Fact sheet. Inkomensontwikkeling in Amsterdam. Inkomensontwikkeling sinds 1950. nummer 5 juli 2006



Vergelijkbare documenten
11. Stijgende inkomens

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

In Amsterdam wonen veel mensen met een minimuminkomen én veel mensen met een relatief hoog inkomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de

Werkloosheid 50-plussers

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

De Staat van de Stad Amsterdam V. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Inkomensstatistiek Westfriesland Augustus 2014

Bijlage III Het risico op financiële armoede

Inkomens in de grote steden

Werkloosheid Amsterdam

Inkomenstatistiek Westfriesland

Inkomenstatistiek Westfriesland

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

Inkomenstatistiek 2008 Westfriesland

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen: blijvende groei Amsterdamse bevolking

Inkomen van AOW ers, 2000

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Fact sheet. Autochtonen in Amsterdam. Helft Amsterdammers is autochtoon. nummer 2 maart 2007

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Amsterdamse armoedemonitor

Bijstand in Amsterdam: weinig concentraties, relatief grote spreiding

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

Afhankelijk van een uitkering in Nederland

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Kerncijfers armoede in Amsterdam

Artikelen. De ongelijkheid van inkomens in Nederland. Marion van den Brakel-Hofmans. 2. Toename inkomensverschillen sinds 1977

Van eenverdiener naar tweeverdiener: de nieuwe norm?

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Fact sheet. Demografische ontwikkelingen: aantal jonge ouderen gaat sterk toenemen in Amsterdam. nummer 6 november 2004

Allochtonen op de arbeidsmarkt

10. Veel ouderen in de bijstand

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Statistisch Jaarboek inkomen

8. Werken en werkloos zijn

afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie inkomen

Amsterdamse Armoedemonitor 2009

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Tabellen uit de positionpaper, opgesteld in opdracht min OCW, januari 2014

Amsterdamse Armoedemonitor

Minimuminkomens in Leiden

Personen met een uitkering naar huishoudsituatie

Inkomens in Helmond RIO 2013

Homoseksuelen in Amsterdam

Fact sheet. dat de segregatie in het voortgezet onderwijs

Atlas voor gemeenten 2014: de positie van Utrecht

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006

Oudere minima in Amsterdam en het gebruik van de AIO

Basisstatistiek Westfriesland

Participatie in arbeid

Dordrecht in de Atlas 2013

Fact sheet. Dienst Ruimtelijke Ordening. Demografische ontwikkelingen in 2006: bevolkingsgroei stagneert, wel meer vestiging van jongeren

Woningmarktrapport 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Minimuminkomens in Leiden

Inkomens in Helmond 2007

Amsterdamse Armoedemonitor

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek

Uit huis gaan van jongeren

De inkomenspositie van Leidse huishoudens

Amsterdamse Armoedemonitor 2011

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Participatie in arbeid

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

De inkomens- en uitkeringspositie van arbeidsgehandicapten

Participatie in welvaart

2014 Hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk gaat over de arbeidsparticipatie van Leidenaren, over uitkeringen en over huishoudinkomens.

Amsterdamse Armoedemonitor

Onderstaande tabel toont enkele algemene kenmerken afkomstig van het CBS, die een beeld geven van de vergelijkbaarheid van de gemeenten.

Doelgroepenanalyse Resto VanHarte Tilburg

Armoedemonitor : Lage inkomens in Amsterdam

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN

Fact sheet Amsterdamse horeca: opmars restaurants Groei van de oppervlakte, vestigingen en werkzame personen in de horeca in Amsterdam,

Inhoudsopgave hoofdstuk 14

maatschappelijke afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie

Doelgroepenanalyse Resto VanHarte Enschede

Armoedemonitor Den Haag 2008

Inkomensontwikkeling

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente Rotterdam

Effect van herverdeling op inkomensongelijkheid

[Geef tekst op] Onderzoek, Informatie en Statistiek

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

maatschappelijke zorg

Fact sheet Overige niet-westerse allochtonen in Amsterdam Groei overige niet-westerse allochtonen, (procenten)

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Arbeidsdeelname van paren

Kengetallen woningtoewijzing in de gemeente Utrecht

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente 's-gravenhage

Leidenincijfers Particuliere huishoudens en -inkomens in de Leidse regio

Fact sheet. Horeca in Amsterdam: minder cafés, meer restaurants. Amsterdam grootste horecacentrum van Nederland. nummer 2 maart 2005

De inkomenspositie. van Leidse huishoudens

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek. Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies

Transcriptie:

Fact sheet nummer 5 juli 2006 Inkomensontwikkeling in Amsterdam Het koopkrachtinkomen ligt in Amsterdam onder het landelijk gemiddelde, maar het verschil met heel Nederland wordt wel steeds kleiner. In deze fact sheet wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de inkomenspositie van Amsterdammers. Hoe heeft hun besteedbaar inkomen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Inkomensontwikkeling sinds 1950 Absoluut gezien is het besteedbaar inkomen per inkomenstrekker de afgelopen decennia gestegen van 1.178 euro in 1950 naar 20.875 euro in 2000. De relatieve ontwikkeling van het besteedbaar inkomen is weergegeven in de figuur, waarin het besteedbaar inkomen in de vier grote steden Ontwikkeling besteedbaar inkomen van inkomenstrekkers in de vier grote steden, 1950-2000 (indexcijfers; Nederland = 100) wordt afgezet tegen de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen in heel Nederland in de periode 1950-2000. In de periode 1950-2000 zijn drie fasen te ontdekken. In de eerste fase (de jaren vijftig) lag het gemiddeld besteedbaar inkomen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag nog boven het landelijk gemiddelde. Alleen in Utrecht lag het besteedbaar inkomen onder het landelijk gemiddelde. In de jaren zestig en zeventig daalde het besteedbaar inkomen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag tot onder het landelijk gemiddelde. De daling zette door tot ongeveer 1994 en werd met name veroorzaakt door de suburbanisatiegolf eind jaren zeventig. Vooral gezinnen met kinderen (en relatief hoge inkomens) verlieten de steden, waardoor de samenstelling van de bevolking veranderde: het aandeel alleenstaanden en allochtonen steeg. Omdat deze bevolkingsgroepen een relatief laag inkomen hebben, bleef de inkomensontwikkeling in de grote steden achter. De derde fase begon rond 1994. De achterstand van Amsterdam en Utrecht ten opzichte van de rest van Nederland is sindsdien kleiner geworden. Het besteedbaar inkomen van Rotterdammers nam eveneens toe, maar minder. Het verschil tussen Den Haag en Nederland bleef gelijk.

Besteedbaar inkomen Amsterdam, 1994-2002 (x 1.000 euro) 2 verschil 1994-1994 1996 1998 2000 2002 2002 gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen Amsterdam 12,8 13,8 14,8 16,6 19,4 6,6 Nederland 13,4 14,0 15,1 16,3 18,6 5,2 gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (koopkrachtinkomen) Amsterdam 13,3 14,2 15,5 17,4 20,5 7,2 Nederland 14,3 15,2 16,5 18,0 21,1 6,8 Opvallend is dat het verschil tussen Den Haag en Utrecht (in 1950 nog het grootste verschil tussen twee steden) geheel is verdwenen. De stijging van Amsterdam, Utrecht en Rotterdam is deels te verklaren door een toename van het aantal koopwoningen in deze steden. Hierdoor lijken steden vooral jonge, hoog opgeleide autochtonen langer vast te houden. Nieuwe maten Er zijn verschillende maten voor het bepalen van de inkomenspositie van huishoudens en personen. De gangbare maat was tot voor kort het gemiddeld besteedbaar inkomen per inkomenstrekker, waarbij echtparen met hun gezamenlijke inkomen één inkomenstrekker vormen. Het besteedbaar inkomen geeft de vrije bestedingsruimte van een persoon of huishouden weer. Maar deze oude definitie van besteedbaar inkomen is minder geschikt geworden. In de definitie werd namelijk wel uitgegaan van echtparen en niet van ongehuwd samenwonenden. Daarom wordt in het vervolg van deze fact sheet Ontwikkeling koopkrachtinkomen per huishouden in Amsterdam, 1994-2002 (indexcijfers; Nederland = 100) gebruik gemaakt van het besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen en het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen. Dit laatste inkomensbegrip wordt ook wel het koopkrachtinkomen van een huishouden genoemd. Het koopkrachtinkomen geeft niet het geldbedrag aan dat een huishouden besteden kan, maar geeft aan op welk welvaartsniveau de huishoudensleden zich bevinden (zie voor definities blz. 7). 1 De focus ligt in deze fact sheet op de ontwikkelingen in de inkomenspositie tussen 1994 en 2002 alsmede waar beschikbaar die in 2003 en 2004. Inkomensontwikkeling in Amsterdam Het gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen is over deze periode gestegen van 12.800 naar 19.400 euro. Het koopkrachtinkomen per huishouden steeg eveneens: van 13.300 euro in 1994 tot 20.500 euro in 2002. In 1994 lag dit koopkrachtinkomen per huishouden in Amsterdam nog 8,7% onder het landelijk gemiddelde, in 2002 nog maar 2,8%. De stijging was met name tussen 2000 en 2002 sterk. Deze stijging is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de belastingherziening van 2001 die zorgde voor een flinke stijging van de koopkracht. Inkomensontwikkeling in de stadsdelen Er bestaan grote verschillen tussen de stadsdelen wat betreft het gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen. In de centrale stadsdelen (binnen de ring A10) zijn deze hoger dan in de andere stadsdelen. Binnen de ring liggen ze in de meeste stadsdelen zelfs boven het landelijke gemiddelde. De hoogste inkomens zijn te vinden in de stadsdelen Centrum (vooral in de grachtengordel), Oud-Zuid

Gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen, 2002 Amsterdam: 19.400 euro 21.200 < 35.800 euro 19.500 < 21.200 euro 18.300 < 19.500 euro 17.500 < 18.300 euro 15.400 < 17.500 euro buiten beschouwing /O+S 115 110 105 100 95 90 85 80 en ZuiderAmstel. Geuzenveld-Slotermeer en Bos en Lommer kennen het laagste gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon. Het koopkrachtinkomen per huishouden verschilt eveneens per stadsdeel. In de centrale stadsdelen en de zuidelijke as (Centrum, Oud-Zuid en ZuiderAmstel) ligt het koopkrachtinkomen per huishouden ruim boven het Nederlandse gemiddelde en is het verschil met het landelijk gemiddelde sinds 1996 groter geworden. In Slotervaart wijkt de koopkracht het minst af van het landelijke gemiddelde, de koopkracht is hier tussen 1996 en 2002 wel iets achteruit gegaan. Koopkrachtinkomen, 1996-2002 (indexcijfers; Nederland = 100) 1996 1998 2000 2002 Nederland Amsterdam Centrum Geuzenveld-Slotermeer Westelijke Tuinsteden, Amsterdam-Noord en Zuidoost De koopkracht was in 2002 het laagste in de stadsdelen Bos en Lommer (19,0% onder het landelijke gemiddelde) en Geuzenveld-Slotermeer (15,6% lager). Geuzenveld-Slotermeer kende de grootste daling in koopkracht, met 2,4% tussen 1996 en 2002. De stadsdelen Zeeburg en Centrum kenden de hoogste procentuele stijgingen in koopkracht met 15,0 resp. 8,3%. In Zeeburg was de stijging met name te danken aan de bouw van nieuwe duurdere woningen op de Oostelijke eilanden. Inkomensverdeling Het aandeel huishoudens in Amsterdam met lage inkomens (de laagste 40% van de landelijke verdeling 2 ) is in de periode 1998-2002 gedaald van 57% naar 54%. Daarbinnen is het aandeel huishoudens met de allerlaagste inkomens (de laagste 10%) met name tussen 2000 en 2002 juist toegenomen onder invloed van de economische neergang na 2000, die in Amsterdam blijkbaar sterker doorwerkte dan in de rest van Nederland. Het aandeel midden- en hoge inkomens in Amsterdam is licht gestegen, met 1,4 resp. 1,2%. Deze stijging wordt mede veroorzaakt door een stijging van het aandeel hoog opgeleide jonge autochtonen en westerse allochtonen in de stad. Los van de schommelingen veroorzaakt door de conjunctuur lijkt de belangrijkste trend een

Koopkrachtinkomens: stijgers en dalers, 1998-2002 4 boven gemiddelde en stijgend boven gemiddelde en dalend onder gemiddelde en stijgend onder gemiddelde en dalend buiten beschouwing /O+S 40 35 30 25 20 15 10 5 0 afname van lagere inkomens ten gunste van middeninkomens. Het aandeel minimahuishoudens 3 is tussen 2003 en 2004 toegenomen van 17,7% naar 18,5% van alle huishoudens. 4 Het aandeel minimahuishoudens is tussen 2003 en 2004 het sterkst gestegen in de stadsdelen Geuzenveld-Slotermeer (2,2%), De Baarsjes (1,5%) en Amsterdam-Noord (1,2%). In de stadsdelen Geuzenveld-Slotermeer (24,4%), Zuidoost (24,0%) en Bos en Lommer (24,6%) is het aandeel minimahuishoudens relatief hoog. In de stadsdelen Centrum (13,1%), Oud-Zuid Inkomensverdeling Amsterdam, 1998-2002 laagste 10% laagste 10 tot 40% midden 40 tot 80% hoogste 20% 1998 2000 2002 (13,2%) en ZuiderAmstel (12,3%) zijn relatief weinig minimahuishoudens. Kernvoorraad woningen De afname van het totale aantal huishoudens met een laag inkomen heeft gevolgen voor de omvang van de primaire doelgroep 5 voor de kernvoorraad woningen (woningen met een huur tot 346 euro). De omvang van de primaire doelgroep hangt sterk samen met het aandeel huishoudens behorende tot de 40% laagste inkomens van Nederland. De primaire doelgroep is de afgelopen jaren afgenomen (evenals de laagste 40% inkomensgroep) en beslaat nu ongeveer 35% van de huishoudens (1995-2005). De kernvoorraad woningen is al jaren groter dan de primaire doelgroep. Ook wanneer rekening wordt gehouden met 20% overschot in verband met bewoning door de secundaire doelgroep 6 is er sprake van een overschot. Een deel van de kernvoorraad wordt bewoond door huishoudens met een inkomen dat niet tot de primaire of secundaire doelgroep behoort. Inkomensontwikkeling naar bevolkingsgroep De inkomens van niet-westerse allochtonen liggen lager dan de inkomens van de westerse allochtonen en autochtone Amsterdammers. Met name de inkomens van Amsterdammers met een Marokkaanse en in mindere mate

Aandeel minimahuishoudens per buurtcombinatie, 2004 5 Amsterdam: 18,5% 25% en meer 20% <25% 15% <20% 10% <15% minder dan 10% buiten beschouwing Bron: DIA, bewerking O+S Turkse achtergrond blijven achter. Het netto huishoudensinkomen van Amsterdammers met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond is sinds 2001 niet verder gestegen. De huishoudensinkomens van westerse allochtonen in Amsterdam zijn sinds 1998 hoger en stijgen sneller dan de inkomens van de autochtone Amsterdammers. De verwachting is dat het verschil in huishoudensinkomen tussen niet-westerse allochtonen enerzijds en westerse allochtonen en autochtonen Inkomensontwikkeling autochtonen, westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen, 1998-2002 (x 1.000 euro) anderzijds verder zal toenemen door onder andere partnerkeus. Met name allochtonen met een Marokkaanse of Turkse achtergrond geven vaak de voorkeur aan een partner met dezelfde culturele en/of religieuze achtergrond. Door de achterstand in opleidingsniveau van een groot deel van deze groep stijgt het aantal huishoudens met een dubbel laag opleidingsniveau en daardoor de kans op een laag huishoudensinkomen (Latten, 2003 7 ; De Graaf, 2005 8 ). Onder autochtonen vindt juist elitevorming plaats: dubbel hoog opleidingsniveau, dus dubbel hoog huishoudensinkomen. Gevolgen van migratie Sinds 2000 heeft Amsterdam te maken met een vertrekoverschot van personen. Dit wordt met name veroorzaakt door een uitstroom van de autochtone bevolking. Door deze in- en uitstroom van bevolkingsgroepen verloor Amsterdam over de periode september 1999-september 2003 per saldo 148 miljoen aan fiscaal jaarinkomen (Latten, Nicolaas en Hamers, 2006 9 ). Dit verlies werd echter volledig gecompenseerd door inkomensgroei van de achterblijvers, waardoor per saldo het fiscaal jaarinkomen in Amsterdam nog steeds stijgt.

6 Conclusie Amsterdam heeft de afgelopen jaren een deel van de inkomensachterstand ten opzichte van Nederland ingelopen. Het besteedbaar inkomen per persoon is gestegen van 12.800 euro in 1994 naar 19.400 euro in 2002. Het koopkrachtinkomen per huishouden steeg eveneens. Tussen de stadsdelen bestaan grote verschillen. In het centrale deel van de stad liggen de inkomens en de koopkracht bovengemiddeld hoog, terwijl in Geuzenveld-Slotermeer, Bos en Lommer en Zuidoost bijna 25% van de huishoudens onder het sociaal minimum leeft. De inkomens van de niet-westerse allochtonen liggen nog steeds ver achter bij de inkomens van westerse allochtonen en autochtone Amsterdammers. Dit verschil is tussen 1998 en 2002 alleen maar groter geworden. Al met al is de achterstand van Amsterdam ten opzichte van Nederland kleiner geworden. Het gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon ligt zelfs al boven het landelijk gemiddelde. Maar het koopkrachtinkomen per huishouden ligt er nog onder. Inkomensmaten maat doel wie wel wie niet gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner gemiddeld inkomen alle inwoners alle inwoners per inkomenstrekker ontwikkelingen in de tijd alle personen met inkomen van werkzame personen in de loop van een jaar echtparen vormen met hun gezamenlijke inkomen één inkomenstrekker per persoon met inkomenspositie van alle personen met studenten met bijbaan 52 weken inkomen personen met inkomen 52 weken inkomen en studiefinanciering ondernemers geen correctie voor parttimers deeltijdbanen studenten met winst uit onderneming gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per huishouden koopkracht van alle huishoudens een huishouden index per huishouden koopkracht van alle huishoudens huishoudens ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde

Definities 10 Besteedbaar inkomen Het besteedbaar inkomen is gelijk aan het bruto inkomen verminderd met de betaalde overdrachten aan loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. De betaalde overdrachten bestaan uit premies volksverzekeringen (AOW, AWW, AAW en AWBZ), premies werknemersverzekeringen (ZW, WW, WAO), premies ziektekostenverzekeringen (ziekenfonds en particulier) en andere overdrachten, zoals premies voor lijfrente en fiscaal aftrekbare echtscheidingsuitkeringen. Het besteedbaar inkomen bepaalt de vrije bestedingsruimte van een huishouden. Gemiddeld besteedbaar inkomen per inkomenstrekker Bruto inkomen verminderd met loon-, inkomsten- en vermogensbelasting en betaalde sociale premies. De inkomens zijn berekend per inkomenstrekker: elke persoon die in de loop van het jaar inkomen heeft gehad. Echtparen vormen met hun gezamenlijke inkomen één inkomenstrekker. Gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon met 52 weken inkomen Personen die het gehele jaar inkomen hebben genoten, worden in de categorie met 52 weken inkomen gerekend. De categorie zelfstandigen behoort tot de groep die het gehele jaar inkomen hebben genoten. Personen die in het onderzoeksjaar gedurende een kortere tijd of over een qua tijdsduur onbekende periode inkomen hebben, worden samengenomen in de groep minder dan 52 weken inkomen. Studenten met een studiebeurs in het kader van de wet studiefinanciering, worden altijd tot deze laatste groep gerekend, ook al hebben zij het gehele jaar een baan. Uitzondering op deze regel vormen de studenten die naast hun studiebeurs ook nog winst uit onderneming hebben. Deze groep wordt altijd ingedeeld bij de categorie 52 weken inkomen. Het is niet mogelijk de groep parttime werkers van de fulltimers te onderscheiden. Hierdoor zullen ook bij de personen met 52 weken inkomen kleine banen (minder dan 12 uur) en dus relatief lage inkomens voorkomen. Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (koopkrachtinkomen) Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken wordt het inkomen gedeeld door een equivalentiefactor. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Voor deze huishoudens is de factor gelijk aan 1. De CBSequivalentieschaal voegt hieraan 0,38 toe voor de volgende meerderjarige. Per minderjarig kind wordt de factor afhankelijk van leeftijd en rangorde van het kind opgehoogd met een waarde tussen 0,15 en 0,30. Een alleenstaande met een besteedbaar inkomen van 10.000 euro en een echtpaar met een besteedbaar inkomen van 13.800 euro bevinden zich dus op een even hoog welvaartsniveau: na standaardisatie bedraagt het inkomen in beide situaties 10.000 euro. Fiscaal jaarinkomen Individueel fiscaal jaarinkomen bestaat uit het totaal aan inkomenscomponenten waarover loonbelasting wordt betaald. Hiertoe behoren inkomen uit arbeid, inkomsten uit onderneming en inkomen uit uitkeringen. Het betreft niet het inkomen uit vermogen. Huishoudens Een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen een leefeenheid vormen; dit uit zich bijvoorbeeld in het gebruik van een gemeenschappelijke woonkamer of keuken. Huishoudens zijn dus gezinnen, samenwonenden, woongroepen en alleenstaanden die een zelfstandige huishouding voeren.

8 Colofon Weesperstraat 79 1018 VN Amsterdam Telefoon 020 527 9527 Fax 020 527 9595 algemeen@os.amsterdam.nl www.os.amsterdam.nl Noten 1 Deze maten zijn pas sinds het begin van de jaren negentig beschikbaar. Daarom wordt bij langere tijdreeksen nog steeds gebruik gemaakt van het besteedbaar inkomen per inkomenstrekker. 2 De laagste 40% van de gestandaardiseerde besteedbare huishoudensinkomens in Nederland waren in 2002 de huishoudensinkomens van minder dan 22.600 euro. Dit betekent dat in Amsterdam in 2002 54% van de huishoudens een inkomen had dat lager was dan 22.600 euro. In 2000 was de grens 20.100 euro en in 1998 18.800 euro. De middeninkomens zijn de inkomens op het niveau van 40 tot 80% van de Nederlandse verdeling en de hoge inkomens zijn de 20% hoogste inkomens van de Nederlandse verdeling. 3 Een minimahuishouden is een huishouden met een inkomen tot 105% van het huidige wettelijk sociaal minimum (WSM) dat voor hun huishoudenstype (alleenstaand, eenoudergezin, meerpersoonsgezin met of zonder kinderen) en leeftijd (huishoudoudste jonger of ouder dan 65 jaar) geldt. Veel voorzieningen in het kader van de armoedebestrijding gelden voor inkomens tot 105% van het WSM. Auteur: drs. Idske de Jong 4 Amsterdam in cijfers 2005, O+S. 5 Primaire doelgroep: alleenstaanden met een netto maandinkomen tot en met 1.090 euro en meerpersoonshuishoudens met een netto maandinkomen tot en met 1.540 euro. 6 Secundaire doelgroep: alleenstaanden met een netto maandinkomen van 1.090 euro tot 1.880 euro en meerpersoonshuishoudens met een netto maandinkomen tussen de 1.540 euro en 1.880 euro. 7 Latten, J., Kiezen en dan delen. Hoe belangrijk de partnerkeuze is. Tussen partners, signalement 2 NGR 2003. 8 Graaf, A. de, Jonge Turken en Marokkanen willen een partner van dezelfde afkomst. In: CBS Webmagazine, 7 maart 2005. 9 Latten, J., H. Nicolaas en B. Hamers, De prijs van migratie, Selectieve verhuisstromen van de vier grote steden. Bevolkingstrends 1e kwartaal 2006. 10 Bron: CBS