Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Vergelijkbare documenten
Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Economische conjunctuur

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Samenvatting Economie Hoofdstuk

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

wisselkoers Euro in Amerikaanse dollar 1,3644 Hoeveel dollar is 590?

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

20.1 Wat is economische groei?!

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Examen HAVO. Economie 1

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro

5.1 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos?

Samenvatting Economie Lesbrief Internationale handel

Samenvatting Economie Internationale handel

UIT theorie ASAD

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Valutamarkt. fransetman.nl

Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

UIT groei en conjunctuur

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

7,9. Samenvatting door E woorden 21 april keer beoordeeld. 1.Waar produceren? Kennen:

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

UIT theorie Fisher

1. natuurlijke omstandigheden. 2. loonkosten. 3. infrastructuur

De groei van de wereldeconomie wordt gemeten aan de hand van de groei van de nationale productie van alle landen in de wereld

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Eindexamen economie vwo II

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Basisperiode Periode 1 Stijgings-percentage Basisperiode Periode 1 Gegeven: 400 miljard

Module 16: docentenhandleiding. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen heeft 5 opgaven en omvat 21 vragen.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Europa en Conjunctuur

Eco samenvatting H16 t/m H23

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten

- door geld op een spaarrekening te zetten (meestal direct opeisbaar, laag risico, lage rente)

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Samenvatting Economie Examendomein I: Goede tijden, slechte tijden

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

bruto inkomen (per persoon)

Eindtermen VWO. Domein E. Wisselkoersen

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

Bruto binnenlands product

Eindexamen economie 1-2 havo 2005-I

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECOMONIE MAANDAG 2 MAART UUR 13:00 UUR. Belangrijke informatie

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

ALGEMENE ECONOMIE /03

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Arbeid = arbeiders = mensen

Innovatie, modernisering, goede scholing - een land levert dan goede kwaliteit. Afnemers; goede verhouding prijs en kwaliteit

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Begrippenlijst Economie Internationale Handel

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Eindexamen economie 1 vwo I

Praktische opdracht Economie De kredietcrisis en verder

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Transcriptie:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 2188 woorden 14 februari 2016 8,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 9: Schommelingen in de economie 9.1 Schommelingen in de vraag: Conjunctuur Als de economie een aantal jaren op rij blijft groeien, noem je dat een trend in de economische groei. Op basis van de historische trend en de economische vooruitzichten kun je verwachten dat de gemiddelde economische groei ook net zo hard zal stijgen als de jaren daarvoor. Dit noem je een trendmatige groei. De geaggregeerde vraag is de vraag naar alle producten en diensten bij elkaar opgeteld. Soms is de groei lager dan verwacht op basis van de trend, dan heb je een laag conjunctuur. Als de groei hoger is dan verwacht spreek je van een hoog conjunctuur. Deze schommelingen noem je de conjunctuurbeweging. Een laagconjunctuur ontstaat door een afname van de geaggregeerde vraag bij ieder prijsniveau. Hierdoor neemt op korte termijn de productieomvang af en ontstaat werkloosheid. Als de economie krimpt, spreek je van recessie. Als het bbp-volume van een land afneemt, is er een economische krimp. Een hoogconjunctuur ontstaat doordat de geaggregeerde vraag toeneemt. Hierdoor neemt op korte termijn de productieomvang toe. Dit kan alleen als de maximale productiecapaciteit nog niet bereikt is. Als de productiecapaciteit wel is bereikt, worden eerst de productiefactoren duurder door de toegenomen vraag. Bijvoorbeeld loonstijging, of hogere huurkosten van bedrijfspanden. De prijs zal dan ook stijgen. Het CBS probeert de ontwikkeling van de economie te voorspellen door middel van de conjunctuurklok, deze klok geeft de stand van zaken van een aantal indicatoren weer. Deze conjunctuurindicatoren zeggen iets over de toestand van de economie. Er zijn indicatoren die de feitelijke ontwikkelingen aangeven, zoals de recente Pagina 1 van 7

ontwikkeling van het bbp of de bestedingen. En de stemmingsindicatoren, deze geven het consumenten- en producenten vertrouwen weer. Nominale of reële groei Reële economische groei is de toename van het volume van de productie van een land De nominale economische groei is de groei van het bbp in een land, in geld uitgedrukt. Als de economie reëel groeit, is er sprake van echte economische groei. De welvaart neemt toe. Als de inflatie de nominale groei te boven gaat, krimpt de economie reëel. 9.2 De economie past zich aan: Prijsrigiditeit Prijzen passen zich op korte termijn niet aan veranderingen in de vraag aan. Dit noem je prijsrigiditeit. Bedrijven kunnen alleen de productieomvang op korte termijn wijzigen, niet de prijzen. Dit heeft een paar oorzaken: Productiekosten staan voor langere tijd vast, verkoopprijzen staan vast en bedrijven passen de prijs alleen aan als ze verwachten dat de daling in de vraag structureel is. Prijsrigiditeit heeft als nadeel dat de economie zich niet snel aanpast aan de economische ontwikkeling. Maar het voordeel is dat de economie zich langzaam aanpast aan veranderingen in de vraag. Daardoor schommelt de economie minder. Flexibele prijzen Prijzen zijn op langere tijd wel flexibel. Als de geaggregeerde vraag afneemt, kunnen bedrijven minderen goederen en diensten afzetten. Daarom verlagen ze hun productieomvang. Hierdoor neemt de vraag naar productiefactoren, zoals arbeid af. Het gevolg is werkloosheid, minder vraag naar grondstoffen en een lagere investeringsbereidheid bij bedrijven. Loon, de prijs van arbeid, is meer rigide dan de prijs van andere productiefactoren, dit noem je loonstarheid. Door economisch slechte tijden hebben bedrijven minder vertrouwen in de toekomst. Bedrijven investeren daardoor minder, hun investeringsbereidheid neemt af. Het gevolg is dat de geaggregeerde vraag nog meer afneemt. De lagere investeringsbereidheid zorgt er weer voor dat de vraag naar leningen afneemt, hierdoor daalt het rentepercentage. Je ziet dat de prijzen zich op de langere termijn aanpassen aan de vraag. 9.3 Macro-economisch kijken: Pagina 2 van 7

Geaggregeerde vraag en aanbod Een macro-econoom kijkt naar wat de gevolgen zijn van veranderingen in vraag en aanbod voor de economie als geheel. Het model dat macro-economen gebruiken is het model van geaggregeerde vraag en aanbod. Geaggregeerd aanbod bijvoorbeeld, is het aanbod van alle goederen en diensten bij elkaar opgeteld. In het model van geaggregeerde vraag en aanbod zet je de geaggregeerde vraag en het geaggregeerde aanbod af tegen het nationaal prijsniveau. Dit is het gemiddelde van alle prijzen van alle producten en diensten. Hiervoor gebruik je als maatstaf de consumentenprijsindex (cpi). De geaggregeerde vraag heeft hetzelfde verloop als de vraagcurve naar één product. De geaggregeerde vraagcurve geeft het verband weer tussen de hoeveelheid producten en diensten die huishoudens bij een gegeven prijsniveau willen kopen. Het prijsniveau bepaalt de koopkracht, of het reële inkomen, van huishoudens. Als het prijsniveau hoog is, is de koopkracht laag en is de geaggregeerde vraag naar goederen en diensten laag. Is het prijsniveau laag, dan is dit natuurlijk precies andersom. Als het inkomensniveau in een land stijgt, dan verschuift de geaggregeerde vraagcurve naar rechts. Bij ieder prijsniveau neemt de koopkracht dan toe. De geaggregeerde aanbodcurve geeft het verband weer tussen de hoeveelheid aangeboden producten en diensten en het prijsniveau. Prijzen zijn rigide, daarom loopt de geaggregeerde lange termijnaanbodcurve verticaal. De maximaal haalbare productieomvang noem je de natuurlijke productieomvang. Bij deze productieomvang is de werkloosheid minimaal. Een economie is in evenwicht als het geaggregeerde korte- en lange termijn aanbod beide gelijk zijn aan de geaggregeerde vraag. Er is dan een natuurlijke productieomvang met de laagst mogelijke werkloosheid. Het nationale prijsniveau Als de geaggregeerde vraag afneemt, kunnen producenten minder producten afzetten. Minder afzet betekent dat producenten met producten blijven zitten. Daarom verlagen ze de productieomvang. Het gevolg is dat ze mensen moeten ontslaan. Waardoor verandert de geaggregeerde vraag? Dit gebeurt wanneer de consumptie, investeringen, overheidsuitgaven en export afnemen, maar de import toeneemt. Y= C + I + O + (E M) Consumptie van gezinshuishoudingen (C) neemt af doordat: Ze sombere verwachtingen voor de toekomst hebben, of maatschappelijke geldhoeveelheid neemt af doordat minder mensen lenen, of de overheid verhoogt belastingen. Investeringen (I) nemen af doordat: Ze slechte tijden verwachten, de rente stijgt dus geld lenen om te investeren wordt duurder en dus minder interessant. Overheidsuitgaven (O) neemt af doordat: De overheid bezuinigt op uitgavenposten. Pagina 3 van 7

De export (E) neemt af doordat: kopen van eigen bodem bijvoorbeeld interessanter wordt, of de verwachtingen voor ons land zijn slecht. De import (M) neemt toe doordat: Producten in het buitenland bijvoorbeeld goedkoper zijn dan hier. Geld is neutraal Het verband tussen de geaggregeerde vraag en het prijspeil kun je ook afleiden uit de verkeersvergelijking van Fisher. MV = PV Maatschappelijke geldhoeveelheid x omloopsnelheid van geld = nationaal prijsniveau x productieomvang. De omloopsnelheid wil zeggen hoe vaak het geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode. 9.4 Minder schommelen is goed: Conjunctuurbeleid Het conjunctuurbeleid van de overheid is gericht op een evenwichtige economische ontwikkeling. Er zijn twee soorten van conjunctuurbeleid, het anti cyclische- en het pro cyclische conjunctuurbeleid. Procyclisch: de conjunctuurbeweging wordt versterkt door het overheidsbeleid. Een economie in hoogconjunctuur raakt hierdoor juist overspannen. Dit kan soms ook onbedoeld zijn, als de belastingen bijvoorbeeld niet te verlagen zijn. Stabilisatoren Er zijn ingebouwde stabilisatoren die ervoor zorgen dat de economie minder schommelt. Deze hebben een anticyclisch effect. Denk aan: Werkloosheidswetgeving en minimumloon. Hoofdstuk 10: Internationale handel en wisselkoers 10.1 De internationale prijs van de euro: Valutamarkt De prijs die op de valutamarkt tot stand komt, is de wisselkoers van een valuta. Als de vraag naar een valuta groter is dan het aanbod, stijg de wisselkoers. Is de vraag lager dan het aanbod, dan daalt de wisselkoers. Pagina 4 van 7

Om valuta te noteren zijn twee manieren. De directe notering: 1 =,30. De indirecte = 0,80. De betalingsbalans Alle geldstromen met het buitenland staan weergegeven op de betalingsbalans. De transacties die een land in- en uitgaan noemen we internationale transacties. Bij export staat tegenover de uitgaande goederenstroom, een inkomende geldstroom. Als Nederlandse inwoner is het buitenland werken is er export van de productiefactor arbeid. Maar als zij het verdiende geld mee terug nemen, is dit een inkomende geldstroom. Er is ook kapitaalverkeer, als buitenlanders in ons land investeren. Of Nederlanders die hun spaargeld bij buitenlandse banken hebben staan. Al deze transacties met het buitenland staan op de betalingsbalans. Deze bestaat uit twee delen, de lopende rekening en de kapitaalrekening. Op de lopende staan alle geldstromen die te maken hebben met de import of export van goederen. En op de kapitaalrekening staan alle geldstromen die te maken hebben met het kapitaalverkeer. Betalingsbalans en wisselkoers Transacties op de betalingsbalans hebben invloed op de valutamarkt. Als de uitgaande geldstroom groter is dan de inkomende geldstroom, is er een tekort op de betalingsbalans. Hierdoor vermindert de totale deviezenvoorraad van een land. De deviezenvoorraad die een land bezit is de voorraad vreemde valuta van een centrale bank. Het tekort op de betalingsbalans leidt op de valutamarkt tot een daling van de koers van een valuta. Omdat de kapitaaluitstroom groter is dan het overschot op de lopende rekening daalt de koers van de valuta. 10.2 Inflatie, concurrentiepositie en wisselkoers: De internationale concurrentiepositie en de betalingsbalans Een fabrikant die goedkoper kan produceren dan de concurrenten in andere landen heeft een betere internationale concurrentiepositie. De belangrijkste factoren die de prijs van een product bepalen zijn: De arbeidsproductiviteit De loonkosten Overige kosten, denk hierbij aan grondstofkosten De concurrentiepositie van een land verslechtert als de lonen meer stijgen dan de arbeidsproductiviteit. De prijs van het product zal dan namelijk ook stijgen. Pagina 5 van 7

Een oorzaak voor loonstijging is dat een werknemer een hogere loon eist. Als er sprake is van inflatie in een land, zal een werknemer ook een hogere loon willen. De stijging van kosten zal een bedrijf door rekenen in de prijs van het product. De internationale concurrentiepositie en de wisselkoers In een land met een sterke internationale concurrentiepositie is het saldo op de lopende rekening positief. Dit land zal meer exporteren dan importeren. Een gevolg is wel dat door de grote export, er veel vraag is naar de valuta van dit land. Door de grote vraag zal de koers van de valuta stijgen en zal na verloop van tijd de vraag naar deze valuta dalen omdat andere landen goedkoper worden. Buitenlandse producten worden dan goedkoper, zonder dat de prijs verandert. 10.3 De inflatie aan banden: Centrale bank Ieder land met een goed georganiseerd banksysteem heeft een centrale bank. Zij houdt toezicht op het bankwezen en banken houden een rekening aan bij de centrale bank. Wij hebben De Nederlandsche Bank (DNB). De belangrijkste taak is het bewaken van de stabiliteit van de eigen munt. Hiermee kun je de interne waarde, de koopkracht, of de externe waarde, de wisselkoers bedoelen. Gaat het om de interne- en externe waarde, noem je het monetair beleid. Binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) voert de Europese Centrale Bank (ECB), samen met de centrale banken, het monetair beleid. Dit is gericht op de interne waarde van de euro. De centrale bank bestrijdt de inflatie. Banken proberen zoveel mogelijk kredieten te verstrekken, rente levert namelijk geld op. Veel kredieten zal leiden tot inflatie. Als dat gebeurt grijpt de centrale bank in en zal banken dwingen minder kredieten te verstrekken. Dit kan door middel van de kasreservemaatregel en het rente-instrument. De liquiditeitseis van de Centrale Bank Banken moeten een bepaald percentage van hun kortlopende schulden in liquide middelen aanhouden. De liquiditeitseis van de centrale bank is in de eerste plaats bedoeld om de banken financieel gezond te houden en het vertrouwen van het publiek in het bankwezen te bewaren. Om een stijging van de geldhoeveelheid tegen te gaan heeft een bank een verplicht kasreserve. Dit bedrag staat op een geblokkeerde rekening. Bij een verhoging van dit reserve moeten banken een deel van hun tegoeden bij de centrale bank overschrijven naar de kasreserve of geld lenen bij de centrale bank. Hierdoor verslechtert hun liquiditeitspositie en hebben ze minder ruimte om leningen te verstrekken. Pagina 6 van 7

Het rente-instrument van de Centrale Bank Een bank die niet in staat is om haar liquide middelen aan te vullen tot het vereiste niveau, moet geld lenen. Nu krijgen ze te maken met het rente-instrument. De centrale bank kan de groei van de geldhoeveelheid afremmen door de rente die zij de banken in rekening brengt te verhogen. De banken berekenen deze hoge rente ook door aan hun klanten, waardoor het voor consumenten minder interessant wordt om geld te lenen. De groei van de geldhoeveelheid neemt dus af, en zo ook de inflatie. Het rente-instrument werkt niet als banken goed in kas zitten. De verhoging van de rente heeft dan geen effect. Door de goede kastegoeden heeft de bank geen behoefte aan krediet bij de centrale bank. De centrale bank zorgt dan dat het wel werkt door de verplichte kasreserve te verhogen. Nu heeft de bank te kort in tegoed, en moet dus geld lenen tegen een hoge rent. De bank zal die rente weer doorberekenen aan de consument. 10.4 Monetaire samenwerking in Europa: ECB en het stabiliteitspact De invoering van de euro was het begin van de Europese Monetaire Unie (EMU). Tot de EMU behoren alle landen van de EU die de euro als munteenheid gebruiken. Een gemeenschappelijke munt heeft voor- en nadelen. Voordelen zijn dat: je geen transactie kosten hebt, er geen onzekerheid meer is over de wisselkoersen, de concurrentie tussen bedrijven in de eurolanden neemt toe, de euro is veel stabieler dan alle losse munteenheden. Het belangrijke nadeel is wel dat landen nu afhankelijk zijn van elkaar, als het in het ene land slecht gaat, is dit bij een ander land gelijk merkbaar. Daarom mag je de euro pas invoeren als je aan de volgende drie eisen voldoet: Het begrotingstekort van de overheid mag niet hoger zijn dan 3% van het bbp De staatsschuld moet lager dan 60% zijn van het bbp, of een duidelijke daling in die richting hebben De inflatie mag maximaal 3% zijn. De EMU stelt deze eisen, omdat de vraag van de overheid naar geld de rente in een land beïnvloedt. En hogere rente schrikt bedrijven en consumenten af en leidt tot minder bestedingen. Hierdoor neemt de economische groei af, en de economie zal dan verzwakken. Pagina 7 van 7