Leerlingeninstructie voor het profielwerkstuk voor het VWO



Vergelijkbare documenten
Voorpagina met titel

Toelichting bij de beoordelingslijsten

SECTORWERKSTUK

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn.

SECTORWERKSTUK 4VMBO - T

Overweeg om je profielwerkstuk de vorm van een wetenschappelijk artikel te geven. Hieronder vind je hiervoor aanwijzingen.

Het profielwerkstuk. 2. Eisen en voorwaarden Het profielwerkstuk moet aan een aantal eisen en voorwaarden voldoen:

PROFIELWERKSTUK VWO

Het Profielwerkstuk HANDLEIDING I. Organisatie, tijdpad en andere belangrijke informatie. Een handleiding voor Havo en Vwo Mei 2011.

Beroepenwerkstuk 3 MAVO

Sectorwerkstuk

HET PROFIELWERKSTUK. 5 HAVO en 6 VWO STELLA MARISCOLLEGE MEERSSEN

Stap 4: Indeling maken

PROFIELWERKSTUKDAG 4HAVO & 5VWO

Sectorwerkstuk

Handleiding bij het maken van een profielwerkstuk. april 2012

Hoofdstuk 1 Een probleemstelling formuleren

Werkstuk of verslag. de vormvoorschriften

SECTORWERKSTUK. Beroepscollege Parkstad Limburg Locatie Brandenberg Schooljaar Naam: Klas:

informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H

Voorbeeld: Ik werk het liefst met een tweetal.

Bijlage W2 groep 7 1

Het profielwerkstuk

Handleiding profielwerkstuk. Mavo 4

Hier vertel je wat je hebt gedaan om informatie te vinden. Wat en waar gezocht? Wie geïnterviewd, enz.

Groenewald profielwerkstuk havo/vwo

PROFIELWERKSTUK HAVO 5

Amsterdam, november Aan de ouders/verzorgers van de vierde klas-leerlingen. Geachte ouders/verzorgers,

Handleiding profielwerkstuk 5-VWO (examen 2016)

Hoe maak ik in groep 6 een werkstuk?

PROFIELWERKSTUK HAVO 5

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

Sectoren. Inhoud. 1. Het sectorwerkstuk. Stappenplan, tips en ideeën Sectorwerkstuk

Voorlichting 4-HAVO. Profielwerkstuk. 7 april 2016

Naam:. Namen groepsleden:... Begeleider:

INTRODUCTIE. Elke leerling VMBO TL moet als onderdeel van zijn Schoolexamen (SE) een profielwerkstuk maken. Je mag kiezen uit twee varianten:

PROFIELWERKSTUKBOEKJE

Groenewald Profielwerkstuk HAVO-VWO

Gedocumenteerd schrijven Schrijfopdracht klas 2. Brainstorm maak hieronder je brainstorm inzichtelijk

Het Sectorwerkstuk

Werkstukken maken op PCBO-Het Mozaiek Groep 6

Beroepenwerkstuk 3 MAVO

Sectorwerkstuk. Logboek. Leerlingen ... Begeleider:

Handleiding profielwerkstuk HAVO examen 2016

Sectorwerkstuk. Kandinsky College. locatie Sint Jorisschool

Profielen. Inhoud. 1. Het profielwerkstuk. Stappenplan, tips en ideeën Profielwerkstuk

Beroepenwerkstuk 3 havo / 3 vwo

Hoe maak ik een werkstuk? Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College

RSC PROFIELWERKSTUK 2008 / 2009 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

Informatiebrochure. Profielwerkstuk HAVO Colegio Arubano

Excellent Rekenen Goede tot zeer goede rekenaars in het vmbo. Bijlage 2 Statistiekbrochure Materiaal. Naam:...

HALLO WERELD WERKSTUK

Spreken - Presenteren HV 1. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Profielwerkstuk klas 10 Vmbo-t

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

Uitleg boekverslag en boekbespreking

RV 07 R.K. Basisschool de Vlinder groep 8 Stockholm 3 / SG Schiedam Tel.: /

Leerlingenhandleiding profielwerkstuk havo

SECTORPROJECT 4 VMBO - T

Jouw werkstuk lever je uiterlijk in op donderdag 20 maart 2014!!

HANDLEIDING VOOR HET vmbotl PROFIELWERKSTUK (PWS)

Oefenen 1 punt verdienen Onderwerpen van de presentaties

Eisen en lay-out van het PWS

Met welk werk kunnen kinderen uit groep 5-6 thuiskomen en hoe kunt u uw kind thuis helpen?

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk

Sectorwerkstuk klas 10 Vmbo-t

BEGRIJPEND LEZEN 1 NEDERLANDS TEKSTSOORTEN EN TEKSTDOELEN

2017/18. Algemene gegevens. Naam:. Klas:. Sector: Werkt samen met: Begeleidend docent:

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën

Hoe maak je een werkstuk?

HANDLEIDING: Zo maak ik een werkstuk.

Wat is een sectorwerkstuk?

Hoe maak je een werkstuk?

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3

Het maken van een werkstuk

Lesbrief: Beroepenmagazine Thema: Mens & Dienstverlenen aan het werk

HANDLEIDING SECTORWERKSTUK VMBO-TL

Onderzoeksboekje. Klas: Namen:

Naam:. Handleiding voor de leerling

Help, ik moet een werkstuk maken!

Het eindwerkstuk GGCA Schooljaar

Handleiding sectorwerkstuk leerlingen 4 TL PCB

1 Omslag/voorblad/titelblad. 2 Titelblad

PROFIELWERKSTUK VWO

Aardig vaardig HOE VERGROOT IK MIJN ONDERZOEKS- EN PRESENTATIE VAARDIGHEDEN. Handleiding voor het uitvoeren van een onderzoek

Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek

HANDLEIDING SECTORWERKSTUK. Naam: Klas: Begeleider: Sectorwerkstuk Pagina 1 1

Hoe maak je een goede bronvermelding. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Stappenplan voor een onderzoek

Het profielwerkstuk wordt getoetst door middel van een mondeling college-examen. Het mondeling college-examen duurt 25 minuten.

Afdeling VAVO. Praktische opdracht HAVO/VWO. Handleiding

What s up Zuiderzeeland? aardrijkskunde, praktische opdracht

Beroepenwerkstuk 3 havo / 3 vwo

Het profielwerkstuk wordt getoetst door middel van een mondeling college-examen. Het mondeling college-examen duurt 25 minuten.

SECTORWERKSTUK 4 VMBO-TL. Examenjaar Naam 1: Naam 2: Mentor: Klas: 4 vmbo-tl Sector: Begeleider:

Transcriptie:

Leerlingeninstructie voor het profielwerkstuk voor het VWO DEEL 1 WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK Het profielwerkstuk is een heel uitvoerig werkstuk over een door jou gekozen onderwerp voor een bepaald vak. Het is het werkstuk waarmee je je schoolopleiding afrondt en waarin je geleerde kennis en vaardigheden in praktijk kunt brengen. Het bereidt je voor op het onderzoek dat je straks op hogescholen en universiteiten ook zelfstandig zult moeten doen. Het belang ervan voor jou is groot: het is namelijk een verplicht onderdeel van het schoolexamen. De beoordeling ervan bestaat uit een cijfer. Dit cijfer maakt samen met de cijfers voor ANW en maatschappijleer onderdeel uit van het combinatiecijfer. Voor het profielwerkstuk moet je minimaal een 4.0 halen. Met een lager cijfer kun je niet slagen. Voor het maken van een profielwerkstuk staan 80 klokuren (!). Een deel daarvan zit in de profielwerkstukuren (P-uren) die in het examenjaar in de eerste helft van het jaar wekelijks in je rooster staan. Tijdens die verplichte lesuren krijg je begeleiding van je eigen profielwerkstukdocent. ORIÉNTATIE Voordat je een onderwerp of vak kiest is het nodig dat je voorwerk doet. Vraag je eerst af welke onderwerpen en vakken je boeien. Stel je zelf dan de vraag wat wil ik in de toekomst? Welke sector van de maatschappij/de wereld heeft op dit moment je grootste interesse. Als je nu een vak zou moeten kiezen om te gaan studeren, aan welke vakken denk je dan het eerst. Kortom, probeer je keuze vast te maken aan datgene wat je op dit moment motiveert. Stel jezelf dan de vraag of het mogelijk is daar wat concretere onderwerpen bij te vinden Laat zo nodig anderen je helpen! Heb je eenmaal wat onderwerpen gevonden die voor jou interessant zijn, zoek er dan enkele bronnen bij. Met behulp van internet, mediatheek, kranten, tijdschriften en natuurlijk je docenten kun je dit doen. Kies minstens twee onderwerpen die je met je mentor bespreekt. Sla je bronnen op en bewaar dit in een map. Het door jou gekozen onderwerp moet wel aan een bepaalde voorwaarde voldoen: Het onderwerp van je profielwerkstuk mag betrekking hebben op alle vakken in je pakket, behalve maatschappijleer, Levo, LO en CKV. 1

SAMENWERKING Je maakt het profielwerkstuk alleen of met zijn tweeën. Als je in een duo wilt werken, kies dan je medeleerling met zorg uit. Je krijgt samen hetzelfde cijfer zowel voor het werkstuk als voor de presentatie. In deel 2 van dit stuk staan goede aanwijzingen voor het samenwerken. Je geeft je keuze voor een partner al op tijdens de profielwerkstukvoorlichting in de voorexamenklas. Mocht je medeleerlingen niet bevorderd worden naar het examenjaar dan kan het nog steeds zo zijn dat je samen het werkstuk kunt maken. Je afdelingsleider kan je vertellen wat de mogelijkheden zijn. SAMENVATTING VAN DE ORIËNTATIEFASE 1. je mentor informeert je over het profielwerkstuk, vervolgens doe jij het volgende: 2. stel je zelf oriënterende vragen; 3. raadpleeg je omgeving bij het formuleren van antwoorden; 4. schrijf op welke onderwerpen je met het beantwoorden van de vragen hebt gevonden; 5. doe wat eerste bronnenonderzoek; 6. kies op basis hiervan twee onderwerpen en stop de bronnen die je hebt gevonden in een map; bewaar ze ook digitaal; meld je mentor wat je hebt gevonden; 7. je komt naar de voorlichtingsbijeenkomst met deze map en je onderwerp; 8. als je besluit in een tweetal te gaan werken, kies dan vóór de profielwerkstukvoorlichting een medeleerling om het profielwerkstuk samen mee te doen; PROFIELWERKSTUKVOORLICHTING PER VAK/GROEP VAKKEN De profielwerkstukvoorlichting is een middag met verder mondelinge voorlichting over het profielwerkstuk. De voorlichting is per vak/groep vakken. Je kunt je meegebrachte onderwerpen bespreken met vakdocenten van verschillende vakken. Aan de docent leg je je onderwerpskeuze voor met de vraag of dit bij zijn/haar vak kan worden ondergebracht. Je toont het materiaal dat je al verzameld hebt. Samen verfijnen jullie de vraagstelling voor je onderzoek. Na de bespreking met de docent leg je op een formulier vast voor welk vak je het profielwerkstuk gaat maken, wat je vraagstelling is en met wie je gaat samenwerken. De docent en jij tekenen het formulier. Je vak, onderwerp en samenwerkingspartner liggen nu vast. In het overzicht hieronder kun je zien hoe het dit jaar en volgend jaar verder gaat met het profielwerkstuk. OVERZICHT VAN PLANNING VAN VOORBEREIDING EN UITVOERING Datum Maart : week 12-14 Maart: week 14-16 Week 16 : VWO 5 wo 15 april 8 e u Activiteit De mentor bespreekt het stencil leerlingeninstructie met je in de mentorles Je zoekt onderwerpen en legt een dossiermapje aan met gevonden bronnen; je legt dit aan je mentor voor. Kies minstens twee onderwerpen Je kiest een vak en onderwerp voor het 2

profielwerkstuk tijdens de profielwerkstukvoorlichting ; bespreking met de daar aanwezige vakdocent. Mei-juni Je legt mogelijk contact met hogeschool of universiteit over je profielwerkstuk. Dit is niet verplicht, maar kan je helpen. September - januari Mogelijk contact met hogeschool of universiteit ; onderzoek, verslaglegging en afronding tijdens ingeroosterde profielwerkstukuren. Parascholaire dagen Je werkt aan je profielwerkstuk. Na herfstvakantie Je levert je eerste, ruwe versie van het profielwerkstuk in ; de docent geeft een voorlopige beoordeling. Oktober/november Je vult je werkstuk aan, verbetert het en werkt verder uit. Begin december Je levert je definitieve versie van het profielwerkstuk in. Januari Je bereidt de presentatie van je profielwerkstuk voor. Eind januari Eindbeoordeling profielwerkstuk (exclusief de presentatie). Begin februari Je presenteert je profielwerkstuk tijdens de profielwerkstukavond (in maximaal 10 minuten). Na presentaties Definitieve beoordelingen (inclusief de presentatie). HET UITEINDELIJKE RESULTAAT Product Het eindresultaat wordt gevormd door de tussentijds ingeleverde bladzijden uit het logboek (het proces) en het werkstuk/de presentatie (het product). Beide tellen mee. Een schriftelijk werkstuk omvat niet meer dan tien A4-tjes, tenzij je met je docent andere afspraken daarover maakt. Cijferbeoordeling Niet alleen het eindproduct (de presentatie/het werkstuk), maar ook de weg ernaar toe (zichtbaar in het logboek) wordt beoordeeld. Beide tellen mee! 3

Als er bijvoorbeeld plotseling een prachtig eindproduct uit de lucht komt vallen zonder dat de docent zicht heeft gehad hoe dit tot stand is gekomen, dan kan de beoordeling een onvoldoende zijn. En omgekeerd: als je in goed overleg met je docent op een systematische manier het onderzoek hebt aangepakt, dan kan het resultaat door onvoorziene omstandigheden wel tegenvallen, maar dan kan de beoordeling nog best voldoende zijn. Presentatie De presentatie wordt in het cijfer van het profielwerkstuk verwerkt: bij een heel goede presentatie kun je een half punt extra verdienen. Omgekeerd, zou je presentatie onder de maat zijn, dan kun je een half punt verliezen. Als een profielwerkstuk met minder dan een 4.0 wordt beoordeeld, zijn er twee mogelijkheden: - je moet een nieuw profielwerkstuk maken, voordat je het examen mag afsluiten; - je krijgt een aantal aanvullende opdrachten die de beoordeling van het oorspronkelijke werkstuk alsnog voldoende kunnen maken. Deze opdracht dient te worden afgerond voor 1 februari 2016. Op de cijferlijst bij je diploma wordt zowel de titel als de beoordeling van het profielwerkstuk vermeld. 4

BIJLAGE BIJ DE ORIËNTATIEFASE. Profielwerkstuk: onderwerpskeuze Een goed begin is het halve werk., dat geldt zeker voor het profielwerkstuk. Of liever andersom: wanneer leerlingen vastlopen met het profielwerkstuk heeft dat vaak te maken met de onderwerpskeuze. Te snel gekozen of te weinig doordacht. Vandaar deze checklist, die je helpt bij het formuleren van je onderwerp, zodat je in ieder geval verzekerd bent van een goede keuze. Naam leerling Wanneer je samenwerkt Noteer met wie en het voordeel en een nadeel/risico van deze samenwerking Samen met: Voordeel/Nadeel: Checklist 1. Omschrijf je onderwerp globaal en een centrale vraag die erbij hoort 2. Motiveer de keuze voor dit onderwerp: a. Hoe ben je tot het onderwerp gekomen? b. Wat interesseert je aan dit onderwerp? c. Ben je er op een of andere manier persoonlijk bij betrokken? a. b. c. 5

3. Nadere verkenning van het onderwerp Een goed onderwerp roept verschillende vragen op en vraagt dus uiteindelijk een goede afbakening. Welke vragen komen in je op en welke afbakening kun je kiezen? Beschrijf hieronder minstens vier deelvragen die horen bij je onderwerp. 1. 2. 3. 4. Afbakening: 4. Het onderwerp en onderzoeksmogelijkheden Biedt het onderwerp voldoende mogelijkheden om eigen onderzoek te doen; zijn er personen en instanties die je kunt benaderen (voor interviews) of welke andere bronnen boor je aan? Mogelijkheid tot eigen onderzoek: Personen en instanties waaraan ik denk: Overige bronnen: 5. Presentatievormen Een werkstuk kan, maar leent het onderwerp zich voor een andere presentatie, zoals een lezing, een beeldpresentatie of misschien een korte film? Denk na over twee vormen. 1. 2. 6. Conclusie Hoe verhoudt dit onderwerp zich tot je andere mogelijkheid? Maak de afweging Schrijf hieronder op met welke vakdocent je de onderwerpskeuze wil bespreken en op welke punten. Ik bespreek mijn onderwerp met bespreekpunten: 6

NB: Doe dit formulier in de map die je meeneemt naar de profielwerkstukvoorlichting DEEL 2 VAN DE LEERLINGENINSTRUCTIE VOOR HET PROFIELWERKSTUK Hieronder wordt uitvoerig ingegaan op de vraag hoe je een goed profielwerkstuk opzet. De hier gepresenteerde werkwijze is een standaard die op universiteiten en hogescholen gevolgd wordt. Dit is het model dat je moet gebruiken bij het maken van je profielwerkstuk. Inleiding Hoe werk ik goed samen? DE FASEN VAN HET ONDERZOEK: Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 Stap 6 Stap 7 Stap 8 Wat wil ik gaan onderzoeken? 1.1 Wat zijn goede onderzoeksvragen? 1.2 Wat is een goede hypothese? Hoe begin ik mijn onderzoek: het plan van aanpak Waar haal ik mijn gegevens vandaan? Ik ga van start: het logboek Hoe verzamel en verwerk ik mijn gegevens 5.1 Geschreven bronnen van informatie 5.2 Hoe houd ik een interview? 5.3 Hoe houd ik een enquête? 5.4 Hoe doe ik experimenten of observaties? 5.5 Hoe verwerk ik cijfers? 5.6 Hoe verwerk ik mijn andere gegevens? Afronden van mijn onderzoek Het product van mijn werk: schriftelijk of mondeling rapporteren. 7.1 Hoe schrijf ik een verslag? 7.2 Hoe maak ik een folder? 7.3 Hoe maak ik een posterpresentatie? 7.4 Hoe geef ik een mondelinge presentatie? Terugkijken op mijn onderzoek: de reflectie 7

Bijlage 1 De natuurwetenschappelijke methode TOELICHTING Hoe werk ik goed samen: 1. Ik maak goede werkafspraken met mijn samenwerkingspartner We bedenken goed hoeveel tijd we nodig hebben. We verdelen de taken eerlijk. We schrijven de taakverdeling op. We wisselen telefoonnummers en mailadressen uit, zodat we elkaar altijd kunnen bereiken. We plannen tussentijds overleg om te kijken of alles loopt en we maken hiervan een verslagje voor het logboek. We vragen hulp met de planning als dat nodig is. 2. Ik draag bij aan een goede werksfeer in mijn groep, bijvoorbeeld: We luisteren naar elkaar. We laten iedereen zijn mening geven (en niet alleen de veelpraters). We houden ons aan de afspraken. Als ik JA zegt tegen een taak, dan ben ik ook verantwoordelijk voor die taak. We vragen hulp als er conflicten zijn waar we niet uitkomen. 3. Ik draag bij aan goed overleg met de ander, bijvoorbeeld: We wisselen regelmatig ideeën en resultaten met elkaar uit. We gebruiken een plan van aanpak om te kijken of alles op tijd wordt gedaan. Ik vraag uitleg als ik iets niet begrijp. Ik geef commentaar waar iemand ook echt iets aan heeft. We spreken elkaar aan wanneer afspraken niet worden nagekomen, maar wel op een positieve manier. Stap 1: Wat wil ik gaan onderzoeken? Om goed en succesvol onderzoek te doen, moet ik mijzelf duidelijke onderzoeksvragen stellen, anders verdrink ik in de informatie en lever ik te algemene en/of vage verhalen af. Daarom moet ik goede onderzoeksvragen leren stellen. Op die manier geef ik mijn onderzoek richting mee. In vakken als biologie, scheikunde en natuurkunde gaat het iets anders. Daar wordt gewerkt met een hypothese 1.1 Wat zijn goede onderzoeksvragen? Vooraf Wat wil ik eigenlijk weten en onderzoeken? Als ik dat in een vraagvorm opschrijf, krijg ik een voorlopige hoofdvraag van mijn onderzoek. Later kan ik die altijd nog verbeteren en aanscherpen. 8

Hoofdvragen in een onderzoek noem je onderzoeksvragen. Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen, zoals een probleemoplossende vraag, een verklarende vraag, etc. In het kadertje hieronder staan een paar van die vragen uitgelegd. zij Wat voor soort vragen kan ik stellen? Een beschrijvende vraag Ik beschrijf hoe iets zit, waar iets is, wanneer iets gebeurd is. Voorbeeld: Hoe ziet de dag van een profvoetballer er uit? Of Hoe krijgt een manager zijn/haar personeel zover dat ze precies doen wat hij/zij zegt? Een vergelijkende vraag Ik onderzoek de overeenkomsten en/of de verschillen van twee verschijnselen, mensen of gebieden. Voorbeeld: Wat is het verschil tussen een directiesecretaresse en een administratieve secretaresse? Een verklarende vraag Ik zoek antwoord op de vraag; Hoe komt het dat.. Voorbeeld: Hoe komt het dat er zoveel werklozen zijn in deze bedrijfstak? Een voorspellende vraag Ik onderzoek hoe iets in de toekomst zou kunnen zijn. Voorbeeld: Hoe zal dat electronicabedrijf er over 10 jaar uit zien? Een probleemoplossende vraag Ik probeer op basis van een onderzoek mogelijkheden aan te geven om een probleem op te lossen, of in ieder geval hier een bedrage aan te leveren. Voorbeeld: Hoe kan de werkloosheid in deze bedrijfstak verminderd worden? Een beoordelende vraag Ik geef, met argumenten, een oordeel over een onderwerp. Voorbeeld: Welk modeontwerp is het leukst? Ik kijk alvast of er voldoende informatie over mijn onderwerp te vinden is, bijvoorbeeld in de mediatheek, op internet, in de bibliotheek, in de krant of in mijn eigen leerboek. (dit was één van je eerste stappen!!) Ik ga al iets over mijn onderwerp lezen. Omdat ik me al met mijn onderwerp bezig heb gehouden kan ik controleren of mijn voorlopige hoofdvraag bruikbaar is. Ik kijk of mijn vraag niet veel te breed is (zoals bijvoorbeeld De geschiedenis van China door de eeuwen heen ) of te algemeen gesteld (zoals Wat vinden mensen van de PVV? ). Is mijn hoofdvraag eigenlijk wel te beantwoorden? Tijdens De hoofdvraag kan ik, als het goed is, nooit in één keer duidelijk beantwoorden. Ik moet dat in stapjes doen. Om te bedenken wat ik allemaal moet weten om de hoofdvraag goed te beantwoorden, maak ik bijvoorbeeld gebruik van een woordspin of een andere associatieoefening. Daarbij zet ik mijn onderwerp in het midden van een lege bladzijde. Daar omheen schrijf ik allemaal woorden die me te binnen schieten als ik aan het onderwerp denk. 9

Ik kan nu kleinere onderzoeksvragen opschrijven. Die noemen we deelvragen. De deelvragen dragen allemaal een stukje bij aan het antwoord op de hoofdvraag. Dus: de antwoorden op de deelvragen helpen samen het antwoord te geven op mijn hoofdvraag. Net zoals een som: 1+1+1 = 3 Ik zet de deelvragen in een logische volgorde. En ook hier geldt: ik gebruik verschillende soorten vragen (zie kader op de vorige pagina) Het is duidelijk dat het formuleren van een goede hoofdvraag en deelvragen een lastig karwei is. Maar ik kan tijdens de onderzoeksperiode natuurlijk altijd (in overleg met mijn groepsgenoten en mijn docent) de vragen veranderen of bijstellen! Voorbeeld van een hoofdvraag en deelvragen: Hoofdvraag Pakt de gemeente Hilversum de jeugdwerkloosheid op een effectieve manier aan? Deelvragen Hoeveel jeugdwerklozen zijn er in Hilversum? Waardoor wordt deze werkloosheid veroorzaakt? Welke groepen jongeren zijn het meest werkloos? Hoe bestrijdt de gemeente Hilversum de jeugdwerkloosheid? Daalt of stijgt de jeugdwerkloosheid? Achteraf Ik controleer of de gevonden antwoorden op de deelvragen inderdaad de hoofdvraag beantwoorden. De hoofdvraag beantwoord ik in de conclusie. Deze staat in mijn verslag helemaal achterin. De antwoorden op de deelvragen kun je in mijn verslag vinden in de hoofdstukken daarvóór. Elk hoofdstuk geeft antwoord op één deelvraag. 1.2 WAT IS EEN GOEDE HYPOTHESE? Niet bij alle vakken start ik mijn onderzoek met het maken van hoofd- en deelvragen. Bij het uitvoeren van proeven of experimenten voor biologie, natuurkunde en scheikunde, maar ook bij een vak als aardrijkskunde of economie, ga ik te werk volgens de natuurwetenschappelijke methode en daar wordt meestal gewerkt met een hypothese. Een hypothese is een voorspelling van de uitkomst. Vooraf dus. Wat verwacht ik dat er zal gaan gebeuren? En waarom denk ik dat? Na afloop van het experiment of de proef kan ik op basis van wat ik heb gezien of gemeten de hypothese accepteren of verwerpen. Een goede hypothese is concreet. Ik moet hem kunnen toetsen aan mijn waarnemingen. Een goede hypothese is uitsluitend gericht op wat ik ga meten en niet op andere zaken. 10

Vaak kan ik een hypothese baseren op wat er in bronnen over wordt geschreven, bijvoorbeeld in mijn theorieboek! Stapsgewijze aanpak opstellen en toetsen hypothese ` 1. Wat wil ik onderzoeken? Dit is de vraagstelling of de probleemstelling. 2. Wat veronderstel ik? Ik bedenk hierbij een antwoord op de vraagstelling, de hypothese. 3. Wat ga ik doen? Hier bedenk ik een proef om mijn hypothese te bewijzen of te verwerpen. 4. Wat heb ik nodig? Wat heb ik allemaal nodig om mijn proef uit te voeren. 5. Wat neem ik waar? Ik bekijk wat er gebeurt en noteer dit. Dit zijn mijn resultaten. 6. Welke conclusie kan ik trekken? Ik accepteer of verwerp de hypothese op basis van mijn waarnemingen. Stap 2: Hoe begin ik mijn onderzoek? Het plan van aanpak Onderzoek doe ik met een plan. Ik start niet zomaar in het wilde weg en zie wel waar ik uitkom. Daarom stel ik een plan van aanpak op. Dat doe ik zodra ik de hoofd- en deelvragen heb geformuleerd. Een plan van aanpak maak ik vóórdat mijn onderzoek echt start. Het dwingt mij na te denken over welke stappen ik moet zetten om op tijd bij een goed eindresultaat uit te komen. Elke stap die ik in mijn onderzoek doe, beschrijf ik kort in dat plan van aanpak. Hierin staan per week alle activiteiten die ik of mijn groepsgenoten denken te gaan doen, en de tijd die ik denk nodig te hebben voor iedere activiteit. Dus.. ik vraag me bij alle stappen af: wat moet er gedaan worden? waar moet het gebeuren? wie doet/doen het? wanneer ga ik het uitvoeren? hoeveel tijd denk ik ervoor nodig te hebben? wat heb ik nodig? wie heb ik daarvoor nodig? Wat ga ik precies doen? Plan van aanpak Waar ga ik dit doen? Wie van mijn groep doet dit? Wanneer doe ik dit Geschatte tijd? 11

Vanaf het moment dat mijn plan van aanpak klaar is start ik met het logboek van mijn onderzoek! Zie stap 4 Stap 3: Waar haal ik mijn gegevens vandaan? Voor onderzoek heb ik gegevens nodig, zodat ik een antwoord op mijn deelvragen en hoofdvraag kan geven. Of dat ik mijn hypothese kan accepteren of verwerpen. Ik moet mij daarom afvragen welke onderzoeksmethode daarvoor het beste is. Welke onderzoeksmethode levert de beste gegevens op? Ik kan bijvoorbeeld een experiment opzetten en metingen of waarnemingen doen. Maar ik kan mijn informatie ook halen uit een enquête, interviews, of uit geschreven bronnen (boeken, kranten, tijdschriften, internet). Of zelfs uit films en muziek. Of uit een combinatie van methoden die elkaar aanvullen. Welke onderzoeksmethode ik kies, bepaalt tot op zekere hoogte wat voor uitkomst ik krijg. Bovendien zal het zo zijn dat hoe meer goede bronnen ik gebruik, hoe betrouwbaarder het antwoord zal zijn dat ik krijg op mijn onderzoeksvraag. Geschreven bronnen als boeken en tijdschrift- of internetartikelen bieden meestal veel informatie, in tegenstelling tot krantenartikelen of korte berichten op het internet. Wikipedia als digitale encyclopedie is ook een goede bron met uitgebreide informatie. Maar het kan zijn dat je profielwerkstukbegeleider gegevens uit Wikipedia niet toestaat omdat de gegevens daarin niet gecontroleerd zijn. Meestal geldt: hoe diepgaander hoe beter, maar ik moet er natuurlijk niet in verdrinken. Een nadeel van geschreven bronnen is dat ik echt goed moet zoeken om informatie te vinden die belangrijk is voor mijn onderzoek. Soms is die niet in het Nederlands te vinden. Met een enquête verzamel ik gegevens of meningen van een relatief grote groep mensen met het doel algemene uitspraken over deze groep mensen te kunnen doen. Die gegevens of meningen krijg ik door verschillende mensen steeds dezelfde vragen voor te leggen. Daaruit trek ik dan conclusies. Een nadeel van een enquête is dat ik er veel moet afnemen om het resultaat waardevol te laten zijn. Een interview gebruik ik, omdat ik zoveel mogelijk informatie van een deskundige op een bepaald gebied wil krijgen. Zo n deskundige weet tenslotte heel veel over zijn vakgebied en wat anderen daar allemaal over hebben geschreven. Een nadeel van een interview is dat ik meestal naar een andere stad moet waar de deskundige werkt. Een interview per e-mail werkt niet. Experimenten of observaties gebruik ik als ik zelf veel gegevens wil verzamelen in de natuur. Daarom worden deze onderzoeksmethodes vooral gebruikt bij de exacte vakken zoals natuur- en scheikunde, wiskunde en biologie. 12

Vooraf Ik bedenk eerst welke informatie ik nodig heb. Ik bedenk hoe ik aan die informatie kan komen: o door een interview, enquête, telling, experiment of observatie. o uit studieboeken van de verschillende vakken o uit boeken, de encyclopedie, kranten of tijdschriften o uit radio - en televisieprogramma s of video s o van internet o door materiaal te bekijken of te bestellen bij musea o archieven Ik bepaal wanneer ik alle informatie moet hebben. Is het haalbaar? Ik bepaal waar ik de informatie ga verzamelen. Ik bepaal wie van mijn groep voor welke informatie verantwoordelijk is. Ik bedenk dat goede informatie zoeken en vinden véél tijd kost! Ik vraag mijn docent of de informatiebronnen aan de juiste eisen moeten voldoen. Tijdens Ik verzamel de informatie volgens de planning Ik schrijf bij alle informatie op: de bron en de datum Ik maak aantekeningen en samenvattingen van de gevonden informatie en deel die met mijn groepsgenoten. Ik bewaar de informatie op een overzichtelijke manier en op één punt (USB-stick, mailaccount, dropbox, map, schrift), zodat mijn groepsgenoten er óók bij kunnen. Heb ik alle informatie gevonden die ik nodig heb, of zijn er gaten? Hoe betrouwbaar is mijn informatie en hoe kom ik daar achter? (zie ook stap 5 van dit boekje) Heb ik te weinig of genoeg of te veel informatie? Achteraf Heb ik me aan de planning gehouden? Heeft mijn onderzoeksmethode de goede informatie opgeleverd? Stap 4: Ik ga van start. Het logboek Nu begint het echte onderzoek. Ik heb hoofd- en deelvragen, een plan van aanpak en een onderzoeksmethode. Ik kan aan het werk. Maar toch moet er eerst nog iets anders gebeuren: het logboek. Tijdens mijn onderzoek houd ik iedere keer bij wat ik gedaan heb, wat het opgeleverd heeft en hoeveel tijd het heeft gekost. Het is het dagboekje van mijn onderzoek. Ik hou dus tijdens het onderzoek goed mijn plan van aanpak in de gaten en ik houd mijn logboek bij. In een logboek staan in principe dezelfde zaken als in het plan van aanpak, maar nu aangevuld met een resultaat of opmerking en hoeveel tijd het werkelijk kostte. Ik noteer ook wat er goed ging en wat een volgende keer beter kan. 13

De omvang van het logboek is al gauw meerdere pagina s. Voor de docent is het logboek een hulpmiddel om snel inzicht te krijgen in het werkproces, de afspraken en de ervaringen bij de samenwerking. Het is uiteraard NIET de bedoeling dat ik het logboek na afloop pas invul!! Voorbeeld van een logboek: Logboek Datum Wat ging er goed? Wat kan beter Verrichte w erkzaamheden Tijd die w ij nodig hadden Plaats Wie 22-9 Brainstormen ging goed, maar het helpt bij het kiezen van een onderw erp wanneer ik op internet ziet w at er al over een onderw erp geschreven is Afspraken over samenw erking maken + onderw erp verzinnen 1 uur school Ik en? 29-9 Snel een afspraak gemaakt om samen te brainstormen Te lang in een kringetje zitten denken alvorens de begeleider om hulp te vragen Verzinnen hoofd- en deelvragen 2 uur school Jij en ik Stap 5: Hoe verzamel en verwerk ik mijn gegevens? Ik heb mij tijdens stap 1 al bezig gehouden met de vraag waar ik informatiebronnen voor mijn onderzoek kan vinden. En in stap 3 heb ik één of meer onderzoeks-methode(s) gekozen waarvan ik denk dat die de beste onderzoeksresultaten opleveren. Maar hoe ga ik die informatie nou op een goede manier verwerken? Waar moet ik op letten? 5.1 Geschreven bronnen van informatie Als ik geschreven bronnen als onderzoeksmethode heb gekozen moet ik in ieder geval op twee dingen letten: 1. betrouwbaarheid van het verhaal en 2. goed lezen van het verhaal Iedere dag word ik overspoeld met informatie. Televisie, radio, internet, e-mails, de mensen met wie ik praat enzovoorts. Ik weet zeker dat de ene bron meer betrouwbare informatie geeft dan de andere. Maar wat is eigenlijk betrouwbare informatie? Allereerst moet ik onderscheid maken tussen feiten en meningen. Een feit staat vast en kan bewezen worden. Bij meningen ligt het ingewikkelder. Ik kan het met een mening eens zijn. Er kunnen argumenten voor een mening zijn die de mening ondersteunen en natuurlijk kunnen er ook argumenten zijn die de mening ontkrachten. Als ik de betrouwbaarheid van mijn informatie wil onderzoeken, moet ik met het volgende rekening houden: 14

Ik verzamel altijd meer dan één bron; als meer bronnen hetzelfde zeggen, is de informatie waarschijnlijk betrouwbaarder (tenzij ze elkaar kopiëren, wat zeker op internet heel veel gebeurt). Ik vraag mij af wie de maker/schrijver is van de informatiebron. Staat deze bekend als deskundig, of is het een zelfbenoemde deskundige. Ook een bepaalde politieke of godsdienstige achtergrond van de auteur kan de boodschap behoorlijk kleuren. Wat bedoelt de maker/schrijver? Wil hij overdrijven of de waarheid spreken? Is hij partijdig of juist niet? Is de informatie controleerbaar? Hoe controleer ik dat dan? Bij historische bronnen speelt nog een aantal andere dingen: Was de bron privé of kon iedereen lezen wat erin stond? Voor wie was de bron bestemd? Leefde de maker/schrijver in de tijd waar hij over schrijft? Iemand die later leefde, heeft de informatie indirect gekregen. Was de maker/schrijver erbij toen het gebeurde? Een ooggetuige weet het uit de eerste hand, maar neemt soms te weinig afstand ( subjectief). Dan over het lezen van geschreven bronnen. Welke leesstrategieën kan ik gebruiken? Zie ook de uitleg in het lesboek Op Niveau, dat je gebruikt bij Nederlands, én de tabel hieronder. Eerst zoekend lezen, dan oriënterend Register/inhoudsopgave in boeken // zoekmachine op internet Oriënterend lezen Globaal lezen Intensief lezen Kritisch lezen Doel Een eerste indruk krijgen van een tekst Hoofdzaken uit de tekst halen Een tekst helemaal begrijpen Beoordelen of de informatie betrouwbaar is Onderwerp, hoofdgedachte en publiek bepalen Nagaan of de argumenten kloppen Let op bij een tekst. titel. illustraties. inleiding. slot. naam van de schrijver. bron bij een boek. inhoudsopgave. flaptekst. naam van de. kernzinnen. signaalwoorden Let ook goed op. tussenkopjes. illustraties. cursieve of vette tekst. pijlen, schema s en grafieken bij een boek. inhoudsopgave. register. tekstdoel. verwijs- woorden. opbouw. de verbanden tussen de onderdelen van de tekst. is de informatie juist en volledig?. zijn de argumenten eerlijk? 15

schrijver Als ik informatie zoek voor een werkstuk, lees ik de teksten natuurlijk niet helemaal. Ik lees dan oriënterend. Ik maak een eerste selectie. Als ik informatie uit een boek goed wil onthouden, om het later te verwerken in een tekst van mijzelf, heb ik een andere strategie nodig, namelijk globaal lezen en intensief lezen. Eerst zoek ik de hoofdzaken in de tekst op, de grote lijn, en dan focus ik in op de gedeelten die er echt toe doen. Als ik teksten wil benutten voor mijn werkstuk moet ik ook nog kritisch lezen. Ik vraag me dan af of de bron betrouwbaar is, of de redenering wel klopt en of de schrijver wel kan weten wat hij mij wil doen geloven. Ik probeer mezelf aan te leren alle teksten eerst oriënterend te lezen. Dat kost slechts een paar minuten. Het grote voordeel hiervan is dat ik als lezer eerder de grote lijn van de tekst begrijp. 5.2 Hoe houd ik een interview? Vooraf - Ik bedenk heel goed van tevoren wat ik te weten wil komen. Ik denk hierbij steeds aan mijn hoofd- en deelvragen. - Ik bedenk wie de beste persoon zou kunnen zijn om de vragen aan te stellen en waar ik die persoon kan vinden. - Ik vraag hem/haar persoonlijk (liefst bellen!) of ik hem of haar mag interviewen en vertel waarom. Ik maak de afspraak. - Ik bereid mijn vragen goed voor! Ik zorg voor ongeveer 10 vragen waar iemand veel over kan vertellen en die steeds een nieuw onderwerp aansnijden. - Ik neem bij voorkeur iemand van mijn groep mee naar het interview. Twee horen meer dan één. Tijdens - Ik neem het gesprek op (eerst vragen of dat mag!), maar maak tijdens het gesprek ook aantekeningen! - Ik stel de geïnterviewde op zijn gemak. - Ik stel vragen en maak er een gesprek van door het stellen van verdiepingsvragen en verduidelijkingsvragen. Ik vraag door! Ik check of ik goed heb begrepen wat er wordt bedoeld. Heb ik ook echt antwoord op een vraag gekregen? - Aan het einde van het interview bedank ik de geïnterviewde. Achteraf - Ik schrijf het interview helemaal uit, dus ik schrijf echt alles op wat gezegd is. - Ik neem de hoofd- en deelvragen erbij die ik wil beantwoorden en maak aantekeningen welke informatie bij welke deelvraag past. - Ik voeg het uitgewerkte interview toe als bijlage bij mijn onderzoeksverslag 16

5.3 Hoe houd ik een enquête? Vooraf Bij een enquête stel ik een klein aantal eenvoudige vragen, waarbij mensen kunnen kiezen uit vooraf bedachte, eenvoudige antwoorden Ik bedenk goed welke informatie ik door middel van de enquête wil krijgen. Ik stel alleen de hoogst noodzakelijke vragen, want de enquête mag niet te lang duren (enkele minuten). Test dit van te voren uit. Ik stel alleen neutrale vragen. Dus geen vragen die al een bepaald soort antwoord suggereren. Bijvoorbeeld Bent u ook tegen de files? Dat is een suggestieve vraag. Ik zet de vragen op een lijstje, waarop ik de antwoorden van de mensen snel kan aankruisen of invullen. Ik bepaal van tevoren hoeveel mensen ik ga bevragen; zeker niet te weinig want dan krijg ik misschien een eenzijdig beeld. Ik denk goed na over de plaats waar ik de mensen ondervraag en op welk tijdstip; in de ochtend komen er misschien heel andere mensen in de straat dan in de late middag. In een duur warenhuis komen gemiddeld waarschijnlijk heel andere mensen dan op de markt. Als het voor mijn onderzoek van belang is moet ik de mensen ook vragen naar hun persoonlijke omstandigheden: hun leeftijd, of ze kinderen hebben en of ze getrouwd zijn of niet, enzovoort. Tijdens Ik zorg dat ik kort en duidelijk aan de mensen uitleg waarom ik de vragen stel en wat er met hun antwoorden gebeurt. Anders zullen ze waarschijnlijk geen vragen van mij willen beantwoorden. Ik ben beleefd en zorg dat ik er netjes uitzie. Achteraf De gegevens die ik door middel van de enquête heb verkregen verwerk ik in een grafiek, tabel of een diagram. Ik laat daarin ook zien waar en hoeveel mensen ik heb geënquêteerd 5.4 Hoe doe ik experimenten of observaties? Vooraf Ik heb een werkplan (zie stap 1 en 2), dus ik weet precies wat ik wil gaan meten en wat ik nodig heb. Tijdens Bij experimenten werk ik in sommige gevallen met twee groepen. Een experimenteergroep en een controlegroep. In de experimenteergroep onderzoek ik de invloed die een bepaalde factor heeft. Bijvoorbeeld Wat gebeurt er met het gedrag van de pantoffeldiertjes als ik de zuurgraad in stapsgewijs verhoog?. In de controlegroep wordt dezelfde proef uitgevoerd, maar nu zonder die factor (de zogenoemde blancoproef). 17

Per experiment mag maar één invloed tegelijk worden onderzocht. Alle andere omstandigheden moeten bij de beide groepen gelijk zijn. Om betrouwbare gegevens te verzamelen, moeten beide groepen grote aantallen gegevens opleveren. Een experiment moet dus óf een aantal keer herhaald worden óf de geobserveerde groep moet uit grote aantallen organismen bestaan. 5.5 Hoe verwerk ik cijfers? Wanneer ik cijfermatig materiaal over een onderwerp heb verzameld, moet ik dit overzichtelijk op een rijtje zetten. Dit kan ik met de hand doen, maar ook met de computer met behulp van Excel. Er is een aantal mogelijkheden dat geschikt is om cijfermatig materiaal overzichtelijk weer te geven: Tabel = een opsomming van alle gegevens. Ik heb dan wel álle gegevens vermeld, en dat is een voordeel. Een tabel is vaak niet overzichtelijk, zeker niet bij grote hoeveelheden gegevens. Dat is een nadeel. Lijngrafiek = De lijngrafiek gebruik ik eigenlijk alleen als ik de ontwikkeling van een bepaald verschijnsel wil laten zien. Bijvoorbeeld een ontwikkeling in de loop van de tijd of bij het stapsgewijs veranderen van een eigenschap in een proefje, zoals de zuurgraad. Staafdiagram = Ik kan het staafdiagram op twee manieren gebruiken. Ik kan zowel de ontwikkeling van een verschijnsel (zoals in het lijndiagram), als de omvang van een verschijnsel op een bepaald moment laten zien. De hoogte van de staaf geeft de grootte van het verschijnsel aan. Cirkeldiagram = Ik kan met een cirkeldiagram alleen de omvang van een verschijnsel op een bepaald moment laten zien, ten opzichte van het totaal. Hoe moet je meten? Bij een meting schrijf ik als laatste cijfer het cijfer op dat ik tussen de streepjes van het instrument moet schatten. Dit cijfer is niet zeker. Bijvoorbeeld: Deze voltmeter geeft 13 Volt aan. De 3 is niet helemaal zeker. Sommige leerlingen lezen 14 Volt af. Met deze liniaal meet ik de lengte van een blokje op. Een goede schatting is bijvoorbeeld 3,63 cm. Maar als ik 3,61 schat of 3,64 is het ook goed. Met een stopwatch kun ik tot de 0,1 s nauwkeurig meten. Een elektronische stopwatch geeft de tijd aan in honderdste seconde. Toch kan ik met een stopwatch niet tot 0,01 s nauwkeurig meten. Dit komt omdat ik een reactietijd heb van ongeveer 0,1 s. Hoe moet ik rekenen en afronden met metingen? De regel voor afronden bij een berekening met metingen is als volgt: Let niet op de plaats van de komma. 18

Het aantal nullen aan de linkerkant van een getal tellen niet mee bij het tellen van het aantal cijfers. o bijv. 13,2 m heeft evenveel cijfers als 0,0132 km Kijk welk van de getallen het kleinste aantal cijfers heeft. o bijv. 13,2 m is heeft drie cijfers, 0,013 km heeft twee cijfers De uitkomst schrijf ik met dit kleinste aantal cijfers op. o bijv. 13,2 m / 0,93 s = 14 m/s Twee voorbeelden. 23,4 x 2,3 =? Van de twee getallen heeft 2,3 het minste aantal cijfers. Dit zijn er twee. De uitkomst mag dus maar uit twee cijfers bestaan. De rekenmachine geeft als uitkomst 53,82. De uitkomst die ik opschrijf is dus 54 0,023 : 2,34 =? Het linker getal bestaat uit twee cijfers (want de nullen links tellen niet als cijfer). Het rechter getal bestaat uit drie cijfers. De uitkomst mag dus uit twee cijfers bestaan. De rekenmachine geeft 0,009829059. Ik schrijf dus op 0,0098. 5.6 Hoe verwerk ik de andere informatie? Een lastige stap in mijn onderzoek is het samenvoegen van alle bruikbare informatie tot goede en duidelijke antwoorden op mijn hoofd- en deelvragen. Daarvoor let ik op de volgende tips: Ik selecteer de gegevens die bruikbaar zijn en maak daar aantekeningen en samenvattingen van. Ik zoek de verbanden tussen de informatie die ik heb gevonden. Ik stel mijzelf kritische vragen over de informatie. Kan de informatie kloppen of mis ik informatie? De informatie is alleen bruikbaar als die bijdraagt aan het beantwoorden van mijn hoofden deelvragen. Stap 6: Afronden van mijn onderzoek Ik ben nu bijna klaar met mijn onderzoek. Ik heb al mijn gegevens en informatie verzameld en daarmee heb ik mijn deelvragen kunnen beantwoorden. Nu volgt de belangrijkste stap: het beantwoorden van de hoofdvraag. Dat doe ik in de conclusie. In de conclusie zorg ik ervoor dat er géén nieuwe informatie wordt gegeven. Stap voor stap beschrijf ik nogmaals de antwoorden op de deelvragen, waardoor ik uiteindelijk een antwoord kan geven op de hoofdvraag. Als ik ook mijn eigen mening wil geven, of ideeën wil geven voor verder onderzoek, dan doe ik dat in een nawoord, dat achter de conclusie komt. Als ik mijn onderzoek niet ben begonnen met het opschrijven van hoofd- en deelvragen, maar met een hypothese (zie stap 1), dan moet ik als conclusie deze hypothese met argumenten aannemen (zij klopt) of verwerpen (zij klopt niet). 19

Stap 7:Het product van mijn werk. Schriftelijk of mondeling rapporteren Als ik mijn onderzoek heb uitgevoerd, moeten anderen mijn resultaten ook kunnen lezen. Ik kan mijn resultaten op een groot aantal manieren rapporteren. Hieronder worden vier belangrijke manieren van rapporteren besproken: het schriftelijk verslag, de folder, de posterpresentatie en de mondelinge presentatie. 7.1 Hoe schrijf ik een verslag? Vooraf Beginnen met het schrijven van een verslag vinden veel mensen het moeilijkste deel van een onderzoek. Daarom een paar tips: Ik schrijf eerst de indeling van mijn verslag op. Ik geef de hoofdstukken goede titels, zodat duidelijk is waar het hoofdstuk over gaat. Daarna schrijf ik bij ieder hoofdstuk allerlei zaken op die ik daarin wil bespreken. Tijdens het schrijven houd ik per hoofdstuk steeds bij welke bronnen ik gebruik. Ik kan zo later makkelijk nagaan welke informatie waar vandaan komt. Deze bronnen zet ik ook alvast in mijn bronnenlijst. De inleiding en de conclusie schrijf ik het laatst. Het is belangrijk dat uit mijn verslag blijkt, dat ik de door mij gebruikte bronnen ook echt heb gelezen en begrepen. Uitvoering Een schriftelijk verslag heeft een vaste opbouw: Titelblad Hierop staat mijn naam en die van mijn groepsgenoten, mijn klas, de naam van mijn docent, de datum en de titel van het verslag. Inhoudsopgave Hierin staan alle onderdelen van het verslag (hoofdstukken, paragrafen, conclusies, bronnen en bijlagen) mét de pagina waar ze beginnen. Let op: De inhoudsopgave zelf en het titelblad horen niet in de inhoudsopgave te worden genoemd. Inleiding Hierin leg ik uit waarover mijn verslag gaat. Ik noem mijn hoofd- en deelvragen (of mijn hypothese) en die licht ik toe. Waarom deze? Ook leg ik uit waarom ik dit onderwerp heb gekozen. Als ik het verslag met meer mensen heb gemaakt, vertel ik ook wie er in de groep zaten en hoe we het werk hebben verdeeld. Hoofdgedeelte In dit gedeelte vertel ik alles over het onderwerp in mijn eigen woorden. Daarbij maak ik zoveel mogelijk gebruik van de informatie uit mijn bronnen of mijn eigen waarnemingen. Het is belangrijk dat ik de informatie uit mijn bronnen goed heb gelezen en verwerkt, want anders kan ik geen verhaal in mijn eigen woorden opschrijven. Ieder hoofdstuk behandelt één deelvraag. 20

Conclusie Dit is de afronding van mijn verslag. Hierin kom ik terug op de hoofdvraag en vertel ik in grote lijnen wat ik als resultaat uit het onderzoek heb gehaald. Nawoord (eventueel). Alleen is ik een eigen mening over mijn onderzoek wil opschrijven, of als ik duidelijke aanbevelingen heb voor vervolgonderzoek, dan schrijf ik dat op in het nawoord dat na de conclusie wordt geplaatst. Overzicht van geraadpleegde bronnen Van alle informatie die ik heb gebruikt, vermeld ik de titel, de schrijver, het jaartal en waar de lezer de bron kan vinden. Als er bronnen zijn waaruit ik alléén een foto of figuur heb gebruikt, meld ik die apart in de lijst. De bedoeling is dat de lezer mijn bronnen zonder problemen zelf kan terugvinden. Bijlagen In (genummerde) bijlagen stop ik alles wat wel in het verslag moet, maar wat niet past bij de beantwoording van hoofd- en deelvragen. Dat kan zijn: het plan van aanpak, het logboek en de reflectie, maar ook een overzicht van vreemde woorden, een bepaalde omrekeningstabel, een nawoord met voorstellen voor nader onderzoek, enzovoorts. Voorbeeld van de inhoudsopgave van een verslag: 1. Inleiding... 1 2. Wat gebeurde er precies?... 2 3. Wanneer gebeurde het precies?... 5 4. Wat waren de gevolgen?... 7 5. Conclusie... 10 Bronnen... 12 Bijlage 1: plan van aanpak... 13 Bijlage 2: logboek... 14 Bijlage 3: reflectie... 17 Waar let ik verder op bij een verslag: Ik gebruik correct Nederlands (stijl en spelling). Ik pas mijn taalgebruik aan mijn publiek aan. Ik maak zinnen niet te lang. Ik wissel de lengte af. Ik gebruik gewone woorden en neem niet klakkeloos woorden uit boeken of artikelen over. Ik zorg dat ik begrijp wat ik opschrijf. Ik leg noodzakelijke begrippen uit. Ik gebruik een standaard lettergrootte (12 pnt) en een standaard regelafstand (regelafstand 1) voor de tekst. Ik gebruik illustraties, foto s, figuren en diagrammen zoveel mogelijk, maar alleen als ze de tekst verduidelijken of ondersteunen, niet voor de aardigheid. Het werkt heel goed als ik zelf grafieken/tabellen/diagrammen maak van gegevens die ik heb verzameld. Ik zorg ervoor dat mijn profielwerkstuk er overzichtelijk en goed verzorgd uitziet. Het plezier van het lezen ervan wordt ook bepaald door het uiterlijk. 21

Plagiaat: is een onregelmatigheid zoals geformuleerd in het examenreglement. Ik mag teksten, figuren en ideeën van anderen niet overnemen of samenvatten en het vervolgens presenteren als mijn eigen werk. Dat wordt plagiaat genoemd Dit is een onregelmatigheid die direct een 1 oplevert. Waarom? Plagiaat staat eigenlijk gelijk aan diefstal van het werk van anderen en is dus vergelijkbaar met afkijken. Daar krijg ik ook een 1 voor. Voor de docent is het bij plagiaat ook niet meer mogelijk om te zien of ik in staat ben goed onderzoek te doen, mijn resultaten duidelijk op te schrijven, enzovoorts. Als ik toch een deel van een tekst of een uitspraak van iemand letterlijk wil overnemen, dan zet ik dat tussen dubbele aanhalingstekens en maak het cursief gedrukt. Dit heet een citaat. Vervolgens zet ik de bron van het citaat er tussen haakjes achter (auteur, jaartal) en zet die bron vervolgens volledig in mijn bronnenlijst. Plagiaat kan door de docent goed gecontroleerd worden. Er zijn speciale programma s die aangeven hoeveel procent van het werk gejat is. Dus het kopiëren van het werk van anderen is héél riskant! Hoe gebruik ik goed Nederlands? De regels voor taal- en werkverzorging! A. Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt. B. In (schrijf-)opdrachten en verslagen schrijf ik in alinea s. In een alinea staat een kernzin, die de belangrijkste informatie bevat, en daarbij een voorbeeld, toelichting of uitleg die hoort bij die kernzin. C. Citeren betekent: 100 % letterlijk uit de tekst overnemen. Letterlijk wil zeggen: zonder enige verandering, zonder iets weg te laten, zonder de volgorde te veranderen. D. Als een citaat langer is dan vier woorden, citeer ik de eerste twee woorden, dan drie puntjes, daarna de laatste twee woorden van de geciteerde zin. E. Ik zorg voor een duidelijke (hoofdstuk)indeling. Profielwerkstukken hebben een voorblad met daarop: - mijn voornaam en achternaam; - mijn klas; - de datum; - het vak; - de docent die het PWS begeleidt; - de titel; En natuurlijk let ik altijd op je spelling. Als ik niet zeker weet hoe ik een woord schrijf, zoek ik het op. 22

2005 LWSVO (Vereniging van onderwijsmediathecarissen) www.lwsvo.nl Hoe verwijs ik naar mijn bronnen? Ik gebruik voor mijn onderzoek informatiebronnen. Dat is werk van anderen. Dat is geen punt, maar het moet voor de lezer duidelijk zijn wanneer ik werk van anderen gebruik en welke bronnen ik dan gebruikt heb. Door verwijzing naar informatiebronnen kan mijn docent (of een andere lezer) nagaan: of ik geen teksten van anderen heb overgenomen (plagiaat; zie kader hierboven) welke bronnen ik heb gebruikt (betrouwbaarheid) of ik een variatie aan bronnen heb gebruikt of de bron correct is gebruikt of belangrijke bronnen ontbreken Achterin mijn verslag neem ik daarom een lijst op van alle bronnen die ik heb geraadpleegd. De verwijzingen in deze lijst zet ik in alfabetische volgorde op de achternaam van de (eerstgenoemde) auteur. Ik pas de richtlijnen voor bronverwijzing toe zoals ik ze bij het vak Nederlands heb geleerd. Hieronder staan die richtlijnen. RICHTLIJNEN BRONVERMELDING Hoe verwijs je naar verschillende soorten informatiebronnen in een bronnenlijst? INLEIDING Je mag teksten en ideeën van anderen niet samenvatten of wijzigen en het vervolgens presenteren als je eigen werk. Dat noemen we plagiaat. Als je voor een werkstuk literatuur en andere bronnen hebt bestudeerd, kun je daar tóch delen uit overnemen. Door een duidelijke bronvermelding maak je duidelijk welke delen van je werkstuk zijn overgenomen uit het werk van een ander. Met deze bronvermelding kan je docent (of een andere lezer) nagaan: welke bronnen je hebt gebruikt (betrouwbaarheid); of je een variatie aan bronnen hebt gebruikt; of de bron correct is gebruikt; of belangrijke bronnen ontbreken. Dit overnemen van delen van andermans werk kan op twee manieren: door te parafraseren (in je eigen woorden weergeven); door te citeren (een stukje van de tekst letterlijk overnemen). Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens. VERWIJZEN NAAR INTERNETBRONNEN Achternaam auteur, voorletter(s) (publicatiejaar of update). Titel van het document of de website. Geraadpleegd op dag maand jaar, adres website. Voorbeelden: Meijden, B. van der (1998). Schiphol als thema voor geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.histopia.nl/schiphol.htm Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (z.d.). WAO: Informatie voor werknemers over de kabinetsplannen. Geraadpleegd op 3 augustus 2004, http://home.szw.nl/navigatie/rubriek/dsprubriek.cfm?rubriekid=991&subrubriekid=995&linkid= 23

De geschiedenis van het internet. (z.d.). Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.bewired.nl/info/geschiedenis.htm VERWIJZEN NAAR BOEKEN Achternaam auteur, voorletter(s) (Jaar van uitgave). Titel: Eventuele subtitel. Plaats uitgever: uitgever. Voorbeeld: Dijk, P. van, & Jansen, F. (2003). Wereldgids: Reisgids door de literatuur. Amsterdam: Promotheus. VERWIJZEN NAAR KRANTEN- EN TIJDSCHRIFTARTIKELEN Achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiedatum). Titel artikel: Eventuele subtitel. Naam van tijdschrift of krant, evt. nummer, paginanummer(s). Voorbeeld: Ouwerkerk, D. van, & Grinten, J. van der (2004). De kracht van zacht: Wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kunnen leren. Interne Communicatie, 4, p. 11-13. Voorbeeld: Dongen, M. van (7 juli 2005). Bestuur hoofdstad is niet effectief. Volkskrant, p. 12. VERWIJZINGEN IN DE TEKST VAN JE WERKSTUK Als je in de tekst van je werkstuk een bron letterlijk citeert of parafraseert, moet je ook op die plaats de bron vermelden. Die bron staat al uitgebreid beschreven in je bronnenlijst, daarom kun je hier volstaan met een verwijzing tussen haakjes, direct achter het citaat of de parafrase. Die verwijzing in de tekst ziet er bij een citaat als volgt uit: (auteur, publicatiejaar, paginanummer(s)) Voorbeeld: Drs. Jansen, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, zegt hierover: Er vielen veel slachtoffers onder de mariniers in Vietnam. Drie procent van de mariniers in Vietnam sneuvelde, en zo n 17 procent raakte gewond. (Pietersen, 2006, p. 97). De verwijzing in de tekst ziet er bij een parafrase als volgt uit: (auteur, publicatiejaar) Voorbeeld: Volgens drs. Jansen, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, vielen er veel slachtoffers onder de mariniers in Vietnam. Drie procent van hen sneuvelde en zo n zeventien procent raakte gewond (Pietersen, 2006). BRONNENLIJST Achterin je werkstuk neem je een lijst op van alle bronnen die je hebt geraadpleegd: de bronnenlijst. Je noteert de bronnen op de manier zoals hierboven beschreven staat. Hierbij maak je onderscheid tussen internetbronnen, boeken en krant- en tijdschriftartikelen. De verwijzingen in deze bronnenlijst zet je in alfabetische volgorde van (eerstgenoemde) auteur. 24

OPMERKINGEN Staat er bij een bron geen publicatiedatum vermeld? Noteer dan z.d. (zonder datum, zie internetbronnen voorbeeld 2 en 3). Is de auteur van een bron niet bekend? Vermeld dan de verantwoordelijke organisatie, zie internetbronnen voorbeeld 2. Is die ook niet bekend? Zet dan de titel vooraan en het publicatiejaar erachter, gevolgd door de rest van de bronvermelding (zie internetbronnen voorbeeld 3). In de bronnenlijst vermeld je deze bron dan bij de eerste letter van de titel. LET OP: als de auteur niet bekend is, valt de betrouwbaarheid van de bron te betwijfelen. Het adres van een website begint met http:// en is geheel onderstreept. Soms is een publicatie geschreven door meerdere auteurs. Vermeld er hooguit drie. Zijn het er meer, dan vermeld je alleen de eerste drie, met de toevoeging et al of e.a. (= en anderen). 7.2 Hoe maak ik een folder? Vooraf Een folder is een gevouwen blad en bestaat uit een beperkt aantal bladzijden. Een folder moet belangstelling voor een onderwerp opwekken. Ik bepaal eerst voor welke doelgroep/welk publiek de folder bestemd is. Ik bepaal de vorm van de folder. Die bepaalt hoeveel tekst ik moet maken. De hele groep overlegt over en is verantwoordelijk voor de samenstelling van de folder. Uitvoering Ik trek de aandacht van de lezer door op de eerste bladzijde het belangrijkste te schrijven. Ik prikkel de lezer om verder te lezen door leuke illustraties of foto s. Bij een folder heeft de manier van vouwen invloed op de tekst; de voorpagina en de achterpagina zijn van groot belang. Veel mensen lezen niet meer dan deze pagina s. Illustraties staan op dezelfde pagina s als de tekst. De omslag van de folder moet aantrekkelijk zijn. Door middel van een kader /pijlen vestig ik de aandacht op een stuk tekst. Kleurgebruik ondersteunt de boodschap. Ik gebruik een overzichtelijke letter met lettergrootte 12. Ik pas mijn taalgebruik aan mijn publiek aan. Een tekst die ik voor jongeren schrijf is anders dan een tekst voor hoogopgeleide lezers. Ik schrijf in korte zinnen. Ik gebruik gewone woorden en neem niet klakkeloos woorden uit mijn bronnen over zonder ze goed te begrijpen. Voordat ik de folder inlever let ik op taalfouten. zorg ik dat de overgangen van de verschillende bladzijden goed lopen. let ik erop dat er geen dingen dubbel instaan. let ik erop dat de illustraties mooi verdeeld zijn 25

7.3 Hoe maak ik een posterpresentatie? Vooraf Ik kan informatie presenteren met een posterpresentatie. Een posterpresentatie is een groot vel papier (A2-formaat of groter, minstens 60x80 centimeter) waarop ik door middel van foto s, tekeningen, diagrammen en stukken tekst mijn onderzoek presenteer. Dat betekent dus dat ik vooral de belangrijkste resultaten moet selecteren; voor allerlei details is geen ruimte. Een posterpresentatie dient voor de presentatie van onderzoek in een grotere ruimte, waar nog veel meer posterpresentaties hangen en waar het publiek langs loopt. In sommige gevallen staat de maker naast de posterpresentatie om desgevraagd een toelichting te geven. Dit stelt allemaal heel duidelijke eisen aan mijn presentatie. Uitvoering Een goede posterpresentatie: Heeft een duidelijke titel die laat zien waar de muurkrant/poster over gaat Bevat 40-70% tekstblokken, waarin ik op bondige manier mijn deel- en hoofdvragen beantwoord. Heeft van enige afstand leesbare teksten. Bevat voor 30-60% diagrammen, schema s, foto s en dergelijke die mijn teksten goed ondersteunen (niet zomaar plaatjes). Heeft een rustige en overzichtelijke lay-out. Heeft een paar opvallende zaken die uitnodigend zijn, bv een mooie kleur, een grote figuur als achtergrond. Laat onderaan in kleine lettertjes de vijf tot tien belangrijkste bronnen zien waarop het onderzoek zich baseert. Ik kijk voor de goede wijze van vermelden in paragraaf 7.1. Vermeldt mijn naam. Voordat ik de posterpresentatie inlever let ik op taalfouten. lees ik het werk van mijzelf en mijn groepsgenoten grondig door let ik erop dat er geen dingen dubbel in staan. zorg ik ervoor dat de posterpresentatie voldoet aan de opdracht. Dat levert punten op! 7.4 Hoe maak ik een mondelinge presentatie? Vooraf Een mondelinge presentatie moet rust en duidelijkheid uitstralen. Daarom bereid ik een mondelinge presentatie goed voor en thuis oefen ik hem. Met Powerpoint kan ik een mondelinge presentatie aantrekkelijk maken, omdat ik tekst, plaatjes, grafieken en video via de computer op een scherm kan laten zien. Hierdoor kan ik de aandacht van de toehoorder vergroten. Uitvoering Ik zorg voor een duidelijk verband tussen mijn verhaal en de Powerpointpresentatie. 26

Ik spreek duidelijk verstaanbaar en rustig. Als ik de presentatie met een medeleerling doe, hebben we een duidelijke taakverdeling. Ik praat naar de zaal toe en kijk de toehoorders aan. Mijn verhaal heeft een duidelijk begin en einde. Een Powerpointpresentatie is een hulpmiddel en/of spiekbriefje om mijn eigen verhaal duidelijker te maken. Het is niet de presentatie zelf. Het gaat om mijn eigen verhaal; wat ik te vertellen heb! Een dia uit een Powerpoint bevat slechts kernwoorden, geen hele zinnen of verhalen. Plaatjes, video, tabellen, diagrammen en grafieken ondersteunen mijn verhaal. Ik zorg ervoor dat de opmaak voor de hele presentatie hetzelfde is. Ik gebruik een duidelijk lettertype in een heldere, contrasterende kleur en van goede grootte. Ik gebruik niet teveel dia s. Overdaad schaadt! Voordat ik de powerpointpresentatie ga gebruiken let ik op taalfouten. lees ik het werk van mijzelf en mijn groepsgenoten grondig door. zorg ik dat er geen dingen dubbel in staan. oefen ik de presentatie met mijn groepsgenoten hardop, liefst voor een paar toehoorders. Dan weet ik beter waar ik op moet letten. zorg ik ervoor dat de apparatuur ruim vóór de presentatie is getest. Check, check, dubbelcheck: alles moet het doen! zorg ik ervoor dat de presentatie én de powerpoint voldoen aan de opdracht. Dat levert punten op! Stap 8:Terugkijken op mijn onderzoek: de reflectie Reflecteren wil zeggen dat ik terugkijk op het verloop van het hele project, de opdracht of het onderzoek van begin tot eind. Om ergens beter in te kunnen worden is reflectie een onmisbare vaardigheid. Van mijn fouten moet ik leren! Ik denk dus na afloop na over de aanpak van het onderzoek, de uitvoering ervan en de resultaten. En als ik met meer mensen heb samengewerkt denk ik aan mijn eigen bijdrage en aan de kwaliteit van de samenwerking. Waar ben ik tevreden over? Wat wil ik een volgende keer beter of anders doen? Ik vraag ook feedback aan mijn samenwerkingspartner. Hoe kijkt die naar mijn bijdrage en wat vindt mijn docent/begeleider van mijn bijdrage? Uitgangspunt van mijn reflectie is het doorlopen van de volgende onderdelen: o plan van aanpak (hoe dacht ik vooraf dat het zou gaan) o logboek (hoe ging het in het echt) o samenwerking: wat is mijn eigen rol in mijn groep? (mijn houding ten opzichte van groepsgenoten; mijn houding ten opzichte van mijn taken; mijn resultaten) o onderzoek: methode, uitvoering, resultaat en presentatie. o eventueel: verslagje van het eindgesprek met mijn begeleider/docent o wat kan ik leren? Op basis hiervan schrijf ik een kort reflectieverslag van een halve tot twee bladzijden, afhankelijk van de grootte van mijn onderzoek. 27

Bijlage 1 De natuurwetenschappelijke methode 1. Inleiding Theoretische achtergrondinformatie over het onderwerp (dit hoeft niet altijd). Ik kan informatie uit mijn theorieboek gebruiken, maar ook informatie van andere bronnen. 2.Onderzoeksvraag Wat wil ik te weten komen met dit onderzoek? Soms zijn er meerdere onderzoeksvragen. Ik verdeel de onderzoeksvraag dan in hoofd- en deelvragen (zie stap 1). Ik bedenk een goede onderzoeksvraag en let daarbij op de volgende zaken: a. De onderzoeksvraag mag niet te vaag zijn. Fout: Wat is de invloed van licht op de groei van planten? Goed: Wat is de invloed van licht op de lengtegroei van de stengel van tuinkers? b. De onderzoeksvraag mag maar één probleem tegelijk bevatten. Fout: Hebben regenwormen een voorkeur voor een vochtige, luchtige bodem? Goed: Hebben regenwormen een voorkeur voor een luchtige bodem? c. De onderzoeksvraag mag geen details over het experiment bevatten. Fout: Wat is de invloed van 0,1, 0,2, 0,3 en 0,4 A op de weerstand van een lampje? Goed: Wat is de invloed van stroom op de weerstand van een lampje? 3. Hypothese (=veronderstelling) Wat denk ik dat het antwoord is op mijn onderzoeksvraag? Wat verwacht ik dat er gaat gebeuren? De hypothese moet niet zomaar een gok zijn. Ik moet altijd aangeven waarom ik denk dat dit het antwoord is. Ik maak dan gebruik van zaken die ik al weet, van de theorie die ik al heb gehad. Ik let daarbij op de volgende zaken: a. De hypothese mag maar één verwachting geven. Fout: Regenwormen hebben een voorkeur voor een vochtige, luchtige bodem. Goed: Regenwormen hebben een voorkeur voor een luchtige bodem. b. De hypothese moet toetsbaar zijn: in mijn experiment moet ik aantonen of mijn hypothese klopt. Fout: Sommige weerstanden worden kleiner bij hogere temperatuur. Goed: De weerstand van een lampje wordt kleiner bij een hogere temperatuur. c. Je mag je hypothese niet uitleggen. Fout: Hoe meer stikstof je toevoegt, hoe meer de stengellengte van tuinkers toeneemt, omdat tuinkers stikstof nodig heeft voor de groei. Goed: Hoe meer stikstof je toevoegt, hoe meer de stengellente van tuinkers toeneemt. 4. Werkwijze In de werkwijze moet precies staan hoe ik dit onderzoek (stap voor stap) gedaan heb. Iedereen die het leest moet het onderzoek precies kunnen overdoen, dus ik vermeld alle details.. Als dit van toepassing is, maak ik een tekening of foto van de gebruikte opstelling. Ook vermeld ik alle materialen. 28

5. Resultaten. Wat neem ik waar? Wat heb ik gezien? Wat heb ik gemeten? Bij de resultaten horen de beschrijvingen van wat ik waargenomen heb. Als de waarnemingen in getallen uitgedrukt worden, moet ik deze in een tabel zetten en/of de getallen in een grafiek weergeven. Ik maak beschrijvingen in woorden van de grafieken en tabellen. Ook moeten hier de antwoorden op de vragen komen die in het boek gesteld worden. 6. Conclusie In de conclusie geef ik antwoord op de onderzoeksvraag en vermeld ik er ook bij of mijn hypothese klopte of niet. 7. Discussie Kan ik de resultaten verklaren? Deze vraag beantwoord ik uitgebreid. Zijn ze betrouwbaar? Welke fouten en/of onnauwkeurigheden heb ik gemaakt en waren deze te vermijden? En ook: Wat zijn mijn ideeën voor verder onderzoek? Hoe zou dit onderzoek verbeterd of uitgebreid kunnen worden? 29

Profielwerkstuk leerjaar 2015-2016 Naam: Klas Naam Naam medeleerling Vak/vakken (Bij 2 vakken een eerste vak aangeven) Onderwerp Voorlopige Onderzoeksvraag Naam docent De docent van het vak van je profielwerkstuk moet dit blad medeondertekenen. 30