Diagnostiek. Voorwoord. Inleiding



Vergelijkbare documenten
Inventarisatie Diagnostiek bij LVB. Versie 1.0 December 2013

Diagnostiek. Voorwoord. Inleiding

Inventarisatie Diagnostiek bij LVB. Versie 1.0 December 2013

Samenvatting. Samenvatting

De Nederlandse doelgroep van mensen met een LVB Van Basisvragenlijst LVB naar LVB-screeningsinstrument (screener LVB)

Verstandelijke beperkingen

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

ADHD en ASS. Bij normaal begaafde volwassen. Utrecht, Anne van Lammeren, psychiater UCP/UMCG

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Wanneer de vlag de lading niet meer dekt: over het gebruik van labels voor stoornissen

Triple Trouble in de praktijk. Triple Trouble in de praktijk. Komt een man bij de dokter. Drie soorten middelen. Stoornis in het gebruik van middelen

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK)

6 Forensische aspecten Aandachtspunten 134 Noten 134

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID Datum Informant:

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Kajak Congres Psychiatrie en LVB

Vaardighedentoets (Portfolio) gezondheidszorgpsycholoog diagnostiek en indicatiestelling (volwassenen en ouderen)

Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (BSA)

Autisme spectrum stoornissen en delinquentie

Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking

Our brains are not logical computers, but feeling machines that think.

Psychisch functioneren bij het syndroom van Noonan

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Overschatting en overvraging van patiënten in de psychiatrie. Maartje Brink Verpleegkundige in opleiding tot specialist GGZ Parnassia Groep

Psychiatrisering en de terreur van het perfecte kind. Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Casus. Sinaasappels in de slaapkamer. Neuropsychologisch onderzoek bij een oudere vrouw van Marokkaanse afkomst

De plaats van neuropsychologisch onderzoek binnen het diagnostisch proces

44 de psycholoog / april 2011

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Diagnostiek LVB & Psychiatrie Een vak apart?!

7 Nederlandstalige Samenvatting

Lectoraat GGZ-Verpleegkunde. LVG en Verslaving. s Heerenloo 30 juni 2010

BRIEF-A. Vragenlijst executieve functies voor volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

Polikliniek ADHD voor volwassenen GGNet

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

Het psychologisch onderzoek

34 DE PSYCHOLOOG / JANUARI 2019 LICHT VERSTANDELIJKE BEPERKING IN DE DSM-5: HET BELANG VAN ADAPTIEF FUNCTIONEREN

OVERZICHT INSTRUMENTEN ADAPTIEF GEDRAG Bea Maes, Ilse Noens en Jarymke Maljaars, KU Leuven, Onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek Mei 2017

BRIEF. Vragenlijst executieve functies voor 5- tot 18-jarigen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

1.1 Ontwikkelingspsychopathologie Opbouw van het boek Hoofdstuk 1 in tien punten 25 Belangrijke begrippen 25

EACD recommendations DCD. EACD recommendations. EACD recommendations DCD. EACD recommendations DCD. What s new? EACD recommendations DCD

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016

Nederlandse samenvatting proefschrift: Mild intellectual disability: an entity? Mapping clinical profiles and support needs.

DEEL 1 PROTOCOL SCREENING EN DIAGNOSTIEK VAN ADHD BIJ VERSLAVING

PROGRAMMA. 1. Cognitief profiel 2. Adaptief functioneren 3. Handelingsgericht Arrangeren

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Nederlandse samenvatting

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Stemmingsstoornissen. Van DSM-IV-TR naar DSM-5. Johan van Dijk, klinisch psycholoog-psychotherapeut Max Güldner, klinisch psycholoog-psychotherapeut

De verstandelijke beperking (verstandelijke-ontwikkelingsstoornis)

Richtlijnen Commissie Leerling Ondersteuning (CLO) Samenwerkingsverband De Liemers po

Op naar DSM 5. Mariken van Onna Klinisch psycholoog-psychotherapeut Supervisor VGCt Karakter Nijmegen Universitair Centrum Kinder- en jeugdpsychiatrie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

gegeven met informatie over risico, complexiteit, duur, ernst en een doorverwijzingsadvies.

Verstandelijk beperking in de praktijk

Executive functioning bij kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis

Diagnose en classificatie in de psychiatrie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

HTS Report. Positiviteitstest. Jeroen de Vries ID Datum Zelfrapportage. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

IST Standaard. Intelligentie Structuur Test. meneer 1

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

recidiverende en aanhoudende dwanggedachten (obsessies) die duidelijke angst

FACTSHEET DEFINITIE EN ACHTERGRONDEN LVB OP CURAÇAO

Bijzonder lector Zuyd Hogeschool Heerlen Docent en onderzoeker UvA Beleidsadviseur Koraal Groep Sittard Voorzitter Landelijk Kenniscentrum LVB

Verstandelijk beperkte pa0ënten

Drs. I. Visser, psychiater/neuropsycholoog Psyon

Internationale classificatie van het menselijk functioneren of ICF- CY 1

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Herkennen van en omgaan met mensen met een lichte verstandelijke beperking

HANDREIKING EVIDENT EN KENNELIJK STABIELE KINDKEMERKEN Algemene uitgangspunten

Overzicht. Wat heeft hij/zij? Wat is zijn diagnose? Omgaan met psychische aandoeningen voor docenten. Inleiding. 1. Inleiding

Bedoeling van dit werkcollege:

Intelligentieonderzoek bij Edu & ik

Tips vanuit het secretariaat lwoo/pro:

ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk

Psychologisch onderzoek

Waarom komt hij onze afspraken nooit na? Snapt ze nu wat ik zeg? Ik weet niet meer hoe ik dit anders kan aanpakken?

Inhoud. Ontgifting en stabilisatie. Observatie en Diagnostiek en Behandeling. Cijfers en Onderzoek. Aanbod Jeugd in Nederland

HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 2: SCREENING VAN GEDRAGS- EN EMOTIONELE PROBLEMEN

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven

De (h)erkenning van jongeren met een lichte verstandelijke beperking Dr. M. van Nieuwenhuijzen

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum

BEPERKING ONDERWIJSPARTICIPATIE

Diagnostiek de Ambelt. Resultaat boeken. de Ambelt. Ons aanbod

Screening van cognitieve stoornissen in de verslavingszorg

Neuropsychologische zorg Voor volwassen met NAH Dr. A.A. Duits Klinisch neuropsycholoog

Borderline, waar ligt de grens?

BRIEF. Vragenlijst executieve functies voor 5- tot 18-jarigen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Zelfrapportageversie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

DE STRUCTUUR VAN HET BUITENGEWOON ONDERWIJS VANAF 1 SEPTEMBER DE OMSCHRIJVING VAN DE TYPES EN DE OPLEIDINGSVORMEN

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en

Op weg naar effectiviteitonderzoek in het cluster 4 onderwijs

Dag van intelligentie. Selma Ruiter De Waarde van het IQ

Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd / hals Overige, ongespecificeerd

Neurocognitieve ontwikkeling van kinderen en jongeren met 22q11.2 deletie syndroom

Transcriptie:

Diagnostiek Voorwoord Inleiding Intelligentie en aanpassingsvermogen o Definities van licht verstandelijke beperking en zwakbegaafdheid o Intelligentie Beschikbaar testmateriaal Inschatten van het IQ op basis van aanvullende informatie Samenstellen eigen testbatterij Conclusies en aanbevelingen Nader onderzoek o Aanpassingsvermogen Beschikbaar testmateriaal Inschatten aanpassingsgedrag op basis van aanvullende informatie Conclusies en aanbevelingen Nader onderzoek In ontwikkeling Ontwikkelingsstoornissen o Definitie LVB o Inleiding o ADHD Inleiding Beschikbare instrumenten Screening Uitgebreide test Conclusies en aanbevelingen o Autismespectrum stoornissen Inleiding Protocol voor diagnostiek bij autisme Screening Gedragsobservatie en ontwikkelingsanamnese Diagnose stellen Testdiagnostisch onderzoek Comorbiditeit en differentiaaldiagnostiek Aanvullende diagnostiek Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen Sociaal-emotionele ontwikkeling en morele ontwikkeling o Definitie LVB o Inleiding o Sociaal-emotionele ontwikkeling o Theory of Mind o Empathie o Morele ontwikkeling Psychiatrische stoornissen o Definitie LVB o Algemene diagnostiek van psychiatrische ziektebeelden Inleiding 1

Inventarisatie beschikbaar testmateriaal Algemeen Instrumenten voor normaal begaafden Interviews Conclusies en aanbevelingen o Middelengebruik Inleiding Inventarisatie beschikbaar testmateriaal en onderzoeksmateriaal Conclusies en aanbevelingen o Schizofrenie en andere psychotische stoornissen Inleiding Inventarisatie beschikbaar testmateriaal en onderzoeksmateriaal Conclusies en aanbevelingen o Stemmingsstoornissen Inleiding Inventarisatie beschikbaar testmateriaal en onderzoeksmateriaal Conclusies en aanbevelingen o Angststoornissen Inleiding Algemene angststoornis Beschikbaar testmateriaal Interviews voor angst Instrumenten voor angst speciaal ontwikkeld voor LVB Conclusies en aanbevelingen Sociale angst Beschikbaar testmateriaal Conclusies en aanbevelingen Posttraumatische Stress Stoornis Beschikbaar testmateriaal Informatiebronnen Conclusies en aanbevelingen Obsessief-compulsieve stoornis Beschikbaar testmateriaal Conclusies en aanbevelingen o Seksuele stoornissen Inleiding Inventarisatie beschikbaar testmateriaal en onderzoeksmateriaal Seksuele disfuncties Parafilieën Hyperseksualiteit Conclusies en aanbevelingen Persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen o Definitie LVB en persoonlijkheidsstoornis o Inleiding o Prevalentie o Persoonlijkheidstoornis en verstandelijke beperking DSM Exclusiecriteria Persoonlijkheidsontwikkeling bij personen met een LVB Continuüm bij diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen o Problemen in de diagnostiek van persoonlijkheidstoornis bij verstandelijk beperkten Conceptuele problemen 2

Methodologische problemen o Richtlijn in de diagnostiek van persoonlijkheidsontwikkeling en -stoornissen bij cliënten met een licht verstandelijke beperking in het persoonlijkheidsonderzoek Uitsluitende criteria o Methoden en instrumenten Dossieranalyse Semi-gestructureerde diagnostische interviews Zelfrapportagevragenlijsten Projectieonderzoek Klinisch oordeel Verdiepend onderzoek o Conclusies en aanbevelingen Neuropsychologische functiestoornissen o Definitie LVB o Inleiding o Beschikbare instrumenten voor screening o Algemene neuropsychologische screening o Aandachtsfuncties o Taalbegrip en leesvaardigheid o Geheugenfuncties o Snelheid van informatieverwerking o Visuo-spatiële en visuo-constructieve functies o Executieve functies o Conclusies en aanbevelingen Zelfregulatie en sociale vaardigheden o Definitie LVB o Inleiding o Algemene zelfregulatie De antisociale en agressieve problematiek Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen Probleemoplossende vaardigheden Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen Impulscontrole Inleiding Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen o Gehechtheid, sociale contacten en relatievorming Inleiding Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen o Delictbevorderende attitudes Inleiding Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen o Seksuele zelfregulatie Inleiding Beschikbare instrumenten Conclusies en aanbevelingen 3

Malingering o Het veinzen van een verstandelijke beperking Beschikbaar testmateriaal Conclusie o Het veinzen van een psychiatrische stoornis Aanbeveling Bijlagen o Literatuurlijst o Leden van de Task Force o Richtlijnen testafname o Oproeplijst Emotieherkenning Aanpassingsstoornis Suïciderisico Fobieën en paniekstoornis Alexithymie Omgevingsinvloeden Pyromanie Klinische syndromen 4

Voorwoord Ongeveer een derde van de forensisch psychiatrisch cliënten (veroordeelden en verdachten) heeft een totaal IQ-score lager dan 90 (Van Emmerik, 2001). Tot voor kort was er ondanks dit gegeven binnen de forensische psychiatrie weinig aandacht voor zwakbegaafde en cliënten met een licht verstandelijke beperking (LVB). Een effectieve behandeling van psychiatrische problematiek van deze doelgroep vereist de juiste diagnostiek en risicotaxatie. Met dit uitgangspunt werd in mei 2007 op initiatief van de Van der Hoeven kliniek in samenwerking met behandelcentrum Hoeve Boschoord en het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) een Invitational Conference gehouden. Deze conferentie had als doel te komen tot afspraken over testgebruik voor niveaubepaling en classificatie van intelligentie in het forensische zorgveld. Na deze conferentie initieerde Hoeve Boschoord een landelijke Task Force met een coördinerende rol voor het EFP met als doel het in kaart brengen van de state of the art ten aanzien van diagnostiek en risicotaxatie bij zwakbegaafde en LVB cliënten. De werkgroepen diagnostiek en risicotaxatie bij licht verstandelijk beperkte en zwakbegaafde forensische cliënten zijn het voortvloeisel van dit initiatief en maken beide onderdeel uit van de Task Force. Zij hebben tot doel een inventarisatie te maken van de in Nederland beschikbare diagnostische en risicotaxatie instrumenten voor deze doelgroep en een aanzet te geven tot nader onderzoek. De werkgroepen zijn gericht op de vraag of de gangbare diagnostische en risicotaxatie instrumenten bruikbaar zijn voor deze doelgroep, welke andere instrumenten mogelijk meer geschikt zijn en daarmee samenhangend op welke gebieden nader onderzoek en ontwikkeling noodzakelijk is. Ook is het een aanzet om testresultaten te bundelen en zo meer gegevens te verzamelen over kenmerken en behandelresultaat bij de doelgroep. Bijzonder is het dat de werkgroepen deels bestaan uit personen werkzaam binnen het forensische veld en deels uit personen werkzaam binnen de zorg voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Beide groepen professionals hebben te maken met mensen met forse gedragsproblemen maar hebben doorgaans weinig kennis van de expertise van de ander. In het forensische zorgveld is veel kennis en ervaring aanwezig over risicotaxatie en forensische diagnostiek. Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is veel kennis en ervaring met de doelgroep. Door de samenwerking binnen deze werkgroepen is voor de doelgroep een unieke en ook noodzakelijke brug tussen twee werelden geslagen. Het is daarmee een eerste initiatief om deze verschillende werkterreinen te laten profiteren van de kennis en kunde van de ander. Er is een start gemaakt met een vruchtbare wederzijdse kruisbestuiving. Dat is een heugelijk feit en innovatief te noemen. Deze publicatie is nadrukkelijk een werkdocument en de Task Force staat open voor iedere suggestie tot verandering! Wij nodigen u dan ook van harte uit om bij te dragen tot een vervolg op deze publicatie! 5

Inleiding De diagnostiek bij zwakbegaafde en cliënten met een LVB is gecompliceerd door een samenspel van de verstandelijke beperking met de ontwikkelingsstoornissen, psychiatrische stoornissen, klinische syndromen, (gebrekkige) persoonlijke en sociale vaardigheden, negatieve omgevingsinvloeden, en somatische problematiek waar deze groep kwetsbaarder voor is dan gemiddeld begaafden. Bovendien is het nog maar de vraag wanneer iemand een LVB heeft of zwakbegaafd is. Verschillende instanties hanteren ten onrechte een vaste totaal IQ-score. Dit is voor discussie vatbaar omdat we bij de testafname en de interpretatie te maken hebben met meetfouten en onzekerheidsmarges, met het bestaan van veel verschillende instrumenten, met leereffecten bij herhaalde afname, met omgevingsfactoren, en bovenal met de vele consequenties die verbonden worden aan de score. Ook internationaal wordt erkend, door o.a. de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD), dat voor een diagnose verstandelijke beperking een score op een intelligentietest niet de doorslag moet geven maar dat ook de mate van (tekorten in) sociale redzaamheid mee moeten wegen in die diagnose (Schalock, Borthwick- Duffy, Bradley, Buntinx, Coulter et al., 2010). Daarnaast speelt, met name bij de keuze voor een specifiek behandelklimaat, het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau ook een grote rol. Recent hebben Buntinx, Maes, Claes en Curfs (2010) laten zien dat intelligentie en ondersteuningsbehoefte niet één op één samengaan. Vooral als er sprake is van bijkomende (psychiatrische) problemen is de ondersteuningsbehoefte van mensen met relatief lichte cognitieve beperkingen groot. Naast het vaststellen van zwakbegaafdheid of een LVB is de diagnostiek van psychiatrische ziektebeelden, en andere relevante aspecten als neuropsychologische functiestoornissen, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling en malingering, eveneens complex bij deze groep. Hierover is nog relatief weinig bekend. Ten eerste staan de gedragsdeskundige nog weinig instrumenten ter beschikking die onderzocht of gevalideerd zijn voor zwakbegaafde en/of cliënten met een LVB. Bij gebrek aan normering en validering loopt men het risico onjuiste conclusies te trekken over deze groep als geheel of over een individu dat hier deel van uitmaakt. Ten tweede roepen de kenmerken van de doelgroep allerlei vragen op. Is bijvoorbeeld de diagnose persoonlijkheidsstoornis wel toepasbaar bij iemand met een verlaagd IQ, of is een hechtingsstoornis of oppositionele gedragsstoornis wel te diagnostiseren bij een volwassene? Er is nog veel te ontdekken en te ontwikkelen. Op de eerdergenoemde Invitational Conference in mei 2007 werd geconstateerd dat een uitslag op een intelligentietest moet worden gezien als een indicatie en niet als een harde grens gehanteerd moet worden. Verder moet IQ-classificatie gezien moet worden in een continuüm. Ook werd gewezen op het belang van hetero-anamnestisch onderzoek bij het beoordelen van intelligentieniveau. Met het in kaart brengen van de state of the art ten aanzien van diagnostiek bij cliënten met een LVB en bij zwakbegaafde cliënten wil de Task Force een handreiking doen aan het forensische werkveld. Dit doet zij door in kaart te brengen welke instrumenten er zijn voor solide diagnostiek voor deze doelgroep en door te adviseren hoe deze kunnen worden ingezet. Op basis hiervan kan men daarna eventueel overgaan tot een meer gerichte behandeling. Naast aanbevelingen voor diagnostiek inventariseert de Task Force op welke relevante gebieden en bij welke instrumenten er in de nabije toekomst behoefte is aan nieuwe inzichten en aan wetenschappelijk onderzoek. Om voor de doelgroep te komen tot meer betrouwbare en gevalideerde instrumenten is gezamenlijk onderzoek nodig. 6

HOOFDSTUK 1. INTELLIGENTIE EN AANPASSINGSVERMOGEN 1.1 Definities van licht verstandelijke beperking en zwakbegaafdheid Op diverse manieren wordt gesproken over licht verstandelijk beperkten. Deze doelgroep omvat mensen met verstandelijke vermogens die, uitgedrukt in een cijfer behaald op een valide, gestandaardiseerde en betrouwbaar afgenomen intelligentietest, varieert tussen 50 en 85-90. Binnen het veld van forensische zorg gebruiken sommige instellingen de term zwakbegaafd als verzamelnaam om de hele groep cliënten met een verlaagde intelligentie aan te duiden. Soms wordt ook gebruik gemaakt van de indeling zoals die in de handleidingen van de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS), de Groninger Intelligentie Test (GIT) en in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de subgroepen van mensen met een verstandelijke beperking (zelfs de verouderde term verstandelijk gehandicapten wordt nog gebruikt) en zwakbegaafde mensen. Deze verschillende benamingen, met de daarbij gebruikte verschillende criteria, werken, naast (spraak)verwarring, ook moeilijkheden bij praktische en wetenschappelijke (internationale) vergelijking van onderzoeksresultaten in de hand. De American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) stelt dat, om te kunnen komen tot de diagnose intellectual disability, er sprake moet zijn van functioneringsproblemen die worden gekenmerkt door substantiële beperkingen in zowel het intellectuele functioneren als het adaptieve gedrag, zoals dat tot uitdrukking komt in conceptuele, sociale en praktische adaptieve vaardigheden. De functioneringsproblemen ontstaan voor het achttiende levensjaar (Schalock, Borthwick-Duffy, Bradley, Buntinx, Coulter et al., 2010). Daarnaast stelt de AAIDD dat het besluitvormingsproces om tot deze diagnose te komen niet slechts een statistische berekening is op grond van een eenmalige testafname. Het klinische oordeel van de professional weegt mee bij de interpretatie van de behaalde score met inachtneming van de standaard meetfout, sterke punten en beperkingen van het instrument en andere factoren zoals leereffect, vermoeidheid en leeftijdseffecten en normen. De AAIDD definitie legt met betrekking tot de classificatie intellectual disability dan ook géén definitieve grensscore vast. Gesteld wordt dat de beperkingen bij een intelligentiescore van meer dan twee standaardafwijkingen onder het gemiddelde (bijvoorbeeld een IQ-score lager dan 75) zo manifest worden dat dan gesproken kan worden van een intellectual disability (Schalock, Borthwick-Duffy, Bradley, Buntinx, Coulter et al., 2010). De Royal College of Psychiatrists (2001) stelt dat de term mild intellectual disability (in het Nederlands vertaald met de termen licht verstandelijke gehandicapt of licht verstandelijk beperkt ) voorbehouden is aan mensen met een IQ-score tussen 50 en 69 en stelt daarbij dat er sprake moet zijn van voortdurende problemen in het adaptieve gedrag en/of sociaal functioneren, begonnen voor het achttiende levensjaar. De indeling van de American Psychiatric Association in haar Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition Text Revision (DSM-IV-TR; APA, 2000) is nationaal en internationaal het meeste bekend. Dit maakt universele vergelijking van relevante literatuur en resultaten van testonderzoek mogelijk. Voor de diagnose zwakzinnigheid hanteert de DSM-IV-TR de volgende criteria: A. Verstandelijk duidelijk onder het gemiddelde functioneren: een IQ van ongeveer 70 of lager bij een individueel toegepaste IQ-test (bij zeer jonge kinderen op basis van een inschatting van een verstandelijk significant onder het gemiddelde functioneren). B. Gelijktijdig aanwezige tekorten in of beperkingen van het huidige aanpassingsgedrag (dat wil zeggen of betrokkene er in slaagt te voldoen aan de standaarden die bij zijn of haar leeftijd verwacht kunnen worden binnen zijn of haar culturele achtergrond) op ten minste 7

twee van de volgende terreinen: communicatie, zelfverzorging, zelfstandig wonen, sociale en relationele vaardigheden, gebruikmaken gemeenschapsvoorzieningen, zelfstandig beslissingen nemen, functionele intellectuele vaardigheden, werk, ontspanning, gezondheid en veiligheid. C. Aanwezig voor achttiende levensjaar. Momenteel wordt gewerkt aan de DSM-V, welke waarschijnlijk in 2013 operationeel is. Naar verwachting wordt de hierboven vermelde indelingssystematiek vervangen door een systeem dat meer recht doet aan de door de AAIDD gehanteerde definitie in relatie tot de ICF systematiek (International Classification of Functioning, Disability and Health) van de World Health Organization (2001). Hierbij worden in de voorlopige teksten nadrukkelijker verschillende domeinen van functioneren genoemd, gerelateerd aan situaties waar adaptief gedrag nodig is. Daarbij wordt ook nadrukkelijker verwezen naar het gebruik van individuele, gestandaardiseerde, in de cultuur passende en psychometrische adequate maten om te bepalen of een persoon verstandelijke beperkt is. Er is nog geen specificatie van welke instrumenten dat zouden moeten of kunnen zijn. Hieronder lichten we de bovenstaande criteria van de DSM-IV-TR nader toe. Criterium A: verstandelijk functioneren Conform de internationaal gebruikelijke indeling koppelt de Task Force de term licht verstandelijke beperking aan het criterium van een totaal IQ-score tussen 50 en ongeveer 70 aan de hand van een recent afgenomen individuele intelligentietest. De term zwakbegaafdheid hanteert de Task Force bij een totaal IQ-score tussen 71 en 84 aan de hand van een recent afgenomen individuele intelligentietest. Hierbij wegen echter uitdrukkelijk ook zelfredzaamheid, sociaal-emotioneel functioneren en eventuele leer- of functiestoornissen mee om te komen tot een eindoordeel, waarbij aangegeven wordt op welk niveau iemand functioneert. Voorkomen moet worden dat een cliënt op basis van slechts een enkele score of uitslag automatisch in een bepaalde categorie ingedeeld wordt. Criterium B: tekorten in en beperkingen van aanpassingsgedrag Bij mensen met een LVB of zwakbegaafdheid moet sprake zijn van tekorten in, of beperkingen van, het sociaal aanpassingsgedrag. Deze tekorten moeten niet alleen te wijten zijn aan andere stoornissen of aan belemmeringen uit de omgeving. Het gaat in het geval van een verstandelijke beperking om beperkingen in het functioneren binnen de maatschappelijke, leeftijds- en cultuurgebonden context van die persoon. Criterium C: aanwezig voor achttiende levensjaar Volgens de huidige criteria moeten, om van LVB en zwakbegaafdheid te spreken, het beneden gemiddeld verstandelijk functioneren èn de beperkingen in het sociaal aanpassingsgedrag begonnen zijn vóór het achttiende levensjaar. De praktijk leert dat lang niet altijd duidelijk is wanneer deze beperkingen voor het eerst optraden. Er zijn mensen die reeds vanaf hun vroege jeugd bekend zijn bij, en ondersteuning ontvangen van, voorzieningen in zorg voor mensen met een verstandelijk beperking. Bij velen is het lang niet bekend en was er mogelijk lange tijd géén sprake van adequate ondersteuning. Toch zijn er kenmerken die zich in de jeugd van een cliënt manifesteren die kunnen opvallen en die gerelateerd kunnen zijn aan een LVB of zwakbegaafdheid. Te denken valt aan problemen in het onderwijs en/of bij verdere scholing. Had een cliënt bijvoorbeeld moeite met groepsdynamisch processen en/of was het didactisch plafond al bereikt halverwege de basisschool (in groep 5/6, dan wel op 8/9 jarige leeftijd)? Dan kan dit een signaal zijn. Ook kan het zijn dat een cliënt bleef hangen in concreet hier en nu denken. Ondanks soms verrassende deelvaardigheden op cognitieve vaardigheden bleek dan in de praktijk dat deze deelvaardigheden niet goed geïntegreerd gebruikt konden worden. Mogelijk was er sprake van een gebrekkig sociaal aanpassingsvermogen en kon de cliënt daardoor niet tegemoetgekomen aan de eisen die de omgeving stelde. Misschien had de cliënt grote 8

problemen met zelfmanagement en was hij of zij daarvoor afhankelijk van anderen (Ponsioen & Verstegen, 2006; Van Nieuwenhuizen, Orobio de Castro, & Matthys, 2006). Ten slotte, mogelijk vertoonde de cliënt in de jeugd (eveneens) ernstige gedragsstoornissen en antisociaal en delinquent gedrag (Loeber & Farrington, 2000) en is dit te relateren aan een LVB of aan zwakbegaafdheid. Definitie LVB die de Task Force hanteert De Task Force sluit aan bij de in Nederland gangbare praktijk om de term licht verstandelijk beperkt (LVB) breed te gebruiken. De term LVB heeft betrekking op personen met een IQ tussen 50 en 70 of een IQ tussen 70 en 85 in combinatie met een verminderd sociaal aanpassingsvermogen. Onder deze brede definitie valt dus ook een deel van de groep personen die als zwakbegaafden (IQ tussen 70 en 85) worden gecategoriseerd. Waar er in dit document over LVB wordt gesproken valt daaronder ook de categorie zwakbegaafde personen, tenzij anders vermeld. Indien in de literatuur de verwijzing licht verstandelijk gehandicapt voorkomt, kan men er vanuit gaan dat deze naar capaciteiten verwijst die vallen in het gebied van de LVB. Wanneer er over cliënten wordt gesproken, kunnen hieronder ook patiënten worden verstaan. 1.2 Intelligentietests Intelligentietests zijn instrumenten die het niveau van intellectueel functioneren zichtbaar kunnen maken. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de meest gangbare intelligentietesten. In testpsychologisch onderzoek kan een onderverdeling worden gemaakt in screeners, verkorte testen en uitgebreide testen. Alhoewel het in de forensische psychiatrie aanbevolen wordt om de uitgebreide test te gebruiken, kan een screener gebruikt worden om te bepalen of verder onderzoek nodig is. Wanneer lage scores mogelijk (deels) aan iets anders zijn toe te schrijven dan aan een structureel verminderde intelligentie, is een hertest noodzakelijk na enige tijd of bij veranderde omstandigheden. Afwijkingen van het scoringsprotocol moeten bij het verstrekken van de resultaten in de toelichting worden vermeld. Denk aan het voorlezen van testonderdelen waar cliënt dat volgens de testinstructie zelf moest lezen. 1.2.1 Beschikbaar testmateriaal WAIS-III-NL (Wechsler Adult Intelligence Scale) WASI (Wechsler Abbreviated Scale of Intelligence) (Wechsler, 1999) Verkorte versie van de WAIS-III WNV-NL (Wechsler Non Verbale test Nederlands) GIT-2 (Groninger Intelligentie Test-2) Verkorte GIT KAIT (Kaufman Intelligentietest voor (Adolescenten en) Volwassenen) De WAIS-III-NL, GIT-2 en KAIT vergeleken 9

Kraijer (2005) vergeleek de WAIS-III-NL, KAIT en GIT-2 met betrekking tot hun psychometrische kwaliteiten. Hij vond alle drie de testen geschikt, valide en betrouwbaar voor de LVB doelgroep. Volgens hem hebben de WAIS-III en de KAIT iets meer te bieden dan de GIT-2 omdat zij ook door buitenlands onderzoek onderbouwd worden. Verder merkte hij op dat bij geen van de drie tests in de normgroep plaats is ingeruimd voor mensen zonder enig onderwijs, met alleen speciaal onderwijs of mensen die het basisonderwijs niet voltooiden. Van Toorn en Bon (2011) brachten de verschillen tussen de WAIS-III, verkorte GIT en de kernbatterij van de KAIT op individueel niveau in kaart. Bij 50 justitiabelen werden in wisselende volgorde de verkorte GIT (zes van de negen subtests), de WAIS-III en de kernbatterij van de KAIT afgenomen. Er bleken grote individuele verschillen, oplopend tot (in het meest extreme geval) 30 IQ punten. Het bleekt dat met name de resultaten op de KAIT in deze groep erg laag uitviellen. Dit kan er mee te maken hebben dat de testinstructies en testonderdelen van de KAIT voor mensen met een LVB soms moeilijk te begrijpen waren, waardoor zij snel gedemotiveerd raakten. Daarmee blijkt de KAIT minder geschikt voor toepassing in een LVB populatie. Deze onderzoeksresultaten tonen dat het onvoldoende is om het niveau van functioneren slechts vast te stellen aan de hand van een intelligentietest (Van Toorn & Bon, 2011). De prestaties kunnen sterk wisselen en het is niet duidelijk welke score op welke test het daadwerkelijke niveau van functioneren het beste weergeeft. K-Bit (Kaufman Brief Intelligence Test) SON 6-40 (Snijders-Oomen Niet-Verbale Intelligentietest) MCT (Multiculturele Capaciteiten Test) Raven SPM (Raven Standard Progressive Matrices) 1.2.2 Inschatten van het IQ op basis van aanvullende informatie Luteijn (1971a) beschreef een methode om het IQ te schatten op basis van het hoogst genoten niveau van onderwijs. Zo is bekend dat iemand met een diploma op B-niveau van een LBO-opleiding in het algemeen een IQ heeft hoger dan 75. Verberne (2008) meent dat een afgeronde normale lagere school zonder doublures bij oudere cliënten erop duidt dat er sprake is van een IQ van 85 of hoger. Voor individueel gerichte lagere scholen als Iederwijs, Montessori en Jenaplan of een kleine dorpsschool met veel individuele aandacht gaan deze vuistregels echter niet op. Een regulier LBO-diploma kan bij volwassenen duiden op een IQ van 90 of hoger (Verberne, 2008). Bij jongeren kan hier niet van worden uitgegaan, gezien de huidige trend om kinderen met gegeneraliseerde leerproblemen in het reguliere lager onderwijs te laten participeren en kinderen niet meer te laten doubleren. Wel kan men op basis van een analyse van arbeidscarrière (verantwoordelijkheden, probleemoplossende vaardigheden e.d.) komen tot een educated guess over intelligentieniveau, die dan als indicatie kan dienen voor verder onderzoek (Verberne, 2008). 1.2.3 Samenstellen eigen testbatterij Bij LVB-problematiek is er per definitie sprake van sociale adaptatieproblemen. Dit betekent dat er tekorten kunnen zijn op drie terreinen: (i) de praktische vaardigheden (sociaal gedrag, sociale redzaamheid); (ii) de sociale / communicatieve vaardigheden (contactuele eigenschappen, taalvaardigheden); (iii) de probleemoplossende vaardigheden en de zelfcontrole (executieve functies, sociale cognities). Een probleem met intelligentietests is dat slechts een deel van deze gebieden bestreken wordt en het van de gebruikte test afhangt welk deel. Als men bijvoorbeeld een uitspraak doet over de taalvaardigheid op basis 10

van het verbale testgedeelte van de Wechsler schalen (WISC- en WAIS) kan men al gauw tot een verkeerd beeld komen. Bij de WISC/WAIS is het vermogen van de geteste persoon om zijn gedachten onder woorden te brengen immers voorwaarde om de verbale testjes te kunnen doen. Een lage score op dit gedeelte wil dan nog niet zeggen dat ook het taalbegrip achterloopt. 1 Op probleemoplossende vaardigheden zijn vooral intelligentietests gericht die de zogenaamde fluid intelligentie beoordelen (bijvoorbeeld de Raven tests). De zojuist genoemde Wechsler schalen doen meer een beroep op aangeleerde kennis en vaardigheden, ook wel crystallized inteligentie genoemd. Kortom, om een goede indicatie te verkrijgen van de sociaal-adaptieve problematiek van een persoon is het zinvoller om de tijd die het afnemen van een enkele intelligentietest inneemt zinvoller te besteden met het testen van meer vaardigheidsgebieden. Met combinaties van taken uit verschillende typen intelligentietests, aangevuld met tests en/of vragenlijsten die een beeld geven van het sociale gedrag, de redzaamheid en de communicatieve vaardigheden (m.n. taalvaardigheden) van een persoon kan men een beter idee krijgen van zowel zijn of haar handicaps als mogelijkheden. 2 1.2.4 Conclusies en aanbevelingen - Er moet uitgebreid in kaart worden gebracht wat de zwakke en sterke kanten zijn van de vaardigheden en de mate van zelfredzaamheid en aanpassingsvermogen van de persoon die onderzocht wordt. - De Task Force acht het onverantwoord om ingrijpende en vergaande conclusies, als gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of plaatsing in een bepaalde behandelkliniek te doen, op basis van verkorte meetinstrumenten voor intelligentie. - De Task Force raadt aan, mocht het niet mogelijk zijn om een test op maat te maken (zie samenstellen eigen testbatterij) om voor het uitvoerig testen van intelligentie gebruik te maken van de WAIS-III-NL. 1.2.5 Nader onderzoek De Task Force beveelt aan nader onderzoek te doen naar: - De verkorte GIT-2 en de WAIS-III-NL om vast te kunnen stellen of het voorgestelde screeningsinstrument een goede schatting maakt van intelligentie bij de doelgroep. - Vertaling van de K-Bit als screener. - Bij alle tests onderzoeken hoe geschikt die zijn voor de LVB doelgroep. - De toepasbaarheid van de nieuwe Son voor het veld in kaart brengen: welke factoren voor het forensisch veld belangrijk zijn en welke er worden onderzocht. - Hoe meet je streetwise? - Hoe krijg je het sociale aanpassingsvermogen in een score? 1 Het onderscheid tussen expressieve taal (het verwoorden) en de receptieve taal (het begrijpen) is hierbij van belang. 2 Voor een voorstel voor een dergelijke combinatie voor kinderen met LVB-problematiek wordt verwezen naar: Ponsioen, A.J.G.B. i.s.m. Pellini, D. (2010). Een kind met mogelijkheden. Een andere kijk op LVG-kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum (Hoofdstuk 6). 11

1.3 Aanpassingsvermogen In veel literatuur worden de termen (sociaal) aanpassingsgedrag, aanpassingsvermogen en (zelf- of sociale) redzaamheid gebruikt om dezelfde vaardigheden aan te duiden. Het gaat primair om de vaardigheden die nodig zijn om met de omgeving en de (sociale) veranderingen die zich daarin voordoen, om te gaan. Onder aanpassingsvermogen vallen verschillende theoretische begrippen: 1. Zelfredzaamheid zoals: lichamelijke verzorging, koken, klokkijken, inkopen doen, met geld omgaan, zelfstandig reizen; ofwel ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen). 2. Sociale redzaamheid, aanpassingsgedrag of sociaal adaptief functioneren zoals: je gedragen naar anderen, vrienden maken. Dit wordt ook sterk beïnvloed door het sociaal emotioneel functioneren. 3. Cognitieve vaardigheden zoals executieve functies: plannen en beredeneerd keuzes maken. Aanpassingsvermogen wordt mede bepaald door omgevingsfactoren. Zo wonen veel forensisch psychiatrische cliënten in bijzondere voorzieningen, vaak een apart terrein, waar het verkeer stapvoets rijdt, de instellingen de financiën regelen en de omgeving, indien noodzakelijk, adequaat met het impulsieve en afwijkend sociaal gedrag van de cliënt kan omgaan. Daar hebben zwakbegaafde mensen en mensen met een LVB minder last van de tekorten in hun aanpassingsgedrag. Deelname aan de gewone samenleving eist veel meer sociaal aanpassingsvermogen. Denk aan formulieren invullen, op tijd op werk zijn, weerstand bieden aan drank, drugs of loverboys, rondkomen van een uitkering of vriendelijk gedrag correct interpreteren. Dit alles kan een (te) grote opgave zijn voor zwakbegaafde mensen en mensen met een LVB. In hun artikel laten Buntinx, Maes, Claes en Curfs (2010) zien dat er geen lineaire relatie is tussen IQ en de behoefte aan ondersteuning (en behandeling). Mensen met een lager IQ hebben lang niet altijd meer ondersteuning nodig en omgekeerd zijn er mensen met een betrekkelijk hoog IQ (tussen 70 en 85/90) die veel (blijvende) ondersteuning nodig hebben. De mate van beperking ofwel de persoonlijk ervaren problematiek wordt namelijk vooral bepaald door het aanpassingsvermogen. In dat vermogen ligt de sleutel of er wel of geen aanspraak gedaan kan worden op specifieke vormen van ondersteuning en hulpverlening. Mensen met een laag aanpassingsvermogen (vaak zien we hierbij bij mensen met een relatief hoger IQ een samengaan van intellectuele problemen en psychische problemen) kunnen daar zeer ernstige gevolgen van ondervinden. In de praktijk zien we dan ook vaak ernstigere gedragsproblematiek bij de hogere IQ-scores. Een groot probleem inzake het gebruik van bestaande instrumenten voor het vaststellen van (sociaal) aanpassingsvermogen is dat forensisch psychiatrische cliënten meestal in een gesloten of beveiligde omgeving verblijven. Daar is het niet mogelijk alle gedrag te laten zien waar deze instrumenten naar vragen. Dit maakt sommige meetinstrumenten ongeschikt voor zwakbegaafde en LVB cliënten in deze context. Een heteroanamnese biedt soms uitkomst. De forensische behandeling is vaak primair gericht op de vermindering van de delictgevaarlijkheid. Indien dat afdoende behandeld of ingekaderd is, kan doorplaatsing naar een vervolginstelling voor (SG)LVB volgen. Doorplaatsing is nodig omdat deze cliënten vaak na behandeling nog van intensieve zorg afhankelijk blijven. Voor de bepaling van het zorgniveau in de vervolginstelling is een inschatting van het aanpassingsvermogen noodzakelijk. Een grote valkuil voor de groep mensen met een LVB is (zelf)overschatting. Ook wanneer iemand wel over bepaalde vaardigheden beschikt en deze goed kan toepassen in een gunstige omgeving of op een gunstig moment, kan hij overbelast raken in ongunstigere omstandigheden en bepaalde vaardigheden niet meer beheersen. Bij uitplaatsing uit een beveiligde behandelsetting moet dus niet gezocht worden naar een 12

maximaal haalbare omgeving, maar naar een optimaal houdbare omgeving, zodat een cliënt niet voortdurend op de top van zijn aanpassingsvermogen hoeft te functioneren. 1.3.1 Beschikbaar testmateriaal SRZ-P (Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen-Plus) VABS (Vineland Adaptive Behavior Scales) INVRA (Inventarisatie Van RedzaamheidsAspecten) FP40 (Forensische Profiel Lijsten) 1.3.2 Inschatten aanpassingsgedrag op basis van aanvullende informatie Wanneer de cliënt in een gesloten setting verkeert en dus een aantal sociale gedragingen niet kan laten zien, èn er geen mogelijkheden zijn familie of bekenden te interviewen, is het toch mogelijk een grove schatting te maken van het aanpassingsvermogen vanuit de levensgeschiedenis en een interview met de cliënt. Er kan worden gekeken naar woonsituaties, werkloopbaan, relaties en dergelijke. Daarnaast kunnen vragen worden gesteld over geldbeheer, wie er kookte voor cliënt, wat cliënt zelf het liefst kookt, hoe hij dat doet en wat jij voor het laatst heeft gelezen? Het stellen van specifieke, toelichtende vragen kan de eventuele neiging van de betreffende (zwakbegaafde of LVB) persoon zichzelf te overschatten of zijn vaardigheden te rooskleurig neer te zetten, ondervangen. 1.3.3 Conclusies en aanbevelingen - De Task Force beveelt aan om voor screening van het aanpassingsgedrag gebruik te maken van de FP40 subschalen redzaamheid en sociaal inzicht. Dit geldt voor eenieder die opgenomen is in een gesloten setting. - De TF LVB beveelt aan voor het uitgebreid beoordelen van aanpassingsgedrag gebruik te maken van de SRZ-P. Dit geldt voor personen in een situatie waarin zij voldoende vaardigheden kunnen laten zien. Wanneer de SRZ-P onvoldoende informatie oplevert en/of er behoefte is aan nog uitgebreidere diagnostiek van het aanpassingsgedrag, beveelt de TF LVB aan de VABS te gebruiken. 1.3.4 Nader onderzoek De Task Force beveelt aan nader onderzoek te doen naar: - Het aanpassingsvermogen. - Eventuele verdere differentiëring door de FP40 binnen de doelgroep zwakbegaafde en LVB. Er ontbreekt een instrument voor pro Justitia rapportage wanneer cliënt gedetineerd is en/of er geen contact met informanten (proxies) mogelijk is. Dit instrument moet nog ontwikkeld. - Op dit moment wordt de DROS gebruikt door PJ rapporteurs maar de TF weet niet op welke schaal of wat de bevindingen zijn. Dit zou nader onderzocht kunnen worden. 1.3.5 In ontwikkeling De UvA voert samen met de Hogeschool Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen momenteel twee onderzoeken uit naar de constructie van een instrument om zowel omgang met praktische intelligentie als sociaal aanpassingvermogen vast te kunnen stellen bij mensen met een vermoeden van een LVB. Het instrument moet in korte tijd (15 minuten) af te nemen zijn door een geïnstrueerde (niet gespecialiseerde) medewerker. Er wordt een 12+ onderzoek voor jongeren en een 18+ onderzoek voor volwassenen uitgevoerd. Beide instrumenten worden onderzocht bij verschillende populaties (klinische psychiatrie populaties, justitiële populaties, VG populaties en onderwijspopulaties). De verwachting is dat er een versie van deze screener LVB kan worden ontwikkeld voor de genoemde doelgroepen, 12+ en 18+. Eerste resultaten laten zien dat het mogelijk is om een screener 13

LVB met een hoge mate van specificiteit voor specifieke subpopulaties te ontwikkelen. In de loop van 2012 worden de (eerste) onderzoeksresultaten gepubliceerd en eind 2012 zal de screener LVB waarschijnlijk beschikbaar zijn. 14

HOOFDSTUK 2 ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN 2.1 Definitie LVB De Task Force sluit aan bij de in Nederland gangbare praktijk om de term licht verstandelijk beperkt (LVB) breed te gebruiken. De term LVB heeft betrekking op personen met een IQ tussen 50 en 70 of een IQ tussen 70 en 85 in combinatie met een verminderd sociaal aanpassingsvermogen. Onder deze brede definitie valt dus ook een deel van de groep personen die in de DSM-IV-TR als zwakbegaafden (IQ tussen 70 en 85) worden gecategoriseerd. Waar er in dit document over LVB wordt gesproken valt daaronder dus ook de categorie zwakbegaafde personen, tenzij anders vermeld. Indien in de literatuur de verwijzing licht verstandelijk gehandicapt voorkomt, kan men er vanuit gaan dat deze naar capaciteiten verwijst die vallen in het gebied van de LVB. Wanneer er over cliënten wordt gesproken, kunnen hieronder ook patiënten worden verstaan. 2.2 Inleiding In dit hoofdstuk worden twee specifieke stoornissen in de ontwikkeling belicht; de Aandachtstekortstoornis met Hyperactiviteit (ADHD) en de Autismespectrum stoornissen (ASS). In de DSM-IV-TR worden deze stoornissen beschreven in het hoofdstuk van stoornissen in de zuigelingentijd tot adolescentie. Hiermee wil men aangeven dat deze stoornissen er in de (vroege) jeugd al moeten zijn, maar niet dat die personen in de (vroege) jeugd al last hebben van eventuele beperkingen. Vaak openbaren de kwetsbaarheden zich pas als een beschermende omgeving wegvalt, bijvoorbeeld door verhuizen of overlijden van belangrijke personen. De aard en ernst van de problemen van mensen met een ASSdiagnose kunnen veranderen gedurende de levensloop (Kan et al., 2012). Diagnosticeren van ADHD en ASS kan zeer lastig zijn, zeker als er rekening moet worden gehouden met een verstandelijke beperking. De Multidisciplinaire richtlijn ASS bij volwassenen stelt zelfs expliciet dat er geen methode is om ASS met 100 procent zekerheid vast te stellen (Kan et al., 2012). De laatste jaren is er veel aandacht voor ADHD en ASS; de stoornissen worden relatief meer dan voorheen geclassificeerd (Gezondheidsraad, 2009; Baron-Cohen et al, 2009; Fombonne, 2005). De druk van enerzijds onderscheidend diagnosticeren en anderzijds tegenwicht bieden aan een tendens van zowel overdiagnosticeren als onderdiagnosticeren, afhankelijk van de setting, behoeft een gedegen diagnostisch proces inclusief passende instrumenten. Diagnostisch proces In grote lijnen komt het diagnostisch proces neer op het zoeken of signaleren van aanwijzingen voor ASS of ADHD, het nader onderzoeken van deze aanwijzigen met screeningsinstrumenten, het uitvoeren van een ontwikkelingsanamnese en eventueel een gestructureerd interview. Vervolgens worden comorbiditeiten (nevenstoornissen) overwogen en worden differentieeldiagnostische afwegingen gemaakt (ASS óf depressie, ASS én depressie, ADHD óf ASS, ADHD én ASS). Blijft men twijfelen, dan wordt een fase van procesdiagnostiek ingezet, dat wil zeggen gerichte observaties volgens een schema (zie 2.4.2). 15

Testdiagnostiek naar neuropsychologische functies en sociale cognitie kan gebruikt worden als steunbewijs bij het stellen van de diagnose. Ook kan dit gebruikt worden voor het maken van een sterkte-zwakte analyse voor het behandel- of begeleidingsplan. 2.3 ADHD 2.3.1 Inleiding Aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis (ADHD) is een sterk genetisch bepaalde, persisterende stoornis. Symptomen zijn onder andere concentratieproblemen, moeite met organiseren en onrust c.q. hyperactiviteit. Symptomen van de stoornis moeten zich geopenbaard hebben voor het zevende levensjaar. Daarnaast dient er sprake te zijn van beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren door de stoornis. De stoornis ADHD is één van de meest voorkomende psychiatrische syndromen in de kindertijd, met een geschatte prevalentie van 5 procent. De prevalentie bij volwassenen wordt geschat op 3,4 procent (Fayad et al., 2007; Barkley, Murphy & Fischer, 2008) Hyperactief gedrag en impulsiviteit nemen bij het ouder worden sneller af dan concentratieproblemen. Bij 20 tot 40 procent van de kinderen met ADHD wordt op oudere leeftijd antisociaal of zelfs delinquent gedrag geconstateerd. ADHD in de kindertijd is een krachtige voorspellende variabele van andere problemen in de adolescentie, zoals leerproblemen, vroegtijdig schoolverlaten, slechte contacten met leeftijdsgenoten en sociale isolatie. Adolescenten en volwassenen met ADHD vallen vaak voornamelijk op door ongeorganiseerd en chaotisch gedrag, studie- en werkstoornissen, vergeetachtigheid en niet op tijd komen. Voorspellende variabelen voor een ongunstig chronisch verloop zijn de combinatie met agressief gedrag op jonge leeftijd, antisociaal gedrag, borderline problematiek, lage intelligentie en bijkomende leerproblemen, het familiair voorkomen van ADHD, gezinsproblemen en slechte relatie met leeftijdsgenoten (Buitelaar & Kooij, 2000). In de diagnostische praktijk is bekend dat sommige kinderen en volwassenen met ADHD een hyperfocus hebben: ze zijn zeer geconcentreerd op één onderwerp en ze raken zeer van slag indien ze daarbij worden gestoord. Comorbiditeit van ADHD en ASS ADHD mag niet samen met PDD-NOS worden gediagnosticeerd volgens de DSM-IV-TR, maar dit gebeurt al ruim tien jaar wel. Er kan dan sprake zijn van: 1. een (deels) gemeenschappelijke oorzaak, 2. secundair (de ene stoornis leidt secundair tot de andere), 3. een afzonderlijke oorzaak maar samen vóórkomend, 4. criteria van de DSM-IV-TR zijn zodanig dat ASS-kenmerken kunnen worden aangezien voor ADHD en omgekeerd. Er is sprake van een hoge comorbiditeit met As I en As II stoornissen en bijkomende problemen in het psychosociale functioneren (Barkley et al., 2008). Differentiaal diagnostisch komen symptomen die lijken op ADHD, ook voor bij aangeboren syndromen als het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), het Syndroom van Williams en het Fragiele-X-syndroom. De hoge comorbiditeit met leerstoornissen duidt er op dat de prevalentie van ADHD bij zwakbegaafde kinderen hoger ligt dan bij gemiddeld normaal begaafden (Kraijer & Plas, 2002). Er is echter in Nederland weinig onderzoek gedaan naar ADHD met een gedragsstoornis en een verstandelijke beperking. Ook de psychodiagnostiek kent geen instrumenten die speciaal gericht zijn op de doelgroep LVB. Op zijn best zijn in de normgroepen leerlingen van het speciaal basisonderwijs (SBO), leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) en praktijkonderwijs (PRO) opgenomen (Kraijer & Plas, 2002). 16

Er is geen eenduidige test (psychologisch of biologisch) om vast te stellen of er al dan niet sprake is van ADHD bij cliënten met een LVB. De diagnose wordt normaliter gesteld door het in kaart brengen van de klinische kenmerken, zoals gerapporteerd door ouders, (voormalige) leerkrachten, de cliënt zelf en op basis van observaties van de clinicus. Vanuit de multidisciplinaire richtlijn ADHD (2005) wordt, na de anamnese en heteroanamnese, een somatisch onderzoek aanbevolen. Ook wordt neuro-psychologisch onderzoek aangeraden. Diagnosestelling Bij de diagnosestelling van ADHD bij LVB dient rekening gehouden te worden met een aantal zaken. In geval van LBV bij de ouders is er vaker dan bij normaal begaafde ouders sprake van opvoedingsonmacht. Het ontbreken van regels en structuur en het gedrag dat daaruit voortvloeit, kan lijken op ADHD. ADHD dient hier onderscheiden te worden van de gevolgen van een gebrekkige opvoeding. Een aanwijzing voor een gebrekkige opvoeding kan zijn wanneer het kind alleen druk en opstandig gedrag vertoont in huis, maar bijvoorbeeld niet op school. In een aantal gevallen is het kind gedurende een deel van zijn jeugd opgenomen geweest in een instelling. Het gedrag binnen de instelling kan in dat geval vergeleken worden met het gedrag thuis. Het afnemen van een ontwikkelingsanamnese bij ouders met LVB kan bemoeilijkt worden wanneer de ouders de vragen niet goed begrijpen. Het samen invullen van de lijst kan de betrouwbaarheid verhogen. 2.3.2 Beschikbare instrumenten 2.3.2.1 Screening AVL (ADHD- vragenlijst) AVL (ADHD-vragenlijst) Belangrijkste literatuurbron/vindplaats Scholte en Van der Ploeg, 2005 groep Ja Gedragsbeoordelingslijst waarmee kan worden nagegaan of, en in welke mate, een kind de gedragssymptomen van ADHD vertoont. Jeugdigen 4 t/m 18 jaar, normaal en klinisch Afname (Afnametijd, door wie af te nemen) Psychometrische kenmerken (Cotan, betrouwbaarheid, validiteit) Goed, alleen de criteriumvaliditeit scoort voldoende. De vragenlijst bestaan uit 18 items. Op vijfpuntsschalen wordt aangegeven in welke mate de jeugdige de afgelopen 6 maanden het gedrag vertoonde. De items zijn gebaseerd op ADHD gedragsbeschrijvingen uit de DSM-IV. 10 minuten, in te vullen door volwassenen die het gedrag van de jeugdige goed kennen. De AVL kan ook via de pc worden afgenomen en gescoord met behulp van Testweb. Deze test is ontwikkeld voor kinderen. Er is geen ervaring opgedaan bij volwassen cliënten met LVB. 17

SEV (Sociaal-emotionele vragenlijst) Belangrijkste literatuurbron/vindplaats groep SEV (Sociaal-emotionele vragenlijst) Scholte en Van der Ploeg, 2005a Ja De SEV is een instrument waarmee aan de hand van gedragsbeoordelingen op eenvoudige wijze kan worden nagegaan in hoeverre kinderen kernsymptomen van sociaalemotionele problematiek vertonen. Jongeren van 4 t/m 18 jaar. De vier clusters van sociaal- emotionele problematiek die daarbij worden onderscheiden zijn: aandachtstekort met hyperactiviteit, sociale gedragsproblematiek, angstig en stemmingsgestoord gedrag en autistisch gedrag. De specifieke vormen van sociaal-emotionele problematiek die worden onderscheiden zijn: Aandachtstekort met hyperactiviteit (ADHD) aandachtstekort hyperactiviteit impulsiviteit Sociaal probleemgedrag oppositioneel-opstandig gedrag (ODD) agressief gedrag (CD) antisociaal gedrag (CD) Angstig en stemmingsgestoord gedrag angst in het algemeen sociaal-angstig gedrag angstig-depressief gedrag Autistisch gedrag De SEV bestaat uit 72 vragen. Afname (Afnametijd, door wie af te nemen) Ongeveer 30 minuten. De SEV kan worden ingevuld door beoordelaars die goed op de hoogte zijn van het gedrag van het kind. Vaak zijn dit ouders of leerkrachten. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld maatschappelijk werkers, groepsleiders, psychologen, orthopedagogen en andere professionele hulpverleners die het kind goed kennen het instrument invullen. De uitslag mag echter alleen geïnterpreteerd worden door psychodiagnostisch bevoegde professionals. Psychometrische kenmerken (Cotan, betrouwbaarheid, validiteit) 18

Het invullen en scoren kan zowel handmatig plaatsvinden als geautomatiseerd worden afgenomen en gescoord met behulp van Testweb. Deze test is ontwikkeld voor kinderen. Er is geen ervaring opgedaan bij volwassen cliënten met LVB. Visk (Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen) Visk (Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen) Belangrijkste literatuurbron/vindplaats Luteijn, Minderaa & Jackson (2007) groep Ja Het in kaart brengen van probleemgedrag van kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Jongeren 4 t/m 18 jaar. De Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK) is een vragenlijst ontwikkeld met de bedoeling om probleemgedrag van kinderen met (mildere) varianten van pervasieve ontwikkelings stoornissen te omschrijven. De VISK bestrijkt een breed scala van problemen in verschillende ontwikkelingsdomeinen en vooral veel sociale problematiek. De 49 items van VISK zijn onder te verdelen in zes schalen: 1. Niet afgestemd, 2. Neiging tot terugtrekken, 3. Oriëntatieproblemen, 4. Niet snappen, 5. Stereotype gedrag en 6. Angst voor veranderingen. De VISK kan de diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen op een objectieve manier ondersteunen. De schaalscores reiken bovendien handvatten aan voor de behandeling. Afname (Afnametijd, door wie af te nemen) De test kan individueel en groepsgewijs worden afgenomen volgens de pen-en-papier methode. De afname duurt 10 tot 30 minuten. Psychometrische kenmerken (Cotan, betrouwbaarheid, validiteit) Er zijn vier normgroepen: Een PDD-NOS-groep (N=544), een ADHD-groep (N=587), een algemene kinder- en jeugdpsychiatrie-groep (N=2196) en een groep verstandelijk gehandicapten (N=823). Deze test is ontwikkeld voor kinderen. Er is geen ervaring opgedaan bij volwassen cliënten met LVB. CAARS (Conners' Adult ADHD Rating Scales) CAARS (Conners' Adult ADHD Rating Scales) Belangrijkste literatuurbron/vindplaats Conners, Sparrow & Erhardt (2004) 19

groep Beoordelen, diagnosticeren en monitoren van ADHD behandelingen bij volwassenen. 18 jaar en ouder. Conners Adult ADHD Rating Scales (CAARS) meet de aanwezigheid en zwaarte van symptomen van ADHD. Op die manier kan worden bepaald of de symptomen van ADHD bijdragen aan de problemen van de cliënt. Afname (Afnametijd, door wie af te nemen) De test wordt afgenomen volgens de pen-enpapier methode. Afname duurt 10 tot 15 minuten. Psychometrische kenmerken (Cotan, betrouwbaarheid, validiteit) CAARS heft een goede criteriumvaliditeit, discriminante validiteit en constructvaliditeit. Buiten Nederland is de CAARS (Conners' Adult ADHD Rating Scales) het bekendste screeningsinstrument. Hiermee is ook onderzoek gedaan bij volwassen cliënten met LVB. De CAARS wordt als een bruikbaar instrument gezien om ADHD vast te stellen bij volwassenen met een verstandelijke beperking (La Malfa et al, 2008). 2.3.2.2 Uitgebreide test DIVA 2.0 (Diagnostisch Interview voor ADHD bij Volwassenen) DIVA (Diagnostisch Interview voor ADHD bij Volwassenen) Belangrijkste literatuurbron/vindplaats Kooij & Francken, 2010 Nieuwe versie groep Afname (Afnametijd, door wie af te nemen) N.v.t. In kaart brengen van kenmerken van hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtsproblemen in volwassenheid en kindertijd middels een gestructureerd interview Volwassenen DIVA is gebaseerd op de DSM-IV criteria voor ADHD om te beoordelen van deze criteria in de kindertijd en de volwassenheid (waaronder impulsiviteit). Deze lijst is te gebruiken bij anamnese en hetero-anamnese. Deze vragenlijst beslaat 23 korte en helder geformuleerde items die vragen naar de aanwezigheid van deze kenmerken in de afgelopen zes maanden en vervolgens in de kindertijd. De afname duurt ongeveer anderhalf uur. Psychometrische kenmerken (Cotan, betrouwbaarheid, validiteit Geen 20