Dit besluit wordt bekendgemaakt op de website van Druten en in het huis aan huis blad Maas & Waler.



Vergelijkbare documenten
Omgevingsvergunningen

Maatwerkvoorschriften

* *

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

MAATWERKBESLUIT *D * D

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

Gelijkwaardigheidsbesluit

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsdienst Regio Nijmegen OMGEVINGSVERGUNNING. Aanvrager Datum besluit Onderwerp

Besluit Burgemeester en wethouders van Uden besluiten om vergunning te verlenen voor:

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsdienst Brabant Noord

Pagina 1 van 8 Registratienummer Z.62657/D

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

BESLUIT. Omgevingsdienst Regio Arnhiem OMGEVINGSVERGUWNING

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) Datum: 25 maart 2015 Gemeente Oost Gelre OLO

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutraal veranderen inrichting) Datum: 25 april 2016 Gemeente Bronckhorst Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Verzoek wijziging milieuvoorschriften. Haven Maastricht B.V.

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo:

Deze wijziging is vereist voor het opslaan van waterstof en koolzuur in gasflessen.

OMGEVINGSVERGUNNING. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Industrieweg 16 te Noordhorn. datum besluit: 13 oktober 2017

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING MAATWERKVOORSCHRIFTEN ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

Yara Sluiskil B.V. Postbus AA Sluiskil W-MWP170002/ Datum: 13 juni 2017

Waternet Groengas-installatie p/a Rho adviseurs voor leefruimte t.a.v de heer S. van Vessem Delftseplein 27b 3013AA Rotterdam

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

Voor zover de aan de vergunning verbonden delen van de vergunningaanvraag niet in

Beschikking maatwerkvoorschriften

Aantal bijlagen. div. Afdeling. Beschikking maatwerkvoorschriften voor uw inrichting aan de Groendalseweg 81 te Bleiswijk.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

Wij hebben op 14 juli 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van AVI Den

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

Beschikking maatwerkvoorschriften

Gelet op hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen.

OMGEVINGSVERGUNNING. : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater

Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale verandering

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING VERLENEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND. Omgevingsvergunning op grond van artikel 3.10, derde lid Wabo verlenen aan INVISTA Polyester B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

Watervergunning II: aan Enduris B.V., Postbus 399, 4460 AT GOES (hierna: vergunninghouder) de gevraagde vergunning te verlenen voor:

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning UV/

Omgevingsvergunning Milieuneutrale verandering Westermeerwind BV

ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING TWEEDE FASE

Procedure Deze beschikking is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.2 van de Wabo.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

Beschikking gedeeltelijke intrekking INDUSTRIEWEG 15 TE HARDERWIJK

in in miii ii inn ii i ii

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk onderw erp ontw erpbeschikking omgevingsvergunning

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Beschikking maatwerkvoorschriften

OMGEVINGSVERGUNNING LAAN 110 TE NUNSPEET

OMGEVINGSVERGUNNING LAAN 110 NUNSPEET

Besluit. Wabo, Milieuneutraal veranderen. Eerste Lelystadse Schroothandel BV, Staalstraat 19, Lelystad

verzenddatum Record Industry B.V. De heer A.J.M. Vermeulen Postbus LN HAARLEM Geachte heer Vermeulen,

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Plaatsen kantoorunit. Componenta B.V. te Weert. Zaaknummer:

Deze beschikking is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.2 van de Wabo.

Datum: 4 februari 2019 Cumapol Emmen B.V. Opnemen proefnemingsvoorschrift in de vigerende vergunning

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

De volgende stukken uit het Activiteitenbesluit heeft u nodig om de juiste lozingenroutes te kunenn bepalen:

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum onderwerp ontwerpbeschikking omgevingsvergunning

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN REIMERSWAAL

Transcriptie:

OMGEVINGSVERGUNNING Omgevingsvergunning verlenen Wij hebben op 21 november 2014 een gefaseerde aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Vleeshandel Willems, Pater van Boxtelweg 18, 6644 CB EWIJK voor het oprichten van een slachterij. In de eerste fase wordt het oprichten van de milieu-inrichting aangevraagd en in de tweede fase zal de bouwactiviteit worden aangevraagd op het perceel kadastraal bekend als gemeente Druten sectie C nummer 4280 plaatselijk bekend als is Industrieweg 4/4a. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z14.038945. Besluit Wij besluiten, gelet o.a. op artikel 2.1, en paragraaf 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): de omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een slachterij aan deze vergunning voorschriften te verbinden. Het College van Burgemeester en Wethouders van Druten, namens deze: Mevrouw drs. N.A. Molenveld-Hegeman, Hoofd Afdeling Vergunningverlening Omgevingsdienst Regio Nijmegen Inwerkingtreding en rechtsmiddelen Inwerkingtreding vergunning Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking, dit is de toezending van dit besluit. De beschikkingen waarbij positief is beslist op de aanvragen met betrekking tot de eerste en tweede fase worden, als deze in werking zijn getreden, tezamen aangemerkt als een omgevingsvergunning (artikel 2.5, lid 8 Wabo). Dit besluit wordt bekendgemaakt op de website van Druten en in het huis aan huis blad Maas & Waler. Het besluit en de bijbehorende stukken liggen gedurende een termijn van zes weken ter inzage: - bij de gemeente Druten bij de afdeling Publiekszaken. De eerste dag van de ter inzage legging is 3 september 2015. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken nadat dit besluit is bekendgemaakt een beroepschrift indienen bij de rechtbank Gelderland (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem). Wanneer een beroepschrift wordt ingediend kan tevens een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem). Voor individuele burgers (niet voor advocaten en ook niet voor gemachtigden namens een bedrijf of een organisatie) bestaat de mogelijkheid digitaal beroep of een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. Meer informatie kunt u vinden op www.rechtspraak.nl. Het beroepschrift moet zijn ondertekend en bevat ten minste: Z14.038945 pagina 1 / 27

a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht, waaronder het zaaknummer en datum van het besluit; d. de gronden van het beroep. Voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de rechtbank Gelderland, telefoonnummer (026) 359 20 00 of op www.rechtspraak.nl. Voorschriften 1 ALGEMEEN 1.1 Algemeen 1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.2 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet dan ook worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 1.1.3 De volgende activiteiten binnen de inrichting mogen alleen plaatsvinden tijdens de volgende momenten: Activiteit Dagen Tijdstippen maandag t/m vrijdag 5:00 tot 22:00 Laden/lossen zondag 19:00 tot 22:00 Slachten maandag t/m vrijdag 6:00 tot 18:00 Vleesverwerking maandag t/m vrijdag 0:00 tot 0:00 1.1.4 Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.5 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is. 1.1.6 Onderhoudswerkzaamheden, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat deze buiten de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel dat hiervan in de omgeving meer nadelige gevolgen voor het milieu worden ondervonden dan uit de normale bedrijfsvoering voortvloeit moeten ten minste twee dagen voor de aanvang van de uitvoering aan het bevoegd gezag worden medegedeeld. 1.1.7 Grond- en hulpstoffen die, om welke reden dan ook, niet meer in de inrichting worden toegepast moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd. Voor verwijdering van deze stoffen moet worden onderzocht of nuttige toepassing van deze stoffen elders nog mogelijk is. Z14.038945 pagina 2 / 27

1.1.8 De vergunninghoud(st)er is verplicht de in de inrichting werkzame personen te instrueren omtrent de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning. De instructie moet erop zijn gericht dat gedragingen, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift wordt overtreden zijn uit te sluiten en dat zij zijn geïnstrueerd omtrent de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten. De schriftelijke instructie dient ook op te zijn genomen in het milieulogboek van voorschrift 1.2.2. 1.2 Registratie 1.2.1 Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd. De registratie wordt ten minste vijf jaar in de inrichting bewaard. 1.2.2 Van de volgende zaken moeten in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste 5 jaar binnen de inrichting te worden bewaard in een overzichtelijk registratiesysteem of (milieu)logboek: a. een afschrift van de vigerende milieudeel van de Omgevingsvergunning(en), inclusief aanvraag en bijbehorende tekeningen; b. een rapportage van de resultaten van het bodemonderzoek, als bedoeld in voorschrift 5.4.1; c. een afschrift van de schriftelijke instructies als bedoeld in voorschrift 1.1.8; d. een beheersprogramma, zoals bedoeld in voorschrift 5.3.2 e. een bedrijfsnoodplan ten aanzien van incidenten bij riolering, zoals bedoeld in voorschrift 7.2.3; f. afschriften van keuringsbewijzen van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen, als bedoeld in voorschrift 5.3.2, 5.3.10 en 5.3.11; g. registratie van afvalafgifte en dergelijke, zoals bedoeld in voorschrift 6.3.2; h. registratie van het energie- en waterverbruik, zoals bedoeld in voorschrift 10.1.1; i. afschriften van de afvalwateranalyses bedoeld in voorschrift 7.3.1; j. afschriften van reinigings- en keuringsbewijzen van de voorzieningen, als bedoeld in voorschrift 7.1.6 en 7.1.8; k. registratie van laad- en losactiviteiten, waaronder de aanvoer van slachtvee, als bedoeld in voorschrift 2.1.4; l. registratie van het geslachte aantal dieren; m. registratie van het traditioneel slachten van schapen/geiten, als bedoeld in voorschrift 9.1.6; n. registratie van klachten en de afhandeling hiervan, als bedoeld in voorschrift 1.2.1; o. registratie van onderzoeken geuronderzoeken en de genomen maatregelen, als bedoeld in voorschrift 8.1.10; 2 SLACHTEN VAN DIEREN 2.1.1 Het slachten van dieren en het bewerken van dierlijke producten vindt inpandig plaats. 2.1.2 Binnen de inrichting mogen per week maximaal 600 varkens, 150 runderen en 100 schapen/geiten worden geslacht. 2.1.3 Slacht van schapen en geiten mag tijdens het offerfeest (maximaal 3 werkdagen per jaar en met een gezamenlijk totaal van maximaal 6000 schapen/geiten) in afwijking van de bedrijfstijden van voorschrift 1.1.3 plaatsvinden. 2.1.4 Z14.038945 pagina 3 / 27

Van de aanvoer en het lossen van te slachten dieren moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a. De datum en tijdstip waarop de (los)activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden. b. De begin- en eindtijd van deze activiteit(en). c. soort slachtvee; d. herkomst van het slachtvee(varkens, runderen, schapen en geiten). De gegevens dienen te zijn genomen in het milieulogboek van voorschrift 1.2.2. 2.1.5 Slacht van ten behoeve van het offerfeest dient ten minste 10 werkdagen voorafgaand aan het offerfeest aan het bevoegd gezag te worden medegedeeld. 2.1.6 Het bevoegd gezag kan op basis van de mededeling als bedoeld in voorschrift 2.1.5 nadere eisen om hinderlijke samenloop met andere activiteiten te voorkomen. Toelichting: De incidentele bedrijfssituatie bestaat uit het traditioneel slachten van schapen/geiten in het kader van het Islamitische offerfeest. Aangezien de datum waarop het offerfeest gehouden wordt elk jaar opschuift is het mogelijk dat nadere eisen nodig zijn om te voorkomen dat er hinderlijke samenloop kan zijn met andere activiteiten in de nabijheid van de inrichting. 3 HET STALLEN VAN DIEREN 3.1 Algemeen 3.1.1 Het aangevoerde slachtvee moet direct worden ondergebracht in de wachtstallen. Het is niet toegestaan om het aangevoerde vee buiten (of nog in een veewagen) onder te brengen. 3.1.2 De wachtstallen moeten na ieder gebruik worden gereinigd. 3.1.3 Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het afval moet zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens het Besluit dierlijke bijproducten en de Regeling dierlijke bijproducten gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen en geen vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken. 3.1.4 Transport van (vaste) mest moet geschieden in daarvoor geschikte transportmiddelen die op correcte wijze moeten zijn beladen. 4 VEILIGHEID 4.1 Opslag van gevaarlijke stoffen 4.1.1 De opslag van gevaarlijke stoffen (met uitzondering van slachtpatronen) dient te voldoen aan het Z14.038945 pagina 4 / 27

gestelde in de voorschriften 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.12, 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.5, 3.8.1, 3.9.1, 3.11.1, 3.11.2, 3.11.3, 3.11.4, 3.14.1, 3.14.2, 3.14.3, 3.15.1, 3.16.1, 3.16.2, 3.20.1 en 3.23.1 en 6.1.2, 6.1.3, 6.2.2, 6.2.4, 6.2.5, 6.2.6, 6.2.10, 6.2.11, 6.2.12, 6.2.14, 6.2.15, 6.2.16, 6.2.17 van de richtlijn PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, versie 1.1 (december 2012). 4.2 Opslaan van slachtpatronen 4.2.1 De samenstelling, de opschriften en de verpakking van de slachtpatronen moeten voldoen aan de voorschriften van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG). 4.2.2 Het inbrengen of uitnemen van slachtpatronen moet gebeuren door personen die duidelijk zijn geïnstrueerd omtrent de gevaaraspecten van munitie en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten. 4.2.3 In de bewaarplaats mogen zich gelijktijdig met (on)verpakte slachtpatronen geen andere gevaarlijke stoffen bevinden. 4.2.4 Op de toegangsdeur van de bewaarplaats moet een genormaliseerd veiligheidsteken volgens NEN 3011 worden aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangegeven. Het pictogram moet de vorm hebben van een op de punt staand vierkant met zijden van 273 mm, waarop in zwart een exploderende bom op een oranje achtergrond is afgebeeld. 4.2.5 De toegangsdeur van de bewaarplaats moet steeds onbelemmerd bereikbaar zijn. 4.2.6 In de bewaarplaats mogen ten hoogste 1000 stuks slachtpatronen aanwezig zijn. 4.2.7 In de bewaarplaats en binnen een afstand van 2 m van de toegangsdeur van de bewaarplaats mag, in de ruimte waarin de bewaarplaats aanwezig is, niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op daartoe geschikte plaatsen moet een veiligheidsteken overeenkomstig NEN 3011 duidelijk zichtbaar zijn aangebracht. 4.2.8 Binnen een afstand van 3 m van de toegangsdeur van de bewaarplaats mogen in de ruimte waarin de bewaarplaats aanwezig is, geen gemakkelijk ontvlambare stoffen en geen drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, aanwezig zijn. 5 BODEM 5.1 Algemeen Z14.038945 pagina 5 / 27

5.1.1 Het bodemrisico van de binnen de inrichting gebezigde bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico, zoals gedefinieerd in de NRB. Toelichting: Oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd. 5.1.2 Vergunninghouder dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacht de zwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping). 5.2 Opslag 5.2.1 Opslag van bodembedreigende stoffen (inclusief vloeistoffen) moet plaatsvinden in goed gesloten emballage. 5.2.2 Gemorste bodembedreigende vloeistoffen als oliën, vetten en chemicaliën moeten direct worden opgeruimd. Hiertoe moeten absorptiemateriaal en neutraliserende stoffen in voldoende mate en gebruiksgereed aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- of neutralisatiemiddelen moeten worden bewaard en afgevoerd als gevaarlijk afval. De opgenomen gemorste (vloei)stof moet worden opgeslagen in daarvoor bestemde, voor de aard van de stof geschikte, gesloten emballage. Toelichting: Als absorberend materiaal kan worden gebruikt perlite of vermiculite. 5.3 Vloeistofdichte vloeren en voorzieningen 5.3.1 De gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke (vloei)stoffen op of in de bodem kunnen komen, moeten zijn voorzien van een vloer die bestand is tegen die (vloei)stoffen. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat (vloei)stoffen of verontreinigd hemelwater niet in de bodem en/of het oppervlaktewater kunnen geraken. 5.3.2 De binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloeren moeten overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Een bewijs van beoordeling en goedkeuring moet overeenkomstig voorschrift 1.2.2 in de inrichting worden bewaard. 5.3.3 Een vloeistofdichte vloer of verharding moet ten minste eens per zes jaar zijn beoordeeld en zijn goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 5.3.2. Z14.038945 pagina 6 / 27

5.3.4 In afwijking van voorschrift 5.3.2 vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van een vloeistofdichte vloer of verharding plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een inrichting dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 5.3.5 Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding. 5.3.6 Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 5.3.2 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd. 5.3.7 Bodembeschermende voorzieningen dienen in goede staat van onderhoud te verkeren. 5.3.8 Nieuw aan te leggen rioolsystemen voor het afvoeren van bodembedreigende vloeistoffen moeten vloeistofdicht zijn ontworpen en aangelegd volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 51. 5.3.9 Rioolsystemen met bodembedreigend afvalwater moeten aantoonbaar vloeistofdicht zijn volgens de criteria genoemd in AS SIKB 6700 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen. Uitgezonderd hierop zijn rioolsystemen voor de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater van huishoudelijke aard. 5.3.10 De bedrijfsriolering vanaf het schrobputje tot aan de vetafscheider (inclusief de slibvangput) moet op de volgende tijdstippen aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op gebreken: a. voor ingebruikname; b. binnen tien jaar na ingebruikname; c. eenmaal per vijf jaar na de onder b genoemde inspectie. Een bewijs van beoordeling en goedkeuring moet overeenkomstig voorschrift 1.2.2 in de inrichting worden bewaard. Bij afkeur moet zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden voldaan worden aan de eisen als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398. 5.3.11 Vergunninghouder moet een beheersprogramma opstellen waarin is beschreven op welke wijze de bedrijfsriolering wordt beheerd en geïnspecteerd. Hierbij moet het CUR-rapport 2001-3 "Beheer bedrijfsriolering bodembescherming" worden gehanteerd. Het beheersprogramma moet overeenkomstig voorschrift 1.2.2 in de inrichting worden bewaard. 5.4 Bodembelastingsonderzoek 5.4.1 Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet uiterlijk 3 maanden nadat Z14.038945 pagina 7 / 27

de vergunning in werking is getreden een nulsituatieonderzoek zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk 5 maanden nadat de vergunning in werking is getreden aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. De rapportage over dit onderzoek dient overeenkomstig voorschrift 1.2.2 in de inrichting te worden bewaard. Het onderzoek moet betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 5.4.2 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. 5.4.3 Het eindonderzoek, bedoeld in voorschrift 5.4.2, moet worden verricht op die locaties van de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 5.5 Herstelplicht (bodemsanering) 5.5.1 Indien uit eindonderzoek, bedoeld in voorschrift 5.4.2, blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld. Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. 6 AFVAL 6.1.1 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 6.1.2 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel Z14.038945 pagina 8 / 27

met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 6.1.3 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 6.1.4 Gemorste vaste gevaarlijke afvalstoffen moeten direct worden opgeruimd en opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening van doelmatig materiaal of in daarvoor bestemde doelmatige emballage. 6.1.5 Afvalstoffen en de daarbij behorende emballage, moeten, regelmatig, in een frequentie die past bij de aard en de omvang van de afvalstoffen, maar tenminste éénmaal per zes maanden, uit de inrichting worden verwijderd. 6.1.6 De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor de volgende afvalstoffen: - beenderen en ingewanden; - vet; - huiden; - bloed; - destructiemateriaal; - mest/gier; - papier en karton; - gevaarlijk afval; - overig bedrijfsafval. Deze afvalstoffen moeten gescheiden worden opgeslagen en afgegeven worden aan daartoe erkende vergunninghouders. 6.2 Aanvullende voorschriften dierlijke afvalstoffen 6.2.1 Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. Daartoe moet dierlijk afval, zoals vleesafval en beenderen worden bewaard in een besloten ruimte alwaar de temperatuur beneden 10 C is, maar moeten dan dagelijks worden afgevoerd, waarbij buiten de werktijden geen opslag van dierlijk afval plaatsvindt. 6.2.2 Destructiemateriaal zoals bedoeld in het Besluit dierlijke bijproducten mag slechts worden bewaard in daarvoor bestemde opslagvoorzieningen die gesloten wordt gehouden. 6.2.3 Het leegzuigen van een bloedcontainer moet zodanig geschieden dat lekken en morsen wordt voorkomen. Eventueel gemorst bloed moet onmiddellijk na het laden van de tankauto worden verwijderd. Z14.038945 pagina 9 / 27

6.2.4 Indien een tankauto met bloed wordt geladen, moet de uit de tankauto ontwijkende lucht, alvorens naar de buitenlucht te worden afgevoerd, een doelmatig werkend chemisch ontgeuringsfilter passeren. 6.2.5 Mest en inhouden van darmen en magen (ongeboren mest) moeten worden verzameld in een opvangvoorziening voor mest. 6.2.6 Afvalstoffen moeten uit de inrichting worden afgevoerd in daartoe ingerichte gesloten transportmiddelen. 6.3 Registratie van afvalstoffen 6.3.1 In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde afvalstoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan het volgende moet worden vermeld: - de datum van afvoer; - de afgevoerde hoeveelheid (kg); - de aard, de eigenschappen, de samenstelling en de hoeveelheid van de verwijderde stoffen; - de afvoerbestemming en de naam en adres van de afnemer; - de euralcode (indien van toepassing); - het afvalstroomnummer (indien van toepassing). 6.3.2 Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten overeenkomstig voorschrift 1.2.2 binnen de inrichting worden bewaard. 7 WATER 7.1 Algemeen 7.1.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar vuilwaterriool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool of de bij een zodanig openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk; c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt. 7.1.2 Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30 C, bepaald volgens NEN 6414 (2008); b. de zuurgraad, uitgedrukt in ph-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN-ISO 10523 (2008); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/C1:2007. d. het gehalte onopgeloste bestanddelen mag niet meer bedragen dan 300 mg/l, bepaald Z14.038945 pagina 10 / 27

conform NEN 6499 bevatten. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander analyse of -methode, moet deze geaccrediteerd zijn door de Raad van Accreditatie, of moet door de vergunninghouder worden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analyse volgens de NENnorm. 7.1.3 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar vuilwaterriool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen. 7.1.4 Het afvalwater, afkomstig van het slachten of daarmee verbonden werkzaamheden wordt voor vermenging met ander niet vethoudend afvalwater geleid door een vetafscheider en slibvangput die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 1825-1 en 2. In afwijking van NEN-EN 1825-1 en 2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan indien dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider. 7.1.5 Afvalwater afkomstig van het inwendig reinigen van vrachtwagens of andere transportmiddelen waarin dieren zijn vervoerd, wordt voor vermenging met ander niet vethoudend afvalwater, geleid door een slibvangput. 7.1.6 Bij de plaatsing van de gecombineerde slibafscheider met vetafscheider wordt een rapport opgesteld waarin staat beschreven hoe invulling is gegeven aan paragraaf 6.3 van NEN-EN 1825-2, mede in relatie tot het legen van de voorziening. Dit rapport dient te zijn opgenomen in het milieulogboek van voorschrift 1.2.2. 7.1.7 Na elke lediging moet de vetafscheider direct volledig gevuld worden met schoon water. 7.1.8 Een slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moeten zo vaak als nodig, doch minstens eenmaal per jaar, deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn en worden bewaard overeenkomstig voorschrift 1.2.2.. 7.1.9 Het afvalwater moet, voordat lozing op het openbaar vuilwaterriool of vermenging met andere afvalwaterstromen plaatsvindt, door een controlevoorziening worden geleid, zodat altijd bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn. 7.2 Aanvullende voorschriften 7.2.1 Het reinigen van de zeef, en het opslaan van afvalstoffen afkomstig van de zeef vindt plaats in een gekoelde ruimte. Reiniging en gebruik van de zeefvoorziening vindt zodanig plaats, dat zich geen Z14.038945 pagina 11 / 27

hinderlijke geur buiten de ruimte waarin de zeef wordt gebruikt, dan wel gereinigd, kan verspreiden. 7.2.2 Sanitair afvalwater mag niet door voorzieningen zoals een slibvangput, een vetafscheider of een olieafscheider worden geleid. 7.2.3 Er dient een bedrijfsnoodplan aanwezig te zijn in de inrichting ten aanzien van incidenten bij rioleringen. In het plan moet in ieder geval aandacht worden besteed aan: melding en registratie; - voorkomen van verspreiding; - hulpmateriaal; - opruimen schoonmaak en herstel; - evaluatie. Dit plan dient te zijn opgenomen in het milieulogboek van voorschrift 1.2.2. 7.3 Metingen en onderzoek 7.3.1 De inrichtinghouder moet zo vaak als daartoe aanleiding is, doch tenminste eenmaal per twee jaar, de samenstelling van het bedrijfsafvalwater, afkomstig uit de slachterij of ruimten waar vlees wordt verwerkt of daarmee verbonden werkzaamheden worden verricht voor vermenging met bedrijfsafvalwater, waarvoor geen of een andere eis geldt, laten controleren door een erkend deskundige of daartoe kundige instelling. Tussen twee monsternames moeten ten minste vier maanden zijn verstreken. De resultaten van deze controle moeten overeenkomstig voorschrift 1.2.2 binnen de inrichting worden bewaard. 7.3.2 Bij elke controle dient tenminste van het bedrijfsafvalwater te worden bepaald: - het debiet; - de temperatuur; - de zuurgraad; - de concentratie dierlijke oliën of vetten; - de concentratie minerale oliën; - het biologisch zuurstofverbruik; - het fosfaatgehalte; - het stikstofgehalte; - het kopergehalte; - het zinkgehalte; - de droogrest van de onopgeloste bestanddelen. 8 GEUR 8.1.1 Ramen en deuren moeten gesloten worden gehouden voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen. 8.1.2 Tijdens het wassen en ontharen vrijgekomen haar en vuil, alsmede tijdens het spoelen vrijgekomen vlees- en beenderdeeltjes, moeten worden opgevangen in daartoe ingerichte apparatuur met als doel het voorkomen van stankhinder. Deze apparatuur moet frequent worden gereinigd zodat een goede werking is gewaarborgd. Z14.038945 pagina 12 / 27

8.1.3 Geurreducerende voorzieningen moeten voor de goede werking, onder optimale condities in bedrijf worden gehouden en moeten zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is worden vervangen en gereinigd, doch ten minste eenmaal per jaar, worden onderhouden en geïnspecteerd. 8.1.4 De geuremissie veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan; Bron Locatie (x,y-coördinaat) Lozingshoogte (m) Activiteiten Emissie (106 OUE/h) Slachthal 168635, 433244 9 werkzaamheden 1140 leegstand 60 offerfeest 1210 Ontvangstruimte 168622, 433240 9 stallen 200 Los-/wasruimte 1050 offerfeest 180 8.1.5 Aan voorschrift 8.1.4 wordt voldaan wanneer, voor alle bronnen, de bepaalde geuremissie, verminderd met de meetonzekerheid, lager is dan de emissie-eis. Voor geur is deze meetonzekerheid bij een 90% betrouwbaarheidsinterval bepaald op een factor 2. 8.1.6 De meetlocaties zijn goed en veilig bereikbaar. Er zijn voorzieningen aangebracht die het verrichten van metingen en het doen van monsternames mogelijk maken. De meetlocatie en het meetvlak voldoen aan de eisen die worden gesteld in NEN-EN 15259:2007. 8.1.7 De bepaling van de geuremissie voldoet aan de NTA 9065 Luchtkwaliteit, Geurmetingen, Meten en rekenen geur. De geurconcentratiemetingen worden uitgevoerd volgens de NEN-EN 13725. 8.1.8 Resultaten van uitgevoerde onderzoeken moeten uiterlijk twee maanden na uitvoering van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn gezonden en overeenkomstig voorschrift 1.2.2 binnen de inrichting worden bewaard. 9 GELUID 9.1.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, mag ter plaatse van de gevels (immissiepunten 01 t/m 15), zoals vermeld in het bij deze vergunning behorende akoestisch rapport met kenmerk 8.5071 d.d. 21 november 2014, tijdens de representatieve bedrijfssituatie (RBS) niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt(*) Positie Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) in db(a) Dagperiode 07.00 tot 19.00 uur Avondperiode 19.00 tot 23.00 uur Nachtperiode 23.00 tot 07.00 uur 01a Industrieweg 6 44 47 44 01b Industrieweg 6 44 47 42 Z14.038945 pagina 13 / 27

Beoordelingspunt(*) Positie Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) in db(a) Dagperiode 07.00 tot 19.00 uur Avondperiode 19.00 tot 23.00 uur Nachtperiode 23.00 tot 07.00 uur 02 Industrieweg 6 44 48 44 03 Industrieweg 9 44 45 43 04 Industrieweg 7 40 42 39 (*) De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op figuur 1 in de bijlage van de rapportage kenmerk 8.5071 d.d. 4 december 2014, uitgevoerd door Geurts Technisch Adviseurs BV. De beoordelingshoogte voor de dagperiode bedraagt 1,5 meter. Voor de avond- en nachtperiode 5,0 meter. 9.1.2 Onverminderd het gestelde in voorschrift 9.1.1 mogen de maximale geluidsniveaus (L Amax ), voor zover deze een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, gemeten in de meterstand "fast", ter plaatse van de gevels (immissiepunten 1 t/m 15) zoals vermeld in het bij deze vergunning behorende akoestisch rapport, niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt(*) Positie Maximale geluidsniveau (L Amax ) in db(a) Dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur Avondperiode 19.00 tot 23.00 uur Nachtperiode 23.00 tot 07.00 uur 01a Industrieweg 6 63 63 55 01b Industrieweg 6 64 63 56 02 Industrieweg 6 59 55 55 03 Industrieweg 9 65 65 56 04 Industrieweg 7 59 61 51 (*) De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op figuur 1 in de bijlage van de rapportage kenmerk 8.5071 d.d. 4 december 2014, uitgevoerd door Geurts Technisch Adviseurs BV. De beoordelingshoogte voor de dagperiode bedraagt 1,5 meter. Voor de avond- en nachtperiode 5,0 meter. 9.1.3 De in voorgaand voorschrift opgenomen maximale geluidsniveaus (L Amax ) zijn niet van toepassing op laad- en losactiviteiten in zowel de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie. Toelichting: Onder laad- en losactiviteiten worden ook aanverwante activiteiten verstaan zoals het op en van het terrein van de inrichting rijden, het manoeuvreren van voertuigen, het slaan van autoportieren, het starten en wegrijden van de voertuigen. 9.1.4 De controle op, of berekening van, de in de voorgaande voorschriften vastgelegde geluidsniveaus, moet geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden. Z14.038945 pagina 14 / 27

9.1.5 Voorschrift 9.1.1 en 9.1.2 zijn niet van toepassing tijdens de incidentele bedrijfssituatie. De incidentele bedrijfssituatie bestaat uit het eenmaal per jaar continue slachten van schapen/geiten op traditionele wijze. 9.1.6 Van de activiteit(en) genoemd in voorschrift 9.1.5 moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a. De datum waarop de activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden. b. De begin- en eindtijd van deze activiteit(en). c. Eventuele bijzonderheden m.b.t. de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals bijv. het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen. De gegevens dienen te zijn genomen in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 1.2.2. 9.1.7 Binnen 12 maanden nadat deze vergunning van kracht is geworden dient ter controle door middel van een akoestisch onderzoek, te worden aangetoond dat aan de geluidsgrenswaarden van de voorschriften 9.1.1 en 9.1.2 wordt voldaan. De resultaten van dat onderzoek worden vastgelegd in een rapport. Het meten en berekenen dient plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde uit voorschrift 9.1.4. 9.1.8 Het rapport, zoals voorgeschreven in voorgaand voorschrift, moet binnen 1 maand na uitvoering van de controle, aan het bevoegd gezag ter inzage worden overgelegd. 10 ENERGIE 10.1.1 Teneinde inzicht te krijgen in het aardgas-, elektriciteits- en waterverbruik en de variatie daarin om daarmee onnodig verbruik te voorkomen, moet in de inrichting een registratie worden bijgehouden van: - het aardgasgebruik in m 3 ; - het elektriciteitsverbruik in kwh; - het waterverbruik in m 3. Het jaarlijks verbruik van aardgas, elektriciteit en water moet worden gerelateerd aan de massa van de geslachte dieren en de massa van het geproduceerd vlees. De gegevens moeten overeenkomstig de voorschrift 1.2.2 binnen de inrichting worden bewaard. 10.1.2 Indien uit de registraties blijkt dat het energiegebruik binnen de inrichting gedurende drie kalenderjaren achtereenvolgens gemiddeld meer is dan 50.000 kilowatt uur aan elektriciteit of 25.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen dient een energie(besparings)onderzoek te worden gedaan. Het (vormvrije) onderzoek heeft tot doel om de rendabele en technisch haalbare energie-efficiënte maatregelen te identificeren voor de maatgevende delen van de inrichting. De rapportage moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. een beschrijving van de processen, faciliteiten en gebouwen (eventueel per bedrijfsonderdeel); 2. een beschrijving van de energiehuishouding, dat wil zeggen een overzicht van de energiebalans van het totale object met een toedeling van ten minste 90% van het totale energiegebruik aan individuele installaties en (deel)processen, waarbij wordt aangegeven wat de maatgevende delen van de inrichting zijn; Z14.038945 pagina 15 / 27

3. een overzicht van alle maatregelen (technieken en voorzieningen) die in de branche als beste beschikbare techniek kunnen worden beschouwd en mogelijk rendabel zijn, vastgesteld voor de installaties en (deel)processen die volgens de energiehuishouding een maatgevende bijdrage in het totale verbruik hebben. 4. per maatregel (techniek/voorziening): - de jaarlijkse energiebesparing; - de (meer) investeringskosten; - de verwachte economische levensduur; - de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de energietarieven die tijdens het onderzoek gelden; - een schatting van eventuele bijkomende kosten en baten anders dan samenhangende met energiebesparing; - de onderbouwing en de conclusie dat de maatregel rendabel of niet rendabel is; - een overzicht van mogelijke organisatorische (waaronder bedieningsinstructies) en goodhousekeeping maatregelen (waaronder onderhoud) die leiden tot energiebesparing. 10.1.3 Energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%, die in het onderzoek van voorschrift 10.1.2 zijn benoemd dienen binnen twee jaar te worden geïmplementeerd in de inrichting. 11 NAZORG 11.1.1 Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten van de inrichting (gedeeltelijk) worden beëindigd moet hiervan schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting, voor zover dit bij de vergunninghoud(st)er bekend is; een plattegrond met daarop de ligging van eventuele ondergrondse tanks, inclusief afschriften van de laatste keuringsrapporten. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. PROCEDURELE OVERWEGINGEN Gegevens aanvrager Op 21 november 2014 is een gefaseerde aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning milieu en bouw. De aanvraag is afkomstig van Slachterij Willems en heeft betrekking op industrieweg 4 4a. De aanvraag betreft het oprichten en in werking hebben van een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf. Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het oprichten en in werking hebben van een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf. Het bedrijf wordt ingericht voor een slachtcapaciteit van 75 GVE (grootvee eenheden) per etmaal in een productietijd van 12 uur van 6.00 uur tot 18.00 uur. 75 GVE komt overeen met 75 runderen of 75 x 10 = 750 schapen/geiten per etmaal of 300 varkens per etmaal. Aangezien voor zowel runderen en schapen als varkens dezelfde logistiek wordt gebruikt ten behoeve van de koeling, opslag en verwerking van het vlees, is het niet mogelijk de capaciteit van de rundvee- of schapenslacht en de varkensslacht gelijktijdig maximaal in te zetten. Z14.038945 pagina 16 / 27

Vergunning wordt gevraagd voor het wekelijks slachten van 150 runderen en 600 varkens. Tevens wordt gevraagd om wekelijks 100 schapen/geiten te slachten. Tijdens het islamitische offerfeest wordt in afwijking van deze bedrijfssituatie, gedurende drie dagen continu slachtingen uitgevoerd van schapen/geiten. Het aantal slachtingen per offerfeest zijn onvoorspelbaar, maar bedraagt maximaal 2.000 slachtingen per etmaal (productietijd van 24 uur) wat neerkomt op maximaal 6.000 schapen/geiten. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt in deze eerste fase vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: Milieu (artikel 1.2 lid 1 onder e Wabo). Volledigheid van de aanvraag De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen: - Aanvraagformulier met OLO-nummer 1477111, ontvangen op 21 november 2014; - Projectdocument Activiteiten en bedrijfsprocessen in de nieuw te bouwen runder- en varkensslachterij aan de industrieweg 4/4a in Druten van vleeshandel/slachterij Willems (niet technische samenvatting), kenmerk 8.5071, d.d. 21 november 2014, ontvangen op 21 november 2014; - Projectdocument reactie op opmerkingen ODRN d.d. 2 december 2014 betreffende aanvraag Slachterij Willems, kenmerk 8.5071, d.d. 4 december 2014, ontvangen op 4 december2014; - Projectdocument Bodemrisico-analyse NRB 2012 slachterij vleeshandel Willems te Druten, kenmerk 8.5071, d.d. 21 november 2014, ontvangen op 21 november 2014; - Akoestisch onderzoek Akoestisch onderzoek ten behoeve van Slachterij Willems op de toekomstige locatie aan de Industrieweg 4a te Druten, kenmerk 8.5071, d.d. 4 december 2014, ontvangen op 4 december 2014; - Geuronderzoek Geuronderzoek ten behoeve van de toekomstige locatie van Slachterij Willems aan de Industrieweg 4a te Druten, kenmerk 8.5071, d.d. 4 december 2014, ontvangen op 4 december 2014; - Situatieschets Slagerij Willems Milieutekening Situatie, kenmerk WM01, d.d. 30 september 2014; - Plattegrondtekening Slagerij Willems Milieutekening, kenmerk WM02, d.d. 3 december 2014, ontvangen op 4 december 2014; Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. Activiteitenbesluit In Algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) kunnen voor bepaalde activiteiten direct werkende eisen worden gesteld. Deze eisen mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In de omgevingsvergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. De vergunningaanvraag heeft betrekking op een inrichting die voldoet aan de omschrijving uit categorie 8.3 onder m uit onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van categorie 8.4 onder m is het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week vergunningplichtig. De aanvraag heeft betrekking op een slachterij met een maximale dagelijkse slachtcapaciteit van 75 runderen (per stuk ca. 500 kg levend gewicht) oftewel 300 varkens (per stuk ca. 75 kg levend gewicht). De aangevraagde slachtactiviteiten betreffen maximaal 600 varkens, 150 runderen en/of 100 schapen. Dit komt neer op circa 135.000 kg levend gewicht aan dieren per week. De inrichting wordt dan ook aangemerkt als een type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Op type C inrichtingen kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling een rechtstreekse werking hebben en niet (meer) in de vergunning mogen worden Z14.038945 pagina 17 / 27

opgenomen. Wij merken op dat deze moeten plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling, zoals weergegeven in bijlage 2, welke van toepassing zijn op de volgende activiteit(en): Afdeling Omschrijving 3.1.3 Het lozen van hemelwater 3.1.4 Het lozen van huishoudelijk afvalwater 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie 3.6.2 Het uitsnijden van vlees Daarnaast zijn gelet op bovenstaande activiteiten ook de afdelingen 2.1 ten aanzien van zorgplicht, 2.2 ten aanzien van lozingen, 2.3 ten aanzien van lucht en 2.4 ten aanzien van bodem (Hoofdstuk 2 van het Activiteitenbesluit) van toepassing. De activiteit slachten van dieren, is geregeld in afdeling 3.6.2 indien het ten hoogste 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week betreft. Bij Slachterij Willems worden per week 150 runderen (circa 90.000kg levend gewicht), 600 varkens (circa 60.000kg levend gewicht) en 100 schapen/geiten geslacht, wat overeenkomt met ca. 150.000 kg levend gewicht per week. De aanvraag voor de vergunning geldt als de op grond van het Activiteitenbesluit vereiste melding voor deze activiteiten. In de vergunning worden geen voorschriften opgenomen voor deze activiteiten. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling. Het betreft met name het slachten van dieren en het inwendig reinigen van de veewagens. IPPC-richtlijn Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Op grond van categorie 6.4 van Bijlage 1 van de IPPC-richtlijn is bij abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren sprake van een IPPC-installatie als bedoeld in de RIE. De maximale capaciteit bedraagt bij Slachterij Willems 45 ton levend gewicht aan dieren per dag. De capaciteitsdrempel wordt niet overschreden, waardoor wij de inrichting niet aanmerken als een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. Bevoegd gezag De inrichting valt onder de categorieën 1.1, 7.1, 8.1 en 9.1 uit onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Vanwege het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week is de inrichting vergunningplichtig, gelet op categorie 8.3 onder m. Wij zijn, als college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Druten, bevoegd gezag. Milieueffectbeoordeling (m.e.r.-beoordeling) De aangevraagde activiteit is opgenomen in categorie 39.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). De drempelwaarde opgenomen in kolom 2, te weten 25.000 ton per jaar, wordt niet overschreden, zodat in beginsel geen m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden. Op grond van artikel 2, vijfde lid, sub b van het Besluit mer hebben wij beoordeeld of op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (Richtlijn 2011/92/EU en 2014/52/EU) niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft waardoor een milieueffectrapport vereist is. Wij komen tot de conclusie dat aan de hand van de selectiecriteria genoemd in bijlage III van die richtlijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn waarvoor een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Z14.038945 pagina 18 / 27

Coördinatie Waterwet Vanuit de inrichting vinden geen lozingen plaats waarvoor op grond van de Waterwet een vergunning vereist is. De coördinatieregeling van de artikelen 3.16 tot en met 3.23 van de Wabo is niet van toepassing Procedure Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Van het ontwerp van de beschikking hebben wij de kennisgeving digitaal gepubliceerd op internet: www.druten.nl/gemeentelijkeorganisatie/actueel/bekendmakingen. Tussen 5 februari 2015 en 19 maart 2015 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: - Waterschap Rivierenland Vanuit Waterschap Rivierenland is aangegeven dat de lozing strookt met de onderzoeksrapporten die voor deze bedrijfstak aanwezig zijn. Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp van de beschikking Naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze(n)/ en/of adviezen is de beschikking niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerp INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN (MILIEU) Best Beschikbare Technieken (BBT) Teneinde een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel, in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren. Bij ministeriële regeling zijn de documenten aangewezen, waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van BBT in het kader van de vergunningverlening rekening moet houden. De bijlage van deze "Regeling aanwijzing BBT-documenten" (opgenomen in de Staatscourant 28 november 2005, nr. 231 / pag. 20) bevat twee tabellen. Tabel 2 van die bijlage bevat een lijst van thans in Nederland toegepaste richtlijnen die kunnen worden aangemerkt als een adequate en actuele invulling van BBT en waarmee ingevolge de regeling door vergunningverleners bij het bepalen van BBT rekening moet worden gehouden. Per 1 oktober 2010 wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Mor. Daarnaast is, overeenkomstig het Mor, rekening gehouden met de volgende Nederlandse informatiedocumenten over BBT: Z14.038945 pagina 19 / 27

- Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - BREF Slacht- en destructiehuizen; - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15:2011 Versie 1.1, December 2012). Ten aanzien van de beste beschikbare technieken in relatie tot de hiervoor genoemde documenten merken wij op dat deze documenten genoemd worden in de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Aangezien deze documenten ook daadwerkelijk voldoen aan de BBT is het niet noodzakelijk gebleken andere documenten te raadplegen. Milieuaspecten De belangrijkste milieuaspecten die gewoonlijk gerelateerd zijn aan de activiteiten van slachthuizen zijn waterverbruik, lozingen met een grote organische belasting en het energieverbruik dat voortkomt uit koeling en het verhitten van water. Bloed heeft van alle vloeibare afvalstoffen afkomstig van slachthuizen voor grootvee en pluimvee het hoogste chemische zuurstofverbruik (CZV) en de opvang, opslag en verwerking ervan is een cruciaal onderwerp voor toetsing en controle. Bij de meeste slachthuizen is de koelinstallatie de grootste stroomverbruiker. Dergelijke installaties kunnen gedurende werkdagen 45 tot 90% van het totale verbruik van de locatie voor hun rekening nemen en bijna 100 % tijdens non productieve perioden. De emissie van geur ten gevolge van bijvoorbeeld bloedopslag en -verwerking kan het meest problematische alledaagse milieuaspect vormen. Ook geluidshinder van bijvoorbeeld compressoren en van dieren tijdens het uitladen en de drijfgang kan leiden tot problemen op plaatselijk niveau. Deze aspecten worden hierna beoordeeld. Afvalstoffen Preventie van afval is ook een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005), het Handboek "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, april 2006) en in hoofdstuk 13 van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) 2009-2021. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Bedrijven die boven een van deze grenzen uitkomen, moeten aandacht aan afvalpreventie binnen het bedrijf besteden. Dit houdt in dat bedrijven de redelijke maatregelen moeten treffen. Afvalpreventiemaatregelen zijn redelijk als ze een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder en er geen andere (niet-financiële) redenen zijn waarom de maatregel niet inpasbaar is in de bedrijfsvoering of de maatregel een onaanvaardbaar effect heeft op een ander milieucompartiment. Bij de beoordeling van de aanvraag en bij de op te leggen voorschriften zijn de Handreiking en het werkboek "Wegen naar preventie bij bedrijven" betrokken. Beoordeling Binnen de inrichting komt slachtafval vrij zoals bloed, huiden, vetten, koppen en darmpakketten. Deze worden gekoeld opgeslagen en afgevoerd, al dan niet voor verdere verwerking geschikt. Tevens komen slib en vetresten, gemengd bedrijfsafval (niet gevaarlijk), papier en karton, metaal en mest vrij. Aan deze vergunning hebben wij voorschriften opgenomen ten behoeve van het gescheiden houden, opslaan en afvoeren van afvalstoffen. Destructiemateriaal dient elke dag te worden afgehaald en wordt conform de aanvraag bewaard in daarvoor geschikte en gekoelde opslagvoorzieningen. De slachtafvalstromen betreffen: - Categorie 1: Materiaal bestaat uit onder andere bloed en overig hoog risicomateriaal; Z14.038945 pagina 20 / 27