereik van de kennis helemaal geen antinomieën zijn. Het lijkt dan ook inderdaad gerechtvaardigd om de grens van het epistemologisch onkenbare verder op te schuiven. In het laatste deel van mijn project wil ik ingaan op de gevoelskant van het spectrum van onze menselijke vermogens. Zoals besproken zal ik eerder in mijn project hebben betoogd zijn wij als mens gelegitimeerd zijn om de ons gegeven cognitieve vermogens maximaal te benutten om op elk terrein van de wereld tot gerechtvaardigde kennisclaims te komen. Naast cognitieve vermogens bezit de mens echter ook esthetische vermogens. Deze gevoelsvermogens zijn eveneens constitutief voor de menselijke conditie ofwel onlosmakelijk en onafscheidbaar met de mens verbonden. Wij kunnen als mens onmogelijk afstand nemen van de gevoelskant van ons vermogensbereik. Ik zal betogen dat er daarom geen goede reden is voor een eenzijdige nadruk op de cognitieve kant van onze vermogens. Door nu een wending te maken naar de esthetiek wil ik aantonen dat wij de zijnsoorzaak ook vanuit onze esthetische vermogens in het vizier kunnen krijgen. Hiertoe zal ik allereerst laten zien dat de ervaring van het sublieme geldt als de primaire betekenis van het esthetische. Alle esthetische ervaringen zijn direct of indirect betrokken op de sublieme ervaring. De sublieme ervaring is zo het eenheidsstichtende middelpunt van het gehele veld van esthetische ervaringen. Zij vervult dus voor de esthetica dezelfde rol als de ousia voor de zijnsleer van Aristoteles. Vervolgens zal ik betogen dat de conceptie van het sublieme zoals ik dat toeschrijf aan Longinus in mijn paper Over het sublieme bij Longinus en haar verhouding tot alternatieve concepties van het sublieme de meest adequate karakterisering betreft van de sublieme ervaring. Hierbij zal ik ook het werk Das Heilige van Rudolf Otto betrekken. Vervolgens laat ik zien dat deze meest adequate duiding van de sublieme ervaring noodzakelijkerwijs is gefundeerd op de metafysische kerntheorie. De referent van de meest adequate

5 karakterisering van onze sublieme ervaringen betreft namelijk de zijnsoorzaak van de werkelijkheid. Onze cognitieve en esthetische vermogens vullen elkaar blijkbaar goed aan. Rationeel gezien zijn wij gerechtvaardigd om uit te gaan van een unieke zijnsoorzaak van de werkelijkheid. De aard van de zijnsoorzaak blijft voor ons weten echter verborgen. De esthetische beleving van het sublieme levert echter een aanvullend perspectief. Door en in onze sublieme ervaringen kunnen wij namelijk toch iets van de onkenbare aard van de zijnsoorzaak ervaren. Toch behoudt in deze beweging het rationele weten het primaat. Het wordt immers pas vanuit de rationele vaststelling dat het epistemologisch gerechtvaardigd is om uit te gaan van een unieke buitentemporele zijnsoorzaak van de werkelijkheid mogelijk om onze sublieme ervaringen adequaat te karakteriseren als precies het ervaren van deze zijnsoorzaak. Zonder de eerdergenoemde rationele metafysische kerntheorie lijkt er geen zicht op een adequate karakterisering van onze sublieme ervaringen. Zonder de zijnsoorzaak als referent zouden wij voelend blind zijn. We zouden niet langer in staat zijn om onze sublieme ervaringen te verstaan. Tot slot zal ik betogen dat de geïntroduceerde ruimere kennisleer een hechte eenheid vormt met mijn analyse van het veld van onze menselijke esthetische ervaringen. Gezamenlijk resulteren zij namelijk in een volledig autonome rechtvaardiging van een wezenlijk op de zijnsoorzaak van de werkelijkheid betrokken zinperspectief. De wijsgerige rechtvaardiging van dit strikt transcendente zinperspectief is autonoom in plaats van heteronoom omdat zij is gebaseerd op een analyse van de inherent menselijke conditie en haar volledige vermogensspectrum. Zij gaat uit van de hele mens en van de mens alléén. Dat ik mij voor wat betreft onze cognitieve vermogens zal beperken tot de rede hoeft overigens geen verbazing te wekken. We hoeven van onze zintuiglijke waarneming immers weinig te verwachten wanneer het aankomt op een epistemologische rechtvaardiging van bepaalde kennisclaims over het transcendente domein ofwel over datgene wat buiten het bereik van de zintuiglijke waarneming valt.