innova VTO een kijkje in de zwarte doos Bart Clarysse Roland Van Dierdonck Wouter Gabriëls Jeffrey Lambrechts Muriel Uytterhaegen TECHNOLOGIE



Vergelijkbare documenten
Test naam Marktgerichtheidsscan Datum Ingevuld door Guest Ingevuld voor Het team Team Guest-Team Context Overige

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Samenvatting (Summary in Dutch)

Zuinige Superinnovatoren. Deelrapport Noord-Nederlandse Innovatiemonitor. Prof.Dr. Dries Faems

Marleen van de Westelaken Vincent Peters Informatie over Participatieve Methoden

Structurele ondernemingsstatistieken

Innovatie-monitor 2004 Sectorrapport voedings-, genotsmiddelen en drankenindustrie

Populaties beschrijven met kansmodellen

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Welkom. 2014: Innovatiekracht

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

M De winstpotentie van personeelsbeleid in het MKB

hoe worden innovatieve, grote en complexe schepen in de praktijk ontwikkeld?

Bedrijven die investeren in sociale innovatie hebben minder last van de crisis

INLEIDING. Deelrapport Samenwerken voor Innovatie Innovatiemonitor Noord-Nederland Pagina 2 van 10

The role of interpersonal conflict between top and middle managers in top-down and bottom-up initiatives. Rein Denekamp

BESCHERMING VAN INNOVATIE MIDDELS BEDRIJFSGEHEIMEN EN OCTROOIEN: DETERMINANTEN VOOR BEDRIJVEN UIT DE EUROPESE UNIE SAMENVATTING

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Structurele ondernemingsstatistieken

Technologieontwikkeling in de wegenbouw

Instituut voor de autocar en de autobus v.z.w. Institut pour l autocar et l autobus a.s.b.l. NALYSE VAN DE SECTORALE ARBEIDSMARKT

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak

België : een strategisch belangrijke biofarmaceutische hub in Europa

Instrument: de Actorenanalyse. 1. Wat is een Actorenanalyse. 2. Doel van een Actorenanalyse. Instrumenten Actorenanalyse

Uittocht uit de industrie onstuitbaar? Prof. Dr. J. Konings VIVES - KULeuven

BENCHMARK INDUSTRIE. Deel 1: De transformatie van onze industrie richting 4.0 Waar staan we?

Leiderschap in Turbulente Tijden

Onderzoek Mercuri Urval achtergrondinformatie voor de media Klantgerichtheid is de belangrijkste aanjager voor economische groei in Europa

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Zoals gezegd kent de monetaire manier van armoedemeting conceptuele en methodologische bezwaren en is de ontwikkeling van multidimensionele

praktijkseminarie de operationele aanpak valorisatieproblematiek

The digital transformation executive study

Werknemers en innovatie

innovatie technologie wetenschap Benchmarken & meten van innovatie in KMO s Bart Clarysse Muriel Uytterhaegen D I E S

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Tewerkstelling. pharma.be vzw asbl

Implementations of Tests on the Exogeneity of Selected Variables and Their Performance in Practice M. Pleus

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Public Value Een introductie

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Danielle Raspoet. VRWB Clusters en hun Speerpunten gelinkt aan Vlaanderen in Actie Pact Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Entrepreneurial Growth Monitor (EGMO)

managing people meeting aspirations Natuurlijke groei

2 volgens het boekje

Figuur 1 Model Operational Excellence

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus Brussel

Samenvatting (Summary in Dutch)

EFFECTEN VAN HET COMBINEREN VAN STRATEGIEËN EN VAN MANAGEMENTCONCEPTEN RECENTE ONTWIKKELINGEN IN ONDERZOEK

Studie naar Innovatiegerichtheid en arbeidsmarktpositie van IWT doctorandi

Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren

Innovatiebenchmark Noord-Nederland. Overzichtsrapport. Prof.Dr. Dries Faems

Balanced Scorecard. Een introductie. Algemene informatie voor medewerkers van: SYSQA B.V.

NIMA B EXAMEN BUSINESS MARKETING ONDERDEEL B JANUARI 2016 VRAGEN EN ANTWOORDINDICATIES NIMA B BUSINESS MARKETING ONDERDEEL 1 (CASE)

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Het effect van doelstellingen

The influence of team diversity inside and outside the team on the level of ambidexterity

Profiel en tevredenheid van uitzendkrachten. In samenwerking met

Examenprogramma scheikunde havo

Examenprogramma scheikunde vwo

Samenvatting afstudeeronderzoek

Summary in Dutch 179

Functionaliteitseconomie: Hefboom voor duurzame ontwikkeling in België? Samenvatting. Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling

Schoolbeleid en ontwikkeling

Waar is onze ondernemingsdynamiek gebleven?

Samen Werkt. Posities en kansen op de innovatiemarkt voor mobiliteit en water

Financiering van Innovatie:

Research Note Prestatie-analyse met behulp van box plots

Een eeuw innovatie in de bouw De specifieke rol van de handel en toelevering. Frens Pries, directeur Balance&Result Peter van Heijgen, directeur HIBIN

Goed, beter, best. Eenvoudig en betrouwbaar beoordelen met D-PAC

Flexibiliteit en toerekenbaarheid in lokaal arbeidsmarktbeleid (verslag van de OECD(LEED)/UA studie)

Hightech tewerkstelling in de Europese Unie. Maarten Goos, Ian Hathaway, Jozef Konings & Marieke Vandeweyer

Juli Update cijfers extreme groeiers in Vlaanderen

Gids voor werknemers. Rexel, Building the future together

STUDIE Faillissementen 1 december Maand november sluit af met stijging van 3,69% In Brussel een stijging van 25,17%.

STRATAEGOS CONSULTING

Figuur 1 Model Operational Excellence

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

De kracht van een sociale organisatie

Buitenlands zeggenschap in de Vlaamse economie: een kwantitatieve analyse

Multiplicatoren: handleiding

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

We zien een datagedreven wereld vol kansen. Toepassingscentrum voor big data oplossingen

De Drievoudige Bottom Line, een noodzakelijke economische innovatie

Changes in employment in the pharmaceutical industry e

ISO 9000:2000 en ISO 9001:2000. Een introductie. Algemene informatie voor medewerkers van: SYSQA B.V.

VACATURE. Innoviris is op zoek naar. een Adviseur Innovatief Ecosysteem (Strategisch) Referentie: AFN201603

Samenvatting (Summary in Dutch)

Enquête rond het familiebedrijf in België


Equitisation and Stock-Market Development

Dutch Summary. Dutch Summary

Uitbesteding van boekhoudkundige activiteiten bij Vlaamse kmo s

Methodologie. Innovatiestrategie begeleiding

Transcriptie:

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM innova Strategische verschillen tussen innovatieve KMO s: een kijkje in de zwarte doos 5 Bart Clarysse Roland Van Dierdonck Wouter Gabriëls Jeffrey Lambrechts Muriel Uytterhaegen

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM COLOFON VTO-Studies wordt uitgegeven door het IWT in het kader van het werkprogramma van het VTO. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie } Ann Van den Bremt (secretariaat) Jan Larosse (coördinatie) Productie } Lemahieu & Vandendriessche Copyright } reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding. VTO-Team Jan Larosse, Coördinator VTO Sabine Devinck, VTO-Analyses Piet Olivier, VTO-Informatiesysteem Ann Van den Bremt, VTO-Secretariaat Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/223.00.33 Fax: 02/223.11.81 E-mail: vto@iwt.be Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/1997/7037/6 Verschenen in januari 1998

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM Strategische verschillen tussen innovatieve KMO s: een kijkje in de zwarte doos Prof. Dr. Bart Clarysse Prof. Dr. Ir. Roland Van Dierdonck Wouter Gabriëls Jeffrey Lambrechts Muriel Uytterhaegen De Vlerick School voor Management Rijksuniversiteit Gent

English abstract The downsizing waves in large enterprises have turned the attention towards the SME as an engine of economic growth and employment. Based on the early Schumpeterian ideas of creative destruction, it is often thought that innovative SMEs may be the solution. But who are these innovative SMEs? Do they really create employment? Are they performing better financially? This paper explores these questions in a population of Flemish SMEs active in the chemical and textile sector. First, a novel methodology is constructed to identify innovative companies. Second, it is shown that innovative companies do not necessarily create more employment. In contrast, among them, we find also the ones that downsize most. Third, we argue that innovation is reflected in the long term, but not the short term financial performance of the company. Again, we find that the set of innovative SMEs is very heterogeneous. To further explore the strategic differences between innovative SMEs, we open the black box of innovation and come up with a set of 18 strategic competence factors. Based on these factors, a typology of innovative SMEs is suggested along the lines of current strategic thinking: the Porterian innovators, the resource based innovators and the Schumpeterian pioneers. 2

Inhoudstafel English abstract 2 Voorwoord 4 1. Inleiding 6 2. Beoordeling van de literatuur en formulering van de 8 belangrijkste vragen van het onderzoek 3. Gegevensverzameling, definitie van de populatie 12 en voorbeed 4. Naar een definitie van innovatieve KMO 14 5. Creëren innovatieve KMO s tewerksteling? 16 6. Presteren innovatieve KMO s beter? 18 7. Verdere gegevensverzameing in een steekproef van 20 innovatieve KMO s 8. Strategische succesfactoren van innovatieve KMO s 21 9. Naar een typologie van innovatieve KMO s 28 Conclusies 32 Bijlagen 36 Referenties 40 Samenvatting 43 3

Voorwoord De Vlaamse economische structuur wordt gekenmerkt door het overwicht van de kleine en middelgrote ondernemingen. Wat betekent dit overwicht voor het innovatiepotentieel van het Vlaams Innovatiesysteem? Sinds Schumpeter innovatie correleerde met monopolievorming is er een voortdurend debat over de relatie bedrijfsgrootte en innovatie. Hebben KMO s te maken met bijzondere belemmeringen voor technologische innovatie, als gevolg van het ontbreken van kritische schaalgrootte, van moeilijkere toegang tot financiering en tot externe kennisbronnen? Of zijn KMO s integendeel innovatiever dan grotere bedrijven wegens hun groter aanpassingsvermogen? Vanuit het beleidsoogpunt is het in de eerste plaats van belang om de actoren te identificeren. Er moet begonnen worden met een onderscheid te maken tussen verschillende soorten KMO s. Hoe zijn dan innovatieve KMO s te herkennen? En kan men dan conclusies trekken uit de economische prestaties van deze categorie vergeleken met andere? Kan men de profielen van deze innovatieve KMO s verder verfijnen? Aan deze opdracht hebben Bart Clarysse en zijn medewerkers zich gewijd. Het werd een confrontatie van de bedrijfsrealiteit in enkele Vlaamse bedrijfssectoren met innovatieve survey-methodes en toepassingen van nieuwe concepten uit de managementsliteratuur. Met deze studie zetten ze een verdere stap in het vertalen van de theoretische beleidsdiscussie naar empirische modellen die uiteindelijk nieuwe indicatoren en nieuwe inzichten voor het technologie- en innovatiebeleid moeten opleveren. Het VTO-team. 5

1. Inleiding Er ontstond een alom verspreid geloof onder de practici, zowel politici als managers, dat innovatieve KMO s de stuwende kracht zijn geworden voor onze economie. Zowel academici als practici hebben de laatste tien jaar een groeiende belangstelling getoond in KMO s als de motoren voor innovatieve activiteit en economische groei. Daar zijn meerdere redenen voor: Ten eerste hebben nieuwe manieren om innovatie te meten aangetoond dat KMO s een veel belangrijkere rol spelen in het innovatieproces dan werd aangenomen (Kleinknecht et al., 1993). Ten tweede is het algemeen vertrouwen in grote bedrijven waar banen werden gecreëerd en die de drijvende kracht waren voor economische groei afgebrokkeld door de recente golven van outsourcing en downsizing (Besanko et al., 1995). Ten derde wordt innnovatie meer en meer voorgesteld als een noodzakelijke voorwaarde voor eender welk bedrijf om een competitief voordeel te creëren. In dit geval wordt innovatie ruimer gedefinieerd dan enkel de introductie van technologisch nieuwe producten. Het omvat elke nieuwigheid in de waardeketen, zowel gebaseerd op organisatorisch vlak als gebaseerd op de markt of de technologie (Kim en Mauborgne, 1997). De combinatie van deze factoren resulteerde in een alom verspreid geloof onder de practici, zowel politici als managers, dat innovatieve KMO s de stuwende kracht zijn geworden voor onze economie. Ondanks deze groeiende belangstelling om innovatie te koppelen aan KMO s hebben we relatief weinig inzicht in het gedrag dat zo n KMO s typeert (Tidd et al., 1997). Economisten die de relatie tussen de omvang van een bedrijf en de innovatieve output analyseren, hebben meerdere bijdragen geleverd tot dit onderwerp. Deze stroom van onderzoek die teruggaat tot het latere werk van Schumpeter heeft het belang aangeduid van KMO s voor het innovatieproces van een economie. Deze research heeft echter niet tot een dieper inzicht geleid. Vele vragen blijven onbeantwoord: creëren innovatieve KMO s inderdaad meer tewerkstelling, presteren ze beter, welke strategieën volgen ze? Eén van de redenen hiervoor is dat de economisten de omvang van de innovatie analyseren als een resultaat van verscheidenheid in grootte en bijgevolg deze specifieke innovatie aannemen als analyseniveau, terwijl de practicus zich concentreert op de onderneming als een geheel van belanghebbenden. Daarom is hij meer bezig met de vraag wat er precies gebeurt binnen deze innovatieve KMO. 6 Nieuwe methode om innovatieve KMO s te identificeren via een panel experten. Deze studie vertrekt van het standpunt van de practicus. Eerst wordt een nieuwe methode voorgesteld om innovatieve KMO s te identificeren via een panel experten. Vorig onderzoek ging uit van databanken voor patenten (Griliches, 1984), product bekendmakingen (Audretsch, 1995; Kleinknecht and Bain, 1993) of vragenlijsten (CIS, 1993) als een manier om innovatieve KMO s te identificeren. Een gekend bezwaar van deze verschillende benaderingen is dat ze, elk op een verschillend vlak, niet op alle KMO s betrekking hebben of slechts op een bepaald onderdeel van de groep KMO s, namelijk die die begaan zijn met spitstechnologie. Daarom maken we gebruik van de positieve elementen van elke benadering en combineren dit met een nieuwe methode die ons moet helpen om innovatieve KMO s te identificeren: experten uit federaties, bonden en verschillende onderzoekscentra werd gevraagd op een lijst met KMO s na te gaan welke innovatief waren en welke niet aan de hand van een

aantal criteria. De verzamelde antwoorden laten ons toe die KMO s te identificeren waarover de experten het eens waren. Volgens deze methode analyseren we twee Vlaamse sectoren: de chemische en de textielsector die elk worden onderverdeeld in 7 subsectoren. Ten tweede stellen we, in lijn met de economische onderzoeksstroom de vraag of de innovatieve bedrijven in onze twee sectoren beter presteren op financieel gebied en op het vlak van tewerkstelling dan hun niet innovatieve tegenhangers. Om deze hypotheses te formuleren baseren we ons op de economische literatuur die innovatie tracht te verbinden met financiële prestatie enerzijds en de creatie van tewerkstelling anderzijds. Deze hypotheses worden dan getest bij 413 KMO s in beide sectoren. Ten derde nemen we een kijkje in de zwarte doos van innovatie. Het tweede deel van dit werk beschouwt innovatieve KMO s als een homogene groep bedrijven. In het derde deel daarentegen wordt hun heterogeniteit geanalyseerd. Daarom gebeurt een kwalitatieve studie van de ondernemingsstrategieën die worden uitgewerkt door KMO s die als innovatief worden beschouwd. Dit kwalitatieve gedeelte bestaat uit diepgaande interviews met de eigenaar of bedrijfsleider van 31 innovatieve KMO s evenwaardig gespreid over de chemische- en textielsector. De belangrijkste bedoeling van deze kwalitatieve studie is de zogenaamde zwarte doos van de innovatie te openen en de strategische verschillen tussen innovatieve KMO s te analyseren. Vermits er slechts weinig onderzoek is gebeurd die expliciet innovatiestrategieën analyseert, heeft dit derde gedeelte een informatief karakter. De belangrijkste bedoeling van deze kwalitatieve studie is de zogenaamde zwarte doos van de innovatie te openen en de strategische verschillen tussen innovatieve KMO s te analyseren. 7

2. Beoordeling van de literatuur en formulering van de belangrijkste vragen van het onderzoek KMO s leveren een disproportioneel hoog aandeel voor innovaties ten opzichte van hun economische belangrijkheid. Groei lijkt in kleine bedrijven bijzonder veranderlijk en heterogeen te zijn omdat ze zowel zeer hoge als zeer kleine groeipercentages vertonen. Het lijkt dus logisch te suggereren dat we van innovatieve KMO s een sterkere groei verwachten dan van niet-innovatieve. In hun oorspronkelijk werk over KMO s en innovatie, hebben Acs and Audretsch (1990) de visie van Schumpeter over creative destructors nieuw leven ingeblazen met de redenering dat kleine bedrijven evenveel innoveren als hun grote tegenhangers in de productie. Ze vonden zelfs dat in termen van innovatie per bediende, kleine bedrijven efficiënter zijn dan grote. Conform met deze bevindingen stellen Hansen (1992) en Kleinknecht et al. (1993), en ook anderen dat de bijdrage van KMO s tot innovatie ruimschoots werd onderschat door de innovatie te meten via de klassieke technologische input of output indicatoren zoals de uitgaven voor O&O en patenten. Zich baserend op tellingen van innovatie toonden ze aan dat KMO s een disproportioneel hoog aandeel leveren voor innovaties ten opzichte van hun economische belangrijkheid. Hoewel de notie van disproportionaliteit in vraag werd gesteld door Harrison (1994) en onlangs zelfs werd tegengesproken door Tether et al. (1997) die zich baseerden op hun bevindingen, blijft de conclusie dat KMO s een belangrijke bijdrage leveren tot innovatie behouden. Dit empirisch feit moet worden gevoegd bij de consistente bevindingen van economische wetenschappers dat kleine bedrijven méér jobs creëren dan grote (Hall, 1987 ; Evans, 1987; Dunne and Hughes, 1994 en Hart and Oulton, 1996). De vermelde studies passen gewoonlijk een empirische test toe van Gibrat s Law (1931) die als nulhypothese stelt dat het procentuele groeitempo van een bedrijf onafhankelijk is van de omvang. Hun vermogen om Gibrat s Law te verwerpen ten gunste van kleine bedrijven is een uitdaging in het licht van de stijgende werkloosheidscijfers op het einde van de tachtiger en de negentiger jaren. Deze stijgende cijfers hebben tewerkstelling hét onderwerp van het beleidsdebat gemaakt. Nochtans moeten we waarschuwen voor teveel optimisme. Ondanks deze statistische verwerping van Gibrat s Law, blijft de hypothese zwak dat kleine bedrijven sneller groeien dan grote, vermits de regressie modellen minder dan 5-10% verklaren van het verschil in groeitempo. Bovendien voegde Schreyer (1996) onlangs een nieuwe dimensie toe aan het debat door aan te tonen dat kleine bedrijven zowel de kleinste als de grootste groeicijfers vertonen. Met andere woorden, groei lijkt in kleine bedrijven bijzonder veranderlijk en heterogeen te zijn omdat ze zowel zeer hoge als zeer kleine groeipercentages vertonen. Dit brengt ons tot het verband tussen innovatie en groei. Greenan and Guellec (1995) stelden dat over een periode van vijf jaar innovatieve bedrijven en sectoren méér jobs creëren dan de niet-innovatieve. Innovatieve bedrijven werden in verband gebracht met patentaanvragen voor product- en procesinnovatie. Zich baserend op een ruimere definitie voor innovatie staafden Kim en Mauborgne een aantal casestudies met bewijzen waarin ze de omvang van de innovatie koppelden aan de groei. Dit alles lijkt dus te suggereren dat we van innovatieve KMO s een sterkere groei mogen verwachten dan van niet-innovatieve. hypothese 1: innovatieve KMO s creëren gemiddeld méér tewerkstelling dan niet-innovatieve. 8

2. Beoordeling van literatuur en formulering van belangrijkste vragen Hoewel de groei in tewerkstelling een belangrijke doelstelling voor de politiek en het bedrijfsleven is, is dit niet noodzakelijk de hoofdbekommernis van elke ondernemer. Het verband tussen innovatieve en financiële prestatie is complex en onduidelijk (Tidd et al., 1996; Montgomery en Wernerfelt, 1989). Traditionele boekhoudkundige maatregelen sluiten normaal gesproken winst in als een deel van de waarderingsindex van de onderneming, terwijl financiële maatstaven gebaseerd op cashflow gehanteerd worden als hét element bij uitstek om een firma te taxeren. De belangrijkste conclusie die we kunnen trekken uit deze literatuur die het verband bespreekt tussen innovatie en financiële performantie is dat zowel de traditionele boekhoudkundige als financiële indicatoren teveel de nadruk leggen op korte termijn maatstaven voor rentabiliteit die historische prestaties van het bedrijf weerspiegelen en innovatie onderwaarderen. Als gevolg wordt gesuggereerd maatstaven te gebruiken die gebaseerd zijn op de markt zoals Tobin s Q (Montgomery en Wernerfelt, 1989) of de markt zelf om de innovatieve capaciteit van een firma na te gaan. Terwijl de klassieke boekhoudkundige maatstaven de historische prestatie van een bedrijf weerspiegelen, belichamen de marktgerichte maatstaven, in de veronderstelling dat financiële markten efficiënt zijn, het potentieel op middellange en lange termijn van een bedrijf. Daarom dat ze onrechtstreeks innovatie waarderen. Het verband tussen innovatieve en financiële prestatie is complex en onduidelijk. Jammer genoeg zijn de meeste KMO s geen publieke vennootschappen zodat de maatstaven gebaseerd op de markt, hoe nuttig ze ook mogen zijn om de intensiteit van de innovatie of de technologie te meten, eenvoudigweg onmogelijk te berekenen zijn voor privebedrijven. Kay (1993) suggereerde dat maatstaven gebaseerd op de toegevoegde waarde kunnen gebruikt worden als alternatief. Het hoofdargument, hoewel toegegeven een zwak argument, dat hier wordt gebruikt is dat een bedrijf toegevoegde waarde moet creëren om op lange termijn te overleven. Hoewel er geen duidelijke definitie is omtrent toegevoegde waarde, is het vooral de marktwaarde van de output min de kost van de input. Bedrijfswinst is verschillend omdat het de output in verband brengt met de kost van de input zonder rekening te houden met de markt-appreciatie. Hoe innovatiever een bedrijf, hoe beter het in staat is waarde te creëren, ten minste in een evenwicht. Tidd et al. (1996) werden onlangs in deze hypothese empirisch gesteund door een voorbeeld waarbij zowel grote als kleine Britse bedrijven betrokken waren. Samengevat kunnen we besluiten dat het waarschijnlijk erg moeilijk zal zijn om prestatieverschillen te vinden tussen innovatieve en niet-innovatieve bedrijven. Nochtans mogen we in overeenstemming met Tidd et al. (1996) en Kay (1993) verwachten dat de innovatieve KMO s meer waarde zullen creëren dan de niet-innovatieve. Hypothese 2 vindt hiervoor de nieuwe formulering: hypothese 2a: innovatieve KMO s presteren financieel niet beter dan de niet-innovatieve. hypothese 2b: innovatieve KMO s creëren een hogere toegevoegde waarde. 9

2. Beoordeling van literatuur en formulering van belangrijkste vragen Wernerfelt (1984) lanceerde in zijn oorspronkelijk artikel een hernieuwde belangstelling in de kennis van een bedrijf als determinerende factor voor zijn prestatie. Dit artikel geeft aanleiding tot een hele reeks onderzoeken die de literatuur over strategisch management in de negentiger jaren heeft gedomineerd: de resource based theory of the firm, of in een meer populaire versie het idee van de core competence. Als innovatie de prestatie bepaalt moet, volgens deze wetenschappers de innovatieve component nauw verbonden zijn met de ervaringen of bekwaamheden in het verleden van een bedrijf. Tot zover hebben we innovatieve KMO s bekeken als een homogene groep ondernemingen om onze hypothetische structuur op te bouwen. Zoals reeds vermeld is de tweede bedoeling van dit onderzoek de zwarte doos van de innovatie open te doen en de heterogeniteit ervan te onderzoeken. De strategische management literatuur biedt een aantal structuren die kunnen worden gebruikt om het competitief voordeel van een bedrijf te analyseren. In de jaren tachtig was het Bain-type van het Porter framework de meest populaire (Porter, 1980). Porter veronderstelt dat structurele industriële voorwaarden bepalend zijn voor de meeste prestatieverschillen tussen firma s. Binnen de lijnen van deze structuur zouden we verwachten dat innovatieve KMO s het sterkst verschillen qua product/markt keuzes. Volgens Porter zouden ze een strategie kunnen volgen van kostenleiderschap, productdifferentiatie of zich concentreren op een specifiek eigen terrein op de markt (niche). De meest innovatieve KMO s worden dan verwacht actief één van deze strategieën na te streven. Wernerfelt (1984) lanceerde in zijn oorspronkelijk artikel een hernieuwde belangstelling in de kennis van een bedrijf als determinerende factor voor zijn prestatie ( resource based innovations ). Dit artikel geeft aanleiding tot een hele reeks onderzoeken die de literatuur over strategisch management in de negentiger jaren heeft gedomineerd: de resource based theory of the firm, of in een meer populaire versie het idee van de core competence (Hamel en Prahalad, 1989). Terwijl ze het paradigma van de structuur-gedrag prestatie van Bain en Porter laten voor wat het is, leggen deze onderzoekers de nadruk op de kennis die een bedrijf in het verleden heeft opgebouwd als een kritische beslissende factor voor zijn prestaties. Als innovatie de prestatie bepaalt moet, volgens deze wetenschappers, de innovatieve component nauw verbonden zijn met de ervaringen of bekwaamheden die een bedrijf in het verleden opbouwde. Besanko et al. (1996) geven het voorbeeld van servitization om dit thema toe te lichten. Laat ons het welgekende voorbeeld nemen van American Airlines: 30 jaar geleden haalde deze onderneming de meeste inkomsten uit luchtvervoer van passagiers en vracht. Bij het organiseren van deze activiteiten werkten ze een sterk geavanceerd reservatiesysteem uit dat de firma toeliet op een bijzonder effectieve manier de vluchten te organiseren. De laatste tien jaar heeft American Airlines méér winst gemaakt met de commercialisering van het reservatiesysteem dan met zijn oorspronkelijke hoofdactiviteit nl. het organiseren van vluchten. Daarom is het innovatieve gedrag van het bedrijf nauw verbonden met de hoofdbekwaamheid die het in het verleden heeft ontwikkeld. Als we dit vertalen naar de KMO s betekent dit dat die KMO s die een zekere ervaring of kernvaardigheid hebben verworven wellicht zullen innoveren op basis van deze ervaring. 10 In de negentiger jaren maakten Teece et al. (1991) een groter onderscheid tussen kennis en vermogen. Eenvoudig gezegd is de kennis de strategische inbreng (middelen) die bedrijven hebben geaccumuleerd in het verleden terwijl het vermogen hun huidige geschiktheid is deze kennis in te zetten

2. Beoordeling van literatuur en formulering van belangrijkste vragen en ze verder uit te bouwen. Amit and Schoemaker (1993: 34) reduceren de definitie van kennis tot fondsen van beschikbare factoren in eigendom van of gecontroleerd door het bedrijf, terwijl vermogen betrekking heeft op de flows. Als we dit theoretisch concept vertalen naar het innovatieve gedrag van KMO s, kunnen we verwachten dat sommige KMO s zich op zulkdanige manier organiseren dat ze het vermogen hebben innovatief te zijn. Een typisch voorbeeld zou kunnen de pionier-ondernemer zijn die er in slaagt te concurreren met de grote ondernemingen in zijn sector omdat hij sneller kan inspelen op veranderingen in de markt en omdat hij een betere controle heeft over zijn werknemers en het productieproces. De laatste twee decennia is de strategische pendelbeweging verschoven van een externe focus kijken wat de concurrentie doet en het juiste niche kiezen naar een interne oriëntatie gebaseerd op onze eigen vaardigheid. We zouden verwachten dat de strategieën van innovatieve KMO s een combinatie zijn van deze externe en interne focussen. Samengevat zien we drie verschillende visies op strategisch management. De laatste twee decennia is de strategische pendelbeweging verschoven van een externe focus kijken wat de concurrentie doet en de juiste niche kiezen naar een interne oriëntatie gebaseerd op onze eigen vaardigheid. We zouden verwachten dat de strategieën van innovatieve KMO s een combinatie zijn van deze externe (product/markt keuze) en interne focussen (kennis en capaciteiten), vermits verwacht wordt dat ze complementair zijn (Clarysse, 1996). Nochtans kunnen sommige innovatieve KMO s specifiek extern georiënteerd zijn en andere intern. Vermits de literatuur niet tot een definitief resultaat leidt, wensen we hier geen formele hypothese te formuleren. We geven er de voorkeur aan de discussie open te laten vertrekkende van een algemene onderzoeksvraag. Onderzoeksvraag 1: onderzoeksvraag 1: innovatieve KMO s hebben elementen van elke strategie, maar sommige baseren hun competitief voordeel op de keuze van product en markt, andere op de gecumuleerde kennis en nog andere op dynamische capaciteiten. Nu we de theoretische achtergrond hebben gedefinieerd van deze paper alsook de belangrijkste onderzoeksvragen/-hypothesen waarmee rekening wordt gehouden, beschrijven we in het volgende gedeelte de gegevensverzameling, de definitie van de populatie en een voorbeeld. 11

Gegevensverzameling, definitie van de 3. populatie en voorbeeld We kozen twee sectoren voor deze studie op basis van twee criteria: ten eerste moesten ze allebei belangrijk zijn voor de Vlaamse economie en ten tweede moest één van hen kunnen worden ondergebracht bij de categorie laagtechnologisch en één moest hoogtechnologisch zijn. Na verschillende discussies met industriële experten, werden we het eens over de textielindustrie en de chemische industrie. We kozen twee sectoren voor deze studie op basis van twee criteria: ten eerste moesten ze allebei belangrijk zijn voor de Vlaamse economie en ten tweede moest één van hen kunnen worden ondergebracht bij de categorie laagtechnologisch (volgens het OECD classificatie systeem (1997) en één moest hoogtechnologisch zijn. Na verschillende discussies met industriële experten, werden we het eens over de textielindustrie (NACE 34) en de chemische industrie (NACE 25). Elk van deze industrieën kan worden onderverdeeld in 7 subsectoren op het 4-digit niveau. Voor de textielindustrie is dit wol; katoen; linnen, hennep en ramee; textielveredeling; ander textiel; tapijtproductie, vilt en zeildoek industrie. Voor de chemische industrie is dit chemie: basis-industrie; productie van verven en drukinkt; plastiekverwerking; productie van zeep, wasproducten en andere reinigingsmiddelen en cosmetica; farmaceutica en andere scheikundige stoffen. Om in ons voorbeeld te kunnen opgenomen worden als een KMO, gingen we uit van de Europese definitie. Om in ons voorbeeld te kunnen opgenomen worden als een KMO, gingen we uit van de Europese definitie en omschreven we ze als volgt: De ondernemingen moeten minimum 11 en maximum 250 werknemers tewerkstellen, hun maximale omzet bedraagt 1.6 miljard BEF en de maximale totale balans is 1 miljard BEF. We hielden uitdrukkelijk geen rekening met de voorwaarde tot onafhankelijkheid, vermits voorbereidende interviews aantoonden dat de meeste bedrijven die deel uitmaakten van een groter concern er een zeer onafhankelijke strategie op nahielden en zich veeleer als KMO s gedroegen dan als grote ondernemingen. De balansen samengebracht door de Nationale Bank van België waren de eerste bron om die ondernemingen te selecteren die aan onze criteria beantwoordden. Daarna hebben we de oorspronkelijke reeks KMO s aangevuld met lijsten van bedrijven die we kregen van de federaties. In totaal werden 273 KMO s geïdentificeerd in de textielindustrie en 252 in de chemische sector. Tabel 1 toont de verdeling van onze bedrijven in elk van de subsectoren. Voor elke subsector hebben we drie experten aangeduid; deze experten waren afkomstig van drie verschillende institutionele milieus. Voor elke subsector hebben we drie experten aangeduid, dus in totaal 42. Deze experten waren afkomstig van drie verschillende institutionele milieus: Eerst hebben we de sectorale verenigingen gecontacteerd zoals federaties en werkgevers/werknemers organisaties om één expert per terrein aan te duiden. Ten tweede hebben we gouvernementele instanties gecontacteerd zoals het ministerie van economische zaken en de verschillende regionale economische hulpinstellingen (GIMV, GOM, VEV) om ook één expert aan te stellen en ten slotte hebben we de RTD centra (= centra voor Research & Technologische Ontwikkeling) gecontacteerd (collectieve centra, IWT) om er ook een te selecteren. Elke expert werd telefonisch gecontacteerd. 12

3. Gegevensverzameling, definitie van de populatie en voorbeeld tabel 1 de verdeling van de bedrijven NACE BESCHRIJVING INDUSTRIËLE SECTOR AANTAL BEDRIJVEN AANTAL GEKENDE AANTAL INNOVATIEVE IN VLAANDEREN BEDRIJVEN* BEDRIJVEN 431 wol 13 13 4 432 katoen 52 52 12 434 linnen, hennep en ramee 21 21 3 437 textielveredeling 54 38 8 439 ander textiel 48 19 5 438 productie van tapijt, vilt en zeildoek 85 85 19 251,252,253 scheikunde: basis industrie 14 11 1 255 scheikunde: productie 27 25 7 van verven en drukinkt 483 plastiek verwerking 160 121 37 258 scheikunde: productie van zeep, 14 11 2 wasmiddelen en andere reinigingsmiddelen en cosmetica 257 farmaceutica 14 6 1 256 scheikunde: andere 23 11 2 totaal 525 413 101 *aangeduid als gekend of innovatief door het team experten 13

4. Naar een definitie van innovatieve KMO De experten werd gevraagd de KMO s in te delen volgens vijf verschillende soorten innovatie: technologische productinnovatie, technologische procesinnovatie, organisatorische innovatie en marktinnovatie. figuur 1 innovatieprofiel van KMO s enkel marktinnovatie enkel productinnovatie product- en procesinnovatie product-, proces-, en marktinnovatie 1% 5% 41% Welke criteria bestaan er dan om innovatieve KMO s te selecteren? Volgens de OSLO handleiding is een innovatief bedrijf een bedrijf dat technologisch nieuwe of duidelijk verbeterde producten of processen of combinaties van producten en processen heeft geïmplementeerd gedurende de periode die wordt bestudeerd. We hebben deze definitie verruimd om ook de niet-technologische innovaties in te sluiten. Daarom werd de experten gevraagd de KMO s in te delen volgens vijf verschillende soorten innovatie: technologische productinnovatie (vervetering van een bestaand product of een nieuw product), technologische procesinnovatie, organisatorische innovatie en markt- innovatie (zie appendix 1 voor een voorbeeld). De expert moest aanduiden of naar zijn mening de KMO s gedurende de laatste vijf jaar één van de hierboven aangeduide innovaties had verwezenlijkt. Indien de expert een bepaalde KMO niet kende of enkel bij naam kende, werd hem gevraagd deze te catalogeren als niet gekend. In een volgend telefonisch interview werd indien nodig extra informatie verstrekt over de innovatieve categorieën. Indien tenminste twee van de drie experten de KMO als innovatief bestempelden in één van de vijf categorieën, dan werd dit bedrijf als een innovatieve KMO beschouwd. Bijgevolg klasseerden we een KMO als onbekend indien hij niet was gekend door twee van de drie experten. Tabel 1 geeft een overzicht van een aantal KMO s die werden geklasseerd als innovatieve KMO s en onbekende KMO s per subsector. In totaal waren 73.4% van de KMO s in de chemische en 83.5% van deze in de textielsector gekend. Van deze gekende KMO s werd 27% geklassificeerd als innovatief in de chemische sector en 22.3% in de textielsector. De c2- waarden duiden aan dat de aanwezigheid in aantal van de innovatieve KMO s binnen de 14 subsectoren niet wezenlijk verschilt van het verwachte percentage zodat we kunnen besluiten dat op het 4-digit niveau geen sectorale verschillen kunnen gevonden worden met betrekking tot de graad van innovatie. Een gelijkaardige test werd uitgevoerd om te analyseren of de verdeling van de niet-gekende KMO s verschilde van het verwachte aantal en eveneens konden we de nul hypothese van gelijksoortigheid verwerpen. Geen van de 14 subsectoren is dus ondervertegenwoordigd. 14 53% In totaal waren 73.4% van de KMO s in de chemische en 83.5% van deze in de textielsector gekend. Van deze gekende KMO s werd 27% geklassificeerd als innovatief in de chemische sector en 22.3% in de textielsector. Het initiële onderscheid dat werd gemaakt tussen product, proces en marktinnovatie is vrij gewoon in de innovatieliteratuur. Een gedeelte, met name het verschil tussen product en proces gaat aanvankelijk terug tot Schumpeter (1911) en is dikwijls gebruikt en misbruikt in een aantal modellen en studies (zie Archibugi et al., 1997, voor een overzicht). Wij stelden vast dat dit onderscheid nogal vaag is. Ondanks de verschillende pogingen die in deze richting zijn ondernomen kunnen we besluiten dat het niet kan worden aangewend om innovatieve ondernemingen of ten minste innovatieve KMO s te classificeren. In feite werden, zoals aangetoond in figuur 1, méér dan 90% van de innovatieve KMO s in ons voorbeeld beschouwd als actief zowel in product- als in procesinnovatie. Dit sluit aan bij de bevindingen van Archibugi (1997) nl. dat 96.9% van de innovaties in de grijze zone vallen of dat bijna alle innovaties kunnen worden ondergebracht bij hetzij product- hetzij procesinnovatie afhankelijk van de invalshoek waarmee innovatie wordt geanalyseerd. Voortbouwend op deze argumenten zullen we niet verder ingaan op het onderscheid tussen innovatiecategorieën maar enkel naar de KMO s refereren als innovatief of niet.

4. Naar een definitie van innovatieve KMO tabel 2 innovatieve KMO s EEN AANTAL O&O- EEN AANTAL HEBBEN EEN ONZE DEFINITIE ACTIVITEITEN OCTROOIEN NIEUW PRODUCT IN 1988* IN 1988* GEÏNTRODUCEERD IN 1990-1993** percentage KMO s 43.5% 8% 60.6% 25% * gebaseerd op Kleinknecht and Bain(1993), KMO gedefinieerd als onderneming met 10-199 werknemers, Nederlands voorbeeld van alle productiebedrijven ** Community Innovation Survey, KMO gedefinieerd als een onderneming met 20-250 werknemers, Belgisch voorbeeld van textiel en chemische producten. In zoverre we ons kunnen baseren op de gegevens, toont tabel 2 dat volgens het CIS (Community Innovation Survey), ongeveer 60% van de KMO s in de Belgische textiel en chemische industrie meldde dat ze een nieuw product geïntroduceerd hadden in de laatste drie jaar. Dit hoog percentage vond men ook in de UK Small Business survey (Tidd et al., 1997). De reden hiervoor is dat het criterium om geklasseerd te worden als innovatief niet afdoend is. Elke KMO die beweert een nieuw product of een nieuw proces te hebben geïntroduceerd de laatste drie jaar wordt geklasseerd als innovatief. Derhalve wordt een industriële bakkerij die een nieuwe croissant op de markt brengt beschouwd als innovatief. Indien het nochtans vrij gewoon is in de sector zulke nieuwe producten op de markt te brengen, leidt de innovatie in ruime zin niet tot een competitief voordeel. Kleinknecht et al. (1993) komen voor de dag met iets lagere percentages. In een voorbeeld van Nederlandse bedrijven vinden ze dat ongeveer 42% van de KMO s betrokken is bij bepaalde O&O activiteiten. Hoewel O&O vooral in de economische literatuur gebruikt wordt als een aanduiding van innovatie, menen we dat het niet echt hetzelfde is. Nemen we nu het geval van vele chemische KMO s die één of twee bedienden hebben die actief zijn in de kwaliteitscontrole, experimenten, proeven enz... Indien de bedrijfsleider wordt gevraagd of zijn bedrijf aan O&O doet zal hij positief antwoorden. Nochtans is het bedrijf niet noodzakelijk innovatief. In hetzelfde boek vermeld de auteur dat slechts 8% van de KMO s patenten aanvroegen. Als we nu deze bevindingen vergelijken is de 25% ergens te situeren tussen de KMO s die met patenten werken en de innovatieve/o&o KMO s. Dit lag in de lijn der verwachtingen vermits we enerzijds de spitstechnologie willen uitsluiten en anderzijds geen té ruime definitie van innovatie of O&O willen toepassen. Onze definitie is als volgt: indien er een consensus bestaat tussen 2 van de 3 experten over het feit dat de onderneming betrokken is bij hetzij product-, proces-, organisatorische of marktinnovatie, ze dan beschouwd wordt als innovatief. Dit impliceert dat enkel met die KMO s die zich merkbaar onderscheiden van de andere in de groep, zodat een derde die vrij vertrouwd is met de markt, ze ook kan identificeren, zal worden rekening gehouden. Tot besluit kunnen we stellen dat onze definitie als volgt is: indien er een consensus bestaat tussen 2 van de 3 experten over het feit dat de onderneming betrokken is bij hetzij product-, proces-, organisatorische of marktinnovatie, ze dan beschouwd wordt als innovatief. Dit impliceert dat enkel met die KMO s die zich merkbaar onderscheiden van de andere in de groep, zodat een derde die vrij vertrouwd is met de markt, ze ook kan identificeren, zal worden rekening gehouden. Met andere woorden, indien elke KMO binnen dat bepaalde marktsegment een ISO 9000 certificaat heeft, zal het hebben van dit certificaat niet worden beschouwd als innovatief voor deze bedrijven (terwijl het wel het geval kan zijn voor een KMO in een sector waar dit ongewoon is). 15

5. Creëren innovatieve KMO s tewerkstelling? Onze eerste hypothese was dat innovatieve KMO s inderdaad tewerkstelling creëren. Logisch gezien betekent dit dat de gemiddelde tewerkstellingsgroei van deze KMO s hoger zou liggen dan bij niet-innovatieve ondernemingen. Onze eerste hypothese was dat innovatieve KMO s inderdaad tewerkstelling creëren. Logisch gezien betekent dit dat de gemiddelde tewerkstellingsgroei van deze KMO s hoger zou liggen dan bij niet-innovatieve ondernemingen. Figuur 2 toont een box-whisker plot van medianen en kwartielen. Wij corrigeerden outlier bias door (enkel in de plot, niet de analyse) alle observaties die verder lagen van het bovenkwartiel (75%) dan de afstand tussen lager en hoger kwartiel, uit te sluiten. figuur 2 tewerkstellingsgroei in innovatieve en niet-innovatieve KMO s -0,30-0,35-0,40-0,45-0,50-0,55 jaarlijkse gemiddelde tewerkstellingsgroei 1993-1995 -0,60-0,65-0,70 niet-innovatieve KMO's innovatieve KMO's non-outlier max non-outlier min 75% 25% mediaan De afbeelding geeft ons het interessante resultaat dat eigenlijk de mediaan (niet de gemiddelden zoals in tabel 3) verschilt, maar er is een aanzienlijk verschil in de standaard afwijkingen (varianties) tabel 3 basisstatistieken m.b.t. tewerkstellingsgroei (jaarlijks gemiddelde voor 1992-1995) GELDIGE N GEMIDDELDE MEDIAAN STD.AFW. innovatieve KMO s 66-0,501433-0,499931 0,231700 niet-innovatieve KMO s 167-0,486099-0,499894 0,153517 t-waarde van gemiddelden: 0,589 (n.s.) F-ratio van varianties: 2.27 (p<0.01) 16 Het is gebleken dat innovatieve KMO s zowel tewerkstelling creëren als afbreken, afhankelijk tot hun niet-innovatieve tegenhangers; beide uiteenlopende tendensen hebben de neiging elkaar te compenseren zodat het netto resultaat 0 is. De t-test van de gemiddelden toonde geen statistische verschillen aan. In beide voorbeelden verloren de KMO s aan tewerkstelling. Nochtans toont de F- test van de varianties een merkbaar verschil aan in variantie. Zoals reeds aangegeven in figuur 2 blijkt dat innovatieve KMO s zowel tewerkstelling creëren als afbreken. Beide uiteenlopende tendensen hebben de neiging elkaar te compenseren zodat het netto resultaat 0 is. Een plausibele verklaring hiervoor kan zijn dat bepaalde types innovatieve bedrijven (bijvoorbeeld deze gericht op het invoeren van nieuwe producten) tewerkstelling creëren, terwijl andere (bijvoorbeeld die bedrijven die hoofdzakelijk streven naar een efficiëntere organisatie)

5. Creëren innovatieve KMO s tewerkstelling? mensen ontslaan. Een gelijkaardig resultaat werd gevonden bij Greenan en Guellec (1995) in hun studie over de Franse productie-industrie. Ze ontdekten nl. dat innovatieve ondernemingen die hoofzakelijk patenten namen om hun procesinnovaties te dekken, werknemers verloren, terwijl de bedrijven met hoofdzakelijk productinnovaties jobs creëerden. We keren terug op deze bevinding in het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek waar innovatie meer in detail aan bod komt. Verder onderzochten we de verschillen in tewerkstellingscreatie tussen innovatieve en niet-innovatieve KMO s bij constante subsectoren en sectoren (ANCOVA), maar we kwamen niet tot extra inzichten. 17

6. Presteren innovatieve KMO s beter? Vermits innovatie niet noodzakelijk onmiddellijk resulteert in positieve financiële prestaties wordt dit niet gereflecteerd in de korte termijn financiële prestatie van een bedrijf. De tweede hypothese heeft betrekking op de financiële indicatoren van innovatieve KMO s. Practici wensen over eenvoudige instrumenten te beschikken om innovatie in te schatten. We stelden dat de literatuur suggereert dat korte termijn financiële indicatoren (met betrekking tot cashflow) en boekhoudkundige indicatoren (met betrekking tot winst) de waarde van innovaties onderschatten omdat ze geen rekening houden met de effecten op lange termijn van deze innovaties. Met andere woorden, vermits innovatie niet noodzakelijk onmiddellijk resulteert in positieve financiële prestaties wordt dit niet gereflecteerd in de korte termijn financiële indicatoren van een bedrijf. Nochtans werden indicatoren met betrekking tot de markt of de toegevoegde waarde verondersteld met innovatieve activiteiten rekening te houden. Tussen de vele varianten van elke indicator, hebben we drie basistypes weerhouden: toegevoegde waarde per werknemer, cashflow op bruto winst en winst vóór belasting per werknemer*. figuur 3 financiële prestaties van innovatieve en niet-innovatieve KMO s 2,5 1,5 0,5-0,5-1,5-2,5 niet-innovatieve KMO's innovatieve KMO's non-outlier max non-outlier min toegevoegde waarde/werknemer cashflow/winst winst/werknemer Zoals in het vorige onderdeel, beginnen we met een beschrijvende box plot van mediaan en interkwartiele reeks van de variabelen. Om de onderlinge vergelijking eenvoudiger te maken worden de waarden van elk afzonderlijk getoond in het aantal standaardafwijkingen van het gemiddelde. Het is duidelijk dat de medianen van de ratio toegevoegde waarde per werknemer nogal verschillen bij de twee subvoorbeelden. Voor elke andere ratio kunnen we op het eerste zicht ook besluiten dat de variatie hoger is in de niet-innovatieve dan in de innovatieve subgroep. 18 Tabel 4 bekijkt deze initiële ideeën nauwkeuriger. We komen tot de vaststelling dat inderdaad de gemiddelde verschillen in toegevoegde waarde van de innovatieve versus de niet-innovatieve KMO s statistisch beduidend verschillend zijn. Dit staaft hypothese 2b. Als we ook de verdeling in acht nemen zoals aangeduid in figuur 4 kunnen we besluiten dat de betere prestatie van de innovatieve KMO s gemiddeld voortkomt uit het feit dat ze minder bedrijven omvatten die weinig of zelfs helemaal geen waarde creëren.