Help, ik moet een werkstuk maken!

Transcriptie

1 Help, ik moet een werkstuk maken! Je gaat de komende tijd bezig met het maken van een werkstuk. Maar hoe zit een werkstuk nou eigenlijk in elkaar? Hoe moet je beginnen? En hoe kies je nou een onderwerp? Op deze vragen en nog vele anderen krijg je in de volgende hoofdstukken antwoord. Het werkstuk moet bestaan uit: Titelpagina Inhoudsopgave Inleiding Minimaal 5 hoofdstukken, denk aan: geschiedenis, regels enz. Slot Bronvermelding Daarnaast moet het werkstuk een passende lay-out hebben. Succes met het maken van het werkstuk.

2 1. Hoe zit een werkstuk in elkaar? In een werkstuk zitten verschillende onderdelen. Titelblad Inhoudsopgave Inleiding op je werkstuk De informatie van je onderwerp verdeelt over verschillende hoofdstukken Slot Bronvermelding Titelblad Dit is de voorkant van je werkstuk. Hierop zet je een leuke afbeelding wat te maken heeft met jouw werkstuk. Ook je naam, klas, docent en datum moeten op de voorpagina staan. Inhoudsopgave Op deze pagina staat alles wat in je werkstuk zit met het paginanummer er achter. Wanneer iemand dan informatie uit jouw werkstuk zoekt, kan die persoon gelijk zien op welke pagina die informatie staat. Inleiding op je werkstuk Een werkstuk begin je met een inleiding. Je lezers moeten uit de inleiding kunnen opmaken wat het onderwerp van je tekst. Je geeft ze een indruk van wat ze in de rest van de tekst te wachten staat. Je kunt in een inleiding uitleggen wat er allemaal in de tekst staat. Bijvoorbeeld zo: Mijn werkstuk gaat over Tsjechië. In hoofdstuk 1 geef ik een overzicht van de belangrijkste toeristische gebieden. Hoofdstuk 2 gaat over de campings in Tsjechië. In hoofdstuk 3... Je kunt ook beginnen met enkele vragen die verderop in de tekst beantwoord worden. Bijvoorbeeld: Waarom gaan steeds meer mensen in Tsjechië op vakantie? Wat heeft Tsjechië dat andere landen niet hebben?

3 De informatie van je onderwerp verdeelt over verschillende hoofdstukken In je werkstuk komen verschillende hoofdstukken. Elk hoofdstuk krijgt een eigen titel. In die hoofdstukken schrijf je de informatie die je hebt gevonden in eigen woorden en je verdeelt de tekst in alinea's. Slot In het slot schrijf je je eigen mening over het onderwerp. Verder kun je in het slot vertellen of je het leuk vond (of juist niet) om hier aan te werken. Bronvermelding In de bronvermelding schrijf je alle boeken, internetpagina's, krant- en tijdschriftartikelen die je hebt gebruikt.

4 2. Bronnen zoeken Wat zijn bronnen en waar haal ik ze vandaan? Om meer informatie te krijgen over het onderwerp, ga je zoeken in bronnen. Bronnen kunnen zijn: Boeken Tijdschrift- en krantenartikelen Internetpagina s Cd-roms met informatie Encyclopedie Video/dvd s Bronnen kunnen veel informatie bevatten. Meestal heb je van al die informatie maar een klein stukje nodig. Om dat ene stukje informatie snel op te kunnen zoeken, moet je weten hoe die informatie geordend is. In de meeste bronnen is de informatie geordend onder trefwoorden. Denk aan naslagwerken, zoals een woordenboek een encyclopedie en een telefoonboek. In zulke boeken staan de trefwoorden op alfabetische volgorde. Zo kun je snel de bladzijde vinden waarop een trefwoord staat. Om de informatie te vinden die je nodig hebt, moet je eerst bedenken onder welk trefwoord kan ik die informatie opzoeken. Een goede manier om een trefwoord te bedenken is: kijk naar je vraag en zoek het belangrijkste woord eruit. Als je wil weten: Wat zijn de regels bij handbal? zoek je natuurlijk handbal op. Probeer rustig allerlei trefwoorden uit tot je bruikbare informatie gevonden hebt. De aanhouder wint. Je kunt natuurlijk ook bronnen van het internet afhalen. MAAR... niet alle bronnen van internet kun je gebruiken. De bronnen kunnen onjuiste informatie bevatten, of veel eigen meningen. Daarom moet je bronnen checken voor je ze gaat gebruiken.

5 3. Informatie verzamelen Je print de gevonden bronnen uit. In les 1 heb je bedacht welke hoofdstukken je in het werkstuk wilt behandelen. Pak nu net zoveel gekleurde stiften als je hoofdstukken hebt. Als je bijvoorbeeld in hoofdstuk 1 het gaat hebben over de geschiedenis van de sport, accentueer je alle dingen die over de geschiedenis gaan in dezelfde kleur. Zo kan je straks als je je werkstuk gaat schrijven, aan de kleur zien wat je voor elk hoofdstuk kunt gebruiken.

6 4. Hoofdstukken in je werkstuk Als je een werkstuk maakt, schrijf je de gevonden informatie niet letterlijk over. Je probeert de informatie in eigen woorden weer te geven. Een goede werkwijze is de volgende: 1 Lees de informatie door waar je een alinea over gaat schrijven. Vraag je af of je alles goed begrijpt. Vraag zo nodig om uitleg of gebruik een woordenboek. 2 Leg de informatie weg. Stel je voor dat er een medeleerling voor je zit en dat je die wilt vertellen wat je net gelezen hebt. 3 Schrijf de zinnen op die nu in je op komen. Het geeft niet als die anders zijn dan die in je informatieverzameling. Schrijf in een keer zonder op fouten te letten. 4 Controleer de alinea die je net geschreven hebt. Staat alles er duidelijk? Verbeter de fouten. Soms wil je iets letterlijk overnemen uit de tekst. Dat mag als het gaat om een kort stukje en als het belangrijk is voor je werkstuk. Ook moet dit stukje tekst tussen aanhalingstekens staan. bijv. "De RKSV Quick werd op 12 oktober 1920 als een omni-vereniging opgericht."

7 5. Verfraaiing van je werkstuk In hoofdstuk 1 heb je gezien wat er in je werkstuk moet zitten. In hoofdstuk 2, 3 en 4 ben je vooral bezig geweest met het maken van hoofdstukken. In dit hoofdstuk ga je bezig met: Hoe schrijf ik een inleiding en slot Hoe maak ik een inhoudsopgave en bronvermelding Je werkstuk of een wat langere tekst begin je met een inleiding. De lezers moeten uit de inleiding kunnen opmaken wat het onderwerp van je werkstuk is. Je geeft ze een indruk van wat ze in de rest van de tekst te wachten staat. Je kunt in een inleiding uitleggen wat er allemaal in de tekst staat. Bijv zo: Mijn werkstuk gaat over Tsjechië. In hoofdstuk 1 geef ik een overzicht van de belangrijkste toeristische gebieden. Hoofdstuk 2 gaat over campings in Tsjechië. In hoofdstuk 3... Je eindigt je werkstuk met een slot. In het slot vertel je wat je hebt geleerd over het onderwerp. Bijv: Toen ik aan het werkstuk begon wist ik nog niet zoveel van dit land. NU ben ik heel wat wijzer geworden over de belangrijkste toeristische gebieden. Als ik er nu op vakantie zou gaan zou ik dus ook weten wat ik daar zou moeten bezoeken... Als je een werkstuk maakt is het handig om een inhoudsopgave te maken. Als iemand jouw werkstuk bekijkt krijgt hij meteen een mooi overzicht van wat er allemaal in staat. Het is een lijst met alle dingen die te vinden zijn in het werkstuk, met daarachter de paginanummers. Het titelblad hoef je niet te vermelden in de inhoudsopgave. Bijv. 1. Inhoudsopgave pag Inleiding pag Hoofdstuk 1: Toeristische gebieden in Tsjechië pag Hoofdstuk 2:...

8 In de bronvermelding komen alle bronnen die je hebt gebruikt. Dit lijstje heb je al staan in je portfolio (als je het tenminste goed hebt bijgehouden) en dat kan je dan knippen en plakken en in je werkstuk zetten. Bijvoorbeeld: In mijn werkstuk heb ik de volgende bronnen gebruikt: het boek: Tsjechië van Jan Willem Bultje 6. Je werkstuk is nu bijna af Je werkstuk is nu bijna af. Je gaat nu bezig om je werkstuk wat netter te maken. Begin met je tekst na te lezen en verbeter de fouten. Maak daarna een mooie lay-out. Zie hieronder voor tips: Maak de titels groter dan de gewone tekst. Plak in elk hoofdstuk een passende illustratie Nummer de bladzijden in de juiste volgorde, via de computer. Maak een voorkant met daarop de titel, je naam, je klas, je docent en de datum. Denk daarbij aan lettertype, word-art, plaatjes. Het werkstuk is nu af.

9 7. Onderwerpen voor een werkstuk: * Beroemde mensen uit de geschiedenis: - Kunstenaars, zoals Rembrandt, van Gogh, Vermeer, Gaudi, Rodin, Mozart, Beethoven,etc - Maatschappelijk belangrijke mensen, zoals Maarten Luther King, moeder Theresa, Ghandi, Nelson Mandela, etc. - Personen uit de vaderlandse geschiedenis, zoals Willem van Oranje, Karel de Grote, Floris V, etc. *Een periode uit de geschiedenis: De Romeinen, de Grieken, de Egyptenaren, De Gouden Eeuw, Wereldoorlog I, Jodenvervolging, de Watersnoodramp, etc. * Aardrijkskundige onderwerpen: Een land (bv. Rusland of Argentinië), een gebied (het Amazonegebied of de Alpen), vulkanen, geisers, etc. * Biologisch onderwerp: Zeezoogdieren, reptielen, katachtigen, etc. Weet je niet zeker of je onderwerp goed is, vraag aan je juf of meester.