INHOUD VOORWOORD....................................................... v EXONERATIEBEDINGEN EN VRIJWARINGSBEDINGEN Aloïs Van Oevelen.............................................. 1 Inleiding............................................................. 1 1. Exoneratiebedingen............................................... 1 1.1. Begripsomschrijving en onderscheid met aanverwante begrippen.. 1 1.1.1. Begripsomschrijving................................... 1 1.1.2. Onderscheid met aanverwante begrippen................. 2 1.1.2.1. Onderscheid met bedingen die de inhoud van de opgenomen verbintenissen bepalen........... 2 1.1.2.2. Onderscheid met vrijwaringsbedingen........... 4 1.2. Verschijningsvormen......................................... 5 1.3. De geldigheid en de geoorloofdheid van exoneratiebedingen....... 6 1.3.1. Algemeen............................................ 6 1.3.2. De toestemming bij exoneratiebedingen.................. 6 1.3.3. De geoorloofdheid van exoneratiebedingen............... 9 1.3.3.1. Principiële geoorloofdheid...................... 9 1.3.3.2. Gemeenrechtelijke uitzonderingen............. 12 1.3.3.3. Bijkomende uitzonderingen in koop- en dienstverleningscontracten tussen professionele verkopers of dienstverleners en consumenten.... 20 1.3.3.4. Bijkomende uitzonderingen in koop- en dienstverleningscontracten tussen professionele verkopers of dienstverleners en consumenten alsmede in over eenkomsten tussen beoefenaren van vrije beroepen en hun cliënten............. 23 1.3.4. Sanctie.............................................. 25 1.4. De interpretatie van exoneratie bedingen....................... 26 1.5. De toepassing van exoneratie bedingen in concreto............... 27 1.5.1. De aanwending tussen de contractpartijen............... 27 1.5.2. De werking ten aanzien van derden..................... 29 vii
2. Vrijwaringsbedingen............................................. 30 2.1. Begrip en voorbeelden....................................... 30 2.2. De geldigheid van vrijwarings bedingen........................ 31 2.3. De interpretatie van vrijwarings bedingen...................... 32 2.4. De werking van vrijwaringsbedingen ten aanzien van derden..... 33 Algemeen besluit..................................................... 33 Bijlage: voorbeelden van exoneratie bedingen............................. 35 DERDE-MEDEPLICHTIGHEID AAN ANDERMANS CONTRACT- BREUK Sophie Stijns en Filip Van Liempt................................ 37 Inleiding............................................................ 37 1. Situering in de derdenwerking van contracten....................... 38 1.1. Twee basisprincipes: relativiteit en tegenwerpelijkheid van contracten.................................................. 38 1.2. Onderscheid tussen interne en externe gevolgen van contracten... 40 1.2.1. De interne gevolgen................................... 41 1.2.1.1. Relativiteit van de interne gevolgen............. 41 1.2.1.2. Relativiteit van de rechten gerelativeerd........ 42 1.2.1.3. Relativiteit van de plichten is absoluut......... 43 1.2.2. De externe gevolgen.................................. 44 1.2.2.1. Tegenwerpbaarheid van de externe gevolgen aan derden.................................. 44 1.2.2.2. Uitzonderingen op de tegenwerpbaarheid....... 46 1.3. Voorwaarden voor de tegenwerpelijkheid van contracten......... 47 1.4. Wie is partij en wie is derde?.................................. 49 1.5. Plaats van de theorie van de derde-medeplichtigheid in de derdenwerking van contracten................................ 52 2. De basisconfiguratie en de actoren bij de derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk......................................... 53 2.1. De basisconfiguratie van de derde-medeplichtigheid............. 53 2.2. Wie kan tegen wie vorderen?.................................. 55 2.2.1. De vorderingsgerechtigden............................ 55 2.2.2. De derde-medeplichtige............................... 58 2.2.3. Andere derden....................................... 60 2.3. De fout van de derde: evolutie naar een dubbele kennisvereiste in de rechtspraak van het Hof van Cassatie........................ 61 3. De toepassingsvoorwaarden nader geïllustreerd...................... 63 3.1. Een geldige contractuele verbintenis van B tegenover A.......... 64 3.2. De contractuele verbintenis wordt niet nageleefd door B.......... 68 viii
3.3. De derde kende de contractuele situatie tussen A en B of behoorde haar te kennen.............................................. 69 3.3.1. Algemeen........................................... 69 3.3.2. De sector van de autohandel........................... 70 3.3.3. De sector van de overname van drankgelegenheden en kansspelen........................................... 75 3.4. De derde heeft desbewust deelgenomen aan de contractbreuk van B...................................................... 76 4. De sanctionering van de derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk................................................... 77 4.1. De vordering op grond van artikel 1382 B.W.................... 77 4.2. In solidum veroordeling...................................... 79 4.3. Het herstel van de schade..................................... 80 ACTUELE TOPICS VAN CONVENTIONELE VERTEGEN- WOORDIGING Ilse Samoy...................................................... 85 Inleiding............................................................ 85 1. Het klassieke vertegenwoordigings recht............................ 88 1.1. Het Belgische recht.......................................... 88 1.2. Het Nederlandse recht....................................... 92 1.3. Het Angelsaksische recht..................................... 95 2. Het nieuwe denkkader inzake vertegenwoordiging................... 98 2.1. Uitgangspunten............................................. 98 2.1.1. Verruimde invulling van het vertegenwoordigingsbegrip.. 98 2.1.1.1. Juridisch mechanisme........................ 99 2.1.1.2. Rechtsgevolg: toerekening van de rechtsgevolgen van de rechtshandeling aan de vertegenwoordigde....................................... 99 2.1.1.3. Voorwaarden: verlenen van vertegenwoordigingsbevoegdheid door de vertegenwoordigde en optreden van de vertegenwoordiger voor rekening van de vertegenwoordigde............ 100 2.1.1.4. Rechtshandelingen.......................... 101 2.1.2. Onderscheid tussen interne werking en derdenwerking van vertegenwoordiging.............................. 102 2.1.3. Geen eenduidige betekenis van de termen optreden in naam van / in eigen naam............................ 103 ix
2.2. De interne werking van vertegenwoordiging................... 104 2.2.1. Soorten vertegenwoordiging volgens de interne werking: volmaakte en onvolmaakte vertegenwoordiging......... 104 2.2.2. Kenmerken en gevolgen.............................. 106 2.2.2.1. Volmaakte vertegenwoordiging............... 106 2.2.2.2. Onvolmaakte vertegenwoordiging............. 108 2.2.3. Mogelijkheden voor de onvolmaakt vertegenwoordigde en de derde-partij om elkaar rechtstreeks aan te spreken.. 117 2.2.3.1. Mogelijkheid voor de onvolmaakt vertegenwoordigde om de derde-partij rechtstreeks aan te spreken.................................. 117 2.2.3.2. Mogelijkheid voor de derde-partij om de onvolmaakt vertegenwoordigde rechtstreeks aan te spreken.................................... 122 2.2.4. Toepassingen....................................... 124 2.2.4.1. De overeenkomst van lastgeving.............. 124 2.2.4.2. De commissieovereenkomst.................. 126 2.2.5. Vergelijking met het Nederlandse recht inzake middellijke vertegenwoordiging................................. 129 2.3. De derdenwerking van vertegenwoordiging.................... 130 2.3.1. Voorwaarde........................................ 131 2.3.2. Soorten vertegenwoordiging volgens de derdenwerking: open en verborgen vertegenwoordiging................ 131 2.3.2.1. Open vertegenwoordiging.................... 132 2.3.2.2. Verborgen vertegenwoordiging................ 143 2.3.3. Gevolgen........................................... 144 2.3.3.1. Open vertegenwoordiging.................... 144 2.3.3.2. Verborgen vertegenwoordiging................ 148 2.3.4. Mogelijkheden voor de verborgen vertegenwoordigde en de derde-partij om elkaar rechtstreeks aan te spreken.... 151 2.3.4.1. Mogelijkheid voor de verborgen vertegenwoordigde om de derde-partij rechtstreeks aan te spreken.................................... 151 2.3.4.2. Mogelijkheid voor de derde-partij om de verborgen vertegenwoordigde rechtstreeks aan te spreken.................................... 152 2.3.5. Toepassingen....................................... 153 2.3.5.1. Lastgeving.................................. 153 2.3.5.2. Commissie................................. 155 2.3.6. Vergelijking met het Angelsaksische recht inzake undisclosed agency................................... 155 x
Besluit............................................................. 157 CONTRACT EN KORT GEDING Ignace Claeys en Piet Taelman................................. 159 1. De tussenkomst van de kortgeding rechter moet spoedeisend zijn..... 164 1.1. De urgentie is een vereiste van bevoegdheid en gegrondheid, niet van ontvankelijkheid................................... 164 1.2. Een efficiënte rechtsbescherming zou zonder kort geding niet mogelijk zijn............................................... 166 1.3. Uiteenlopende factoren spelen een rol bij de beoordeling van de spoedeisendheid......................................... 169 1.4. Sommige verzoeken zijn doorgaans onverenigbaar met de urgentie................................................ 171 2. Het moet verantwoord zijn om een voorlopige maatregel te nemen.... 173 2.1. Kortgedingrechters mogen de ogenschijnlijke rechten van partijen beoordelen......................................... 173 2.2. Ook in de contractuele sfeer worden de ogenschijnlijke rechten doorgaans beoordeeld....................................... 174 2.3. Een maatregel wordt verantwoord door een belangenafweging, waaronder de beoordeling van ogenschijnlijke rechten.......... 175 2.4. Andere factoren dan ogenschijnlijke rechten spelen ook mee in de belangenafweging....................................... 178 2.5. Zijn ogenschijnlijke rechten alleen voor bewarende maatregelen een voldoende verantwoording en zijn voor anticiperende maatregelen ook evidente rechten vereist?.................... 182 2.6. De kortgedingrechter mag de rechten van partijen niet definitief en onherstelbaar aantasten.................................. 184 2.7. De kortgedingrechter mag geen declaratoir van rechten doen en mag de rechtspositie van partijen niet definitief regelen......... 185 2.8. De impact van die grens van de rechtsmacht in de contractuele sfeer...................................................... 185 2.8.1. Voorlopige uitvoering van overeenkomsten............. 185 2.8.2. Nietigverklaring versus schorsing van de uitvoering van overeenkomsten..................................... 186 2.8.3. Ontbinding versus schorsing van de uitvoering van overeenkomsten..................................... 189 2.8.4. Vaststelling van opzegging of verval, rechtmatige uitoefening van een uitdrukkelijk ontbindend beding.... 189 2.8.5. Interpretatie van overeenkomsten..................... 190 xi
2.8.6. Toekenning van een provisie.......................... 190 2.8.7. Vaststelling van overmacht of wanprestatie............. 192 2.9. De kortgedingrechter mag niet bevelen wat de bodemrechter niet zou kunnen bevelen.................................... 193 2.9.1. Geen rechtsherstel in natura in geval van een aantal bijzondere contracten?............................... 194 2.9.2. Geen schorsing indien de overeenkomst reeds is uitgevoerd.......................................... 198 2.9.3. Geen contractdwang bij het afbreken van onderhandelingen........................................ 198 2.9.4. Geen voortzetting na afloop van een contract (inclusief na niet-hernieuwing)................................ 200 2.9.5. Het belangrijkste betwiste toepassingsgeval: de tussenkomst met betrekking tot de opzegging van een overeenkomst........................................... 202 2.9.5.1. Uiteenlopende opvattingen................... 204 2.9.5.2. Drie cassatiearresten......................... 207 2.9.5.3. Opmerkingen bij de cassatierechtspraak........ 211 2.10. De kortgedingrechter is er niet om zomaar comfort aan een partij te geven toepassing bij opschortingsrechten, uitdrukkelijk ontbindend beding en zgn. buiten gerechte lijke ontbinding of vervanging................................................ 215 2.10.1. Exceptie van niet-nakoming en retentierecht............ 215 2.10.2. Buitengerechtelijke ontbinding of vervanging of toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding..... 215 2.10.3. Wat in die situaties wel van de kortgedingrechter kan worden bekomen.................................... 217 2.10.4. Besluit............................................. 219 2.11. De gevraagde maatregel kan inconsistent zijn met de vordering ten gronde................................................. 220 3. Besluit: wederzijdse beïnvloeding tussen het kort geding en het contractenrecht en behoefte aan een praktijkonderzoek.............. 220 3.1. Invloed van het contractenrecht op het kort geding............. 220 3.2. Invloed van het kort geding op het contractenrecht............. 221 xii
ACTUELE ONTWIKKELINGEN INZAKE SCHULDVERGELIJKING. Over de groei(pijnen) van een verbintenis rechtelijk zekerheidsmechanisme Vincent Sagaert............................................... 223 1. Inleiding: de klassieke opvatting inzake de (afwezigheid van) zekerheidsfunctie van schuldvergelijking........................... 223 2. De toenemende zekerheidsfunctie van wettelijke schuldvergelijking... 226 2.1. Naar een soepelere invulling van het samenhangvereiste in samenloopprocedures....................................... 226 2.1.1. Algemeen.......................................... 226 2.1.2. Toepassing op de volstortingsplicht van de aandeelhouder kredietvordering aan vennootschap........... 230 2.2. Een versterkte tegenwerpelijkheid van schuldvergelijking bij saneringsprocedures........................................ 232 2.3. Schuldvergelijking tussen schulden die dateren van vóór de samenloop en schuldvorderingen van nadien.................. 234 2.4. Schuldvergelijking na cessie van één van de te verrekenen vorderingen............................................... 236 2.5. Verruimde schuldvergelijking ten voordele van de fiscale administratie.............................................. 238 3. Conventionele schuldvergelijking................................. 241 3.1. Inleiding en begripsbepaling................................. 241 3.2. De Wet Financiële Zekerheden herijkt de conventionele schuldvergelijking................................................ 242 3.2.1. Afwijking van het vereiste van samenhang.............. 244 3.2.2. Afwijking van de nuluurregel......................... 246 3.2.3. Afwijking van de fixatieregel.......................... 246 3.2.4. Afwijking van de regels inzake de verdachte periode..... 247 3.2.5. Tegenwerpelijkheid van conventionele schuldvergelijking aan een overnemer.................................. 248 3.3. Het Grondwettelijk Hof dijkt het toepassingsdomein van de Wet Financiële Zekerheden in................................ 249 3.4. Toepassing op compensatiebedingen en bedingen van eenheid van rekening............................................... 251 4. Internationaal perspectief op schuld vergelijking: de soepele tegenwerpelijk heid van schuldvergelijking in het internationaal privaatrecht.................................................... 254 4.1. De conflictregels uit het WIPR en de Europese Insolventieverordening............................................... 254 4.2. Schuldvergelijking als beginsel van Europees privaatrecht?...... 256 5. Eindbeschouwingen............................................. 257 xiii
VERKEERD VERBONDEN Ludo Cornelis................................................. 259 1. Van vrijheid tot gebondenheid: maakt de overeenkomst nog een verschil?....................................................... 261 1.1. De ongelijke strijd tussen rechtsregels en beding................ 261 1.2. De rijkdom van het aansprakelijkheidsrecht................... 268 1.3. Er was eens een contractueel aansprakelijkheidsrecht......... 272 1.4. Het contractueel verschijnsel in crisis......................... 291 1.5. Wat is contractueel aan een overeenkomst?.................... 296 1.6. Tijd voor een voorlopige balans.............................. 299 2. Het samenbestaan van aansprakelijkheden......................... 300 3. De samenloop van aansprakelijkheden............................ 305 3.1. Een lichtvoetige onderstelling................................ 305 3.2. Turbulentie in cumulland................................... 307 3.3. Mijn eerste is een fout..................................... 308 3.4. Mijn tweede is een schade................................. 310 3.5. Op het belachelijke af..................................... 313 3.6. Het requiem............................................... 318 4. Een kleine, maar niettemin uit de kluiten gewassen broer: de uitvoeringsagent................................................ 319 4.1. Het kleine broertje......................................... 319 4.2. Contractuele aansprakelijkheid voor andermans daad?.......... 321 4.3. Van de regen in de drop..................................... 327 5. Besluit......................................................... 330 Geraadpleegde bronnen.............................................. 332 xiv