Samenvatting Bioogie Thema 1 - ineiding in de bioogie Samenvatting door een schoier 1695 woorden 7 jaar geeden 4,3 9 keer beoordeed Vak Methode Bioogie Bioogie voor jou Thema 1: Ineiding in de Bioogie. Basisstof 1: Wat is bioogie? In de bioogie wordt studie gemaakt van organismen. Organismen: evende wezens, zoas bacteriën, schimmes, panten, dieren en mensen. Ae organismen (individuen) hebben een evensoop. Vanaf het ontstaan van het individu vinden groei en ontwikkeing paats. De evensoop eindigt met de dood van het individu. Ontwikkeing: Het optreden van veranderingen in de bouw en het functioneren van het individu of bepaade deen ervan. Levensverschijnseen: voortpanting, groei, ontwikkeing en stofwisseing (ae chemische reacties in een individu). Basisstof 2: Natuurwetenschappeijk onderzoek. Lang is men uitgegaan van de theorie generatio spontanea: organismen ontstaan vrij potseing uit evenoze of dode materie. Aristotees zei dat aerei evenoze en dode materiaen suimerende evenskrachten hadden, die bij de juiste omstandigheden zouden deze krachten ontwaken en er even ontstaan. Fasen van een natuurwetenschappeijk onderzoek. Observatie Probeemsteing Hypothese Nieuwe hypothese - Experiment Resutaten Verwerping van de - Concusie - Bevestiging van de https://www.schoieren.com/versag/samenvatting-bioogie-thema-1-ineiding-in-debioogie-40104 Pagina 1 van 5
hypothese hypothese Probeemsteing: Je ervaart een natuurverschijnse as een probeem en maakt er een vraag van. Hypothese: Hier geef je een ogische verkaring voor het probeem. Onderzoeksvraag: Nauwkeuriger gevormde probeemsteing. Verwachting: As (hypothese), dan (uitkomst experiment). Basisstof 3: Organen, ceen en weefses. Orgaan: Dee van een individu met één of meer functies. Organenstese: Organen die samen een bepaade functie uitoefenen; verteringsstese, boedvatenstese of beenderenstese. Stroomijnvorm: kop, romp en staart gaan geeideijk in ekaar over. Voorbeeden van vorm en functie in het skeet: Dijbeen een scheenbeen zijn ho, zodat ze sterk en toch icht zijn. Voeten hebben een gewefde vorm, hierdoor zijn voeten in staat het gewicht van het ichaam te dragen en schokken op te vangen. Neuraa netwerk: Neuronen die in zodanig in verbinding staan dat verschiende signaen sne kunnen worden verwerkt. Tegenstroomprincipe: Wanneer water (koud) en boed (warm) in dezefde richting stromen, bereikt het boed ang niet zo n hoge temperatuur (zuurstofspanning) as wanneer water (koud) en boed (warm) in tegengestede richting stromen. Weefse: Een groep ceen met dezefde vorm en functie. Tussencestof zit tussen de ceen en bestaat uit dood materiaa. Basisstof 4: De microscoop. N.v.t. Basisstof 5: Pantaardige en dierijke ceen. Organe: Een dee van een ce met een eigen functie. Een ce bestaat uit cytopasma en kernpasma. Cytopasma bestaat uit grondpasma en organeen. Grondpasma is een stroperige voeistof die bestaat uit water met daarin aerei opgeoste stoffen. Cemembraan: Dun vies, buitenste aag van cytopasma. De cekern reget de stofwisseingsprocessen i dein de ce paatsvinden. Kernmembraan: buitenste aag van het kernpasma. In grondpasma kunnen vacuoen voorkomen. Vacuoe: baasje gevud met vocht (water met opgeoste stoffen o.a. zouten, gucose, reservestoffen, afvastoffen en keurstoffen). Vacouemembraan zit om de vacuoe heen. Jonge pantceen hebben meerdere vacuoen en bij oudere pantceen zijn de vacuoen samengevoeid tot één grote centrae vacuoe. Hier igt het cytopasma in een dunne aag tegen de cewand aan. Dit heet wandstandig cytopasma. In cytopasma van jonge pantceen komen propastiden voor. Dat zijn keine korres die zich tot pastiden kunnen ontwikkeen. Uit propastiden kunnen choropasten (badgroenkorres; hier vind fotosynthese paats), chromopasten(gee en/of rode keurstoffen) en eukopasten (keuroos; kunnen zich ontwikkeen to choropasten, chromopasten en amyopasten (zetmeekorres)) ontstaan. https://www.schoieren.com/versag/samenvatting-bioogie-thema-1-ineiding-in-debioogie-40104 Pagina 2 van 5
Cewand: Stevig aagje om de ce heen. Het zorgt voor stevigheid. De cewand is tussenstof. Basisstof 6: De submicroscopische bouw van ceen. In het kernpasma iggen chromosomen. Chromosomen bestaan uit moecuen DNA. Vanaf het DNA kunnen boodschappen naar het cytopasma gaan. Zo n bepaad moecuu kan de code voor de productie van een eiwit bevatten. Zo n moecue gaat door het kernmembraan richting cytopasma. Het komt dan in het endopasmatisch reticuum terecht. Het endopasmatisch reticuum is een membranenstese dat aangesoten is op de kernmembraan. Het is een netwerk van dubbee membranen in het cytopasma. De twee membranen iggen bijna tegen ekaar aan waardoor afgepatte hotes ontstaan. De ruimtes tussen de membranen staan met ekaar in verbinding. Het endopasmatisch reticuum vervut een functie bij het transport van moecuen in de ce. Op de membranen van het endopasmatisch reticuum bevinden zich ribosomen (bovormige organeen waarop de synthese van eiwitten paatsvindt). Eiwitten die in ribosomen zijn gesynthetiseerd, komen terecht in de ruimten tussen de membranen van het endopasmatisch reticuum. De eiwitten hebben nog niet hun uiteindeijk vorm. Van het endopasmatisch reticuum snoeren zich ook baasjes af. Deze baasjes versmeten met het Gogisysteem. Het Gogi-systeem bestaat uit opeengestapede patte baasjes, ek omgeven door een membraam. In dit systeem krijgen de eiwitmoecuen hun uiteindeijke vorm. Van het Gogi-systeem snoeren zich baasjes af. Sommige baasjes bevatten eiwitten die buiten de ce worden afgegeven. De afgifte van stoffen door een ce wordt secretie genoemd. In dierijke ceen worden ook ysosomen van het Gogi-systeem afgesnoerd. Lysosomen bijven in de ce. Eiwitten in Lysosomen zijn enzymen. Enzymen hebben een functie bij stofwisseingsprocessen. Enzymen versneen chemische reacties in ceen en hebben een functie bij het vertering van stoffen in de ce. Mitochondriën zijn ronde organeen. Ze bestaan uit een dubbe membraan, waarvan het binnenste membraan sterk gepooid is. In mitochondriën vind verbranding paats, voora van gucose. De enzymen die verbranding mogeijk maken iggen op de binnenste membraan. De energie die bij de verbranding vrijkomt, wordt tijdeijk opgesagen inde moecuen van de stof ATP (adenosinetrifosfaat). As ater ergens energie nodig is in een ce wordt de energie weer vrijgemaakt uit de ATP-moecuu. Choropasten in pantaardige ceen zijn gevud met membranen waartussen zich afgepatte hoten bevinden. Op de membranen iggen de enzymen voor de fotosynthese. Een cemembraan zorgt voor seectie van stoffen (de samensteing van het cytopasma wordt zo gereged) en voor bescherming. Een cemembraan bestaat uit twee agen fosfoipiden, waarin eiwitten iggen ingebed. Soms steken er koohydraatketens naar buiten. Basisstof 7: Diffusie en osmose. Een opossing bestaat uit een oposmidde en één of meer opgeoste stoffen. De concentratie geeft de hoeveeheid opgeoste stof per voume-eenheid van de opossing aan. Bij gassen wordt het begrip druk of spanning gebruikt. Diffusie is de verpaatsing van een stof van een paats met een hoge concentratie naar een paats met een age concentratie van de stof. Diffusie vindt paats in een gasvormig of voeibaar medium. Diffusie vindt paats doordat moecuen van gassen of voeistoffen bewegen. Diffusie eidt tot een geijkmatige verdeing van moecuen over de beschikbare ruimte. https://www.schoieren.com/versag/samenvatting-bioogie-thema-1-ineiding-in-debioogie-40104 Pagina 3 van 5
De nettoverpaatsing van een stof per tijdseenheid wordt diffusiesneheid genoemd. Deze is afhankeijk van de temperatuur. Bij een hogere temperatuur zijn de moecuen sneer. Ook door de aard van de stof en het medium (in het ucht open gassen vee sneer dan in het medium water). Andere factoren zijn: hoe groter het diffusieoppervakte, des te sneer vindt diffusie paats, hoe keiner de afstand, des te sneer vindt diffusie paats en hoe groter het druk- of concentratieverschi, des te sneer vindt diffusie paats. Een wand waar ae moecuen doorheen kunnen heet permeabe of dooratend. Een wand aeen bepaade moecuen doorheen kunnen heet semi-permeabe of hafdooratend. Er treed osmose op wanneer twee opossing gescheiden zijn door een semi-permeabe membraan. Er treed een nettowaterverpaatsing op van de opossing met de aagste concentratie naar de opossing van de hoogste concentratie. Doordat er bij de opossing met de aagste concentratie water weggaat, stijgt de concentratie van deze opossing. Osmose is de verpaatsing van water door een semi-permeabe membraan, van een paats met een age osmotische waarde naar een paats met een hoge osmotische waarde. De osmotische waarde is concentratie aan opgeoste stoffen in een opossing. Basisstof 8: Membranen en het transport van moecuen. Voor eenceigen is het cemembraan de scheiding met de omgeving, met het externe miieu. Bij veeceige dieren heeft een groot aanta ceen geen rechtstreeks contact meer met het externe miieu. Ae ceen hier worden omgeven door een dun aagje weefsevoeistof. De weefsevoeistof vormt één gehee: het interne miieu. Cemembranen aten seectief moecuen in: seectief permeabe. Het cemembraan bestaat uit twee agen fosfoipiden, dat zijn vetachtige stoffen. Wateropossingen kunnen hier moeiijk doorheen. Hierdoor zijn ceen in staat de concentratieverschien tussen het cytopasma en het miieu te handhaven. Zuurstofmoecuen we. Watermoecuen en moecuen van in water oposbare stoffen passeren een cemembraan via eiwitten met poriën erin. Andere eiwitten zijn werkzaam as transport enzymen. Zij kunnen bv. gucosemoecuen door het cemembraan voeren. Aan de ene kant wordt een moecuu gebonden Door deze binding verandert de vorm van het transportenzym, waardoor het moecuu wordt naar de andere zijde van het cemembraan verpaatst. Daar wordt de verbinding met de moecuu verbroken. Dit kost de ce geen energie. Door diffusie komen moecuu en transportenzym met ekaar in aanraking. Dit kan aeen met het concentratieverva mee. Bij sommige stoffen vind het transport tegen het concentratieverva in door cemembranen. Dit heet actief transport en kost energie, geeverd door ATP-moecuen. Dit wordt gedaan door andere eiwitten. Natriumkaiumpomp: Na+-ionen worden uit de ce verwijderd en K+-ionen worden de ce binnengehaad. Sommige stoffen worden door de ce opgenomen zonder dat ze het cemembraan passeren. De stof wordt ingesoten in een baasje dat van het cemembraan wordt afgesnoerd. Dit heet fagocytose (vaste stoffen) of pinocytose (voeistoffen). De stoffen worden via actief transport opgenomen. Afvastoffen worden uit een ce verwijderd door een proces dat omgekeerd veroopt. Een ce heeft een uitgebreid stese van membranen, waardoor de ce in compartimenten is verdeed. Het cytopasma kan vaak in zijn gehee stromen: pasmastroming. Basisstof 9: Stevigheid door diffusie van het water. https://www.schoieren.com/versag/samenvatting-bioogie-thema-1-ineiding-in-debioogie-40104 Pagina 4 van 5
As je dierijke ceen in water igt knappen ze door door osmose. Bij panten gebeurd dit niet, omdat pantenceen een cewand eromheen hebben. Ceen kunnen dan niet meer zween en knappen niet. Turgor: de druk van de ce tegen de cewand. Wanddruk: de druk van de wand tegen de ce. Door turgor zijn weefse van vee panten stevig. Pantenceen hebben onder normae omstandigheden turgor. Pantenceen met turgor noemen we turgescent. Pantenceen hebben turgor as de osmotische waarde in de pantence hoger is dan die buiten de patnenceen. Er ontstaat pasmoyse as de osmotische waarde buiten de ce groter is dan binnen de ce. De ce aat dan os van de cewand. Hierdoor veriest een pant zijn stevigheid en wordt daardoor sap. https://www.schoieren.com/versag/samenvatting-bioogie-thema-1-ineiding-in-debioogie-40104 Pagina 5 van 5