Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd

Vergelijkbare documenten
i. 18 bedrijven met 50% regeling; ii. 16 bedrijven zonder 50% regeling; c. bij normenset 2: 26 bedrijven:

toetsingsinstrument veehouderij en gezondheid 2013 Theo vd Ven Gemeente Oirschot Renske Nijdam GGD Bureau Gezondheid, Milieu & Veiligheid

Veehouderij & Gezondheid stand van zaken april Renske Nijdam Adviseur milieu & gezondheid

Toetsingsinstrument veehouderij en gezondheid Theo vd Ven Gemeente Oirschot Renske Nijdam GGD Bureau Gezondheid, Milieu & Veiligheid

Intensieve veehouderij en gezondheid

De Marke III te Hengevelde

Intensieve veehouderij en gezondheid. Henk Jans, arts MG/chemicus Renske Nijdam 15 juni 2009

RAPPORT GEUR ONDERZOEK GEUR EN GEURONDERBOUWING

Victorialaan 1 b-g 5213 JG s-hertogenbosch Gildekamp SP Cuijk Postbus AB Cuijk

Samenvatting. Waaraan kunnen mensen die in de buurt van veehouderijen wonen worden blootgesteld?

Veehouderij & Gezondheid. Renske Nijdam Adviseur milieu & gezondheid

Onderwerp: Beleidsregel geur en ruimtelijke plannen 2017 gemeente Sint-Michielsgestel

Vervolggesprekken over leefbaarheid in en om Heusden

Veehouderij en volksgezondheid

Onderzoek geur Veehouderijen. Schoolstraat ong. te Wijbosch

GGD advies bij vergunningaanvraag Polderweg 25a te Oostwold Herziene versie Jantien Noorda, 29 januari 2013

Met deze brief willen de GGD en in Noord-Brabant u informeren over nieuwe inzichten in het dossier geurhinder van veehouderijen.

Luchtkwaliteit in Zeist

Onderzoek geurhinder veehouderijen (V-Stacks Gebied, V-Stacks Vergunning)

Factsheet luchtkwaliteit over het jaar 2014

Onderwerp: Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Sint-Michielsgestel

Onderzoek geurhinder veehouderijen (V-Stacks Gebied, V-Stacks Vergunning)

LOG Montfort - Maria Hoop

Veehouderij en geur. geurgebiedsvisie en geurverordening Ontwerp. Commissievergadering 14 januari 2016 gemeentehuis Asten

Gezondheidseffectscreening. Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Gemeente Bernheze

BIJLAGE 6 Gezondheidseffectscreening Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Uden

Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant

Geuronderzoek Recreatieve poort, helofytenenfilter en recreatiepark

Versie : 1.0 Datum : 6 oktober Onderzoek milieuaspecten milieuzonering en geur voor woningsplitsing Harreveldseweg 3 in Harreveld

Onderzoek Geurhinder Veehouderijen V-Stacks Gebied en V-Stacks Vergunning

Geuronderzoek omgekeerde werking bij woningbouw. Moleneind 25, Loon op Zand

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1. Oordeel over het Milieueffectrapport (MER)

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

Omgekeerde werking en leefklimaat

Q&A Q&A geitenhouderij en gezondheid

Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

september 2009 Aanpassing verordening geurhinder en veehouderij gemeente Venray september 2009

Stand van zaken duurzaam veehouderijbeleid. 5 november 2013

Belevingsonderzoek % Reusel-De Mierden

Betreft : Quickscan geur ontwikkelingslocaties 01 t/m 05, 10 t/m 12, 18,23 en 32

Versie : 1.0 Datum : 24 oktober Onderzoek milieuzonering en geur ontwikkeling locatie Vordenseweg 7 in Ruurlo

Geuronderzoek. Bandijk 33 datum 7 oktober BK Lathum opsteller ing. D.J. (Dick) Hengeveld locatie Bandijk 33a telefoon

Memo. In totaal worden er maximaal 110 woningen gerealiseerd. Dit kunnen zowel grondgebonden woningen zijn alsook gestapeld woningen.

Herziening Bestemmingsplan buitengebied Bergeijk 2016

Monique Meijerink 30 maart Relatie luchtkwaliteit - gezondheidsaspecten

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; Gemeente Hof van Twente Johan van der Burg

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, tweede herziening'

Actualisatie gemeentelijke geurverordening gemeente Sint Anthonis. Informatieve bijeenkomst gemeenteraad maandag 14 september 2015

Bestemmingsplan Landelijk Gebied Vlist, gemeente Krimpenerwaard

geodesie landschapsarchitectuur civiele techniek

Intensieve veehouderij en. hoe groot zijn de risico s? HWA Jans, arts Maatschappij en Gezondheid, profiel medische milieukunde en chemicus

Achterstraat 13a en 15, Randwijk

ONDERZOEK GEURBELASTING IN HET KADER VAN DE WET GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ

RAPPORT LUCHTKKWALITEIT

Geachte mevrouw Vork,

Berekening in verband met ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie Achterweg 70 en 74 in Herwijnen (gemeente Lingewaal).

I J s s e I I a n d V iiidatum

Gemeente Bladel Heer C. van Hintum Postbus AA BLADEL

Het Veluws Ontwerpburo heeft Omgeving Manager opdracht gegeven de bovengenoemde aspecten te onderzoeken.

Onderzoek Geur en fijnstof PlanMER Langedijk D E F I N I T I E F

CONCEPT regels Verordening ruimte 2014 naar aanleiding van de dialoog Brabants mestbeleid

De Geurverordening veehouderij Boxtel 2008 in te trekken en de Geurverordening veehouderij Boxtel 2014 vast te stellen.

memo INLEIDING WETTELIJK KADER aan: Johan van der Burg datum: 26 maart 2013 Luchtkwaliteit parkeerterrein Fort Pannerden project:

Eerste kaart roetconcentraties Nederland Roet aanvullende maat voor gezondheidseffecten luchtvervuiling

UIT Datum: 14 maart 2017 M. Scholtes / R. Nijdam/ S. van Dam Onderwerp:

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; WETTELIJK KADER Gemeente Tiel Johan van der Burg

Aan de voorzitter en leden van Provinciale Staten van Limburg

Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu Voor een gezonde inrichting van de woonomgeving

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; WETTELIJK KADER Gemeente Apeldoorn Johan van der Burg

memo Luchtkwaliteit Rijksweg 20-1 te Drempt

Omgekeerde werking en leefklimaat

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; WETTELIJK KADER Bogor projectontwikkeling

Volksgezondheid en veehouderij: handelingsperspectieven

Memo INLEIDING. 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening. WETTELIJK KADER. Gemeente Oegstgeest.

Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu. Voor een gezonde inrichting van de woonomgeving

Onderzoek luchtkwaliteit. Elsendorpseweg 99, Elsendorp

Veehouderij en geur. geurgebiedsvisie en geurverordening Brede Dialoog 20 oktober 2015 Heusden

Berekening in verband met ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel Kollenburgweg 3 in Didam (gemeente Montferland)

LOG Graspeel. Toetsingsadvies over het geactualiseerde milieueffectrapport. 4 maart 2013 / rapportnummer

Quick Scan Wet geurhinder en veehouderij

plan-mer verplaatsing veehouderij Gestraatje 65 naar Heinsbergerweg 20 te Montfort: beschouwing gezondheidsaspecten 1. Inleiding

Inspraaknota ontwerp 'Beleidsregel omgekeerde werking woon- en leefklimaat'.

Memo. Luchtkwaliteit Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorziening

Luchtkwaliteit. Een gezonde hoeveelheid luchtvervuiling bestaat niet!!??

Gezondheidseffectscreening Bestemmingsplan buitengebied Gemeente Mill & Sint Hubert

Tabel 1: Dosis-effectrelatie voor- en achtergrondbelasting, hinderpercentage en leefklimaat Voorgrondbelasting (ou E /m 3 )

Geuronderzoek Locatie Oude Aaltenseweg 37 Lichtenvoorde

Omgekeerde werking en leefklimaat

Berekening in verband met ruimtelijke ontwikkelingen op twee percelen aan de Eltenseweg ongenummerd in Beek (gemeente Montferland)

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 29 maart M. Souren

Toelichting berekening ISL3a t.a.v. luchtkwaliteit

Veehouderij & Gezondheid uitkomsten onderzoek

Gezondheidswinst door schonere lucht. Nr. 2018/01. Samenvatting

Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht

GEURVERSPREIDINGSONDERZOEK REIJSEWEG 35, DE MORTEL

Doelstelling Voldoen aan het wettelijk kader, verbeteren van de luchtkwaliteit en daarmee de volksgezondheid.

Kennisnemen van de resultaten van de derde monitoringsronde van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

NOTITIE GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ MFC LANGESTRAAT 36 TE HEEREWAARDEN GEMEENTE MAASDRIEL

Transcriptie:

Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd Monique Scholtes, Loes Geelen, Sandra van Dam, Marc Jacobs Bureau Gezondheid, Milieu & Veiligheid GGD en Brabant/Zeeland Tilburg, definitief rapport oktober 2013

2 Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd

Colofon Dit rapport is opgesteld in opdracht van de gemeente Landerd. INT-13045739 Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd Auteurs: Monique Scholtes 1, Loes Geelen 1, Sandra van Dam 2, Marc Jacobs 3 Collegiale toets Infectieziekten: Ariene Rietveld 2 1 Bureau Gezondheid, Milieu & Veiligheid GGD en Brabant/Zeeland 2 GGD Hart voor Brabant 3 Omgevingsdienst Brabant Noord (voorheen RMB) Trefwoorden: milieu, gezondheidsrisico s, ruimtelijke ordening, gezondheidseffectscreening 2013 Bureau GMV, Tilburg. Auteursrecht voorbehouden. Bronvermelding verplicht. Dit rapport is op te vragen via de gemeente Landerd. 3

4

Samenvatting Inleiding In het voorjaar van 2013 heeft de gemeente Landerd de bestemmingsplannen Buitengebied en Graspeel vastgesteld (hierna bestemmingsplannen 2013). De gemeente wil inzicht krijgen in de huidige knelpunten op het gebied van volksgezondheid en milieu en de mogelijke gevolgen van de bestemmingsplannen 2013 voor deze aspecten. In opdracht van de gemeente heeft de GGD, in samenwerking met het Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN, voorheen RMB), daarom een Gezondheidseffectscreening (GES) uitgevoerd. Dit is een instrument waarmee inzicht verkregen wordt in milieufactoren die invloed kunnen hebben op de gezondheid van bewoners. Het geeft daarmee een beeld van de gezondheidskundige knelpunten in de gemeente. In deze GES zijn de volgende twee situaties onderzocht op hun milieu- en gezondheidseffecten: 1. Huidige situatie; 2. Maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 1 : de maximale opvulling van de agrarische bouwvlakken uit de bestemmingsplannen Buitengebied en Graspeel. Voor beide situaties zijn de volgende modules uitgewerkt: 1. (Agrarische) bedrijven en luchtverontreiniging (fijn stof); 2. (Agrarische) bedrijven en geur; 3. Wegverkeer en luchtverontreiniging (fijn stof en stikstofdioxide). Resultaten Voorliggende GES bevat zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve beoordeling van de gezondheidskundige situatie. Bij de kwantitatieve beoordeling wordt middels een zogenaamde GES-score per milieufactor de mate van belasting weergegeven. Deze GESscores zijn gebaseerd op algemene kennis over blootstelling aan een milieufactor en het optreden van gezondheidseffecten daarbij. De GES-score varieert tussen 0 en 8. Hoe hoger de score, des te slechter is de milieugezondheidskwaliteit. Bij een GES-score van 6 of hoger wordt de milieugezondheidskwaliteit als onvoldoende beoordeeld. Kwantitatieve beoordeling (Agrarische) bedrijven en luchtverontreiniging (fijn stof) In de huidige situatie woont circa 67% van de inwoners van Landerd in een gebied waarvan de milieugezondheidskwaliteit voor wat fijn stof betreft wordt beoordeeld met een GES-score 3 (vrij matig). De overige 33% woont in een gebied met een GES-score 4 (matig). Bij een maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 neemt het percentage van inwoners in een gebied met GES-score 4 toe tot 70%. Er wonen geen mensen in gebieden met een GES-score van 5 of hoger. 1 Naar alle waarschijnlijkheid treedt de provinciale Verordening ruimte 2014 per 1 maart 2014 in werking. Deze verordening gaat rechtstreeks werkende regels bevatten waarmee de toegestane bebouwing bij veehouderijen in beginsel tot op de muur zal worden begrensd. Met andere woorden, de onbebouwde ruimte in de bouwvlakken uit de bestemmingsplannen zal komen te vervallen. De nu berekende maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013 is dan niet meer aan de orde. Bij elke toekomstige ontwikkeling bij een veehouderij zal in de nieuwe situatie een nadere afweging gemaakt moeten worden. Inzicht in de gezondheidskundige knelpunten in de huidige situatie is dan ook veel relevanter. 5

(Agrarische) bedrijven en geur In zowel de huidige situatie als bij de maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 is 98% van de geurgevoelige objecten in Landerd gelegen in een gebied met een GES-score van 1 of 3 (goed of vrij matig). Het aantal geurgevoelige objecten waarbij de milieugezondheidskwaliteit beoordeeld wordt als onvoldoende, bedraagt in de huidige situatie 32 en bij de maximale invulling van de bestemmingsplannen 42. Het verwachte aantal personen dat als gevolg van geur uit veehouderijen hinder ervaart, bedraagt in de huidige situatie 1.741 en bij de maximale invulling van de bestemmingsplannen 1.751. Wegverkeer en luchtverontreiniging (fijn stof en stikstofdioxide) Naast agrarische activiteiten beïnvloedt ook wegverkeer de luchtkwaliteit. De indicatoren fijn stof en stikstofdioxide worden gebruikt om de luchtkwaliteit te beoordelen. In de lokale situatie wordt de invloed van verkeer overschaduwd door de zogenaamde grootschalige luchtverontreiniging die als een deken over Nederland ligt (achtergrondconcentratie). De milieugezondheidskwaliteit als gevolg van fijn stof wordt zowel in 2012 als in 2020 beoordeeld met een GES-score 4 (vrij matig). Met betrekking tot stikstofdioxide is de sterke verwachting dat de luchtkwaliteit in 2020 is verbeterd ten opzichte van nu. In 2020 zijn er geen gevoelige bestemmingen meer met een GES-score 5 of hoger en het aantal gevoelige bestemmingen met een GES-score 4 wordt teruggedrongen van 84% van de woningen in 2012 naar 2,5% in 2020. Gezondheidsmonitor Om de vier jaar verzamelt de GGD via een betrouwbare steekproef gegevens over de beleving van volwassenen bij bepaalde (milieu)aspecten in relatie tot gezondheid. Uit de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 blijkt dat de inwoners van Landerd zich significant meer (7%) ongerust maken over veehouderijen in de omgeving dan de andere inwoners uit de GGD-regio Hart voor Brabant (2%). Bovendien zijn inwoners in Landerd (41%) significant vaker bezorgd over infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens en/of resistente bacteriën en/of fijn stof ten opzichte van de GGD-regio Hart voor Brabant (31%). Met name is men bezorgd over infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens (bijvoorbeeld Q-koorts): 40% in Landerd versus 22% in Hart voor Brabant. Kwalitatieve beoordeling Infectieziekten kunnen onverwacht en onvoorspelbaar opduiken. Er zijn verschillende oorzaken waardoor er steeds nieuwe infectieziekten optreden. Deze zijn niet of moeilijk beheersbaar, hetzij te voorkomen via de regels van een bestemmingsplan. Voorbeelden hiervan zijn de wereldwijde verplaatsing van mensen, dieren en dierproducten of de klimaatverandering. Ook voor de verspreiding van infectieziekten zijn geen rekenmodellen of maximale blootstellingsnormen te geven die toepasbaar zijn bij het opstellen van bestemmingsplannen. Wel is duidelijk dat de toegepaste stalsystemen en de hygiënestatus van een bedrijf bepalend kunnen zijn voor het optreden en de verspreiding van infectieziekten. De GGD doet hiervoor een aantal aanbevelingen. Een groter bouwvlak leidt niet per definitie tot een groter aantal dieren, maar op een groter bouwvlak kunnen uiteraard wel meer dieren gehouden worden dan op een kleiner bouwvlak. Over het algemeen is bij een grotere veestapel de infectiedruk binnen het bedrijf hoger en kunnen deze langer blijven circuleren. Dit zegt echter weinig over de uitstoot van micro-organismen naar omwonenden. Dit laatste hangt namelijk ook af van de 6

bedrijfshygiëne, stalsystemen en toegepaste technieken zoals luchtwassers. Er zijn vooralsnog weinig aanwijzingen dat er in de omgeving van zeer grote stallen meer gezondheidseffecten voorkomen bij omwonenden. Door de hogere infectiedruk bij het houden van een groter aantal dieren is het antibioticagebruik daar vaak groter. Met name op plekken waar veel dieren bij elkaar verblijven, veel dieren worden verplaatst en waar veel antibiotica worden gebruikt, kunnen resistente bacteriën ontstaan en zich makkelijk verspreiden. Aan de andere kant neemt het antibioticagebruik in de veehouderij ondanks de schaalvergroting- de laatste jaren sterk af. In tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan Buitengebied bieden de bestemmingsplannen 2013 géén uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden voor de veehouderij (en andere agrarische bedrijven) meer. Zo wordt de blootstelling van omwonenden aan geur, fijn stof en mogelijk aangehechte micro-organismen beperkt. Conclusies en aanbevelingen De uitkomsten van deze GES laten zien dat in zowel de huidige situatie als bij een maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 geen grote gezondheidskundige knelpunten (te verwachten) zijn in het overgrote deel van Landerd. Wel constateren we enkele lokale knelpunten voor wat betreft het aspect geur. De GGD juicht toe dat de gemeente inmiddels heeft besloten te starten met de herziening van de geurverordening en aansluitend een aanhoudingsbesluit heeft genomen. De GGD adviseert daarbij te onderzoeken of het mogelijk is met andere geurnormen de huidige geurknelpunten op te lossen. Mocht de nieuwe geurverordening geen oplossing bieden, dan adviseert de GGD naar een oplossing te zoeken in samenspraak met veroorzakers en omwonenden. Aanbevelingen Om toekomstige knelpunten en overbelaste situaties te voorkomen doet de GGD op basis van deze GES enkele aanbevelingen vanuit het oogpunt van gezondheid. Deze adviezen zijn in onderstaande tabel opgenomen met de stappen die de gemeente ten aanzien van die aanbevelingen reeds heeft gezet danwel nog kan zetten. 7

Aanbeveling GGD De GGD onderschrijft het belang om gezondheid mee te laten wegen bij agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Aanknopingspunten zijn (1) de Wet ruimtelijke ordening, waarin is bepaalt dat bij een ontwikkeling sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening, (2) diverse milieuwetgeving op basis waarvan nadere milieueisen gesteld kunnen worden, (3) de Wet publieke gezondheid waarin is bepaald dat gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen bewaakt moeten worden en dat maatregelen geformuleerd kunnen worden ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. De gezondheidsraad concludeert dat één landelijke veilige minimumafstand tussen veehouderijen en woningen niet op wetenschappelijke gronden is vast te stellen. Omwonenden zijn echter vaak ongerust, en dat verdient serieuze aandacht. Daarom zouden gemeenten samen met de GGD en belanghebbenden lokaal beleid moeten ontwikkelen waarin voorgeschreven maatregelen kunnen worden gekoppeld aan bijvoorbeeld bepaalde afstanden. Middels een maatschappelijke dialoog en lokaal maatwerk kunnen deze worden vastgesteld. De GGD adviseert om bij nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven dan wel ontwikkeling van woonwijken een afstand van 250 meter in acht te houden, om zo overbelaste situaties en problemen tussen bedrijven en omwonenden te voorkomen. Actie gemeente Landerd De gemeente Landerd heeft via het ruimtelijke spoor diverse instrumenten (bestemmingsplannen en beleidsnotities) vastgesteld waarmee de afweging op het gebied van gezondheid bij ruimtelijke ontwikkelingen is geborgd. Inmiddels is de gemeente ook gestart met de werkzaamheden voor een nieuwe geurverordening. De mogelijkheden die de Wet publieke gezondheid en recente jurisprudentie bieden, zijn nog niet volledig benut. Samen met de GGD onderzoekt de gemeente deze mogelijkheden. De gemeente Landerd heeft het Kwaliteitskader buitengebied ( Duurzame locaties veehouderij en Kwaliteitsverbetering ) vastgesteld. Landerd hanteert hierin geen afstanden, maar heeft bepaald dat bij elke ontwikkeling bij een veehouderij sprake moet zijn van een duurzame locatie (nu nog alleen bij ontwikkelingen die niet passen binnen de bestemmingsplannen 2013, na inwerkingtreding van de Verordening ruimte 2014 bij alle ontwikkelingen). Dit betekent dat de ontwikkeling moet voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij en gepaard moet gaan met een individueel gezondheidsonderzoek. In de genoemde gemeentelijke beleidsnotitie Duurzame locaties veehouderij en de bestemmingsplannen 2013 heeft Landerd reeds vastgelegd dat er nergens (met uitzondering van één verplaatsing naar de Graspeel) in de gemeente nieuwvestiging van of omschakeling naar intensieve veehouderij plaats mag vinden. 8

Aanbeveling GGD De GGD adviseert om bij uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen een bestaand bouwvlak of de vergroting van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij - op minder dan 250 meter van een woning - alleen toe te staan wanneer deze niet leidt tot milieuhygiënische belemmeringen en wanneer deze voor de gezondheid van omwonenden aanvaardbaar is. De GGD adviseert de gemeente in beleid danwel bestemmingsplannen bindende voorwaarden op te nemen voor het treffen van zogenaamde bronmaatregelen. Om zo de blootstelling aan fijn stof en geur op leefniveau zo veel mogelijk te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn het goed afdekken van geurende materialen, het voorkomen van diffuse emissies en het aanpassen van de locatie en hoogte van de uitstroomopening van emissiepunten. Vanuit infectieziektepreventie adviseert de GGD de volgende risicoverhogende bedrijfsvoeringen/-systemen te mijden: Huisvesting van pluimvee en varkens op één bedrijfslocatie of op twee direct aangrenzende bedrijfslocaties; Buitenhuisvesting en huisvesting in open stallen; Niet gesloten bedrijven: bij gesloten bedrijven is er minder kans op insleep van zoönosen, omdat er geen dieren van andere bedrijven worden aangevoerd. Actie gemeente Landerd In de genoemde gemeentelijke beleidsnotitie Duurzame locaties veehouderij is vastgelegd dat een dergelijke ontwikkeling (nu nog alleen bij ontwikkelingen die niet passen binnen de bestemmingsplannen 2013, na inwerkingtreding van de Verordening ruimte 2014 bij alle ontwikkelingen) alleen is toegestaan op een duurzame locatie. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied inclusief aspecten van volksgezondheid (getoetst op basis van een individueel gezondheidsonderzoek), zijn hierbij sturend voor de groei van agrarische activiteiten. De gemeente Landerd onderstreept het belang van bronmaatregelen. Zij geeft daarbij wel aan niet te kiezen voor het verhogen van het emissiepunt. Dit vermindert immers de uitstoot niet, maar deze wordt over een groter gebied verspreid. De gemeente streeft liever naar maatregelen waarmee de daadwerkelijke uitstoot wordt verlaagd. Dit kan bijvoorbeeld door het opnemen van strengere geurnormen in de nieuwe geurverordening. Het wel of niet toestaan van specifieke diersoorten (en combinaties daarvan) of specifieke bedrijfsvoeringen is moeilijk in bestemmingsplanregels te vervatten. Bij concrete aanvragen, waarbij sprake is van de genoemde ontwikkelingen, kan de gemeente bij twijfel over de gezondheidskundige effecten op grond de Wet publieke gezondheid aanvullend gezondheidsonderzoek eisen, nadere voorwaarden stellen of wellicht een vergunning gemotiveerd weigeren. De GGD kan daarbij een advies op maat geven. 9

Aanbeveling GGD De GGD adviseert om verbredingsactiviteiten, zoals zorgboerderijen en agrarische kinderopvang, alleen toe te staan als voldoende hygiënemaatregelen worden toegepast en de lokale situatie dit toelaat. De GGD adviseert om bij het toestaan van mestbe-/verwerking ook gezondheid als apart beoordelingscriterium mee te nemen. De GGD benadrukt het belang van een goede bedrijfshygiëne, communicatie, maatschappelijke acceptatie, landschappelijke inpassing en nieuwe natuur bij ontwikkelingen in het buitengebied. Indien de agrarische activiteit fruitteelt direct grenst aan gevoelige bestemmingen, adviseert de GGD een spuitvrije zone van minimaal 20 tot maximaal 50 m. Actie gemeente Landerd De GGD kan bij een concrete aanvraag een advies op maat geven. In een concreet geval heeft de GGD op verzoek van de gemeente reeds een advies op maat gegeven. Middels het inmiddels vastgestelde Kwaliteitskader buitengebied ( Duurzame locaties veehouderij en Kwaliteitsverbetering ) geeft de gemeente Landerd invulling aan deze aspecten. Een veehouderij die ontwikkelt moet voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij en elke ontwikkeling in het buitengebied moet gepaard gaan met één of meerdere landschappelijke of maatschappelijke kwaliteitsverbeterende maatregelen. Landerd heeft in de bestemmingsplannen 2013 een spuitvrije zone van 50 meter rond gevoelige objecten opgenomen, hetgeen door de GGD wordt toegejuicht. 10

Inhoudsopgave Samenvatting...5 Inhoudsopgave...11 Definities...13 1. Inleiding...15 1.1 Beschrijving gebied...15 1.2 Bestemmingsplanvarianten...15 1.3 Doelstelling...16 1.4 Totstandkoming rapport...17 1.5 Leeswijzer...18 2. Resultaten...19 2.1 Fijn stof concentratie ten gevolge van agrarische bedrijven...19 2.2 Geurhinder ten gevolge van agrarische bedrijven...22 2.3 Aanvullende kwalitatieve evaluatie rondom veehouderij...27 2.4 Module verkeer en luchtkwaliteit...31 2.5 Belevingsmonitor...35 3. Conclusies en aanbevelingen...37 3.1 Effecten gezondheid...37 3.2 Aanvullende aanbevelingen...38 3.3 Communicatie rondom GES...43 3.4 Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen...43 4. Literatuur...45 Bijlage 1: Module agrarische bedrijven & geur aangepast voor toepassing in concentratiegebieden...47 Bijlage 2 Toelichting meest voorkomende zoönose in Nederland...49 Bijlage 3: Advies Gezondheidsraad & Reactie GGD Nederland...53 Bijlage 4: Grotere kaarten GES-modules...55 11

12 Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd

Definities In dit rapport worden een aantal begrippen veelvuldig gehanteerd. Hieronder wordt een korte toelichting op deze begrippen gegeven. GES GES-score Gezondheidseffectscreening 2 ; instrument waarmee inzicht verkregen wordt in milieufactoren die invloed kunnen hebben op de gezondheid van bewoners. Het geeft een beeld van gezondheidskundige knelpunten. De GES methodiek geeft per milieufactor een gezondheidskundige maat (GES-score) voor de mate van belasting. GES-scores zijn gebaseerd op algemene kennis over blootstelling aan een milieufactor en het optreden van gezondheidseffecten daarbij. De GES-score varieert tussen 0 en 8. Hoe hoger de score, des te slechter is de milieugezondheidskwaliteit. Een score 6 wordt in principe toegekend aan blootstellingen gelijk aan het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) dat vastgesteld is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM). Voor blootstelling aan geluid en geur zijn geen formele MTR-niveaus vastgesteld. In de GES-methodiek is voor geluid en geur een hinderniveau vastgesteld, waaraan een GES-score van 6 wordt toegekend. Dit MTR-niveau voor geur en geluid is hierdoor een minder hard gegeven, dan die voor stoffen en externe veiligheid. Voor luchtkwaliteit komt de GES-score overeen met de normen uit het Besluit Luchtkwaliteit. De gezondheidskundige grenswaarden liggen echter lager. Door verschillen in gezondheidseffecten (zoals hinder, vervroegde sterfte of luchtwegklachten) is het niet mogelijk om de gezondheidsrisico s van de verschillende milieufactoren in absolute zin met elkaar te vergelijken. Met de gehanteerde scoringssystematiek is beoogd om vergelijking van de verschillende milieufactoren mogelijk te maken. Blootstelling-responsrelatie Of een milieufactor invloed heeft op de gezondheid van de mens hangt onder andere af van de mate waarin mensen worden blootgesteld aan de milieufactor. De relatie tussen de hoogte van de blootstelling en het effect op de gezondheid van de mens wordt de blootstellingresponsrelatie genoemd. Geurhinder Geur kan verschillende effecten oproepen bij de mens, zoals (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten en stressgerelateerde gezondheidsklachten (hoofdpijn, vermoeidheid). Het optreden van geurhinder is afhankelijk van de geurbelasting (hoe sterk is de geur, wat voor type geur, continue achtergrondgeur of pieken van geur). Daarnaast bepalen individuele factoren de mate waarin de waarnemer de geur als hinderlijk ervaart 3. De GES-systematiek voor geur gaat uit van 25% geurgehinderden als afkappunt voor een GES-score van 6; een grenswaarde waarboven de milieugezondheidskwaliteit 2 Fast, Van den Hazel & Van de Weerdt, 2012. Handboek gezondheidseffectscreening stad & milieu - Gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming. GGD Nederland, Utrecht. http://www.ggdkennisnet.nl/thema/ges/publicaties/publicatie/5888 3 Monique Smeets & Tilly Fast, 2006. Dosis effect relatie geur, effecten van geur. Document: IP-DER-06-40. OpdenKamp Adviesgroep BV. Den Haag. 13

onvoldoende is. Bij agrarische activiteiten wordt de geurbelasting berekend met behulp van modellen. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de variaties in temperatuur en windrichting per uur op jaarbasis. Zoals beschreven in Bijlage 6 en 7 van toelichting bij de Wgv, is de voorgrondbelasting maatgevend voor de geurhindersituatie indien de waarde hiervan tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Omdat niet op voorhand bepaald kan worden of de voorgrond- of achtergrondbelasting maatgevend zal zijn voor de geurhindersituatie, is in de GES Landerd generiek uitgegaan van de blootstelling-responsrelatie voor voorgrondbelasting. Dit kan in de praktijk voor een overschatting zorgen van het aantal gehinderden. Luchtkwaliteit Bij luchtverontreiniging wordt in dit rapport met name fijn stof (PM 10 ) beschouwd. Fijn stof (PM 10 ) is een verzamelnaam voor deeltjes in de lucht kleiner dan 10 micrometer die zowel in grootte als chemische samenstelling sterk kunnen verschillen. Hoe schadelijk fijn stof is voor de gezondheid, hangt af van de samenstelling en de grootteverdeling van de deeltjescocktail. De precieze samenstelling van het fijn stof is sterk afhankelijk van de oorsprong (verkeer, veehouderij, zeezout), tijd, plaats en seizoen. Onderzoek wijst erop dat de samenstelling van PM 10 -fijn stof in landelijke gebieden verschilt van fijn stof in stedelijk gebied, waar industriële activiteiten en verkeer de belangrijkste bijdragers aan de gemeten niveaus vormen. Het fijn stof uit de landbouw behoort vooral tot de grove fijn stof fractie (PM2,5-10) en in mindere mate tot de fractie <PM2,5 in de vorm van (bio)aerosol. De emissies van fijn stof afkomstig van agrarische bedrijven en verkeer worden beide getoetst aan de hand van de bestaande grenswaarden voor PM 10. Daarnaast wordt bij de beoordeling van de luchtkwaliteit in relatie tot verkeer de concentratie NO 2 beoordeeld. Bij de interpretatie van de GES-scores moeten ook de achtergrondgehaltes beschouwd worden. Zo komt de achtergrondconcentratie voor de luchtverontreinigende stoffen NO 2 en PM 10 in een groot deel van Nederland overeen met een GES-score van 4. Gevoelige objecten Endotoxine (bio)aerosol Zoönose Antibioticaresistentie Voor luchtkwaliteit zijn dit in principe alleen woningen, inclusief agrarische bedrijfswoningen. Voor geur zijn dat objecten waar mensen verblijven, dus ook kantoorpanden en bedrijven. Deeltjes van de celwand van gram-negatieve bacteriën die bij inademing tot een afweerreactie kunnen leiden. (Biologische) zwevende deeltjes die in lucht te vinden zijn. Infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren op mensen. Ongevoeligheid van micro-organismen en virussen voor werking van antibiotica. 14

1. Inleiding De gemeente Landerd heeft aan Bureau Gezondheid, Milieu & Veiligheid GGD en in Brabant/Zeeland (Bureau GMV) de opdracht gegeven om in samenwerking met de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN, voorheen RMB) de mogelijke gevolgen van deze vastgestelde bestemmingsplannen voor de volksgezondheid in beeld te brengen. Zodat de gemeente, indien daartoe aanleiding bestaat, aanvullende maatregelen kan nemen hetzij hier bij een volgende herziening van de bestemmingsplannen rekening mee kan houden hetzij dit kan betrekken bij de afweging van initiatieven. De mogelijke gevolgen voor volksgezondheid zijn geïnventariseerd en integraal in beeld gebracht met behulp van het instrument Gezondheidseffectscreening stad & milieu 2012 (GES) voor de huidige situatie en bij maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013. 1.1 Beschrijving gebied De gemeente Landerd is gelegen in het noordoosten van de provincie Noord-Brabant. De gemeente, die ontstaan is na een gemeentelijke herindeling per 1 januari 1994, bestaat uit drie kernen Zeeland, Schaijk en Reek. De gemeente telt 15.223 inwoners (2013, bron: CBS). Landerd heeft een oppervlak van 7.068 hectare. Een gedeelte van de gemeente is gelegen in het natuurgebied De Maashorst. Dit is het grootse aaneengesloten natuurgebied van Noord-Brabant. In het buitengebied vinden vooral agrarische activiteiten plaats, naast recreatieve, natuur- en woonfuncties. 1.2 Bestemmingsplanvarianten De gemeente Landerd heeft recent de bestemmingsplannen Buitengebied en Graspeel vastgesteld (hierna bestemmingsplannen 2013). Daarmee beschikt de gemeente Landerd over een adequaat en actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied. Beide bestemmingsplannen vervangen diverse verouderde bestemmingsplannen, partiële herzieningen, wijzigingsplannen, vrijstellingen en projectbesluiten. De plannen hebben een overwegend conserverend karakter; enkel het reeds bestemde, bestaande en vergunde gebruik is doorvertaald. In tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan biedt het nieuwe planologische kader géén uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden voor de veehouderij (en andere agrarische bedrijven) meer. In de Graspeel worden nog twee ontwikkelingen (uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij tot 1,5 ha en een nieuwvestiging van een intensieve veehouderij van 3 ha) mogelijk gemaakt om de verplaatsingen van twee intensieve veehouderijen van elders uit de gemeente (nabij de kommen van Zeeland en Schaijk) te faciliteren. In de bestemmingsplannen 2013 wordt getracht het woon- en leefklimaat zo optimaal mogelijk te houden. Voor een uitgebreidere beschrijving verwijzen we naar de plan-mer van beide vastgestelde bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen 2013 en het eveneens vastgestelde Kwaliteitskader buitengebied ( Duurzame locaties veehouderij en Kwaliteitsverbetering ) passen in de lijn die geschetst wordt in het adviesrapport van de Gezondheidsraad 4 en het 15

kabinetsstandpunt 5. In Bijlage 3 wordt een toelichting op het Rapport van de Gezondheidsraad en de reactie vanuit GGD Nederland hierop. 1.3 Doelstelling De GES heeft tot doel de gezondheidsrisico s van de bestemmingsplannen 2013 te inventariseren en de gezondheidskundige kansen en knelpunten op een heldere wijze weer te geven, zodat de potentiële gevolgen een volwaardige rol kunnen krijgen in de verdere besluitvorming. Met de gemeente is afgesproken dat twee situaties worden beoordeeld: 1) Huidige situatie: Het betreft hier de huidige situatie, inclusief de beperkingen als gevolg van wetgeving zoals die momenteel geïmplementeerd wordt. Hierbij is onder meer rekening gehouden met dierenwelzijnswetgeving, Besluit huisvesting en de bijbehorende bedrijfsontwikkelingsplannen. 2) De maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013*: In deze variant is de maximale opvulling van de agrarische bouwvlakken uit de in 2013 vastgestelde bestemmingsplannen onderzocht 6. Daarmee wordt de mogelijkheid gegeven aan de gemeente om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met het effect van milieufactoren op gezondheid. De gemeente kan op deze manier ook in de communicatie naar bewoners laten zien op welke wijze zij bij ontwikkelingen rekening houdt met de invloed op de bestaande milieugezondheidskwaliteit. * De maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013 In de recent vastgestelde bestemmingsplannen Buitengebied en Graspeel zijn voor de agrarische bedrijven bouwvlakken opgenomen. Vaak hebben deze bouwvlakken dezelfde vorm en grootte gekregen als in het voorheen geldende bestemmingsplan. Enkel de locaties waar in het verleden een planologische procedure is gevolgd en/of een ontwikkeling is vergund hebben een bouwvlak met andere vorm of grootte gekregen. De genoemde bestemmingsplannen bieden géén uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden voor de veehouderij (en andere agrarische bedrijven) meer. Wel zijn er locaties waar het bouwvlak nog niet helemaal vol is. In deze GES is naast de huidige situatie een situatie beoordeeld waar volledig gebruik is gemaakt van deze zogenaamde latente ruimte in de bouwvlakken. Naar alle waarschijnlijkheid treedt de provinciale Verordening ruimte 2014 per 1 maart 2014 in werking. Deze verordening gaat rechtstreeks werkende regels bevatten waarmee de toegestane bebouwing bij veehouderijen in beginsel tot op de muur zal worden begrensd. Met andere woorden, de onbebouwde ruimte in de bouwvlakken uit de bestemmingsplannen zal komen te vervallen. De nu berekende maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013 is dan niet meer aan de orde. Bij elke toekomstige ontwikkeling bij een veehouderij zal in de nieuwe situatie een nadere afweging gemaakt moeten worden. Inzicht in de gezondheidskundige knelpunten in de huidige situatie is dan ook veel relevanter. 4 Gezondheidsraad. Gezondheidsrisico's rond veehouderijen. Den Haag: Gezondheidsraad, 2012; publicatienr. 2012/27.ISBN 978-90-5549-939-7. Te raadplegen via http://www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/preventie/gezondheidsrisico-s-rond-veehouderijen 5 Kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte. Kamerstuk 14-06-2013. Te raadplegen via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/06/14/kabinetsstandpunt-inzake-omvang-intensieve-veehouderij-enschaalgrootte.html 6 Zoals beschreven in het tekstkader in paragraaf 1.3 van dit document is de maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 na inwerkingtreding van de provinciale Verordening ruimte 2014 niet meer aan de orde. 16

1.4 Totstandkoming rapport Bij de totstandkoming van deze GES is gebruik gemaakt van de gegevens over agrarische bedrijven die zijn gegenereerd bij de plan-mer van beide bestemmingsplannen. Er zijn geen aanvullende berekeningen uitgevoerd. De gegevens zijn grafisch op kaart gezet door de ODBN. Bureau GMV is verantwoordelijk geweest voor de milieugezondheidkundige beoordeling. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de GESmethodiek welke beschreven is in het Handboek gezondheidseffectscreening stad & milieu, een uitgave van GGD Nederland 7. Bij het uitvoeren van een GES gelden de volgende aandachtspunten: De GES is een screeningsinstrument. Er is geen uitputtend onderzoek gedaan. Milieufactoren die relevant zijn en waarvan voldoende gegevens bekend zijn, zijn in de screening verwerkt. Op basis van de milieugegevens en de omvang van de blootgestelde populatie is de invloed van bronnen op gezondheid beoordeeld. Er zijn geen concrete schattingen gedaan over bijvoorbeeld hoeveel mensen vroegtijdig sterven als gevolg van fijn stof (GGD Nederland, 2010). De GES beoordeelt alleen de gezondheidskundige situatie wat betreft potentiële gezondheidsrisico s. Een GES doet geen uitspraken over bijvoorbeeld gezondheidsbevorderende factoren in een leefomgeving. De GES-contouren zijn gebaseerd op modelberekeningen waar per definitie onzekerheden in zitten. In de vertaling naar GES-scores zijn wetenschappelijk verantwoorde aannames gedaan, welke toegelicht zijn in het Handboek gezondheidseffectscreening stad & milieu van GGD Nederland. Bij de berekeningen voor luchtkwaliteit en geur zijn het aantal gevoelige bestemmingen weergegeven. Gevoelige bestemmingen voor geur en luchtkwaliteit zijn niet dezelfde. Voor luchtkwaliteit zijn dat alleen verblijfsgebouwen waar 24 uur per dag mensen verblijven (lees: woningen). Voor geur zijn dat objecten waar mensen verblijven, dus ook kantoorpanden en bedrijven. Dit verschil in benadering vindt zijn oorsprong in de verschillen in wetgeving over luchtkwaliteit en geur. Bij de berekening van het aantal belaste personen wordt uitgegaan van 2,6 aanwezige personen per verblijfsgebouw (woning/bedrijfspand). Dit is het gemiddelde aantal personen per huishouden in Landerd. Hierdoor kan er verschil ontstaan tussen het berekende aantal personen in de gemeente en het daadwerkelijke aantal inwoners. De volgende GES-modules zijn in de GES voor Landerd uitgewerkt: 1) Module (agrarische) bedrijven en luchtverontreiniging (fijn stof) 2) Module Agrarische bedrijven & Geur 8 3) Module Wegverkeer en luchtverontreiniging (fijn stof en NO 2 ) 7 Fast, Van den Hazel & Van de Weerdt, 2012. Handboek gezondheidseffectscreening stad & milieu - Gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming. GGD Nederland, Utrecht. http://www.ggdkennisnet.nl/thema/ges/publicaties/publicatie/5888 8 Voor de module Agrarische bedrijven & Geur in deze GES een vertaalslag gemaakt. Het optreden van geurhinder is namelijk afhankelijk van de waarnemer van de geur. Zo blijkt dat geurhinder anders wordt ervaren in de zogenaamde concentratiegebieden dan in niet-concentratiegebieden (Bijlage I van de Meststoffenwet). Omdat Landerd in zogenaamd concentratiegebied ligt, is deze vertaalslag noodzakelijk. Een en ander is toegelicht in Bijlage 1. 17

Naast fijn stof en geur behandelt de GES-methodiek andere milieuaspecten (waaronder hoogspanningslijnen, externe veiligheid, luchtverontreiniging, geluid door bedrijven). Deze factoren worden door de bestemmingsplannen 2013 niet of nauwelijks beïnvloed en zijn daarom in deze GES niet opgenomen en uitgewerkt. 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de resultaten gepresenteerd. In hoofdstuk 3 volgen de conclusies en aanbevelingen. Bijlage 1 beschrijft de vertaalslag van het aspect geurhinder in de GES-methodiek voor toepassing in concentratiegebieden. Een toelichting op de meest voorkomende zoönose in Nederland staat beschreven in Bijlage 2. Een toelichting op het rapport van de Gezondheidsraad is toegevoegd in Bijlage 3. Tot slot zijn in Bijlage 4 de GES-kaarten op A3-formaat ingevoegd. 18

2. Resultaten In dit hoofdstuk worden de beoordeelde milieufactoren besproken. Per factor wordt eerst een algemene toelichting gegeven, waarna de resultaten voor Landerd voor de huidige situatie en bij maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 9 worden weergegeven. 2.1 Fijn stof concentratie ten gevolge van agrarische bedrijven Fijn stof en gezondheid: algemeen Fijn stof of particular matter (PM 10 ) is een verzamelnaam voor deeltjes in de lucht kleiner dan 10 micrometer die zowel in grootte als chemische samenstelling sterk kunnen verschillen. De precieze samenstelling van het fijn stof is sterk afhankelijk van tijd, plaats en seizoen. Gezondheidseffecten door blootstelling aan fijn stof zijn voornamelijk bestudeerd in stedelijke omgevingen. Daar zijn verhoogde risico s op astma, hart- en vaatziekten, longkanker en vervroegde sterfte geassocieerd met fijn stof afkomstig van verkeer en industriële verbrandingsprocessen. De grootte van de deeltjes bepaalt waar ze in de longen terecht kunnen komen. Hoe kleiner de stofdeeltjes zijn, hoe dieper zij kunnen doordringen in de longen en hoe schadelijker zij kunnen zijn. Er zijn steeds meer aanwijzingen uit de wetenschap dat vooral de ultrafijne stofdeeltjes (UFP) met een diameter kleiner 0,1 micrometer voor schadelijke effecten zorgen. Uit onderzoek blijkt dat de fijn stof norm voor PM 10 slechts beperkt beschermend is voor de effecten van de fijne en ultrafijne fracties. De Wereldgezondheidsorganisatie WHO stelt zelfs dat er weinig aanwijzingen zijn voor een veilige waarde waarbij geen gezondheidseffecten te verwachten zijn. Vanaf 1 januari 2015 wordt daarom getoetst op de fijnere fracties fijn stof. Vooralsnog wordt de luchtkwaliteit in de GES getoetst aan de nationale wetgeving voor PM 10. Fijn stof uit intensieve veehouderij Onderzoek wijst erop dat de samenstelling van PM 10 -fijn stof in landelijke gebieden verschilt van fijn stof in stedelijk gebied, waar industriële activiteiten en verkeer de belangrijkste bijdragers aan de gemeten niveaus vormen. Een belangrijk verschil tussen het fijn stof dat afkomstig is van het verkeer en dat van de landbouw is de samenstelling en de grootteverdeling van de deeltjescocktail. Fijn stof uit verkeer bevat vooral ultrafijne deeltjes (vooral ultra fijn stof, PM 0,1 - PM 1,0 ) waaronder roet en is met allerlei chemische stoffen beladen. Het fijn stof uit de landbouw behoort vooral tot de grove fijn stof fractie (PM 2,5 -PM 10 ) en in mindere mate tot de fractie <PM 2,5 in de vorm van (bio)aerosolen. De verhouding PM 2,5 / PM 10 van emissies van veehouderijbedrijven is dan ook veel lager, rond de 30%. Normaal is deze verhouding in de buitenlucht ca. 60 70%, waarbij dit voornamelijk bepaald wordt door de bijdrage van verkeer. Dit heeft een belangrijke consequentie. Deze gedeeltelijk andere samenstelling van fijn stof in landelijk gebied suggereert, dat de uitkomsten van de onderzoeken naar fijn stof in stedelijke gebieden en bijbehorende gezondheidsrisico s, niet zonder meer toe te passen zijn op het landelijk gebied. Ook de Gezondheidsraad concludeert dat het onduidelijk is hoe de bevindingen voor een stedelijke omgeving zich laten vertalen naar rurale situaties. De grovere fractie stofdeeltjes uit stallen dringt weliswaar minder diep door in de longen, maar aan dit fijn stof zitten wel biologische componenten gebonden. Waarschijnlijk dat de blootstelling-effectrelaties een zekere gelijkenis vertonen met die voor stedelijk stof. Maar verschillen zijn ook aannemelijk, gezien de hogere concentraties van endotoxinen en micro-organismen in ruraal stof. Het is dus nog niet duidelijk of de norm voor PM 10 9 Zoals beschreven in het tekstkader in paragraaf 1.3 is de maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 na inwerkingtreding van de provinciale Verordening ruimte 2014 niet meer aan de orde. 19

ook voldoende beschermt tegen de risico s van biologische componenten, zie ook de kwalitatieve beoordeling onder het kopje Biologische agentia zoals endotoxinen. In de praktijk worden de emissies van fijn stof van veehouderijbedrijven getoetst aan de hand van de bestaande grenswaarden voor PM 10, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met het wezenlijke verschil in samenstelling. Gezien dit essentiële verschil is het de vraag of het op dit moment wel mogelijk is een onderbouwde en afgewogen gezondheidskundige beoordeling te geven over de fijn stof emissies van veehouderijbedrijven en of het wel terecht is hiervoor de GESscores te gebruiken, zoals die zijn afgeleid voor PM 10 en PM 2,5 en waarbij van een vaste verhouding PM 2,5 / PM 10 wordt uitgegaan. Vooralsnog wordt de luchtkwaliteit rondom agrarische bedrijven echter nog getoetst aan de nationale wetgeving voor PM 10. Ook in de GES wordt daarom uitgegaan van de concentraties PM 10. Beoordelingsmethodiek GES: In Tabel 1 is de relatie tussen het jaargemiddelde PM 10, de GES-score en de kwalitatieve beoordeling daarbij weergegeven. Tabel 1 relatie GES-score-jaargemiddelde concentratie PM10 GES-Score Kwaliteit Kleur Jaargemiddelde PM 10 (µg/m 3 ) 0 Zeer goed Groenblauw 1 Goed Groen 2 Redelijk Groengeel < 4 3 Vrij matig Geel 4 19 4 a 20 24 Matig Lichtoranje 4 b 25 29 5 Zeer matig Donkeroranje 30 34 6 Onvoldoende Rood 35 39 7 Ruim onvoldoende Roodpaars 40 49 8 Zeer onvoldoende Paars 50 In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is beschreven dat de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM 10 ) voor zeezout gecorrigeerd mag worden. Toxicologisch onderzoek wijst in de richting dat zeezout, sulfaat en nitraat van minder belang zijn voor de directe gezondheidseffecten van fijn stof. De zeezoutaftrek', opgesteld door het ministerie van I&M (voorheen VROM), houdt in dat het deel van het fijn stof dat zich van nature in de lucht bevindt (zeezout) afgetrokken mag worden van de jaargemiddelde concentratie. Dit omdat verondersteld wordt, dat zeezout onschadelijk is voor de gezondheid (VROM). Gezondheidskundig gezien bestaat er discussie over deze aftrek; de norm voor fijn stof is namelijk vastgesteld op het gehele mengsel fijn stof, inclusief zeezout. Nu het wettelijk gezien toegestaan is het zeezout, dat waarschijnlijk voor de gezondheid niet schadelijk is, af te trekken, kan dit gedeelte van het fijn stof opgevuld worden met schadelijke andere stoffen uit het fijn stof mengsel. In de GES wordt daarom deze zeezoutcorrectie niet toegepast. Resultaten agrarische bedrijven en luchtverontreiniging Landerd Huidige situatie 20

De huidige situatie is gebaseerd op het vergunde aantal dieren met een algemene correctie voor het feit dat de werkelijk aanwezige dieraantallen voor enkele diercategorieën aanmerkelijk lager liggen dan vergund. Dit betekent dat de werkelijke emissies lager liggen dan de vergunde emissies. De GES-scores in de huidige situatie zijn weergegeven in Figuur 1. Figuur 1 Agrarische bedrijven en fijn stof, huidige situatie Maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 De situatie voor fijn stof is ook in beeld gebracht voor 2022 waarbij is uitgegaan van de opvulling van bestaande bouwvlakken zoals maximaal toegelaten is binnen de nieuwe bestemmingsplannen. De GES-scores zijn weergegeven in Figuur 2. Figuur 2 Agrarische bedrijven en fijn stof, maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 (situatie 2022) 21

Vergelijking beide situaties In onderstaande tabel is per variant aangegeven hoeveel gevoelige objecten (woningen) en hoeveel personen binnen de gemeente Landerd in een bepaalde GES-score vallen. Tabel 2 Vergelijking van aantal gevoelige locaties en aantal personen per GES-score luchtkwaliteit (fijn stof) door agrarische bedrijven in de verschillende scenario s GES-score Huidige situatie Maximale invulling bestemmingsplannen 2013 (situatie 2022) Aantal gevoelige bestemmingen Aantal personen Aantal gevoelige bestemmingen Aantal personen 2 0 0 0 0 3 3764 9786 1706 4435 4 1888 4909 3946 10260 5 0 0 0 0 6 0 0 0 0 7 0 0 0 0 8 0 0 0 0 Totaal 5652 14695 5652 14695 Kortom: In de huidige situatie woont circa 67% van de inwoners van Landerd in een gebied waarvan de milieugezondheidskwaliteit voor wat fijn stof betreft wordt beoordeeld met een GES-score 3. De overige 33% van de inwoners woont in een gebied dat een beoordeling met een GES-score 4 (20-29 ug/m 3 ) krijgt. Bij de maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013 woont 30% van de inwoners van Landerd in een gebied waarvan de milieugezondheidskwaliteit voor wat fijn stof betreft wordt beoordeeld met een GES-score 3. 70% van de inwoners woont in een gebied dat een beoordeling krijgt met een GES-score 4. 2.2 Geurhinder ten gevolge van agrarische bedrijven Relatie geur en gezondheid (naar Smeets & Fast, 2006 10 ), algemeen Geur kan verschillende effecten oproepen bij de mens, die als nadelig voor de gezondheid worden beschouwd. Bij de relatie tussen geur en gezondheid zijn vele biologische, psychologische en sociale factoren betrokken. Onderstaand model beschrijft de relatie tussen de geurbelasting en gezondheidseffecten. 10 Monique Smeets & Tilly Fast, 2006. Dosis effect relatie geur, effecten van geur. Document: IP-DER-06-40. OpdenKamp Adviesgroep BV. Den Haag. 22

Model voor de relatie tussen geurbelasting en gezondheidseffecten In dit model leidt de geurbelasting tot een waarneming bij omwonenden. De waarneming verloopt via de receptoren in het reukepitheel. Volgend op de stimulatie van de receptoren ontstaat waarneming van frequentie, intensiteit, hedonische waarde en kwaliteit (bijvoorbeeld oplosmiddelachtig ) van de geur. In deze waarneming kunnen zich individuele verschillen voordoen, die samenhangen met demografische (geslacht, leeftijd), sociaal-economische en persoonsgebonden factoren. De pijl vanuit deze factoren naar de waarneming kent één richting. Onder cognitieve factoren wordt verstaan de wijze waarop mensen informatie selecteren en verwerken. Voorbeelden zijn de houding ten opzichte van de geurbron (bijvoorbeeld angst/boosheid) en de verwachtingen over de geurbelasting in de toekomst. Bij cognitieve factoren wijzen de pijlen in twee richtingen (van en naar waarneming). Mensen, die geloven dat geur slecht is voor de gezondheid, letten meer op geuren in hun omgeving of zijn eerder gealarmeerd door onprettige geuren, zodat zij deze als intenser waarnemen. Omgekeerd, kan dit geloof ook weer beïnvloed worden door gedane waarnemingen. Door mensen wordt de waarneming van geur in twee stappen geëvalueerd. Bij de primaire evaluatie wordt ingeschat of de geur potentieel bedreigend is. Wordt de geur als onaangenaam ervaren of de situatie als potentieel bedreigend beschouwd dan leidt dit tot hinder. Dit is psychologisch van aard, er hoeven geen andere effecten te zijn. Bij de secundaire evaluatie van de waarneming van geur beoordeelt de waarnemer of hij met die potentieel bedreigende situatie goed overweg kan (coping). Blijkt uit de evaluatie dat hij hier onvoldoende mee kan omgaan, dan zal er stress worden ervaren; de hinder gaat vergezeld van stressgerelateerde lichamelijke gezondheidseffecten. Voor de demografische, sociaal-economische, persoonsgebonden en cognitieve factoren geldt, dat zij naast de waarneming ook het evaluatieproces van de waarneming kunnen beïnvloeden. De evaluatie van de geur kan ook leiden tot verstoring van gedrag of activiteiten en stress. Iemand die hinder ervaart, maar geen stress, kan niettemin verstoring van activiteiten of gedrag vertonen. De relatie tussen hinder en verstoring is wederkerig: als iemand gehinderd is kan dit leiden tot verstoring en andersom. Stress kan eveneens leiden tot verstoring. Gezondheidseffecten door geur De belangrijkste en meest voorkomende gezondheidseffecten van geur zijn hinder en verstoring van activiteiten en gedrag. Stressgerelateerde gezondheidseffecten kunnen ook optreden. Hinder Hinder is een gevoel van ongenoegen dat optreedt wanneer een milieufactor wordt waargenomen, wanneer de waarneming iemands gedrag of activiteiten negatief beïnvloedt, of wanneer door de waarneming iemand vermoedt dat deze milieufactor een negatieve invloed heeft. 23

Verstoring van activiteiten en gedrag In de literatuur worden de volgende uitingen genoemd van verstoring als gevolg van geur: - Slechte ventilatie: ramen sluiten, niet kunnen luchten - Niet graag buiten zijn: in de tuin, op het balkon, tijdens het barbecueën of tijdens het wandelen - Niet graag thuis zijn - Niet graag familie/vrienden/bezoek uitnodigen of familie/vrienden komen niet graag op bezoek - Slaap: problemen met inslapen, tussentijds wakker worden - Was niet buiten drogen - Vertrouwde of aangename geuren niet meer kunnen ruiken - Verstoort het lezen en denken en andere bezigheden in de vrije tijd - Minder diep ademhalen - Ontevreden met eigen huis - Spanning in het gezin - Indienen van klachten Andere (stressgerelateerde) gezondheidseffecten In de literatuur worden verschillende (stressgerelateerde) gezondheidsklachten ten gevolge van geur genoemd zoals slaapklachten, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, misselijkheid en luchtwegklachten. Beoordelingsmethodiek geur Bij geurbelasting van bedrijven worden industriële bedrijven en landbouwbedrijven apart besproken. In deze GES wordt de uitstoot van geur uit de dierverblijven beschouwd. In de beoordeling zijn de agrarische bedrijven in de gemeente en in een schil van 2 km rondom de gemeentegrens meegenomen. Vanuit industriële bedrijven binnen het plangebied zijn geen grote emissies te verwachten. Er zijn daarom geen GES kaarten gemaakt voor geur van industriële bedrijven. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) maakt bij de normstelling onderscheid in concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en tussen bebouwde kom en buitengebied. Dit onderscheid naar gebieden kent de GES-methode niet. De GES-scores in het Handboek GES zijn gebaseerd op het percentage (ernstig) gehinderden in niet-concentratiegebieden. In deze gebieden ligt bij gelijke geurconcentraties het percentage (ernstig) gehinderden hoger dan in concentratiegebieden. Omdat Landerd in een zogenaamd concentratiegebied ligt, is in deze GES voor de module Agrarische bedrijven & Geur een vertaalslag gemaakt naar de geurhinder zoals die ervaren wordt in concentratiegebieden (Tabel 3). Dit wordt nader toegelicht in Bijlage 1. De berekeningen van de geurbelastingen zijn uitgevoerd conform de Wet en Regeling geurhinder en veehouderij. Hiervoor is het rekenprogramma V-Stacks gebied gebruikt. Per variant is het aantal geurgevoelige objecten conform de Wgv binnen een GES-score bepaald. Opmerking: Naast geur uit stallen kan er ook geurhinder ontstaan door het uitrijden en toedienen van dierlijke mest. Voor de GES wordt geurhinder als gevolg van het uitrijden en toedienen van mest buiten beschouwing gelaten. Er zijn namelijk weinig gegevens over de optredende geuruitstoot en geurconcentraties bekend, waardoor het moeilijk gezondheidskundig te beoordelen is. 24

Tabel 3 Relatie GES-score- % geurgehinderden en geurbelasting (voorgrondbelasting concentratiegebied-veedicht) GES-scores Milieukwaliteit Beoordeling volgens Miedema (2000)* % Geurgehinderden (hinderpercentage) volgens Miedema (2000)* 1 = Goed Zeer goed < 5% < 1,5 Goed 5-10% 1,5-3,7 3 = Vrij matig Redelijk goed 10-15% 3,7-6,5 Matig 15-20% 6,5 10 4 = Matig Tamelijk slecht 20-25% 10 14 Slecht 25-30% 14 19 6 = Onvoldoende Zeer slecht 30-35% 19 25 Extreem slecht 35-40% 25 32 7 = Ruim onvoldoende >40% >32 Geurbelasting (odour units) Voorgrondbelasting Concentratiegebied - veedicht** Resultaten geur van agrarische bedrijven Landerd Huidige situatie In de huidige situatie (Figuur 3) wordt de milieugezondheidskwaliteit wat betreft geur afkomstig van veehouderijen in het grootste gedeelte van de gemeente beoordeeld als goed en vrij matig (GES-scores 1 en 3). Voor één procent van de geurgevoelige objecten wordt de milieugezondheidskwaliteit beoordeeld als matig (GES-score 4). Voor 0,5 % van de geurgevoelige objecten wordt de milieugezondheidskwaliteit beoordeeld als onvoldoende (GES-score 6). Figuur 3 Geur en Agrarische bedrijven: huidige situatie Maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 Bij maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 wordt de milieugezondheidskwaliteit wat betreft geur afkomstig van veehouderijen in het grootste gedeelte van de gemeente beoordeeld als goed en vrij matig (GES-scores 1 en 3). Voor één procent van de geurgevoelige objecten wordt de milieugezondheidskwaliteit beoordeeld als matig (GES-score 4). Voor 0,7% van de geurgevoelige 25

objecten wordt de milieugezondheidskwaliteit beoordeeld als onvoldoende (GES-score 6). De GESscores zijn weergegeven in Figuur 4. Figuur 4 Geur en Agrarische bedrijven: maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 Vergelijking beide situaties In onderstaande Tabel 4 is per scenario aangegeven hoeveel gevoelige objecten binnen de gemeente Landerd in een bepaalde GES-score vallen. Bij maximale invulling van het Bestemmingsplan treedt er enige verslechtering op in de geurbelasting. Op basis van de geurbelasting is het aantal geurgehinderde personen geschat met behulp van de hinderpercentages van Miedema (2000). Omdat de gemeente Landerd in een concentratiegebied ligt, is de relatie tussen geurbelasting en geurhinder gebruikt zoals die is afgeleid voor concentratiegebieden. In de Tabel 5 worden de resultaten weergegeven. Het aantal geurgehinderde personen neemt bij maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 toe met 10 tot 1751 geurgehinderden. Tabel 4 Vergelijking van het aantal geurgevoelige objecten per GES-scores in huidige situatie versus maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 GES-score Huidige situatie Maximale invulling bestemmingsplannen 2013 1 1060 1029 3 4755 4778 4 55 53 6 32 42 7 0 0 totaal 5902 5902 26

Tabel 5 Aantal personen en aantal geurgehinderde personen per GES-score in de huidige situatie en bij maximale opvulling bestemmingsplannen 2013 GESscore Aantal personen (2,6 personen per object) Huidige situatie Aantal geurgehinderden (zie Tabel 3) Maximale invulling bestemmingsplannen 2013 Aantal personen (2,6 personen per object) Aantal geurgehinderden (zie Tabel 3) 1 2756 138 2675 133 3 12363 1545 12423 1553 4 143 32 138 30 6 83 26 109 35 7 0 0 0 0 totaal 15345 1741 15345 1751 2.3 Aanvullende kwalitatieve evaluatie rondom veehouderij Biologische agentia zoals endotoxinen Uit onderzoek blijkt dat binnen een straal van 250 meter rondom intensieve veehouderijen een verhoging van endotoxinen wordt gemeten. Endotoxinen zijn deeltjes van de celwand van Gramnegatieve bacteriën. Vaak wordt endotoxine beschouwd als indicator van microbiële blootstelling in het algemeen, mede omdat endotoxinen relatief eenvoudig gemeten kunnen worden. Blootstelling kan leiden tot ademhalingsklachten en griepachtige verschijnselen. Er is op dit moment nog geen beoordelingskader om de effecten van endotoxinen op de gezondheid te kwantificeren, zoals bijvoorbeeld acceptabele concentraties in de buitenlucht of afstanden tot bebouwing. De Gezondheidsraad is daarom gevraagd om een beoordelingskader op te stellen over gezondheidsrisico s voor de bevolking van blootstelling aan verschillende microorganismen en endotoxinen welke afkomstig zijn uit de veehouderij 11. Voor endotoxinen bestaat een gezondheidskundige advieswaarde voor werknemers (90 EU/m 3 ), maar ontbreekt een advieswaarde voor de algemene bevolking. De Gezondheidsraad beschrijft de mogelijkheid om een standaard factor van 3 toe te passen bij extrapolatie van werknemers naar de algemene bevolking (8 uur blootstelling naar 24 uur blootstelling). Het toepassen van deze factor levert een gezondheidskundige advieswaarde van 30 EU/m 3 op. Vergelijking met de schaarse blootstellinggegevens leert dat alleen op enkele tientallen meters afstand tot sommige veehouderijbedrijven, in het bijzonder een pluimveebedrijf, de endotoxineconcentratie rond de 30 EU/m 3 lijkt te kunnen liggen. Wat meer op afstand is die concentratie, voor zover we nu weten, beduidend lager, waarbij volgens de huidige gegevens op circa 250 meter het achtergrondniveau bereikt wordt 12. Het kan zijn dat in gebieden met een hoge dichtheid aan veehouderijen de concentraties hoger liggen, maar daarover is nu niets bekend. Ook de veegerelateerde MRSAbacterie werd vaker en in hogere concentraties aangetroffen in een straal van 1.000 meter rond 11 http://www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/gezondheidsrisico-s-rond-veehouderijen 12 Heederik & IJzermans, 2010. Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. IRAS Universiteit Utrecht en NIVEL 27

veehouderijbedrijven. Hierbij nam de gemeten concentratie toe met het aantal bedrijven in dat gebied. Vanwege de beperkte kennis op dit gebied heeft de Gezondheidsraad geconcludeerd dat ze geen beoordelingskader op kan stellen over gezondheidsrisico s voor de bevolking van blootstelling aan verschillende micro-organismen en endotoxinen afkomstig uit de veehouderij. Om overbelaste situaties in de toekomst te voorkomen heeft de GGD een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze worden toegelicht in Hoofdstuk 3. Zoönosen Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Micro-organismen veroorzaken infecties en zijn te verdelen in verschillende typen: bacteriën, virussen, parasieten, prionen, schimmels en gisten. Per diersoort kunnen verschillende ziekten voorkomen die zich via de lucht, via direct contact, via voedsel of via vectoren (zoals muggen en teken) verspreiden. Het grootste risico voor omwonenden ligt bij de via de lucht overdraagbare aandoeningen en dan vooral als er sprake is van een uitbraak van een ziekte bij dieren op het bedrijf. De via de lucht overdraagbare micro-organismen kunnen zich hechten aan fijn stof. De zoönosen die via direct contact worden overgedragen zijn van belang voor de gezondheid van de veehouder en mensen die met dieren in aanraking komen. Voedseloverdraagbare ziekten worden veroorzaakt door ziektekiemen die op of in het voedsel zitten. Ze zijn veelal te voorkomen door goede controle tijdens het productieproces en door goede keukenhygiënemaatregelen te hanteren (vlees of vis goed verhitten, melk niet rauw drinken). Als laatste zijn er nog zoönosen die via vectoren zoals muggen en teken worden overgedragen. In bijlage 2 staan de meest voorkomende zoönosen in Nederland beschreven bij pluimvee, varkens, rundvee, kleine herkauwers (schapen/ geiten), nertsen en konijnen. Antibioticaresistentie Antibiotica zijn nodig bij de bestrijding van bacteriële infecties bij mens en dier. De laatste decennia is er een toename van resistentie van bacteriën, terwijl er bijna geen nieuwe antibiotica meer worden ontwikkeld die deze infecties kunnen bestrijden. Met name op plekken waar veel dieren bij elkaar verblijven, veel dieren worden verplaatst en waar veel antibiotica worden gebruikt, kunnen resistente bacteriën ontstaan en zich makkelijk verspreiden. Dit geldt overigens ook voor plaatsen waar veel (zieke) mensen verblijven en waar veel antibiotica wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen. Recent is uit onderzoek gebleken dat ook in oppervlaktewater en slib in veeteeltrijk gebied hoge percentages bacteriën voorkomen die resistent zijn tegen een of meerdere antibiotica. 13 Het antibioticagebruik in de veehouderij neemt de laatste jaren sterk af. Uit het recent uitgebrachte Nethmap/MARAN 2013 rapport blijkt dat de verkoop van antibiotica voor dieren met 56 procent afnam ten opzichte van 2007 en daarmee ook een daling van resistentieniveaus in dierlijke organismen. 14 Veegerelateerde MRSA 13 Geofox-Lexmond. Antibiotica in bodem. Dec 2009 14 Rapport Nethmap/ Maran 2013, CVI, RIVM, SDa, Universiteit Utrecht, SWAB, juni 2013 28

Veegerelateerde MRSA wordt gevonden bij varkens, kalveren, paarden en pluimvee en personen die veel in contact komen met deze dieren (agrariërs, dierenartsen, slachthuispersoneel). MRSAdragerschap is over het algemeen niet gevaarlijk; gezonde personen merken er meestal niets van. Maar patiënten met een verminderde weerstand kunnen ernstige MRSA-infecties krijgen die moeilijk te behandelen zijn. De veegerelateerde MRSA kan zich via de ventilatoren verspreiden in de omgeving tot ongeveer 150 m. Er zijn nog geen aanwijzingen dat dit leidt tot dragerschap bij omwonenden. 15 ESBL ESBL staat voor extended spectrum betalactamase producerende bacterie (ESBL). Het gaat om bacteriën die een enzym produceren dat bepaalde antibiotica (penicillines en cefalosporines) onwerkzaam kan maken. Naast de toename van ESBL-producerende bacteriën in de darmflora van de mens, zien we de afgelopen jaren ook een toename van ESBL-producerende bacteriën bij voor voedsel geproduceerde dieren, vooral bij vleeskuikens. Vleeskuikenhouders hebben een hoger risico om drager te zijn. 16 Momenteel wordt er veel onderzoek gedaan naar ESBL s. Hygiënestatus bedrijven Het risico op zoönosen voor omwonenden is het grootst als er sprake is van een uitbraak. Een goede hygiënestatus op een veehouderijbedrijf is belangrijk om verspreiding van een zoönose te voorkomen. Een bedrijf waarbij de hygiënemaatregelen correct worden gehanteerd, heeft minder insleep en uitstoot van micro-organismen die schadelijk kunnen zijn voor omwonenden. Voorbeelden van goede bedrijfshygiëne zijn de inrichting van een hygiënesluis, het gebruik van bedrijfskleding en een ontsmettingsbak. Er bestaan diverse keurmerken om de hygiënestatus van een bedrijf te borgen, een voorbeeld is het IKB-keurmerk. Het hebben van een keurmerk is de verantwoordelijkheid van de veehouder zelf, vaak stelt de afnemer van het product het kwaliteitskeurmerk verplicht. Daarnaast speelt tijdige herkenning door veehouder en dierenarts van een (via de lucht overdraagbare) zoönose een rol, zodat tijdig de juiste behandeling voor de dieren ingezet kan worden. Zij dienen dan ook huisartsen en de GGD in de regio tijdig te informeren. Het is belangrijk dat veehouders en werkenden in de sector goed op de hoogte zijn van zoönosen en het belang van hygiëne, bijvoorbeeld door scholing. Daarnaast voorkomt vaccinatie van dieren, bijvoorbeeld tegen Q-koorts of NCD (New Castle disease), verspreiding naar andere dieren en mensen. In de veehouderijsector is al ingezet op vermindering van het preventief gebruik van antibiotica 17. Dit is erg belangrijk om verdere resistentie te voorkomen. Door een goede hygiëne en een goed stalklimaat is er minder ziekte bij de dieren. Daardoor is er minder antibiotica nodig. 15 van Cleef BA, Verkade EJ, Wulf MW, Buiting AG, Voss A, Huijsdens XW, van Pelt W, Mulders MN, Kluytmans JA. Prevalence of livestock-associated MRSA in communities with high pig-densities in The Netherlands. PLoS One. 2010 Feb 25;5(2):e9385. 16 Dierikx CM, Fabri T, Groot vd JA e.a. Prevalence of extended-spectrum-beta-lactamase producing E.coli isolates on broiler farms in the Netherlands. Abstract NVMM 2010 17 http://www.maran.wur.nl/uk/ 29

Bestemmingsplan Infectieziekten kunnen onverwacht en onvoorspelbaar opduiken. Dit zijn vaak zoönosen die tot nu toe niet in een bepaalde streek voorkwamen. Er zijn verschillende oorzaken waardoor er steeds nieuwe infectieziekten optreden. Voorbeelden hiervan zijn de wereldwijde verplaatsing van mensen, dieren en dierproducten of de klimaatverandering waardoor een bepaalde vector steeds vaker voorkomt. Deze factoren zijn niet of moeilijk beheersbaar. Vanuit infectieziekten zijn er geen rekenmodellen of maximale blootstellingsnormen te geven die toepasbaar zijn bij het opstellen van bestemmingsplannen. Veel bepalender zijn de toegepaste stalsystemen en de hygiënestatus van het bedrijf. Het gaat hierbij dus om een hypothetisch scenario op basis van de huidige kennis. Ter illustratie is in Figuur 5 voor de huidige situatie de ligging van veehouderijen met een bepaald diertype in de gemeente Landerd opgenomen. Figuur 5 Overzicht van bedrijven en diertypen Bestemmingsplannen 2013 In de intensieve veehouderij wordt meer antibiotica gebruikt dan bij grondgebonden bedrijven. Dit kan antibioticaresistentie in de hand werken. De laatste jaren worden er wel stappen gezet om het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij te verlagen. Door de grote hoeveelheid dieren die over het algemeen in de intensieve veehouderij worden gehouden kan er ook snelle verspreiding van een infectieziekte optreden. Het heeft dus onze voorkeur dat bedrijven niet kunnen omschakelen van grondgebonden naar intensieve veehouderij, zoals dat door Landerd reeds in de bestemmingsplannen 2013 is geregeld. De bouwvlakgrootte is niet rechtstreeks bepalend voor het aantal dieren. Bij de aanname dat een groter bouwvlak automatisch leidt tot meer dieren, zijn enkele zaken van belang. Uit het onderzoek van het IRAS naar mogelijke effecten van intensieve veehouderij op gezondheid komen weinig aanwijzingen dat zeer grote stallen sterker met gezondheidseffecten van omwonenden zijn geassocieerd 18. Er volgt op dit punt nog vervolgonderzoek. 18 Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. D.J.J. Heederik, IRAS 30

In stallen met een grote populatie dieren kunnen micro-organismen wel langer blijven circuleren. Bij onderstaande ziekten is bekend dat bedrijfsgrootte invloed heeft op het voorkomen ervan: MRSA: Grote bedrijven (>500 zeugen) zijn vaker MRSA-positief dan kleinere bedrijven (<250 zeugen). Ook komt er meer MRSA voor op bedrijven die varkens van verschillende bedrijven aanvoeren. De voor antibiotica resistente bacteriën kunnen zich langer handhaven in grotere groepen dieren 19 ; Influenza: Er is een duidelijk verband tussen bedrijfsgrootte en het aantal dieren met antistoffen tegen het griepvirus. Hoe groter het bedrijf, hoe meer dieren met antistoffen tegen het griepvirus. Bij varkens neemt het risico op infectie toe bij een hogere bedrijvendichtheid. Over het effect van een toenemend aantal varkens op één bedrijf is de literatuur niet eenduidig 20 ; Salmonella: Bedrijfsgrootte is een risicofactor voor het voorkomen van salmonella enteritidis bij leghennen 19 ; Q-koorts: Een geitenstapel van meer dan 800 geiten was een risicofactor voor infectie van het geitenbedrijf met Coxiella burnetii ten tijde van de Q-koortsuitbraak van in 2009 en 2010 21. Er is een positieve relatie gevonden tussen de aanwezigheid van megabedrijven met geiten (>1500) in hetzelfde of naburige postcode gebied en (mogelijk) Q-koorts bij omwonenden. 22 Over het algemeen is bij een grotere veestapel de infectiedruk binnen het bedrijf hoger. Dit zegt echter nog weinig over de uitstoot van micro-organismen naar omwonenden. Dit laatste hangt namelijk ook af van de bedrijfshygiëne, stalsystemen en toegepaste technieken zoals luchtwassers. 2.4 Module verkeer en luchtkwaliteit Luchtkwaliteit en verkeer, algemeen Wegverkeer is een bron van luchtverontreiniging waardoor de luchtkwaliteit met name in de directe omgeving van wegen verslechtert. De emissies van luchtverontreiniging door wegverkeer worden voornamelijk bepaald door de kenmerken van het verkeer (verkeersintensiteiten, aandeel vrachtverkeer, milieuklassen voertuigen, type brandstof) en de afwikkeling van het verkeer (rijsnelheden, dynamiek). De verspreiding van de luchtverontreiniging wordt bepaald door meteorologische omstandigheden en de fysieke omgeving die de mogelijkheden voor verdunning bepaalt. PM 10 en NO 2 worden gebruikt om op nationaal niveau de luchtkwaliteit te beoordelen. Deze indicatoren worden gebruikt voor de zogenaamde grootschalige luchtverontreiniging die als een deken over Nederland heen ligt. In de lokale situatie wordt de invloed van verkeer overschaduwd door de achtergrondconcentratie. Hoewel de verschillen door verkeer slechts klein zijn ten opzichte Universiteit Utrecht en C.J. Ijzermans, NIVEL. 2010 19 Wagenaar JA en van de Giessen AW. Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon. RIVM-rapport 330224001, 2009 20 J.E. Kornalijnslijper, J.C. Rahamat-Langendoen, Y.T.H.P. van Duynhoven Volksgezondheidsaspecten van veehouderijmegabedrijven; zoönosen en antibioticaresistentie. RIVM, 2008, http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/215011002.pdf 21 Schimmer B, Luttikholt S, Hautvast JL, Graat EA, Vellema P, van Duynhoven YT. Seroprevalence and risk factors of Q fever in goats on commercial dairy goat farms in the Netherlands, 2009-2010. BMC Vet Res. 2011 Dec 30;7(1):81. 22 Infectierisico s van de veehouderij voor omwonenden. Maassen CBM ea, RIVM rapport, juli 2012 31

van de achtergrond, zijn deze verschillen wel relevant voor de gezondheid. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de ultrafijne deeltjes in het complexe mengsel van het PM 10 verantwoordelijk zijn voor de gezondheidsschade. Met name de ultrafijne deeltjes (kleiner dan 0.1-1 µm, bijv. elementair koolstof) worden door verkeer uitgestoten in de vorm van uitlaatgassen en slijtage van banden e.d.. De invloed van (lokaal) verkeer op gezondheid wordt op basis van PM 10 dus onderschat. Luchtkwaliteit verkeer en gezondheid De jaargemiddelde concentratie NO 2 bedroeg in Nederland in 2010 24 µg/m 3. Voor PM 10 lag de jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof op 24 µg/m 3. De concentratie NO 2 en fijn stof liggen in Nederland op sommige plaatsen boven de wettelijke norm. Deze stoffen kunnen leiden tot luchtwegklachten en hart- en vaatziekten. Voor fijn stof geldt dat ook beneden de norm gezondheidseffecten optreden. Uit diverse onderzoeken is gebleken, dat vooral de (ultra)fijnestofuitstoot van dieselmotoren verantwoordelijk is voor de gezondheidseffecten, zoals een verminderde longfunctie, chronische luchtwegsymptomen en hart- en vaatziekten. Normen en gezondheid De EU-normen liggen beduidend hoger dan de gezondheidskundige normen van de wereldgezondheidsorganisatie WHO, zie GGD-richtlijn luchtkwaliteit 23. Voor fijn stof bestaat geen gezondheidskundige grenswaarde waaronder geen gezondheidseffecten optreden. De WHO heeft om deze reden lange tijd geen enkele advieswaarde voor fijn stof willen noemen. In 2005 heeft de WHO wel gezondheidskundige advieswaarden opgesteld voor fijn stof. Zij hanteert de adviesgrenswaarde van 15-20 µg/m 3 voor PM 10 en 10 µg/m 3 voor PM 2.5. Deze liggen beduidend lager dan de huidige wettelijke grenswaarden. In Tabel 6 staan de fijn stof concentraties met de bijbehorende GES-scores. 23 GGD-richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid. Van der Zee, Walda et al. 2008. Rapport 609330008/2008. http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/609330008.pdf 32

Tabel 6 GES-scores voor fijn stof Jaargemiddelde PM 10 GESscore Opmerkingen (µg/m 3 ) < 4 2 4 19 3 overschrijding streefwaarde (voorstel EU voor 2010) De EU-normen liggen beduidend hoger dan de gezondheidskundige normen van de wereldgezondheidsorganisatie WHO (15-20 µg/m 3 ) 20 29 4 4a= 20-24µg/m 3 4b=25-29 µg/m 3 30 34 5 Een bijdrage van verkeer tot circa 10 µg/m 3 Een toename van luchtwegsymptomen, ziekenhuisopnamen en vroegtijdige sterfte (geschat wordt een toename van vroegtijdige sterfte van circa 0,3% - 0,4% per 10 μg/m 3 ) 35 39 6 Overschrijding grenswaarde voor het daggemiddelde Een bijdrage van verkeer tot circa 15 µg/m 3 Een toename van luchtwegsymptomen, ziekenhuisopnamen en vroegtijdige sterfte (geschat wordt een toename van vroegtijdige sterfte van circa 0,45% - 0,6% voor een toename van 15 μg/m 3 ) 40 49 7 Overschrijding grenswaarde voor het daggemiddelde Een bijdrage van verkeer tot circa 25 µg/m 3 Een toename van luchtwegsymptomen, ziekenhuisopnamen en vroegtijdige sterfte (geschat wordt een toename van vroegtijdige sterfte van circa 0,75% - 1,0% voor een toename van 25 μg/m 3 ) 50 8 Een bijdrage van verkeer van meer dan circa 25 µg/m 3 Een toename van luchtwegsymptomen, ziekenhuisopnamen en vroegtijdige sterfte (geschat wordt een toename van vroegtijdige sterfte van meer dan circa 0,75%-1,0%, voor een toename van meer dan 25 μg/m 3 ) Stikstofdioxide Stikstofdioxiden (NO 2 ) komen vrij bij verbranding van (fossiele) brandstoffen. In lokale stedelijke situaties levert het wegverkeer verreweg het grootste aandeel aan de opbouw van de concentratie aan stikstofdioxide. De gezondheidseffecten die gerelateerd zijn aan NO 2 in de buitenlucht worden niet uitsluitend aan NO 2 toegeschreven. NO 2 wordt vooral gezien als een indicator van het mengsel van luchtverontreiniging, dat voornamelijk afkomstig is van uitlaatgassen van het verkeer. Effecten die kunnen optreden bij verhoogde concentraties NO 2 zijn onder meer luchtwegklachten, vermindering longfunctie, met soms ziekenhuisopnames tot gevolg. 33

Normen en gezondheid De EU-normen liggen beduidend hoger dan de gezondheidskundige normen van de wereldgezondheidsorganisatie WHO, zie GGD-richtlijn luchtkwaliteit 24. Voor NO 2 als indicator voor stoffen die vrijkomen bij verbrandingsprocessen, zou een lagere grenswaarde gebruikt moeten worden dan de grenswaarde van 40 µg/m 3 (WHO, 2005). In Tabel 7 staan de NO 2 concentraties met de bijbehorende GES-scores. Tabel 7 GES-scores voor stikstofdioxide Jaargemiddelde NO 2 GES-score Opmerkingen µg/m 3 <0,04 3 2 4 19 3 20 29 4 30 39 5 Voor NO 2 als indicator voor stoffen die vrijkomen bij verbrandingsprocessen, zou een lagere grenswaarde 40 49 6 overschrijding grenswaarde 50 59 7 60 8 gebruikt moeten worden dan de grenswaarde van 40 µg/m 3 toename luchtwegklachten en verlaging longfunctie sterkere toename luchtwegklachten en verlaging longfunctie PM 10 en NO 2 door verkeer in Buitengebied Landerd Naast agrarische activiteiten beïnvloedt ook wegverkeer de luchtkwaliteit. Het verkeer wordt echter niet direct beïnvloed door de bestudeerde bestemmingsplannen. Daarom is de situatie voor fijn stof (PM 10 ) en NO 2 in 2012 vergeleken met de verwachte situatie in 2020. In zowel 2012 als in 2020 ligt de jaargemiddelde PM 10 concentratie exclusief zeezout-correctie tussen achtergrondwaarde en 30 µg/m 3 (=GES 4a-4b). Dit is substantieel boven de richtwaarde van 20 µg/m 3 zoals is afgeleid door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Daarbij merkt de WHO op dat er sterk bewijs is dat bij de richtwaarde nog steeds gezondheidsschade optreedt. In de GESsystematiek komt dit overeen met een matige milieugezondheidskwaliteit (Figuur 6). Met betrekking tot de NO 2 concentratie ten gevolge van verkeer is de sterke verwachting dat in 2020 de luchtkwaliteit is verbeterd ten opzichte van de situatie in 2012. In 2020 zijn er geen gevoelige bestemmingen meer met een GES-score 5 of hoger, terwijl het aantal gevoelige bestemmingen met een GES-score 4 is teruggedrongen (van 84% van de woningen in 2012 naar 2,5% in 2020). Dit komt met name door een verwachte afname in achtergrondconcentraties (Figuur 7). 24 GGD-richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid. Van der Zee, Walda et al. 2008. Rapport 609330008/2008. http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/609330008.pdf 34

Figuur 6 Concentratie fijn stof, 2012 en 2020 Figuur 7 Concentratie NO 2, 2012 en 2020 2.5 Belevingsmonitor Uit de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 25 (Tabel 8) blijkt dat in de gehele gemeente Landerd 7% van de volwassenen ernstige hinder ervaart door geur (ongeacht de geurbron). Als belangrijkste bron wordt landbouw- en veeteeltactiviteiten genoemd. Deze bron wordt in Landerd (2%) significant meer genoemd ten opzichte van de regio Hart voor Brabant (0,7%). Daarnaast ervaart 10% van de volwassenen in de gemeente Landerd ernstige hinder door geluid. Dit is significant lager dan het percentage ernstig geluidgehinderden in de totale GGD regio Hart voor Brabant dat op 17% ligt. Als belangrijkst bronnen worden genoemd buren en brommers/ scooters, gevolgd door verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur. Over ervaren luchtkwaliteit zijn geen cijfers bekend. Opvallend zijn de verschillen in bezorgdheid bij inwoners van Landerd in vergelijking met de rest van de GGD-regio Hart voor Brabant. In Landerd (7%) maken significant meer mensen zich ongerust over veehouderij in de buurt ten opzichte van de GGD-regio Hart voor Brabant (2%). Bovendien zijn inwoners in Landerd (41%) significant vaker bezorgd over infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens en/of resistente bacteriën en/of fijn stof ten opzichte van de 25 Om de vier jaar verzamelt de GGD gegevens via enquêtes, met een betrouwbare steekproef. De kracht van de Gezondheidsmonitor is het systematisch en eenduidig verzamelen van gezondheidsinformatie voor alle gemeenten. De informatie uit de Gezondheidsmonitor wordt per deelmonitor in gemeentelijke tabellenboeken en kernbevindingen gepresenteerd. 35

GGD-regio Hart voor Brabant (31%). Met name is men bezorgd over infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens (bijvoorbeeld Q-koorts) (40% in Landerd versus 22% in Hart voor Brabant). Tabel 8 GGD Gezondheidsatlas 2012 26 Geurhinder ernstig geur gehinderd: totaal Top vijf meeste geurhinder van: Gemeente Landerd 7 8 - landbouw- en veeteeltactiviteiten 2 0,7 - Mest uitrijden 2 1 - Stallen met vee, pluimvee enz 2 1 - Open haard/ allesbrander/ andere houkachel 1 2 - Riolering/ zuivering 0,8 1 Geluidhinder ernstig geluid gehinderd: totaal Top vijf meeste geluidhinder van : 10 17 - Buren 3 4 - Brommers/scooters (evt. ook als ze stilstaan) - Verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur 3 5 2 3 - vliegverkeer 1 2 - Overig 1 2 Bezorgdheid over omgeving Bezorgd over de invloed van de omgeving op de gezondheid Meest bezorgd over de invloed van (top 5): 13 14 - Veehouderij in de buurt 7 2 - Wonen in een drukke straat 4 5 - Akkerbouw/tuinbouw in de buurt 4 1 - Vliegveld in de buurt 3 1 - Bedrijven of industrie in de buurt 2 2 Bezorgd over infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens en/of resistente bacteriën en/of fijn stof: Is bezorgd over: - Infectieziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens (bijvoorbeeld Q-koorts) - Blootstelling aan resistente bacteriën (bijvoorbeeld de MRSA-bacterie) 41 31 40 22 18 17 - Blootstelling aan fijn stof 16 17 Rood: statistisch significant meer/minder dan in Regio Hart voor Brabant Bron: Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 http://ggd-hvb.gezondheidsatlas.nl/ Totaal werkgebied GGD Hart voor Brabant 26 De Gezondheidsatlas bevat gegevens uit de GGD-gezondheidmonitors en uit andere bronnen en geeft daarmee inzicht in aspecten van gezondheid en welzijn in uw gemeente. 36

3. Conclusies en aanbevelingen De GGD juicht toe dat de gemeente besloten heeft om de potentiële gevolgen voor gezondheidsrisico s van de nieuw vastgestelde bestemmingsplannen te evalueren in deze GES, om zo gezondheid een volwaardige rol te geven in verdere besluitvorming. De invloed op gezondheid van fijn stof en geur afkomstig van agrarische bedrijven en NO 2 en fijn stof afkomstig van verkeer zijn voor de huidige situatie en bij maximale invulling van de nieuwe bestemmingsplannen in kaart gebracht en onderling vergeleken. Daarnaast zijn beide situaties kwalitatief beoordeeld wat betreft gezondheidsrisico s van biologische componenten. 3.1 Effecten gezondheid Uit de kwantitatieve evaluatie van de milieufactoren geur en luchtkwaliteit volgt dat: In Landerd er bij maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplannen enige toename te verwachten is in het aantal bewoners dat geurhinder ervaart. In zowel de huidige situatie als bij maximale opvulling van de bestemmingsplannen 2013 wordt de milieugezondheidskwaliteit wat betreft geur van veehouderijen voor 98% van de gevoelige bestemmingen beoordeeld als goed en vrij matig (GES-score 1 en 3). Wanneer er sprake is van een maximale invulling van de bestemmingsplannen 2013 neemt het aantal gevoelige objecten met een GES-score 6 of hoger iets toe ten opzichte van de huidige situatie (42 objecten versus 32 objecten). In Landerd kan een maximale invulling van de nieuwe bestemmingsplannen een toename van de fijn stof concentratie veroorzaken van GES-klasse 3 naar 4. Omdat voor fijn stof geen veilige concentratie is af te leiden waarbij geen gezondheidseffecten te verwachten zijn, adviseren wij te streven naar zo laag mogelijke concentraties. Naast agrarische activiteiten beïnvloedt ook wegverkeer de luchtkwaliteit. Daarom is ook wegverkeer beschouwd in deze GES. Het verkeer binnen de gemeente Landerd wordt echter niet direct beïnvloed door de bestudeerde bestemmingsplannen. De achtergrondconcentratie is bepalend voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit voor fijn stof door verkeer wordt zowel in 2012 als in 2020 beoordeeld met een GES-score 4 (20-29 ug/m 3 ). In 2020 is een afname in NO 2 concentratie te verwachten door een verwachte afname in achtergrondconcentraties. In 2020 zijn er geen gevoelige bestemmingen meer met een GES-score 5 of hoger, terwijl het aantal gevoelige bestemmingen met een GES-score 4 is teruggedrongen (van 84% van de woningen in 2012 naar 2,5% in 2020). Dit komt met name door een verwachte afname in achtergrondconcentraties. Uit de kwalitatieve beoordeling van de bestemmingsplannen 2013 volgt dat: In tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan bieden de bestemmingsplannen 2013 géén uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden voor de veehouderij (en andere agrarische bedrijven) meer. Zo wordt de blootstelling van omwonenden aan geur, fijn stof en mogelijk aangehechte micro-organismen beperkt. Bij een kleinere veestapel in hetzelfde bedrijf is de infectiedruk in principe lager en is naar verwachting ook minder antibiotica nodig. Het risico voor omwonenden op infectieziekten is daarnaast afhankelijk van de gehanteerde hygiëne op het bedrijf en het gebruikte stalsysteem. Bij ontwikkelingen bij een intensieve veehouderij stelt de gemeente de voorwaarde dat sprake is van een duurzame locatie (nu nog alleen bij ontwikkelingen die niet passen binnen het 37

bestemmingsplan, na inwerkingtreding van de Verordening ruimte 2014 bij alle ontwikkelingen). Dit betekent dat de ontwikkeling moet voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij en gepaard moet gaan met een individueel gezondheidsonderzoek. De schaal van de ontwikkeling, de draagkracht van de omgeving/het gebied en het aspect volksgezondheid zijn hierbij dus altijd sturend. De GGD onderschrijft het belang om gezondheid mee te laten wegen bij agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. 3.2 Aanvullende aanbevelingen Geen afstandsnorm Gezondheidsraad, lokaal maatschappelijke dialoog over afstanden De gezondheidsraad concludeert dat één landelijke veilige minimumafstand tussen veehouderijen en woningen niet op wetenschappelijke gronden is vast te stellen. Omwonenden zijn echter vaak ongerust, en dat verdient serieuze aandacht. Daarom zouden gemeenten samen met de GGD en belanghebbenden lokaal beleid moeten ontwikkelen waarin voorgeschreven maatregelen kunnen worden gekoppeld aan bijvoorbeeld bepaalde afstanden. Middels een maatschappelijke dialoog en lokaal maatwerk kunnen deze worden vastgesteld. In dit kader wijst de GGD op aanknopingspunten in de (1) Wet publieke gezondheid; waarin is bepaald dat gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen bewaakt moeten worden en dat maatregelen geformuleerd kunnen worden ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen, de (2) Wet ruimtelijke ordening; waarin is bepaald dat bij een ontwikkeling sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. De volgende instrumenten kunnen hiervoor gebruikt worden: het Beoordelingskader milieu & gezondheid (visievorming), het Toetsingskader veehouderij & gezondheid en de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderijen (beiden nog in ontwikkeling). Als een bedrijf wil uitbreiden moet het voldoende punten scoren op volksgezondheid, dierenwelzijn, gezondheid en fysieke leefomgeving. Het doorlopen van een visievormend proces al dan niet met behulp van het beoordelingskader is daarbij belangrijk om te komen tot een effectieve implementatie van een aanvullend lokaal toetsingskader. Een ander voorbeeld van een dergelijk instrument is het door de gemeente vastgestelde Kwaliteitskader buitengebied ( Duurzame locaties veehouderij en Kwaliteitsverbetering ). Landerd hanteert hierin geen afstanden, maar heeft bepaald dat bij elke ontwikkeling bij een veehouderij sprake moet zijn van een duurzame locatie (nu nog alleen bij ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan, na inwerkingtreding van de Verordening ruimte 2014 bij alle ontwikkelingen). Dit betekent dat de ontwikkeling moet voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij en gepaard moet gaan met een individueel gezondheidsonderzoek. Vooruitlopend op de verdere uitwerking van de genoemde instrumenten adviseert de GGD om onderstaande aanbevelingen mee te nemen om overbelaste situaties in de toekomst te voorkomen. Geen nieuwvestiging intensieve veehouderij binnen 250 meter van kernen De GGD adviseert om bij nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven dan wel ontwikkeling van woonwijken een afstand van 250 meter in acht te houden, om zo overbelaste situaties en problemen tussen bedrijven en omwonenden te voorkomen. Het advies is daarbij om binnen een afstand van 250 tot 1000 meter tussen een nieuwe intensieve veehouderij tot een woonkern of 38

lintbebouwing een aanvullende gezondheidkundige risicobeoordeling uit te voeren. In de genoemde gemeentelijke beleidsnotitie Duurzame locaties veehouderij en de bestemmingsplannen 2013 heeft Landerd reeds vastgelegd dat er nergens in de gemeente nieuwvestiging van of omschakeling naar intensieve veehouderij plaats mag vinden. Pluimvee en varkens gescheiden Vanuit infectieziektepreventie adviseert de GGD om uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen een bestaand bouwvlak of vergroting van een bouwvlak van intensieve veehouderijbedrijven - op minder dan 250 meter van een woning - alleen toe te staan wanneer pluimvee en varkens niet op één locatie of op direct aangrenzende bedrijven gehuisvest worden. Ook zijn er risico s aan buitenhuisvesting en het huisvesten van dieren in open stallen (zoals in de geitenhouderij gebruikelijk is). Micro-organismen kunnen zich dan sneller via de wind verspreiden in de omgeving. Tenzij de blootstelling van omwonenden voldoende beperkt kan worden door innovatieve methoden, adviseert de GGD om geen buitenhuisvesting van pluimvee en varkens toe te staan; buitenhuisvesting wordt voornamelijk in biologische veehouderij toegepast. Ook is het type bedrijf van belang voor insleep en verspreiding van zoönosen. Bij een gesloten bedrijf is er minder kans op insleep van zoönosen, omdat er geen dieren van andere bedrijven worden aangevoerd. De GGD adviseert daarnaast om in toekomstige aanvraagprocedures al in een vroeg stadium bij de agrarisch ondernemer aan te dringen op preventiemaatregelen om introductie van ziekteverwekkers op bedrijven te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door beschrijving van maatregelen op het gebied van bedrijfshygiëne en stalontwerp. Hierbij zijn het consequent hanteren van strikte hygiënemaatregelen en het toezien op het opvolgen van die maatregelen van belang. Voor meer aanbeveling voor de bedrijfsvoering op bedrijven, verwijst de GGD naar haar Informatieblad. 27 Gezondheidkundige beoordeling bij uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen bestaand bouwvlak of vergroting bouwvlak intensieve veehouderij binnen 250 meter van een woning Vooruitlopend op deze lokale maatschappelijke dialoog, adviseert de GGD daarnaast om uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen bestaand bouwvlak of vergroting bouwvlak van intensieve veehouderijbedrijven - op minder dan 250 meter van een woning - alleen toe te staan wanneer deze niet leidt tot milieuhygiënische belemmeringen en wanneer deze voor de gezondheid van omwonenden aanvaardbaar is. Daarvoor dient de invloed op gezondheid beoordeeld te worden in aanvulling op de milieuwetgeving voor fijn stof en geurbelasting. Het Toetsingskader veehouderij & gezondheid en de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderijen zijn instrumenten welke gebruikt kunnen en moeten worden voor het operationaliseren van de aanvullende eis ten aanzien van gezondheid. Beiden zijn nog in ontwikkeling. Tot die tijd hanteert Landerd voor dat doel haar reeds genoemde beleidsnotitie Duurzame locaties veehouderij. 27 Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/update-informatieblad2011.pdf 39

Beperking blootstelling binnen 250 meter van een woning Tot slot adviseert de GGD om als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen dat, bij uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen bestaand bouwvlak of vergroting bouwvlak van intensieve veehouderijbedrijven - op minder dan 250 meter van een woning - maatregelen getroffen dienen te worden om de blootstelling op leefniveau zo veel mogelijk te beperken. De provinciale Verordening ruimte gaat rechtstreeks werkende regels bevatten waarmee de toegestane bebouwing bij veehouderijen in beginsel tot op de muur zal worden begrensd. Uitbreiding van die bebouwing zal enkel nog mogelijk zijn indien onder andere wordt voldaan aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderijen. Voorbeelden van maatregelen zijn het zo gunstigst mogelijk plaatsen van emissiepunten ten opzichte van omliggende woningen door maximale afstand te betrachten of het verhogen van schoorsteenhoogte van emissiepunten. De doeltreffendheid van de maatregelen kunnen onderdeel zijn de gezondheidkundige beoordeling. Let wel: Neem dergelijk beleid op in het bestemmingsplan zelf. Opnemen van gezondheidsbeleid in toelichting is niet voldoende. Want de toelichting bij een bestemmingsplan of ander besluit is nooit juridisch bindend, maar kan wel richting geven aan bijvoorbeeld maatregelen. De GGD adviseert de gemeente om te onderzoeken of binnen voorgesteld bestemmingsplan de schoorsteenhoogte verhoogd kan worden onafhankelijk van gebouwhoogte. Zo nodig kan het bestemmingsplan op dat punt aangepast worden. Landerd heeft aangegeven niet te kiezen voor het verhogen van de schoorsteenhoogte. Dit vermindert immers de uitstoot niet, maar deze wordt over een groter gebied verspreid. De gemeente streeft liever naar maatregelen waarmee de daadwerkelijke uitstoot wordt verlaagd. Luchtwassers De afname in uitstoot van fijn stof en geur wordt bewerkstelligd door het plaatsen van een luchtwasser eventueel in combinatie met een geurfilter. Monitoring & handhaving zijn erg belangrijk wanneer het luchtwassers betreft. De emissies van bedrijven worden geschat op basis van een bepaald rendement van de luchtwasser. Wanneer dit geschatte rendement niet gehaald wordt, leidt dit tot een aanzienlijke toename in emissies. De GGD adviseert daarom het rendement van de emissiereductie te monitoren op het emissiepunt en hierop te handhaven. Hygiëneadviezen Zorg voor een hygiënische bedrijfsvoering. Een bedrijf waarbij de hygiënemaatregelen correct worden gehanteerd, heeft minder insleep en uitstoot van micro-organismen die schadelijk kunnen zijn voor omwonenden. Daarmee wordt het risico op zoönosen en antibioticaresistentie zoveel mogelijk beperkt. Voorbeelden van goede bedrijfshygiëne zijn de inrichting van een hygiënesluis, het gebruik van bedrijfskleding en een ontsmettingsbak. Kies zoveel mogelijk voor een gesloten bedrijfsvoering. Voor meer aanbevelingen over de bedrijfsvoering op veehouderijen, verwijst de GGD naar haar Informatieblad 28. 28 Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/update-informatieblad2011.pdf 40

Let bij verbredingactiviteiten voldoende op hygiënemaatregelen De GGD adviseert om verbredingsactiviteiten, zoals zorgboerderijen en agrarische kinderopvang, alleen toe te staan als voldoende hygiënemaatregelen worden toegepast en de lokale situatie dit toelaat. Vorig jaar zomer startte de GGD Hart voor Brabant met het project agrarische kinderopvang en gezondheid. Het project is in samenwerking met de Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) en ZLTO uitgevoerd. Kinderopvang op de boerderij biedt veel voordelen: kinderen zijn lekker buiten, bewegen meer en leren omgaan met dieren. Toch kunnen kinderen juist door dat contact met dieren ziek worden, dit is echter meestal goed te voorkomen door het nemen van maatregelen. Ook bestaan er andere risico s zoals fijn stof en gebruik van landbouwmachines. Er zijn brochures voor eigenaren en voor ouders ontwikkeld. Voor gemeenten hebben we een beleidsadvies opgesteld. Eventueel kan de GGD een advies op maat geven ten aanzien van een nieuwvestiging van een agrarische kinderopvanglocatie. 29 Bronmaatregelen geur De GGD adviseert om zoveel mogelijk bronmaatregelen te treffen. Denk hierbij aan good housekeeping zoals het goed afdekken van geurende materialen en het voorkomen van diffuse emissies. Denk ook aan het aanpassen van de locatie en hoogte van de uitstroomopening van emissiepunten. Op de vorige pagina staat het standpunt van Landerd ten aanzien van het verhogen van de uitstroomopening genoemd. Voor meer aanbeveling voor de bedrijfsvoering op bedrijven, verwijst de GGD naar haar Informatieblad 30. Communicatie & landschappelijke inpassing Tot slot is het erg belangrijk om als burgers en agrariërs goede buren te blijven. Dit beïnvloedt namelijk sterk hoe hinder ervaren wordt. Uit literatuur blijkt dat mensen meer geurhinder ervaren wanneer zij een negatieve houding hebben ten opzichte van de bron. Communiceer over de huidige en toekomstige geursituatie en over genomen maatregelen met de inwoners. Geef als gemeente daarbij duidelijk aan wat onderbouwingen en afwegingen zijn geweest om te komen tot het huidige geurbeleid. Geef als ondernemer aan wat de afweging is geweest bij het gekozen stalsysteem. De uiteindelijke landschappelijke inpassing is daarbij ook belangrijk. Mestverwerking Binnen bepaalde bestemmingen is mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toegestaan tot maximaal 25.000 ton op jaarbasis. Is een grotere capaciteit aan de orde, dan zal daarvoor een aparte planologische afweging worden gemaakt en zal bij honorering van een verzoek gebruik gemaakt worden van een buitenplanse procedure. De GGD adviseert om bij het toestaan mestverwerking ook gezondheid apart als beoordelingscriterium mee te nemen (geur, waterstofdisulfide, externe veiligheid, geluid, fijn stof, biologische agentia, transport). 29 http://www.ggdhvb.nl/nl-nl/professionals/kinderopvang/starten-kinderopvang/agrarische-kinderopvanggezond-en-veilig. 30 Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/update-informatieblad2011.pdf 41

Te ontwikkelen nieuwe natuur Wij benadrukken hierbij het belang van natuur en voegen toe dat groen een positieve invloed heeft op de volksgezondheid van de inwoners: Uit onderzoek blijkt dat mensen met een groene woonomgeving zich gezonder voelen. Ze bezoeken minder vaak de huisarts voor bijvoorbeeld angststoornissen en depressie, aandoeningen aan de luchtwegen en diabetes. Daarnaast kan een groene leefomgeving uitnodigen tot gezond gedrag, zoals fietsen, wandelen, sporten en spelen. Een groene omgeving kan sociale contacten stimuleren en zorgen voor verkoeling op warme dagen. Toepassing gewasbeschermingsmiddelen op akkers Indien de agrarische activiteit fruitteelt direct grenst aan gevoelige bestemmingen, adviseert de GGD een spuitvrije zone van minimaal 20 tot maximaal 50 m. De precieze breedte van de zone is afhankelijk van de gehanteerde spuittechniek, gebruikte middelen, windrichting en evt. fysieke scheiding (windhaag, muur). In de spuitvrije zone geldt een algeheel spuitverbod. Dit in verband met het risico op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen die de gezondheid aantasten. Bij fruitteelt is dit risico groter dan bij andere teelten, vanwege de drift die vrijkomt bij het spuiten. Dit advies is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (2004 e.v.) Bij de bepaling van de afstand tussen een gevoelige bestemming en het agrarische perceel wordt uitgegaan van de perceelgrens van de boomgaarden, zeker indien het desbetreffende bestemmingsplan open teelt tot de perceelgrens mogelijk maakt. Onder gevoelige bestemmingen worden hier ook verstaan tuinen (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 25 april 2012, 201012191/1/R3; Afdeling Bestuursrechtspraak, Raad van State 2004, 200305192/1) en speeltuinen. Landerd heeft in de bestemmingsplannen 2013 een spuitvrije zone van 50 meter rond gevoelige objecten opgenomen, hetgeen door de GGD wordt toegejuicht Bestaande knelpunten m.b.t. geur In de praktijk blijkt ook geuroverlast op te kunnen treden in situaties waar geen sprake is van overtredingen. Denk daarbij aan andere geurbronnen dan stallen of een ongunstige uitlaat van de geurpluim uit de stal. Handhaving biedt in dergelijke situaties geen uitkomst. GGD Bureau GMV adviseert de gemeente om een gesprek tussen klager en vermoedelijke veroorzaker te faciliteren om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing. De gemeentelijke geurverordening wordt momenteel herzien. In de gemeentelijke geurgebiedsvisie wordt onderzocht hoe toekomstige overbelaste situaties voorkomen worden. Daarnaast kunnen er in de huidige situatie al knelpunten bestaan die in beginsel niet kunnen worden opgelost met het vaststellen van een nieuwe geurverordening. Immers, hiervoor zal eerst sprake moeten zijn van een ontwikkeling, die dan zal moeten voldoen aan de nieuwe regelgeving. GGD Bureau GMV adviseert ook in dergelijke situaties naar een oplossing te zoeken in samenspraak met veroorzakers en omwonenden. Mogelijk biedt Subsidieregeling knelpunten platteland Noord-Brabant (C2103011) daarvoor ruimte. 42

3.3 Communicatie rondom GES Om te zorgen dat de aanbevelingen worden meegenomen in toekomstig beleid en regelgeving, wordt aangeraden om met andere afdelingen binnen de gemeente de conclusies en aanbevelingen van deze GES te bespreken. Daarnaast adviseert de GGD om de GES openbaar te maken voor haar inwoners. Geef daarbij aan hoe de gemeente Landerd de conclusies en aanbevelingen heeft meegenomen/ zal meenemen in haar afwegingen en besluiten. 3.4 Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen De GGD kan de gemeente adviseren bij het gezond ontwerpen en inrichten van de leefomgeving. Zij kan de gemeente inzicht, inspiratie en ideeën geven om dit op integrale wijze te doen. Wat is een gezonde leefomgeving? Een leefomgeving die mensen als prettig ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waarin de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is. Een gezonde leefomgeving is een voorwaarde voor een duurzame leefomgeving en is een belangrijk aspect van integraal gezondheidsbeleid. 43

44 Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd

4. Literatuur - Aanvullende maatregelen Psittacose http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vip9ld8g6azx?ctx=vii16wg xmkyy - Brief adviesaanvraag beoordelingskader risico s veehouderij http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2011/11/18/briefadviesaanvraag-beoordelingskader-risico-s-veehouderij.html - Dierikx CM, Fabri T, Groot vd JA e.a. Prevalence of extended-spectrum-beta-lactamase producing E.coli isolates on broiler farms in the Netherlands. Abstract NVMM 2010 - Fast, Van den Hazel & Van de Weerdt, 2012. Handboek gezondheidseffectscreening stad & milieu - Gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming. GGD Nederland, Utrecht. http://www.ggdkennisnet.nl/thema/ges/publicaties/publicatie/5888 - Heederik & IJzermans, 2010. Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. IRAS Universiteit Utrecht en NIVEL. - Gemeente Landerd: www.landerd.nl - Geofox-Lexmond. Antibiotica in bodem. Dec 2009 - Hunink, J.E., T. Veenstra, W. van der Hoek, P. Droogers, 2010. Q fever transmissionto humans and local environmental conditions. FutureWater rapport 90. FutureWater, Wageningen. - Kornalijnslijper, J.E., J.C. Rahamat-Langendoen, Y.T.H.P. van Duynhoven Volksgezondheidsaspecten van veehouderijmegabedrijven; zoönosen en antibioticaresistentie. RIVM, 2008, http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/215011002.pdf - Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/updateinformatieblad2011.pdf - Planbureau voor de leefomgeving, themasite GCN http://www.rivm.nl/nl/themasites/gcn/index.html - Provincie Noord-Brabant, Bestand veehouderijen Bedrijven http://bvb.brabant.nl/, 2011 - RIVM, 2008. GGD-richtlijn Medische Milieukunde, Luchtkwaliteit en gezondheid. RIVM rapport 609330008/2008. http://rivm.nl/bibliotheek/wetenschappelijk/rapporten/2009/maart/ggd_richtlijn_medische_ milieukunde_luchtkwaliteit_en_gezondheid - Roest HIJ, Tilburg JJHC, Hoek van der W, Vellema P, Zijderveld v FG, Klaassen CHW, Raoult D. The Q fever epidemic in The Netherlands: history, onset, response and reflection. Epidemiol.Infect.(2011), 139, 1-12 - Schimmer B, Luttikholt S, Hautvast JL, Graat EA, Vellema P, van Duynhoven YT. Seroprevalence and risk factors of Q fever in goats on commercial dairy goat farms in the Netherlands, 2009-2010. BMC Vet Res. 2011 Dec 30;7(1):81. - Schimmer B, Ter Schegget R, Wegdam M, Züchner L, de Bruin A, Schneeberger PM, Veenstra T, Vellema P, van der Hoek W. The use of a geographic information system to identify a dairy goat farm as the most likely source of an urban Q-fever outbreak. BMC Infect Dis. 2010 Mar 16;10:69. 45

- Van Cleef BA, Verkade EJ, Wulf MW, Buiting AG, Voss A, Huijsdens XW, van Pelt W, Mulders MN, Kluytmans JA. Prevalence of livestock-associated MRSA in communities with high pigdensities in The Netherlands. PLoS One. 2010 Feb 25;5(2):e9385. - Wagenaar JA en van de Giessen AW. Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon. RIVM-rapport 330224001, 2009 46

Bijlage 1: Module agrarische bedrijven & geur aangepast voor toepassing in concentratiegebieden Geur kan verschillende gezondheidseffecten oproepen bij de mens: (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten en stressgerelateerde somatische gezondheidsklachten. Het meest voorkomende en beschreven gezondheidseffect van geur is (ernstige) hinder. Het optreden van geurhinder is afhankelijk van de geurbelasting (hoe sterk is de geur, wat voor type geur, continue achtergrondgeur of pieken van geur). Het optreden van geurhinder is echter ook afhankelijk van de waarnemer van de geur 31. Zo blijkt dat mensen die in de concentratiegebieden (gebieden met veel veehouderijen) wonen significant minder gehinderd zijn dan mensen in de nietconcentratiegebieden 32 (de begrenzing van deze gebieden is bepaald in Bijlage I van de Meststoffenwet 33 ). Omdat de gemeente Landerd in een concentratiegebied ligt, is ervoor gekozen om de relatie tussen geurbelasting en geurhinder te gebruiken die is afgeleid voor concentratiegebieden. In Tabel 9 staan deze blootstelling-responsrelaties weergegeven. In Landerd wordt gebruikt gemaakt van de blauw gemarkeerde blootstelling-responsrelatie van voorgrondbelasting in concentratiegebied (relatie 2). De GES-systematiek voor geur gaat uit van 25% geurgehinderden als afkappunt voor een GESscore van 6; een grenswaarde waarboven de milieugezondheidskwaliteit onvoldoende is. Gewoonlijk wordt in de GES uitgegaan van de eerste kolom: geurhinder wordt beoordeeld als individuele bron in verder onbelast gebied gelegen in niet-concentratiegebied. Dit geeft een worstcase benadering en is voor signalering van mogelijke knelpunten geschikt. De GES in Landerd wordt uitgevoerd als verlengstuk van de plan-mer en wordt gebruikt om twee situaties met elkaar te vergelijken. Daarvoor is een dergelijke worst-case benadering niet wenselijk. Met een benadering waarbij gebruik wordt gemaakt van relatie 2 is een reëlere inschatting van de hinder te maken. Zoals beschreven in Bijlage 6 en 7 van toelichting bij de Wgv, is de voorgrondbelasting maatgevend voor de geurhindersituatie indien de waarde hiervan tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Omdat niet op voorhand bepaald kan worden of de voorgrond- of achtergrondbelasting maatgevend zal zijn voor de geurhindersituatie, is in de GES Landerd generiek uitgegaan van de blootstelling-responsrelatie voor voorgrondbelasting. Dit kan in de praktijk voor een overschatting zorgen van het aantal gehinderden. 31 Monique Smeets & Tilly Fast, 2006. Dosis effect relatie geur, effecten van geur. Document: IP-DER-06-40. OpdenKamp Adviesgroep BV. Den Haag. 32 Bongers, 2001. Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij 2001 PRA projectnummer VROM01A. http://library.wur.nl/webquery/clc/1628655 33 http://wetten.overheid.nl/bwbr0004054/geldigheidsdatum_12-12-2012#bijlagei 47

Tabel 9 Aangepaste GES-scores Geur GES-scores Milieukwaliteit Beoordeling volgens Miedema (2000)* 3. Geurbelasting (odour units) Achtergrondbelasting % Geurgehinderden 1. Geurbelasting (odour units) 2. Geurbelasting (odour units) (hinderpercentage) Voorgrondbelasting Voorgrondbelasting volgens Miedema Nietconcentratiegebied** Concentratiegebied - (2000)* veedicht** Nietconcentratiegebied** 4. Geurbelasting (odour units) Achtergrondbelasting Concentratiegebied - veedicht** 1 = Goed Zeer goed < 5% <1 < 1,5 <1,5 < 3 Goed 5-10% ~1-2 1,5-3,7 1,5-3,5 3-7 3 = Vrij matig Redelijk goed 10-15% 2 3 3,7-6,5 3,5-6,5 7-13 Matig 15-20% 3 5 6,5-10 6,5 10 13-20 4 = Matig Tamelijk slecht 20-25% 5 6 10-14 10 14 20-28 Slecht 25-30% 6 8 14-19 14 19 28-38 6 = Onvoldoende Zeer slecht 30-35% 8 11 19-25 19 25 38-50 Extreem slecht 35-40% 11 14 25-32 25 32 50-65 7 = Ruim onvoldoende >40% >14 >32 >32 >65 * basis voor Wgv en GGD-richtlijn geurhinder ** uit Wgv: betreffende hinderpercentages overeenkomend met dergelijke belasting. Gebaseerd op PRA-onderzoek. 48

Bijlage 2 Toelichting meest voorkomende zoönose in Nederland Pluimvee Via de lucht overdraagbare aandoeningen Sommige zoönosen bij pluimvee worden via de lucht overgedragen zoals influenza en psittacose. Van influenza bestaan verschillende typen. Bij pluimvee kan aviaire influenza, ook wel vogelgriep genoemd, voorkomen. Influenza kan verspreiden via de lucht naar andere bedrijven, zoals in 2003 in Nederland gebeurde bij de uitbraak van de hoogpathogene (erg besmettelijke) H7N7. Veel personen die met ziek pluimvee in aanraking waren gekomen, kregen zelf ook klachten. Infectie van omwonenden is niet aangetoond. In het EmZoo (emerging zoönosen) rapport wordt aviaire influenza beschreven als zoönose met het grootste risico voor Nederland. 36 De afgelopen jaren zijn er in Nederland regelmatig pluimveebedrijven besmet met laagpathogene influenza. Dit zijn meestal bedrijven met vrije uitloop. Het pluimvee komt zo in aanraking met uitwerpselen van wilde watervogels die vogelgriepvirussen bij zich kunnen dragen. Daarom bevelen we binnenhuisvesting van pluimvee en varkens aan. 37 Psittacose komt vooral voor bij siervogels, maar kan ook voorkomen bij pluimvee. Psittacose wordt bij mensen steeds vaker getest en vastgesteld. Bureau Risicobeoordeling en onderzoeksprogrammering van de NVWA maakte een rapport hierover en adviseerde aanvullende maatregelen aan het ministerie van EL&I en VWS. 38 Uit onderzoek van het IRAS naar effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden is aangetoond dat mensen die in de buurt wonen van pluimveebedrijven vaker een longontsteking hebben 39. Waardoor dit wordt veroorzaakt is niet bekend, het kan samenhangen met de fijn stofemissie met daaraan gebonden endotoxinen. Verder onderzoek start in het najaar van 2013. Dit is het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek vanuit het RIVM, IRAS Universiteit Utrecht en de WUR. Op verschillende locaties in Brabant en Noord-Limburg in de omgeving van veehouderijen gaat men luchtmetingen verrichten en worden omwonenden onderzocht op zoönosen, allergenen en hun longfunctie. Direct contact of voedselgerelateerd Andere zoönosen worden vooral overgebracht via voedsel of direct contact met pluimvee zoals E. coli, campylobacter, salmonella, vlekziekte en multiresistente bacteriën zoals ESBL en MRSA. Varkens Via de lucht overdraagbare aandoeningen Bij varkens kan influenza via de lucht overgedragen worden op mensen. Varkens kunnen een mengvat zijn voor verschillende typen influenza. Hierdoor bestaat het risico dat er een nieuw influenzavirus ontstaat. Daarom bevelen we aan om varkens en pluimvee niet op één bedrijfslocatie of op aangrenzende bedrijven te huisvesten. 40 36 http://ezips.rivm.nl/graph/ 37 Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/update-informatieblad2011.pdf 38 http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vip9ld8g6azx?ctx=vii16wgxmkyy 39 Heederik & IJzermans, 2010. Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. IRAS Universiteit Utrecht en NIVEL. 49

Direct contact of voedselgerelateerd Andere zoönosen die bij varkens voorkomen worden via voedsel of direct contact overgebracht zoals hepatitis E, salmonella, tricinella, varkensspoelworm, campylobacter en de veegerelateerde MRSA. Toxoplasmose kan voorkomen bij varkens die buiten lopen. Rundvee Via de lucht overdraagbare aandoeningen Bij rundvee kan Q-koorts via de lucht overgedragen worden op mensen en heel zeldzaam (via import van koeien uit het buitenland) Bovine tuberculose. Er zijn geen aanwijzingen dat de Q- koortsuitbraak van 2007-2010 in Nederland is veroorzaakt door koeien. Melkgeiten zijn de meest waarschijnlijke bron. 41 Direct contact of voedselgerelateerd Via direct contact of voedsel kunnen mensen besmet worden met bijvoorbeeld E. coli, cryptosporidium, salmonella, ringworm, listeriose en de veegerelateerde MRSA (deze laatste komt vooral voor bij vleeskalveren). Kleine herkauwers (schapen en geiten) Via de lucht overdraagbare aandoeningen Bij kleine herkauwers kan Chlamydophila abortus en Q-koorts via de lucht overgebracht worden op mensen. Ruim 4000 mensen (vooral uit de provincie Noord-Brabant) liepen in de jaren 2007-2010 Q-koorts op. Dit werd veroorzaakt door abortusstormen op melkgeiten- en melkschapenbedrijven. De bacteriën verspreiden zich met de wind mee in de omgeving tot wel 5 km van het bedrijf af 42. Mensen ademen de bacterie in en kunnen ziek worden. De klachten die bij Q-koorts horen variëren van een griepachtig ziektebeeld tot longontsteking en hepatitis. Daarnaast heeft een groep patiënten langdurige (vermoeidheids)klachten of chronische Q-koorts. In Nederland is onderzoek gedaan naar omgevingsfactoren die van invloed zijn op de transmissie van Q-koorts naar de mens. Hieruit blijkt dat in gebieden met veel bomen en met een drogere bodem minder transmissie plaatsvindt. 43 In het onderzoek van het IRAS naar mogelijke effecten van intensieve veehouderij bleek dat er meer longontstekingen voorkomen bij mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen. 44 Direct contact of voedselgerelateerd 40 Nijdam & Van Dam, 2011. Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid - Update 2011. GGD Nederland-werkgroep intensieve veehouderij en gezondheid. http://www.ggd.nl/static/filebank/3f4cdbd23e569b8c3fccab0778c6700e/update-informatieblad2011.pdf 41 Roest HIJ, Tilburg JJHC, Hoek van der W, Vellema P, Zijderveld v FG, Klaassen CHW, Raoult D. The Q fever epidemic in The Netherlands: history, onset, response and reflection. Epidemiol.Infect.(2011), 139, 1-12 42 Schimmer B, Ter Schegget R, Wegdam M, Züchner L, de Bruin A, Schneeberger PM, Veenstra T, Vellema P, van der Hoek W. The use of a geographic information system to identify a dairy goat farm as the most likely source of an urban Q-fever outbreak. BMC Infect Dis. 2010 Mar 16;10:69. 43 Hunink, J.E., T. Veenstra, W. van der Hoek, P. Droogers, 2010. Q fever transmissionto humans and local environmental conditions. FutureWater rapport 90. FutureWater, Wageningen. 44 Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. D.J.J. Heederik, IRAS Universiteit Utrecht en C.J. Ijzermans, NIVEL. 2010 50

Via direct contact kunnen mensen besmet worden met bijvoorbeeld echtyma. Het veroorzaakt bij geïnfecteerde dieren of mensen een pokkenachtig beeld. Dit bestaat uit bultjes, puisten en korsten. Nertsen en konijnen Over zoönosen bij nertsen en konijnen is niet zoveel bekend. Wel is bekend dat bij nertsen en konijnen influenza A virussen kunnen voorkomen. Dit heeft ook tot uitbraken geleidt. Voorbeelden van andere zoönosen die bij nertsen en konijnen kunnen voorkomen zijn; mycobacterium tuberculosum spp, leptospirose en campylobacter. 45 45 http://www.kiza.nl/content/nertsen 51

52 Gezondheidseffectscreening gemeente Landerd

Bijlage 3: Advies Gezondheidsraad & Reactie GGD Nederland Gezondheidsraad: Minimumafstand tussen veehouderij en woningen vraagt lokale afweging 46 Het is niet bekend tot welke afstand omwonenden van veehouderijen verhoogde gezondheidsrisico s lopen. Daarom is er niet op wetenschappelijke gronden één landelijke veilige minimumafstand vast te stellen tussen veehouderijen en woningen. Omwonenden zijn echter vaak ongerust, en dat verdient serieuze aandacht. Daarom zouden gemeenten samen met de GGD en belanghebbenden lokaal beleid moeten ontwikkelen met minimumafstanden. Die kunnen namelijk wel op beleidsmatige gronden vastgesteld worden. Dat schrijft de Gezondheidsraad in zijn advies Gezondheidsrisico s rond veehouderijen, verschenen op 30 november 2012. Er is veel maatschappelijke discussie over de intensieve veehouderij in ons land, die vaak in de nabijheid van woongebieden is gevestigd. De uitbraak van de Q-koorts heeft de ongerustheid over gezondheidsrisico s van wonen in de buurt van veehouderijen verder versterkt. Daarom hebben de minister van VWS en de staatssecretarissen van I&M en van EZ de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over deze gezondheidsrisico s. Het gaat om de risico s in de normale situatie, zonder dat er sprake is van een uitbraak van een dierziekte. Volgens de raad zijn er aanwijzingen dat wonen in de buurt van veehouderijen gezondheidsrisico s met zich mee kan brengen. Maar de aard en omvang van die risico s zijn niet precies bekend. Er is bijvoorbeeld wel onderzoek naar fijn stof en de gezondheidsklachten die dat kan veroorzaken, maar die zijn gebaseerd op fijn stof in de stad, dat heel anders van samenstelling is dan op het platteland. Ook is er onderzoek dat uitwijst dat werknemers van veehouderijen door blootstelling aan endotoxinen chronische long- en luchtwegklachten kunnen krijgen. De veilige grens die voor werknemers geldt is echter niet toepasbaar op omwonenden. Er is dus te weinig informatie om een wetenschappelijk onderbouwde norm vast te stellen voor een veilige afstand tussen een veehouderijbedrijf en woningen. Maar niet alleen harde gegevens zijn van belang, ook de zorgen van mensen tellen. Volgens de raad heeft de maatschappelijke onrust over de intensieve veehouderij behalve met gezondheidsrisico s, ook te maken met risicopercepties en geurhinder. Geurhinder vermindert de kwaliteit van leven. Bovendien hebben omwonenden vaak het gevoel dat ze geen controle hebben over de situatie, wat de ongerustheid kan vergroten en stress kan veroorzaken. Aan de negatieve gezondheidseffecten die hierdoor worden veroorzaakt, is wel degelijk iets te doen. De raad beveelt daarom aan dat op lokaal niveau beleid gemaakt wordt en minimumafstanden tussen veehouderijen en woningen worden vastgesteld. Op beleidsmatige gronden kan dat namelijk wél. Hulpmiddel daarbij is het zogeheten Beoordelingskader Gezondheid en Milieu, dat helpt om de relevante aspecten in kaart te brengen. De onzekerheden over de gezondheidsrisico s spelen daarbij een rol, maar ook de waardering van andere (economische) belangen: de mogelijkheden om risico s en overlast te beperken bijvoorbeeld en de kosten en baten van maatregelen. De raad benadrukt dat de lokale aanpak gebaseerd moet zijn op een dialoog met alle belanghebbenden, waaronder bewoners, veehouders en overheid. Parallel daaraan bepleit de raad vermindering van de uitstoot van stoffen die geurhinder of gezondheidsschade kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld door het gebruik van luchtwassers en andere technieken. Blijvende aandacht is nodig voor nieuwe vormen van bedrijfsvoering en - hygiëne. Welke plaats de veehouderijsector in de toekomst kan innemen is een politieke vraag, die aanleiding kan zijn voor een nationaal debat, vindt de raad. 46 http://www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/gezondheidsrisico-s-rond-veehouderijen 53

GGD Nederland: Gezondheidsraadadvies biedt geen nieuwe inzichten, wel aanknopingspunten 47 Standpunt GGD Nederland: Beleidsmatig en politiek is een heldere en eenduidige landelijke visie nodig voor het beoordelen en terugdringen van gezondheidsrisico s rond veehouderijen. Ook provincie en Rijk spelen een rol in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. GGD Nederland heeft met belangstelling kennis genomen van het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico s rond veehouderijen in Nederland. Wij hebben er echter moeite mee dat de commissie ervoor pleit om alleen op lokaal niveau te komen tot afspraken over terugdringen van gezondheidsrisico s. Die verantwoordelijkheid is niet alleen lokaal neer te leggen en te regelen, omdat dit een onoverzichtelijk woud aan lokale regelingen en gehanteerde afstandsnormen oplevert. Afstandscriterium in de lokale situatie De commissie stelt dat er in de lokale situatie wel degelijk een afstandscriterium kan worden geformuleerd. GGD Nederland voelt zich daarmee gesteund in het eerder uitgebrachte afstandsadvies van 250 meter. Meer aandacht voor omwonenden GGD Nederland vindt de aandacht van de Gezondheidsraad voor de ongerustheid van veel omwonenden van intensieve veehouderijen evident. Wij onderschrijven dan ook het belang en het advies van de Gezondheidsraad om meer blootstellingsonderzoek te doen naar geurhinder, endotoxinen en fijn stof. Geurhinder is expliciet een aspect wat kan leiden tot klachten, stress en een vermindering van het welbevinden. Veel burgers voelen zich niet serieus genomen, omdat volgens de vergunningverlenende instantie het betreffende bedrijf voldoet aan de normen. Op dit moment wordt er in ons land onderzoek gedaan naar de relatie tussen de blootstelling aan geur en de ervaren hinder. Visievorming GGD Nederland vindt het namelijk belangrijk dat een gemeenschappelijke visie uitgangspunt is bij de beoordeling van gezondheidseffecten voor omwonenden. Dit sluit goed aan bij het advies van de Gezondheidsraad. Zo zijn, op uitnodiging van GGD Nederland en Dienst landelijk gebied (DLG), alle betrokken partijen in januari 2013 bij elkaar geweest om te komen tot gezamenlijke visievorming. 47 http://www.ggd.nl/actueel/nieuws/2012/12/3/gezondheidsraadadvies-biedt-geen-nieuwe-inzichten-/ 54

Bijlage 4: Grotere kaarten GES-modules 55

56

57

58