π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Vergelijkbare documenten
π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Josée Coenen. De bovenkamer. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Z I N S O N T L E D I N G

Visuele Leerlijn Spelling

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Visuele Leerlijn Taal

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Cursus drie, week een. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. mei cursus drie, week een

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Online cursus spelling en grammatica

Inhoud. h 3. Voorwoord h4. Inleiding h6. Handleiding opzoekboek De bovenkamer h15. Opzoekboek De bovenkamer met toelichtingen h16

Eigen vaardigheid Taal

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

instapkaarten taal verkennen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Antwoorden Nederlands Ontleding

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

(werkwoordelijk gezegde)

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

instapkaarten taal verkennen

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Toets grammaticale termen met sleutel

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Programma van Inhoud en Toetsing

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Toelichting bij de kaartjes die in het opzoekboekje spelling en werkwoordspelling zijn opgenomen

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Thema Een dagje uit. Cursus drie, week acht. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. 2 juli cursus drie, week acht

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Meer dan grammatica!

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

zelfstandig naamwoord

Voorwoord 9 Gebruikte afkortingen 10 Overzicht van gebruikte grammaticale termen 11

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

1 Spelling en uitspraak

Thema Dokters. Cursus drie, week vier. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. juni cursus drie, week vier

instapkaarten taal verkennen

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Een voorbeeldopgave: Ik geef de hond te eten. Wat is de? Een werkwoord, een lidwoord, een zelfstandig

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Thema In het ziekenhuis. Cursus vier, week vier. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. september cursus vier, week vier

5 Niet meer twijfelen 107 Geweest is/is geweest 107 Vele of velen? 108 Hen/hun/ze 110 U/uw, jou/jouw 111 Als/dan 111 Dat/wat 113 Dat/die 115

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Informatie cursus Sarnámi voor beginners

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal in Beeld. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Samenvatting Nederlands formuleren

Studiewijzer TaalCompetent

Inhoud. 1 Spelling en uitspraak. 2 Grammatica

Muiswerk Grammatica I-III is bedoeld om anderstaligen te leren hoe het Nederlands in elkaar zit.

1

TAALVERZORGING KGT 2 SPORTIEF PERRON 1

Thema Slecht weer. Cursus drie, week zes. Prentenboek Koen wil een wolk. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. juni 2016

Inhoud. 1 Spelling 10

instapkaarten taal verkennen

Thema TIJD Cursus drie, week vijf. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. juni cursus drie, week vijf

Toets: Lees vaardig Blok 1+2 en Nieuwsbegrip

Totaaloverzicht kant-en-klare sjablonen Nederlands Cito spelling 3.0 Cito spelling 2.0 Begrijpend lezen Grammatica Studievaardigheid

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

als iets niet letterlijk is bedoeld.

Informatie en proefles

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Uitgebreide basisgrammatica NT2 Jenny van der Toorn-Schutte Boom, Amsterdam

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

Spelling. 1. Werkwoorden

2 hv. 1

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Inhoud. Over taal. Ontstaan van taal 19. Hoe het Nederlands gegroeid is 40. Een taal leren 22

Samenvatting Nederlands Grammatica en Spelling blok 2

Transcriptie:

Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord (emmertje, mesje) 17 π Het zelfstandig naamwoord, samenstelling (keukenkast, stripboek) 19 πhet lidwoord: een, de, het 20 π Het aanwijzend voornaamwoord: deze, die, dit, dat 23 π Het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, me, jou) 24 π Het bezittelijk voornaamwoord (mijn, jouw) 28 πhet spiegel woord of het wederkerend en wederkerig voornaamwoord (zich (verheugen), elkaar) 29 π Het onbepaald voornaamwoord (je, iedere) 30 2 Doet? doen? gebeurt? (handeling) 32 π Termen 35 π Het (zelfstandig) werkwoord (nu, o.t.t.) 36 π Het (zelfstandig) werkwoord (toen, o.v.t.) 37 t kofschip 39 π Het hulpwerkwoord van tijd: hebben (v.t.t.) 40 π Het hulpwerkwoord van tijd: hebben (v.v.t.) 42 π Het hulpwerkwoord van tijd: zijn (v.v.t. en v.t.t.) 44 π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 π Het of het modaal hulpwerkwoord: gaan, zullen 47 π Het of het modaal hulpwerkwoord: kunnen, mogen 48 π Het of het modaal hulpwerkwoord: moeten, willen 49 π Het knip werkwoord of het scheidbaar samengesteld werkwoord (schoonmaken) 50 π Het plak werkwoord of het niet-scheidbaar werkwoord (bewaren) 51 π Het schakel werkwoord of het werkwoord met een vast voorzetsel (wachten op) 52 π Het spiegel werkwoord of wederkerend werkwoord (zich vergissen) 53 π Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven 54 3

Inhoud 3 Wanneer? (tijd) 56 π Nu (onvoltooid, o.t.t.) 58 π Toen (onvoltooid, o.v.t) 59 π Toen = klaar (voltooid, v.t.t.) 60 π Eerder = klaar (voltooid, v.v.t.) 61 π Later (toekomst, o.t.t.t.) 62 π Niet-werkelijkheid (een gewenste en gedroomde tijd) 63 π Het bijwoord (nu, toen) 64 π Het voorzetsel (op, in) 65 π Het voegwoord (terwijl) 67 4 Waar? (plaats) Waarheen? (richting) 68 π Waar (plaats) 70 Het bijwoord (boven) 70 Het voorzetsel (op, in) 72 π Waarheen (richting) 73 Het bijwoord (rechtdoor) 71 Het voorzetsel (naar) 74 Het achterzetsel (in) 75 5 Hoe? Hoeveel? 76 π Hoe? 78 Het bijwoord (aandachtig) 78 Het bijvoeglijk naamwoord (Hollandse nieuwe) 79 Vergelijken (even sterk als, zo sterk als een beer) 80 π Hoeveel? 82 Het telwoord, hoofdtelwoord (een, twee) 82 Het telwoord, rangtelwoord (eerste, een vierde) 83 6 Joker woorden of verwijswoorden 84 hij, zij, ze (enkelvoud) 85 zij, ze (meervoud) 85 zijn, haar 86 deze, die, dit, dat 87 het, (iets), wat... 88 de ( ), die het ( ), dat 89 tel-er (Ik heb er zeven) 90 plaats-er (Ik ben er!) 90 spring -er (Ik zit erop) 90 sprookjes -er (Er was eens...) 91 spook -er (Er wordt geklopt) 91 4

Inhoud 7 Klanken en letters 92 π Uitspraak en schrijfwijze 92 π Klemtoon in woorden en zinsdelen 96 π Zinsintonatie 97 π Het alfabet, afkortingen (dvd) en letterwoorden (havo) 99 π Leestekens 100 8 Zinnen 102 De volgorde in een mededelende zin (of vertelzin) 103 De volgorde in een vraagzin 105 De volgorde in de gebiedende wijs (of beveelzin) 105 De volgorde in zinnen met niet (ontkenning) 106 De volgorde in zinnen met zijn, worden en blijven (naamwoordelijk gezegde) 106 De volgorde in zinnen met een uitgebreid werkwoordelijk gezegde 107 De volgorde in een hoofdzin 108 De volgorde in een bijzin 109 De volgorde in zinnen met (om) te 110 De volgorde in wens zinnen 110 De volgorde in het-zinnen 110 De volgorde in een zinsdeel 111 9 Ontleden 112 π Zinsontleden 113 Het werkwoordelijk gezegde 113 Het naamwoordelijk gezegde 114 Het onderwerp 115 Het lijdend voorwerp 116 Het meewerkend voorwerp 116 Het voorzetselvoorwerp 117 Bepalingen 117 π Woordbenoemen 118 10 Lijsten 126 1 Voorvoegsels en achtervoegsels (afleidingen) 126 2 Alfabetische lijst van de onvoltooid verleden tijd, o.v.t. (at eten) 130 3 Alfabetische lijst van het voltooid deelwoord (gegeten eten) 133 4 Overzicht van sterke en onregelmatige werkwoorden, op alfabet 135 5 Overzicht gebruikte termen 141 11 Bijlage 142 Afbeeldingen van de kaartjes 142 5

Uit welke delen bestaat De bovenkamer? π De bovenkamer bestaat uit dit opzoekboek. Bij dit boek hoort een set strookjes. Wat is De bovenkamer? π De bovenkamer is een (visuele) kleurengrammatica van het Nederlands. Hier vind je allerlei dingen rond de Nederlandse taal zoals hoe je zinnen maakt zoals vraagzinnen of mededelende zinnen hoe je woorden in een volgorde in een zin zet wanneer je de of het gebruikt hoe je woordsoorten noemt hoe je het Nederlands uitspreekt. Zie E de inhoudsopgave voor alle verschijnselen die in De bovenkamer staan. Lees eerst de tekst hieronder, voordat je De bovenkamer gaat gebruiken. Waarom De bovenkamer? π De bovenkamer geeft je steun bij het praten en schrijven van het Nederlands. Bovendien helpt De bovenkamer je bij het maken van oefeningen uit het taalboek. π Voor het praten en schrijven van het Nederlands kun je je vragen stellen als Wie? Wat? Wanneer? Waar en Waarheen? Hoe? Hoeveel? en Doet? Doen? Gebeurt? Voor deze vragen en de antwoorden op deze vragen gebruiken we in De bovenkamer kleuren, 1 zoals geel voor verwijzingen naar mensen (Wie?): de prinses bruin voor verwijzingen naar dieren en dingen (Wat?): de kikker rood voor handelingen (Wie of Wat doet/doen iets?/wat gebeurt er?): kust en heeft gekust oranje voor verwijzingen naar tijd (Wanneer?): om middernacht paars voor verwijzingen naar plaats en richting (Waar en Waarheen?): bij de vijver en naar de vijver groen voor verwijzingen naar hoedanigheid en maat (Hoe? en Hoeveel?): vriendelijk en tien kilo π Met deze kleuren geven we de betekenis aan van zinsdelen. Deze zinsdelen staan op horizontale strookjes en op deze manier kun je zinnen maken, zoals: De prinses kust de kikker om middernacht bij de vijver. 1 Ontleend aan Het Kleurensysteem, J.C. Ammanschool, Amsterdam. 6

π In de voorbeeldzinnen in De bovenkamer geven we de zinsdelen al meteen de kleur van de strookjes. π Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit meer dan één woord: Het ligt op de bank. De speelse, roodharige kat heeft op de spiksplinternieuwe bank liggen slapen.! Let op: de stroken voor het gezegde, de rode stroken, vormen altijd één zinsdeel. π Voor de afzonderlijke woorden gebruiken we symbolen 2 met de kleuren van hierboven maar deze staan nu op verticale, witte strookjes. π De horizontale strookjes voor de zinsdelen en verticale strookjes voor de woordsoorten zijn apart afgedrukt in een set strookjes. zinsdelen woordsoorten Werkwijze zinsdelen π Je legt de kleurstrookjes neer en je schrijft jouw zin met de zinsdelen onder de kleurstrookjes. Of: je schrijft een zin en je legt de kleurstrookjes boven de zinsdelen. Werkwijze woordsoorten π Je legt de witte strookjes onder de losse woorden. Wat zie je allemaal in De bovenkamer? π De bovenkamer bestaat allereerst uit hoofdstukken rond een van de vragen Wie? of Wat?, Doet? Doen? Gebeurt?, Wanneer?, Waar? Waarheen? en Hoe? Hoeveel? Elk hoofdstuk begint met een algemeen deel van Wie? of Wat?, Doet? Doen? Gebeurt?, Wanneer?, Waar? Waarheen? en Hoe? Hoeveel? Hierin staan foto s of schema s als voorbeelden. Dan volgt een overzicht van de inhoud van het zinsdeel in een zin qua betekenis en met de kleur die erbij hoort (horizontaal). Dan volgen de verschillende woordsoorten waaruit een zinsdeel kan bestaan. 2 Ontleend aan de montessorigrammatica. 7

Tot slot volgen de symbolen voor de woordsoorten (verticaal). Na het algemene deel volgen de verschillende woordsoorten die vorm geven aan de betekenis van Wie? of Wat?, Doet? Doen? Gebeurt?, Wanneer?, Waar? Waarheen? en Hoe? Hoeveel? Per woordsoort staat dan eerst: een visueel voorbeeld mensen dan een uitleg met algemene informatie dan wat moeilijker informatie tot slot een onderdeel Woordbenoemen. π Een apart hoofdstuk vormen de zogenoemde Joker woorden of verwijswoorden. Dit zijn woorden als hij, zij, het, enzovoort en de verschillende woorden er (Ik heb er drie, Ik ben er). π Verder geven we in De bovenkamer informatie over het uitspreken en schrijven van het Nederlands. Er kan immers een verschil zijn in uitspraak en spelling. Ook hier gebruiken we kleuren voor: de kleur roze gebruiken we om de klanken, de uitspraak, aan te geven. De klemtoon in een woord geven we vetgedrukt weer en met een + geven we de verschillende klankgrepen aan: də prin+ses. 3 de kleur zwart gebruiken we voor de letters, de schrijfwijze: de prinses. Bij de uitspraak moet je vooral letten op de weergave van de ə van het lidwoord de. Deze klank heet de sjwa (of de ə van də) en deze klank heeft geen eigen letter in het Nederlands. Vergelijk maar eens de spelling van een, de, vrolijk en aardig met de uitspraak: ən, də, vroo+lək en aar+dəg. π Ook zie je in De bovenkamer hoe je zinnen kunt maken en kunt ontleden (Zinsontleden) en hoe je zinsdelen maakt met verschillende soorten woorden en hoe je die soorten woorden noemt (Woordbenoemen). π Tot slot is er een bijlage met voorvoegsels (be-, ver-) en achtervoegsels (-ig, lijk) en verschillende bijlages met lijsten sterke en onregelmatige werkwoorden (at-eten, gegeten-eten en eten-at-aten-gegeten). 3 Een klankgreep is de uitspraak van een lettergreep. Prinses heeft twee lettergrepen, prin-ses, en ook twee klankgrepen. 8

De tekens en terminologie Een! betekent iets speciaals, een uitzondering of iets moeilijks. Met een (spreek uit uiltje ) hulpwerkwoord bedoelen we de modale hulpwerkwoorden gaan, zullen, mogen, moeten, kunnen en willen. Een E verwijst naar een apart hoofdstuk of naar een deel van een hoofdstuk. Een Een verwijst naar de uitspraak van woorden. verwijst naar de spelling, de schrijfwijze van een woord. Een * betekent een niet-bestaand woord of een ongrammaticale zin. π Meestal gebruiken we bestaande termen zoals lidwoord of zelfstandig naamwoord. Soms hebben we een nieuwe naam bedacht, zoals knip werkwoorden voor scheidbaar samengestelde werkwoorden. Verder delen we de zelfstandige naamwoorden in de-woorden en het-woorden in: dewoorden zijn zelfstandige naamwoorden die de als lidwoord hebben en het-woorden die het als lidwoord hebben. π Achterin De bovenkamer staat een overzicht van de gebruikte termen en de gangbare grammaticale termen. Hoe en wanneer gebruik je De bovenkamer? π Je begint altijd met deze inleiding. Dan kun je daarna kriskras met De bovenkamer werken: soms begin je met een hoofdstuk halverwege het boek, soms achteraan en soms vooraan in het boek. Dat kan omdat het afhangt van wat jij wilt doen: Wil je een stuk schrijven? Wil je een spreekbeurt voorbereiden? Zo kun je variëren door andere woorden voor bijvoorbeeld Waar? te gebruiken of kun je wat meer variatie in de zinsvolgorde aanbrengen. Wil je een oefening uit het taalboek maken? Zoek dan de informatie op die nodig is voor de oefening. Zo kijk je eerst bij het verkleinwoord voordat je de oefening over verkleinwoorden maakt. π Elk hoofdstuk en elk onderdeel van een hoofdstuk kent een opbouw van heel algemeen naar wat minder algemeen. Zo kun je, afhankelijk van wat je al weet, een deel van het hoofdstuk gebruiken. π De bovenkamer vormt een groeidocument van jouw kennis over de Nederlandse taal. Je weet steeds meer en je hoeft steeds minder iets op te zoeken. De inhoud van de Nederlandse taal gaat van deze bovenkamer naar jouw bovenkamer! 9