AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3556

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

k Raad vanstate 201001081/1/V2. Datum uitspraak: 9 april 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellante, {hierna: de vreemdeling), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage (hierna: de rechtbank), van 30 december 2009 in zaak nr. 09/32814 in het geding tussen: en de vreemdeling de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).

201001081/1/V2 2 9 april 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 1 september 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201001081/1/V2 3 9 april 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Loon ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010 284-572. Verzonden: 9 april 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr.: AWB 09/32814 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen, eiseres, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, en de staatssecretaris van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiseres, geboren op, en van Surinaamse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in Nederland. Bij schrijven van 11 mei 2006 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) 2000. Op deze aanvraag is door verweerder op I augustus 2006 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 3 november 2008 het bezwaar ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep instelde. Verweerder heeft dit besluit op 20 juli 2009 ingetrokken, met de mededeling dat er een nieuw besluit genomen zou worden. Op 1 september 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 10 september 2009 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 december 2009. Eiseres heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. J.M. Sidler. Tevens was ter zitting aanwezig, partner van eiseres. II OVERWEGINGEN 1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2 Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn standpunt, dat eiseres niet in aanmerking komt vooreen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als beperking 'verblijf bij partner, dhr. ', heeft gehandhaafd. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit heeft miskend dat eiseres niet in staat is met het vliegtuig of per boot naar Suriname te reizen. In het advies van het

Regnr.: AWB 09/32814 BEPTDN ~i Bureau Medische Advisering (BMA) wordt de vliegangst van eiseres bevestigd. Het reizen per vrac ht boot is wegens de geografische ligging van Suriname niet mogelijk. Eiseres is na verblijf van meer dan twintig jaar in Nederland geworteld en heeft niets meer in Suriname. Ten slotte heeft eiseres een elfjarige dochter, waar eiseres voor moet zorgen. Omdat de partner van eiseres werkt kan hij de zorg niet op zich nemen. De dochter van eiseres zal derhalve mee naar Suriname moeten. Eiseres doet een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 en 5 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind(iVRK). 3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 20.00 of artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule). 4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt van het mvvv e reiste vrijstelling verleend indien het voor de vreemdeling, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van de Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 5 Niet betwist is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. 6 Blijkens hoofdstuk B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 zal van de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt. Met verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) overweegt de rechtbank dat de hier bedoelde bevoegdheid van verweerder discretionair van aard is en toepassing ervan beperkt kan blijven tot uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien (zie de uitspraak van 2 november 2005, JV 2005/472). De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 zal dan ook de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij

Regnr.: AWB 09/32814 BEPTDN 3 afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten (vergelijk de uitspraak van de ABRS van 9 december 2003, JV 2004/63). 7 Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepasselijkheid van het mvv-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Er is evenmin grond eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Geen van de door eiseres naar voren gebrachte argumenten is van zodanig gewicht dat de beslissing van verweerder niet in stand zou kunnen blijven. Met het mvv-vereiste heeft de wetgever beoogd het algemeen belang te waarborgen dat de overheid bij haaronderzoek of de vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, niet door diens illegale aanwezigheid alhier met alle gevolgen van dien, voor een voldongen feit wordt geplaatst. Aan deze bedoeling zou wezenlijk afbreuk worden gedaan, indien vreemdelingen die er voor gekozen hebben zonder mvv, doch met het oogmerk van vestiging in te reizen, van het vereiste zouden worden ontslagen op grond van de enkele stelling dat het voor hen niet mogelijk is terug te reizen. Volgens hoofdstuk B1/4.1.1 van de Vc 2000 wordt voor toepassing van vorenbedoelde vrijstellingsgrond slechts aanleiding gezien indien de vreemdeling niet in staat is te reizen naar zijn land van herkomst en niet in staat kan worden geacht daar de behandeling van een door hem in te dienen mvv-aan vraag af te wachten. De feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst wordt bij de beoordeling van het vorenstaande niet betrokken. Gelet op het ter zake op 14 juli 2008 uitgebrachte BMA-advies is van een situatie dat eiseres niet terug kan reizen naar haar land van herkomst geen sprake. Blijkens het advies lijdt eiseres aan vliegangst en claustrofobie. Om die reden dient bij voorkeur met andere vervoersmiddelen dan een vliegtuig te worden gereisd. Verder zijn geen medische re is voorwaard en van toepassing. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS is een BMA-advies een deskundigen advies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Verweerder mag bij de besluitvorming op de aanvraag in beginsel uitgaan van de juistheid van het BMA-advies, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid ervan. Dergelijke aanknopingspunten zijn gesteld noch gebleken. De stelling van eiseres dat er praktisch geen alternatieven zijn voor het reizen per vliegtuig is door haar onvoldoende onderbouwd. Bovendien is op grond van de voorliggende stukken niet uitgesloten dat het voor eiseres al dan niet na behandeling van haar vliegangst en/of onder begeleiding, toch mogelijk is per vliegtuig te reizen. Gelet op het BMA-advies mocht verweerder concluderen dat eiseres in staat is om te reizen naar het land van herkomst en in staat is daar de behandeling van de mvv-aanvraag af te wachten. 8 Eiseres heeft in het kader van haar beroep op artikel 8 EVRM aangevoerd dat zij in Nederland een partner en een minderjarige dochter heeft. De partner van eiseres is niet in staat de dochter te verzorgen omdat hij werkt en daardoor geen tijd heeft haar op te vangen.

Regnr.: AWB 09/32814 BEPTDN 4 vangen. Hierdoor is eiseres gedwongen haar dochter mee te nemen naar Suriname, wat een schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven oplevert. Volgens vaste jurisprudentie is geen sprake van inmenging in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven indien de bestreden beschikking er niet toe strekt de vreemdeling een verblijfstitel als bedoeld in artikel 14, 20,28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 - te ontnemen die hem tot uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde. Aangezien het in dit geval gaat om een aanvraag om eerste toelating, is geen sprake van inmenging als hierboven bedoeld. Indien geen sprake is van inmenging, dan rijst de vraag of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op respect voor het familie- en gezinsleven niettemin voor verweerder de positieve verplichting voortvloeit aan de vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan. Teneinde die vraag te beantwoorden, dient een op de individuele zaak toegespitste belangenafweging te worden gemaakt, waarbij de Nederlandse Staat een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval aan het door de overheid te behartigen belang van de bescherming van het economisch welzijn van Nederland - welk belang wordt gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid ten aanzien van vreemdelingen - meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven met haar partner en minderjarige dochter hier te lande. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres er zelf voor heeft gekozen langdurig zonder verblijfstitel in Nederland te verblijven met haar dochter die evenmin een verblijfsrecht heeft. De gevolgen daarvan dienen in beginsel voor haar rekening enrisicote blijven. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat de partner van eiseres met zijn andere dochters - eventueel met hulp van familie - niet in staat zal zijn om voor de dochter van eiseres te zorgen. Ten slotte is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname voort te zetten. In het onderhavige geval wordt derhalve de tegenwerping van het mw-vereiste niet in strijd geacht met artikel 8 EVRM. Daarnaast is eiseres van mening dat er sprake is van schending van artikel 3 en 5 van het IVRK. Er zou in de besluitvorming geen rekening gehouden zijn met de belangen van de minderjarige dochter. In dit verband heeft verweerder terecht gesteld dat deze bepalingen, gelet op hun formuleringen, geen normen bevatten die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar zijn. Met de door het verdrag beschermde belangen van het kind is rekening gehouden in het toepasselijk beleid en deze belangen worden voorts gewaarborgd door toetsing aan artikel 8 van het EVRM. 8 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. 9 Het beroep is derhalve ongegrond. 10 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Regnr.: AWB 09/32814 BEPTDN 5 III BESLISSING De rechtbank 's-gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann. Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) Afschrift verzonden op: o Q "~r, 2009

Bissessur & Lamme \l)\! K \ll\ l'kl M l'kh KS IIHAMIM.ADVfMI K^ Aan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-gravenhage RAAD VAN STATE INGEKOMEN 2 8 JAN 2010 m ZAAK'-IR. <?, >IOQ>Q&T AAN: lftnd LD:OD: PA«: mr drs T. Bissessur mr P.A.L.C. Lamme' Advocaten levens belastingadviseur J.F. Hockx Office-manager Per telefax 070-365 1380 en per gewone post Grotewaard 1 2716 XP Zoetermeer Tel. 079-352 15 16 Fax 079-352 19 82 Zoetermeer, 26 januari 2010 Inzake : /SvJ Uw réf.: NN Geacht College, In de bovenvermelde zaak zend ik u eerst per fax en direct daarna in tweevoud per gewone post het hoger beroepschrift van mw om dit in behandeling te nemen., met het verzoek In afwachting van uw berichten, Bissessur & Lamme Advocaten is een maatschap van natuurlijke personen en rechtspersonen. i...,,.,,,,(, ƒ ;;tw.j lanuaarh f»/)niiw*>n( vftnr jnvpr Hf hfroeosaansdrakeliikheidsverzekering in voorkomend geval aanspraak op een uitkering geeft.

Bissessur & Lamme M)\i H MIN«I'K'C X likll 'Ks Uil ASII\:i,.\l)VNI 'NS Toevoeging is aangevraagd RAAD VAN STATE INGEKOMEN Aan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-gravenhage ZAAKtfK. A*M BEHANDELD: DD: 2 8 JAN 2010 PAR: HOGER BEROEP Inzake : /SvJ Geeft eerbiedig te kennen: Mevrouw, hierna te noemen "betrokkene", geboren op te Suriname, van Surinaamse nationaliteit, wonende te, te dezer zake domicilie kiezende te Zoetermeer aan de Grotewaard nr. 1, 2716 XP, ten kantore van de advocaat mr drs T. Bissessur, die door haar in deze zaak bepaaldelijk is gevolmachtigd dit hoger beroepschrift te ondertekenen en in te dienen. Het hoger beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-gravenhage Sector Bestuursrecht van d.d. 30 december 2009 onder procedurenummer AWB 09 / 32814, waarbij het beroepschrift van betrokkene ongegrond is verklaard, zie prod. 1. Betrokkene kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank 's-gravenhage en tekent hierbij hoger beroep aan; de gronden van de beroepsprocedure wenst betrokkene hierbij als ingelast en herhaald te beschouwen, zie prod.2. GRIEF I Ten onrechte stelt de rechtbank " Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepasselijkheid van het MW vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard" Betrokkene is van oordeel dat geen toepassing van de hardheidsclausule ex art. 3.71 lid 4 Vb 2000, in casu wel heeft geleid tot onbillijkheid van overwegende aard. De omstandigheden van betrokkene zijn dusdanig schrijnend van aard dat vrijstelling van MVV vereiste op grond van hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn (samenstel van factoren):

- betrokkene en haar gezin verblijven al 22 jaar in Nederland - terugkeer naar Suriname is niet mogelijk ( geen opvang, geen familie, geen huisvesting, geen middelen van bestaan in Suriname); betrokkene is onthecht van de Surinaamse samenleving - de partner van betrokkene werkt in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit; - de minderjarige dochter is aangewezen op de opvoeding en zorg van betrokkene; - medische handicap (vliegangst en clausterfobie ) - betrokkene heeft niet gekozen voor duurzaam illegaal verblijf in Nederland; vliegangst is verergerd na vliegramp te Bijlmermeer 1988, kort na haar aankomst in Nederland; Een samenstel van factoren die tezamen leiden tot de omstandigheden van schrijnend aard. GRIEF II Ten onrechte stelt de rechtbank 's-gravenhage "Met het MVV vereiste heeft de wetgever beoogd het algemeen belang te waarborgen dat de overheid bij haar onderzoek of de vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, niet door diens illegale aanwezigheid alhier met alle gevolgen van dien, voor een voldongen feit wordt geplaatst". Betrokkene heeft de overheid door haar illegale verblijf in Nederland niet voor een voldongen feit geplaatst. Zoals herhaald is de vliegangst van betrokkene verergerd na de confrontatie met de Bijlmermeer vliegtuigramp 1988. Onder andere omstandigheden zou betrokkene geprobeerd hebben om naar Suriname terug te gaan voor het verkrijgen van een MVV. GRIEF III De overwegingen van de rechtbank zoals verwoord in haar uitspraak van 30 december 2009 omvat enige tegenstrijdigheden. Eerst stelt de rechtbank "Gelet op het ter zake op 14 juli 2008 uitgebarchte BMA advies is van een situatie dat eiseres niet kan reizen naar haar land van herkomst geen sprake. Blijkens het advies lijdt eiseres aan vliegangst en clausterfobie. Om die redenen dient bij voorkeur met andere vervoersmiddelen dan een vliegtuig te worden gereisd. Verder zijn geen medische reis voorwaarden van toepassing" Vervolg " De stelling van eiseres dat er praktisch geen alternatieven zijn voor het reizen per vliegtuig is door haar onvoldoende onderbouwd. Bovendien is op grond van de voorliggende stukken niet uitgesloten dat het voor eiseres al dan niet na behandeling van har vliegangst en / of onder begeleiding, toch mogelijk is per vliegtuig te reizen". Er worden dus wel medische reisvoorwaarden gesteld ( na behandeling of onder begeleiding). Met "alternatieven" wordt kennelijk bedoeld een reis per boot; tussen Suriname en Nederland is alleen sprake van vrachtvervoer per boot en dus niet van personenvervoer per boot.

Bissessur & Lamme 'hi 1 * (in-\sii\i,.mt\isii 'i;s Grief IV De rechtbank heeft ten onrechte gesteld : "In het onderhavige geval wordt derhalve de tegenwerping van het MVV vereiste niet in strijd geacht met art. 8 EVRM". Betrokkene heeft met haar partner en haar minderjarige dochter, al jaren een samenleving in gezinsverband. De minderjarige dochter is in Nederland geboren; gaat in Nederland naar school, en is totaal onbekend met de Surinaamse samenleving; is nooit naar Suriname geweest. Betrokkene kan de minderjarige dochter niet aan haar lot overlaten. De rechtbank heeft in deze onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige, zie LJN BJ4216 Rechtbank 's-gravenhage 20.11.2008 /publicatie 29.07.2009. De gemachtigde van betrokkene zal op de behandeling ter terechtzitting van uw college in zijn pleidooi de beroepsgronden voor zover nodig nader toelichten. Mitsdien : het uw College moge behage de aangevochten beslissing van de rechtbank te 's-gravenhage d.d. 30 december 2009 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen dat haar verblijf in Nederland zonder MW vereiste wordt toegestaan. Zoetermaer,.26 januari 2010