Samenvatting Economie Hoofstuk 1 t/m 5 Samenvatting door een scholier 1733 woorden 24 januari 2007 4 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Samenvatting economie hoofdstuk 1 t/m 5 Hoofdstuk 1 De behoeften van de mens bestaan uit alles wat de mens wil of nodig heeft - Primaire behoeften of basisbehoeften: de behoefte aan goederen die onmisbaar worden geacht in het dagelijks leven zoals voedsel, kleding en onderdak - Secundaire behoeften: alles wat het leven aangenamer kan maken zoals mooie kleding, iets lekker op het brood en ontspanning. Goederen: alle middelen waarmee in de behoeften van de mens kan worden voorzien Vrije goederen: goederen waarvoor niemand wil betalen zoals lucht. Economische of schaarse goederen: goederen waarvoor betaald moet worden Individuele goederen: goederen die splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht zoals een tv. Collectieve goederen: goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht zoals dijken, defensie en verkeersveiligheid. Quasi-collectieve goederen: individuele goederen die door de overheid worden aangeboden zoals wegen, bruggen, tunnels, bibliotheken en onderwijs. Produceren is het toevoegen van waarde, het combineren van productiefactoren met het doel waarde toe te voegen Waardetoevoeging: na de productie hebben goederen een grotere waarde dan daarvoor Toegevoegde waarde: omzet inkoopwaarde van de grond- en hulpstoffen Productiefactoren: middelen die nodig zijn bij de productie - Arbeid - Kapitaal - Natuur - Ondernemersactiviteit Kapitaal: meestal geld, maar soms ook kapitaalgoederen zoals gebouwen, machines en gereedschappen Winst: het positieve verschil tussen de totale opbrengst en de totale kosten van een bedrijf Nationaal product: de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar Nationaal inkomen: de som van de beloningen van de productiefactoren van een land in een jaar https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 1 van 6
Welvaart: de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien Externe effecten: doen zich voor als het streven naar welvaart van de één onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander Beroepsbevolking: alle personen van 15 tot en met 64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen Participatiegraad: beroepsbevolking : beroepsgeschikte bevolking x 100% Kapitaalgoederen: goederen die niet bestemd zijn voor consumptief gebruik, maar om andere goederen te produceren Vaste kapitaalgoederen: goederen die meer dan één productieproces meegaan zoals machines, gebouwen, transportmiddelen, wegens, havens, octrooien en auteursrechten Vlottende kapitaalgoederen: goederen die slecht één productieproces meegaan zoals voorraden grondstoffen, halffabrikaten en voorraden eindproduct Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen Arbeidersproductiviteit: waarde van de geproduceerde goederen benodigde hoeveelheid arbeidsuren Kapitaalintensiteit: de hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid Diepte-investering: een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt Breedte-investering: een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet verandert Afschrijvingen: geven de waardedaling van kapitaalgoederen weer Productiefactor natuur : - De geografische ligging - Natuurlijke hulpbronnen - Klimaat - Milieufactoren Ondernemersactiviteit: de eigenschap van ondernemers om productiefactoren zó te combineren dat die combinatie winst oplevert Innovatie: de ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe of verbeterde goederen, diensten, productie- of distributieprocessen Hoofdstuk 2 Bedrijf: een zelfstandige organisatie waarin productiefactoren zijn samengevoegd met als doel het leveren van goederen en diensten aan derden Rechtsvorm: de juridische vorm waaronder een bedrijf aan het economisch verkeer deelneemt - Eenmanszaak - Vennootschap onder firma (VOF) - Naamloze vennootschap (NV) - Besloten vennootschap (BV) Eenmanszaak: een bedrijf met één eigenaar, die óók met zijn privé-bezittingen aansprakelijk is voor alle verplichtingen die namens het bedrijf zijn aangegaan Vennootschap onder firma: een ondernemingsvorm waarbij twee of meer mensen onder een gemeenschappelijke naam een bedrijf uitoefenen Naamloze en besloten vennootschap: rechtspersonen Rechtspersoon: een organisatie die zelfstandig rechten en verplichtingen kan hebben Bedrijfskolom: een schematisch overzicht van de belangrijkste productiefasen die een product doorloopt https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 2 van 6
Bedrijfstak: alle bedrijven die eenzelfde soort product voortbrengen of een gelijke productieve handeling verrichten Balans: een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bedrijf op een bepaald tijdstip Resultatenrekening: een overzicht van opbrengsten en kosten en daaruit voortvloeiende winst (of het verlies) over een bepaalde periode Hoofdstuk 3 Kosten: vormen de geldswaarde van de opgeofferde productiemiddelen - Onderlinge leveringen - Arbeid - Kapitaalgoederen Kosten vallen in twee groepen uiteen: constante kosten en variabele kosten Constante kosten: kosten die op termijn vastliggen en onafhankelijk zijn van de productieomvang Productiecapaciteit: de hoeveelheid goederen die een bedrijf in een jaar maximaal kan voortbrengen Variabele kosten: kosten die veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen Proportioneel variabele kosten: kosten die rechtevenredig toenemen met de hoeveelheid geproduceerde goederen De totale productiekosten (TK) zijn gelijk aan de som van de variabele en de constante kosten. - TCK: totale constante kosten - TVK: totale variabele kosten - TK: totale kosten - TK= aq+tck - GCK: gemiddelde constante kosten - GVK: gemiddelde variabele kosten - GTK: gemiddelde totale kosten Break-evenafzet: de afzet waarbij kostendekking plaatsvindt. De winst is dan nul. Hoofdstuk 4 Collectievelastendruk: het totaal aan ontvangsten van de collectieve sector, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen De waarde van overheidproductie bestaat uit de ambtenarensalarissen Belastingen: gedwongen betalingen aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele tegenprestatie van de overheid tegenover staat onder de collectieve sector wordt de overheid en de sociale verzekeringsfondsen bedoeld. *Rijksmiddelen worden betaald uit de schatkist die door drie bronnen wordt gevoed: - belastingontvangsten en sociale premies. - niet-belastingontvangsten. ( Omroepbijdrage) - leningen *Collectieve lastendruk: het totaal aan ontvangsten van de collectieve sector. *Collectieve lastendruk: bel. + soc. Premies + niet-bal. / nationaal inkomen x 100%. Collectieve uitgavenquote: totale uitgaven: col. Sec. / nat. Ink. x 100%. de waarde van de overheidsproductie bestaat uit de ambtenarensalarissen. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 3 van 6
Belastingen zijn gedwongen betalingen waar geen tegenprestatie tegenover staat. De directe belasting heet zo omdat de betalingsplicht en belastingdruk op dezelfde persoon rusten. Indirecte belasting drukt op de consument, maar het is de aanbieder die de belasting daadwerkelijk betaalt. (Winkelier). Directe belasting. Iedereen met inkomsten moet belasting betalen, loon- en inkomsten belasting. Een belasting is progressief als je in verhouding meer belasting moet betalen als je meer verdient. Over het eerste deel van het inkomen hoeft geen belasting te worden betaald, belastingvrije som. Dan is er het schijventarief. Het belastbaar inkomen is het inkomen zonder de aftrekkosten, daar wordt dan de belasting vrije som over betaald. Daarop wordt het schijventarief toegepast. De percentages waarvoor iedere inkomensschijf wordt belast noemen we de marginale tarieven. Indirecte belasting. Omzetbelasting: Voor elk artikel dat wordt gekocht worst de prijs verhoogd met BTW. Het verschil tussen ontvangsten en de betaalde BTW moeten bedrijven aan de staat afdragen. Accijnzen : Accijnzen worden geheven om het gebruik van bepaalde goederen te verminderen Bijv. tabak, alcohol en benzine. Invoerrechten : Deze bestaat uit een heffing die je aan de grens moet betalen voordat je bepaalde goederen mag invoeren. Houderschapsbelasting : Wordt betaald door personen die met hun voertuig gebruik maken van de weg. Niet- belastingontvangsten. Dat zijn alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belastingen vallen. Retributies zijn betalingen aan de overheid waar wel een tegenprestatie tegenover staat. Begrotingstekort : Het verschil tussen de totale overheidsinkomsten en uitgaven. Financieringsbehoefte : Het bedrag dat de overheid elk jaar moet lenen. Financieringstekort : Het begrotingstekort vermindert met de aflossing op de staatsschuld. De staatsschuldquote is de staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen. Een stijgende staatsschuld kan verschillende gevolgen hebben: 1. De rente wordt te hoog en daardoor kan de overheid verder niks meer uitgeven. 2. Als de overheid geld leent stijgt de rente en kunnen gezinnen en bedrijven minder uitgeven. 3.Een stijgende rente lijdt tot inflatie. De wig is het verschil tussen de loonkosten voor de ondernemer en het nettoloon. Als de belastingtarieven te hoog worden kunnen er verschijnselen voorkomen zoals : Ontwijking: Bedrijven vestigen zich in landen met een lage belastingdruk. Ontduiking: Als je activiteiten laat plaatsvinden zonder de fiscus in te lichten. Afwenteling: Als werknemers hoger brutolonen gaan eisen. Demotivatie: Hoge belastingen stimuleren het niet om te gaan werken. Daarop hebben ze de volgende maatregelen genomen: Bezuinigen op de collectieve uitgaven. Deregulering: Minder strenge regels. Privatisering: Het terugbrengen van het belang van de overheid bij de productie. De Nederlandse overheid heeft een flink aantal beslissingen laten overdragen aan de Europese Unie. De Eu heeft de volgende inkomsten: 1. Elk land moet een bepaald percentage van de BTW afdragen aan de EU. 2. Er worden invoerrechten geheven voor producten uit derde landen. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 4 van 6
3. Een lidstaat moet een bepaald percentage van het BNP afdragen. Hoofdstuk 5 Internationale handel: als bedrijven of inwoners van een land goederen of diensten kopen in een ander land Export: verkoop aan mensen in het buitenland, uitvoer Import: aankopen in het buitenland, invoer Wisselkoers: de prijs die we voor vreemd geld betalen Immobiel: onbeweeglijk Internationale concurrentiepositie: de mate waarin dat land in staat is goederen te exporteren Factoren internationale concurrentiepositie: - De relatieve schaarse aan productiefactoren - De beschikbaarheid van technisch hoogwaardige kapitaalgoederen - De mate van scholing van de beroepsbevolking - Arbeidsrust - De infrastructuur De arbeidsproductiviteit is van belang voor de internationale concurrentiepositie Vrijhandel: hiervan is sprake, als er geen belemmeringen zijn van de internationale handel - Men kan goederen in de gewenste kwaliteit en hoeveelheid dáár kopen waar ze het goedkoopst zijn - Landen kunnen zich toeleggen op producten waar ze goed in zijn - Internationale arbeidsverdeling kan verder toenemen, hierdoor neemt de productie toe, daardoor het inkomen. Hierdoor neemt de welvaart van iedereen toe. Protectie: de bescherming van de eigen productie en werkgelegenheid. - Bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid - Bescherming van de opkomende eigen industrieën - Bewaren van de economische onafhankelijkheid - Tegengaan van oneerlijke concurrentie - Tegenmaatregelen tegen protectie elders Dumping: het exporteren van goederen tegen een prijs die lager is dan de productiekosten Retorsie: hier is sprake van wanneer een land de importen beperkt als vergelding voor importbeperkingen door andere landen Handelspolitiek: het ingrijpen door overheden in het internationale goederen- en dienstenverkeer Invoerrechten: heffingen die bij de invoer van de goederen aan de overheid van het importerende land moeten worden betaald Non-tarifaire belemmeringen: alle handelspolitieke instrumenten behalve de invoerrechten en uitvoerrechten Contingent: de maximale hoeveelheid die van een bepaald goed mag worden ingevoerd Invoerquote: de waarde van de goederen- en diensteninvoer in procenten van het nationaal product Uitvoerquote: de waarde van de goederen- en dienstenuitvoer in procenten van het nationaal product Multinationale onderneming: onderneming met vestigingen in verscheidene landen Motieven om in het buitenland te gaan opereren: - Profiteren van lage lonen https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 5 van 6
- Profiteren van de lage belastingsdruk - Profiteren van de lage transportkosten door dicht bij de afzetmarkt en de grondstoffen te gaan zitten - Het omzeilen van protectionistische maatregelen door de regering van het land/de landen van vestiging https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofstuk-1-tm-5 Pagina 6 van 6