1 Omslag/voorblad/titelblad. 2 Titelblad

Transcriptie

1 Rapporteren Om informatie te rapporteren bestaan er normen of regels. Enkele voorbeelden van rapporten: een eindwerk, een geïntegreerde proef Een rapport kan uit negen onderdelen bestaan: 1 Omslag/voorblad/titelblad Op licht karton papier, bij voorkeur een zachte kleur. Je bent vrij in de opmaak van je omslag, maar zorg er wel voor dat je minstens deze elementen vermeldt: school- of bedrijfsgegevens; je voornaam en naam; de titel van je werk (in het grootste lettertype); het schooljaar waarin je afstudeert. Na het voorblad komt een titelblad met daarop dezelfde tekst als op de omslag. De paginanummering begint vanaf hier. Als je recto-verso print, blijft de achterzijde van het voorblad leeg, maar deze telt wel mee in de nummering. 2 Titelblad Na het voorblad komt een titelblad met daarop dezelfde tekst als op de omslag. De paginanummering begint vanaf hier! Als je recto-verso print, blijft de achterzijde van het voorblad leeg, maar deze telt wel mee in de nummering.

2 3 Wit schutblad Een blanco pagina: heeft zelfs geen voettekst of paginanummering; telt wel mee in de paginanummering. 4 Woord vooraf Staat op een afzonderlijk blad; beslaat slechts uit één pagina; telt mee in de paginanummering, maar het nummer mag niet op de pagina staan. 5 Inhoudsopgave De inhoudsopgave is een weergave van inhoud en structuur; ze bevat geen paginanummering, kop- of voettekst; laat ze automatisch genereren, typ ze niet zelf; plaats de titels op een gelijke afstand van de linkerkantlijn; stel voorlooppuntjes of -streepjes in via tabs, zodat de lezer het paginanummer gemakkelijk kan terugvinden; controleer lay-out, normen en pagina-aanduidingen. Zie ook de ICT-fiche Inhoudsopgave invoegen (Actie! ICT-integratie p. 49). 6 Inleiding De inleiding staat op een nieuwe pagina, zonder paginanummering of kop- en voettekst. De pagina telt wel mee in de nummering; ze omschrijft kort je werk om interesse te wekken; ze vermeldt de probleemstelling, een korte samenvatting of de situering van het onderwerp van je rapport.

3 7 De eigenlijke tekst 7A Algemene opmaak Werk altijd op A4-papierformaat; gebruik een duidelijk lettertype, bv.: Times New Roman, Arial, Verdana, Calibri, Cambria; gebruik één lettertype voor alle titels en tekst. Dit lettertype moet hetzelfde zijn in het volledige werk, dus ook voor de inleiding, inhoudsopgave ; kies lettergrootte 11 of 12 punten; zet alle tekst tegen de linkermarge; voeg tussen twee alinea s een witregel in: gebruik geen enter of return, maar alinea-afstand; voeg voor een titel een witruimte van twee regels in, tussen twee opeenvolgende titels en na een titel een witruimte van één regel; voeg één witregel in voor en na aanduidingen als Opmerking, Voorbeeld gebruik de enkele regelafstand; stel je marges als volgt in: Links 3,3 cm Rechts 2 cm Onder 2 cm Boven 2 cm 7B Stijlen en nummering Gebruik stijlen zoals Kop1, Kop2 Wijzig indien nodig. Maak niet te veel gebruik van subtitels: best beperken tot Kop3; nummer de titels zoals in het voorbeeld. Er mag geen punt na de nummering. De insprong tussen het nummer en de titel moet voor alle niveaus gelijk zijn. Zie ook de ICT-fiche Stijlen gebruiken (Actie! ICTintegratie p. 30). 7C Opsommingen Opsommingen moeten tegen de linkermarge en zijn eventueel aangeduid met een teken; na het teken volgt een insprong; onder het teken komt dus geen tekst. opsommingen in een zin beginnen na een dubbelpunt, de elementen van de opsomming beginnen met een kleine letter, eindigen met een puntkomma (of met een komma als het korte begrippen zijn), het laatste element eindigt met een punt. Zie ook de ICT-fiche Opsommingen (Actie! ICTintegratie p. 19). 7D Kop- en voettekst en paginanummering De paginanummer komt in de koptekst of voettekst, best 2 punten kleiner dan de corpustekst. Zet geen punt na het nummer en geen streepjes rond het nummer; in de voettekst noteer je je voornaam en naam, de titel van je werk De lettergrootte is ook best 2 punten kleiner dan dat van de corpustekst. Zie ook de ICT- fiche Kop- en voettekst en paginanummering (p. 26). 7F Tabellen, afbeeldingen, grafieken Tabellen, afbeeldingen en grafieken voeg je in op de pagina waarop je ze bespreekt; als je in de tekst verwijst naar een tabel of een afbeelding moet je die nummeren; plaats een witregel ruimte voor en na de tabel, een afbeelding of grafiek. 7E Voet- en eindnoten Eindnoten Eindnoten staan achteraan in je werk, na het besluit en voor de lijst met bronnen; je nummert ze doorlopend; een eindnoot gebruik je voor bijkomende uitleg of om een bron te vermelden. Voetnoten Voetnoten staan onderaan de pagina; je nummert ze doorlopend; je zet ze altijd in een kleiner lettertype, onderaan de pagina onder een ononderbroken horizontale lijn van 3 tot 5 cm, tegen de linkerkantlijn. Zie ook de ICT-fiche Voet- en eindnoten (Actie! ICT-integratie p. 47).

4 8 Lijst van geraadpleegde bronnen Deze lijst is een opsomming van alle bronnen die je hebt geraadpleegd; maak een onderscheid tussen bijvoorbeeld: boeken, tijdschriften, naslagwerken, elektronische bronnen, internet, mondelinge getuigenissen, archivalische (niet uitgegeven, geschreven) bronnen en interne documentatie; als je enkel gedrukte bronnen hebt geraadpleegd, spreken we van een bibliografie; binnen elke rubriek rangschik je de bronnen in alfabetische volgorde op de familienaam van de auteur. Als er geen auteursnaam is, gebruik je de titel. Gebruik nooit X of anoniem; deze gegevens moeten zeker vermeld worden: o naam en initiaal van de voornaam van de auteur (en van de andere auteurs indien er meer dan één auteur is); o titel van het boek; o plaats van uitgave; o jaar van uitgave. Bronvermelding voor boeken 1 De familienaam van de auteur in hoofdletters, gevolgd door een komma en de initialen (= de beginletter(s) van de voornaam) en een punt. Als er verschillende auteurs zijn, plaats je een komma tussen de namen van de auteurs, maar voor de naam van de laatste auteur plaats je en. 7 Het aantal pagina s. WERELDS, A., DEVOOGHT, D., FASTRE, L., HENDRICKX, J., VANDEPUTTE, D., VLAYEN, K. en DE SCHRIJVER, C., Actie! ICT-integratie, tweede druk, De Boeck nv, Berchem, 2013, 208 pagina s. 2 De titel mag cursief of onderstreept, maar je kiest best voor cursief. 3 De hoeveelste druk (als het een eerste druk is, hoef je dit niet te vermelden). 4 De naam van de uitgeverij. Opmerking Let goed op de plaatsen waar hoofdletters, komma s, punten staan. 6 Het jaar waarin het boek uitgegeven is. Dit vind je meestal na de titelpagina. 5 De plaats waar het boek uitgegeven is. Die vind je meestal na de titelpagina.

5 Bronvermelding voor artikels uit tijdschriften 1 De familienaam van de auteur in hoofdletters, gevolgd door een komma en de initialen (= de beginletter(s) van de voornaam) en een punt. Als er verschillende auteurs zijn, plaats je een komma tussen de namen van de auteurs, maar voor de naam van de laatste auteur plaats je en. 2 De titel van het artikel moet tussen enkele aanhalingstekens. Deze typ je met. 3 De titel van het tijdschrift mag cursief of onderstreept, maar je kiest best voor cursief. DEPREZ, N. en CORNELIS, I., Secretaresses met een hart, Libelle, 20 (2013), mei, nr. 367, p De jaargang met daarna tussen haakjes het jaar van uitgave van het artikel. 5 De maand van de uitgave. 6 Het nummer van het tijdschrift. 7 De paginanummers van het artikel. Bronvermelding voor een eindwerk,, rapport of cursus 1 De familienaam van de auteur in hoofdletters, gevolgd door een komma en de initialen (= de beginletter(s) van de voornaam) en een punt. Als er verschillende auteurs zijn, plaats je een komma tussen de namen van de auteurs, maar voor de naam van de laatste auteur plaats je en. 2 De titel van het tijdschrift mag cursief of onderstreept, maar je kiest best voor cursief. 3 Vermelding niet-uitgegeven cursus of eindwerk. Opmerking Let goed op de plaatsen waar hoofdletters, komma s, punten staan. JESPERS, E., Sociale media, eindwerk, Sint-Pieterscollege, Blankenberge, 2014, 77 pagina s. 4 De naam van de organisatie of instelling. 5 De plaats van uitgave. 6 Het jaar van uitgave. 7 Het aantal pagina s van het werk.

6 Bronvermelding voor websites 1 De familienaam van de auteur in hoofdletters, gevolgd door een komma en de initialen (= de beginletter(s) van de voornaam) en een punt. Als er verschillende auteurs zijn, plaats je een komma tussen de namen van de auteurs, maar voor de naam van de laatste auteur plaats je en. Als er niet echt een auteur bekend is, vermeld je de beheerder, uitgever of eigenaar van de site. 2 De titel van de website mag cursief of onderstreept, maar je kiest best voor cursief. TELENET, Klantenservice, internet, , ( 3 Vermelding internet. 4 De datum waarop jij de website hebt geraadpleegd (volgens de NBN-normen). 5 De volledige URL (link) van de website tussen haakjes. Bronvermelding voor een (mondeling) interview 1 De familienaam van de geïnterviewde in hoofdletters, gevolgd door een komma en de beginletter(s) van de voornaam en een punt. Als er verschillende auteurs zijn, plaats je een komma tussen de namen van de auteurs, maar voor de naam van de laatste auteur plaats je en. 2 Vermelding interview tussen haakjes. Opmerking Let goed op de plaatsen waar hoofdletters, komma s, punten staan. VERMEERSCH, R., (interview), Brugge, De plaats waar het interview werd afgenomen. 4 De datum waarop het interview werd afgenomen (volgens de NBN-normen).

7 9 Besluit/samenvatting Het besluit mag maximaal één bladzijde lang zijn, maar het mag uiteraard ook niet te kort zijn; hier geef je een antwoord op een vraag die je voorop had gesteld bij het begin van het werk; zorg voor een algemeen eigen besluit met vaststellingen, positieve en negatieve ervaringen. 10 Bijlagen Bijlagen zijn bijvoorbeeld formulieren, artikels of illustraties die te groot zijn om in het werk zelf in te voegen; in de corpustekst verwijs je duidelijk naar de bijlagen; elke bijlage geef je zelf een nummer en een titel; als je te veel bijlagen hebt en het hele werk hierdoor moeilijk te bundelen is, dan maak je een aparte bundel van je bijlagen. TIP Voorzie steeds voldoende tijd om alles opnieuw door te nemen.