Antwoorden Economie Werk en inkomen alle hoofdstukken

Vergelijkbare documenten
Lesbrief CBS, inflatie en indexcijfers

Voeg altijd berekeningen toe. Vergeet niet te verklaren, motiveren als daar om wordt gevraagd.

Hoofdstuk 6: Kan de overheid dat regelen?

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

De kosten van duurzame productiemiddelen

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Hoofdstuk 5 - Tabellen, grafieken, formules

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

Hoofdstuk 5: Aan de slag!

De potten kunnen in Egypte goedkoper gemaakt worden dan in Nederland (doordat de lonen in Egypte lager zijn).

MODULE CONJUNCTUUR EN ECONOMISCH BELEID ANTWOORDEN VWO

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen


Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Examen HAVO. Economie 1

Eindexamen havo economie oud programma I

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

UIT de arbeidsmarkt

MODULE CONJUNCTUUR EN ECONOMISCH BELEID ANTWOORDEN HAVO

Sparen of lenen Waarom?

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Ruilen over de tijd (havo)

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie havo I

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

MODULE HEDEN, VERLEDEN EN TOEKOMST ANTWOORDEN HAVO

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

MODULE HEDEN, VERLEDEN EN TOEKOMST ANTWOORDEN VWO

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

economie havo 2015-II

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Keuzemenu - Wiskunde en economie

4.t Wie is toch die overheid?

Noordhoff Uitgevers bv

Hoofdstuk 4 - Modelleren

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken?

20.1 Wat is economische groei?!

Noordhoff Uitgevers bv

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Jong & Oud

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie havo I

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Eindexamen vwo economie I

6.1 Krijg jij wat je verdient?

6.1 De AOW. Een alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon. Gehuwden of samenwonenden krijgen 100% van het minimumloon.

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-II

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

4.1 Klaar met de opleiding

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Veel gestelde vragen kwartaalcijfers pensioenfondsen

13 Het vreemd vermogen

Werken of vrije tijd?

1 De onderneming in de wereldeconomie

5.1 Het speelkwartier

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Eindexamen havo economie oud programma I

Hoofdstuk 4: Hoe wordt er gewerkt?

Eindexamen economie 1 vwo 2007-I

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Vl.1 Heeft de overheid schulden?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Concept samenwerken en onderhandelen 7

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-I

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Transcriptie:

Antwoorden Eonomie Werk en inkomen alle h Antwoorden door S. 5731 woorden 26 oktoer 2015 6,4 14 keer eoordeeld Vak Eonomie Hoofdstuk 1 Vergrijzing kost geld 1.1 Introdutie Opdraht 1 Atieven en inatieven a Het migratiesaldo = 43.600 62.600 = -19.000. Dat wil zeggen dat er meer mensen uit Nederland vertrekken, dan dat er innenkomen. Dat kan gunstig kan zijn voor de etaalaarheid van de soiale zekerheid, als de mensen die vertrekken inatieven zijn. Het migratiesaldo = 43.600 62.600 = -19.000. Dat wil zeggen dat er meer mensen uit Nederland vertrekken, dan dat er innenkomen. Dat kan ongunstig kan zijn voor de etaalaarheid van de soiale zekerheid, als de mensen die vertrekken atieven zijn. Het geoortesaldo = 90.600 69.900 = 20.700. Dat wil zeggen dat er in Nederland meer mensen ij komen. Er zijn vershillende antwoorden mogelijk: Dat kan gunstig kan zijn voor de etaalaarheid van de soiale zekerheid, omdat er in verhouding meer jongeren ijkomen. Dat remt de vergrijzing af. Dat kan gunstig kan zijn voor de etaalaarheid van de soiale zekerheid, als de sterfgevallen inatieven etreffen. Dat kan ongunstig kan zijn voor de etaalaarheid van de soiale zekerheid, als de sterfgevallen atieven etreffen. d In 1990 is het aantal inatieven 879.000 + 205.000 + 2.040.000 = 3.124.000. In 2006 is het aantal inatieven 863.000 + 249.000 + 2.605.000 = 3.717.000. Dat is een toename van 19%. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 1 van 25

e aantal inatieven ----------------------- = i/a-ratio aantal atieven In het jaar 2000 is de i/a-ratio 3.480.000 ----------------------- = 0,50311 of 50,3%. 6.917.000 In het jaar 2006 is de i/a-ratio 3.717.000 ----------------------- = 0,52545 of 52,5%. 7.074.000 f aantal inatieven, zonder 65-plussers ------------------------------------------------- = i/a-ratio, zonder 65-plussers aantal atieven In het jaar 2000 is deze i/a-ratio zonder 65-plussers 1.146.000 ----------------------- = 0,16568 of 16,6%. 6.917.000 In het jaar 2006 is deze i/a-ratio zonder 65-plussers 1.112.000 ----------------------- = 0,15720 of 15,7%. 7.074.000 g De i/a-ratio stijgt tussen het jaar 2000 en 2006, maar de i/a-ratio zonder 65-plussers daalt tussen het jaar 2000 en 2006. Dus de prolemen die zih voordoen ij de etaalaarheid van de soiale zekerheid, worden veroorzaakt door het aantal 65-plussers. h aantal inatieven https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 2 van 25

----------------------- = i/a-ratio aantal atieven Het aantal 65-plussers stijgt tussen het jaar 2006 en het jaar 2040 van 2 miljoen naar 4 miljoen personen. Het aantal inatieven stijgt dus met 2 miljoen van 3.717.000 tot 5.717.000 personen. Het aantal atieven stijgt proentueel evenveel als de totale evolking. Dat is een stijging van 12,5%. Het aantal atieven wordt dus 1,125 x 7.074.000 = 7.958.250. In het jaar 2040 is de i/a-ratio 5.717.000 --------------- = 0,718374 of 71,8%. 7.958.250 i In verhouding is het aantal inatieven ten opzihte van het aantal atieven enorm gestegen. Er moet dus heel veel soiale premies etaald worden door de atieven om de uitkeringen van de inatieven te etalen. Daarom zal het nettoloon van de atieven sterk dalen. 1.2 De etaalaarheid van de soiale zekerheid Opdraht 2 Politieke partijen en AOW a In het jaar 2008 krijgen 65-plussers in Nederland een AOW-uitkering van 1.100 per maand. Dat is 12 x 1.100 = 13.200 per jaar. In het jaar 2008 zijn er 2,8 miljoen 65-plussers. Er is dus totaal nodig voor de AOW-uitkeringen 2.800.000 x 13.200 = 36.960.000.000. In het jaar 2008 ligt het gemiddelde loon op 59.000 per jaar. In het jaar 2008 zijn er 7,4 miljoen werkenden. Er wordt dus totaal verdient door de atieven 436.600.000.000. Geld dat nodig is voor de uitkeringen van de inatieven -------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk Inkomen van de atieven 36.960.000.000 https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 3 van 25

-------------------------- x100% = 8,5% 436.600.000.000 Partij A wil de hoogte van de AOW-uitkering evriezen. In het jaar 2018 krijgen 65-plussers nog steeds een AOW-uitkering van 1.100 per maand. Dat is 12 x 1.100 = 13.200 per jaar. In het jaar 2018 zijn er 3,5 miljoen 65-plussers. Er is dus totaal nodig voor de AOW-uitkeringen 3.500.000 x 13.200 = 46.200.000.000. De verwahting is dat in 2018 het gemiddelde loon is gestegen tot 84.960. Het aantal atieven lijft in tien jaar gelijk. In het jaar 2018 zijn er nog steeds 7,4 miljoen werkenden. Er wordt dus totaal verdient door de atieven 628.704.000.000. Bij partij A wordt de premiedruk 46.200.000.000 ----------------------------- x100% = 7,4% 628.704.000.000 Dat is een daling van 1,1 proentpunt ten opzihte van het jaar 2008. Partij B wil dat de AOW-uitkering gelijk oploopt met de gemiddelde inflatie. Het gemiddelde prijspeil is in tien jaar met 30% gestegen. In het jaar 2008 kregen 65-plussers een AOW-uitkering van 13.200 per jaar. In het jaar 2018 wordt een AOW-uitkering dus 1,30 x 13.200 = 17.160. In het jaar 2018 zijn er 3,5 miljoen 65-plussers. Er is dus totaal nodig voor de AOW-uitkeringen 3.500.000 x 17.160 = 60.060.000.000. De verwahting is dat in 2018 het gemiddelde loon is gestegen tot 84.960. Het aantal atieven lijft in tien jaar gelijk. In het jaar 2018 zijn er nog steeds 7,4 miljoen werkenden. Er wordt dus totaal verdient door de atieven 628.704.000.000. Bij partij B wordt de premiedruk 60.060.000.000 https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 4 van 25

----------------------------- x100% = 9,6% 628.704.000.000 Dat is een stijging van 1,1 proentpunt ten opzihte van het jaar 2008. Partij C wil dat de AOW-uitkeringen stijgen met hetzelfde perentage als de lonen van de werkenden. In tien jaar is het gemiddelde loon gestegen van 59.000 tot 84.960. Het gemiddelde loon is in tien jaar met 44% gestegen. In het jaar 2008 kregen 65-plussers een AOW-uitkering van 13.200 per jaar. In het jaar 2018 wordt een AOW-uitkering dus 1,44 x 13.200 = 19.008 In het jaar 2018 zijn er 3,5 miljoen 65-plussers. Er is dus totaal nodig voor de AOW-uitkeringen 3.500.000 x 19.008.= 66.528.000.000. In het jaar 2018 wordt dus totaal verdient door de atieven 628.704.000.000 Bij partij B wordt de premiedruk 66.528.000.000 ----------------------------- x100% = 10,6% 628.704.000.000 Dat is een stijging van 2,1 proentpunt ten opzihte van het jaar 2008. d Atieven https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 5 van 25

In het jaar 2008 Brutoloon 59.000 Premiedruk 8,5% Nettoloon 0,915 x 59.000 = 53.985 Index nettoloon 100 In het jaar 2018 Partij A Partij B Partij C Brutoloon 84.960 84.960 84.960 Premiedruk 7,4% 9,6% 10,6% Nettoloon 0,926 x 84.960 = 78.6730,904 x 84.960 = 76.804 0,894 x 84.960 = 75.954 Index nettoloon 145,7 142,3 140,7 CPI 130 130 130 Index reëel nettoloon 145,7 ---------- x 100 = 112,1 130 142,3 ---------- x 100 = 109,4 130 140,7 ---------- x 100 = 108,2 130 Koopkraht stijgt. Voordeel voor atieven Premiedruk daalt. Nadeel voor atieven Koopkraht stijgt minder. Premiedruk stijgt. Koopkraht stijgt minder. Premiedruk stijgt. Inatieven In het jaar 2008 AOW-uitkering 13.200 Index AOW-uitkering 100 In het jaar 2018 Partij A Partij B Partij C AOW-uitkering 13.200 17.160 19.008 Index AOW-uitkering 100 CPI 130 130 130 Index reëele uitkering 100 -------- x 100 = 76,92 130 130 --------- x 100 = 100 130 144 -------- x 100 = 110,77 130 Voordeel voor inatieven Geen voordeel Koopkraht stijgt Nadeel voor inatieven Koopkraht daalt Geen nadeel https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 6 van 25

Bedrijven die produeren voor de innenlandse markt In het jaar 2018 Partij A Partij B Partij C Voordeel voor atieven Koopkraht stijgt. Premiedruk daalt. Nadeel voor atieven Koopkraht stijgt minder. Koopkraht stijgt minder. Premiedruk stijgt. Premiedruk stijgt. Voordeel voor inatieven Geen voordeel Koopkraht stijgt Nadeel voor inatieven Koopkraht daalt Geen nadeel Partij A: De winst van de edrijven die produeren voor de innenlandse markt zal in 2018 stijgen, als de toename van de koopkraht van de atieven groter is dan de afname van de koopkraht van de inatieven. Partij B: De winst van de edrijven die produeren voor de innenlandse markt zal in 2018 niet veel stijgen, want de koopkraht van de inatieven lijft gelijk en de koopkraht van de atieven neemt niet veel toe. Partij C: De winst van de edrijven die produeren voor de innenlandse markt zal in 2018 stijgen, want de koopkraht van zowel de atieven als de inatieven stijgt. Bedrijven die exporteren voor de innenlandse markt Partij A: De winst van de edrijven die exporteren zal in 2018 stijgen, als de daling van de premiedruk leidt tot lagere loonkosten, omdat daardoor de onurrentiepositie veretert. Partij B: De winst van de edrijven die exporteren zal in 2018 dalen, als de stijging van de premiedruk leidt tot hogere loonkosten, omdat daardoor de onurrentiepositie verslehtert. Partij C: De winst van de edrijven die exporteren zal in 2018 dalen, als de stijging van de premiedruk leidt tot hogere loonkosten, omdat daardoor de onurrentiepositie verslehtert. Opdraht 3 Ouderen heen andere wegingsfatoren a Geld ---------- x 100 = koopkraht https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 7 van 25

Prijs Dat was in het asisjaar 100 ---------- x 100 = 100 100 Index AOW-uitkering in het asisjaar is 100. De uitkering is welvaartsvast. Dat wil zeggen dat de uitkeringen proentueel even hard stijgen als de lonen. De lonen stijgen met 3,5%. Index AOW-uitkering wordt dus 103,5. De prijzen stijgen met 3%. Het CPI wordt dus 103. 103,5 ---------- x 100 = 100,5 103 De koopkraht van Anton s welvaartsvaste uitkering is gestegen met 0,5%. Als de uitkering welvaartsvast is, wil dat zeggen dat de uitkeringen proentueel even hard stijgen als de lonen. De lonen stijgen met 3,5%. De uitkering wordt dan 1,035 x 13.000 = 13.455. Als de uitkering waardevast is, wil dat zeggen dat de uitkeringen proentueel even hard stijgen als de prijzen. De prijzen stijgen met 3%. De uitkering wordt 1,03 x 13.000 = 13.390 De uitkering van Anton zou 65 lager zijn uitgevallen als zijn uitkering niet welvaartsvast, maar waardevast zou zijn. De wegingsfatoren van medishe verzorging en ontspanning. De partiële indexijfers van voedingsmiddelen, wonen, medishe verzorging, ontspanning en overige zijn voor werknemers en 65-plussers hetzelfde. Het vershil zit hem dus in de wegingsfatoren. En wat lijkt? De wegingsfatoren van 65-plussers zijn hoger ij de hogere partiële indexijfers en de wegingsfatoren van 65- plussers zijn lager ij de lagere partiële indexijfers. Daarom wegen de sterkere prijsstijgingen zwaarder in het totale CPI van de 65-plussers en heen zij een hogere prijsinflatie. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 8 van 25

d Als de uitkering waardevast is, wil dat zeggen dat de uitkeringen proentueel even hard stijgen als de prijzen. Maar ij die prijsstijging gaan ze uit van het CPI van de werknemers. En die stijgt minder hard dan het CPI van de 65- plussers De AOW-uitkering stijgt dus niet hard genoeg om de koopkraht van de 65-plussers te ehouden. Dat kan je eventueel ook aantonen met een erekening. Werknemers Prijsindex Wegingsfator Voedingsmiddelen 107,5 x 24 = 2.580,0 Wonen 109,8 x 22 = 2.415,6 Medishe verzorging 112,3 x 15 = 1.684,5 Ontspanning 114,5 x 20 = 2.290,0 Overige 104,9 x 19 = 1.993,1 ---------- + Totaal 10.963,2 Het CPI voor werknemers edraagt 109,6. 65-plussers Prijsindex Wegingsfator Voedingsmiddelen 107,5 x 20 = 2.150,0 Wonen 109,8 x 22 = 2.415,6 Medishe verzorging 112,3 x 25 = 2.807,5 Ontspanning 114,5 x 28 = 3.206,0 Overige 104,9 x 5 = 524,5 ---------- + Totaal 11.103,6 Het CPI voor 65-plussers edraagt 111,0. Opdraht 4 De premiedruk a In het jaar 2010 edragen de AOW-uitkeringen in totaal 19 miljard euro In het jaar 2010 zijn 10.850.000 mensen tussen de 15 en de 65 jaar. Dat is de eroepsgeshikte evolking. In het jaar 2010 is 60% van de eroepsgeshikte evolking is premieplihtig. Er etalen dus 0,60 x 10.850.000 = 6.510.000 mensen soiale premies. Per atieve moet er dus aan premie worden etaald: 19.000.000.000 --------------------------- = 2.918,59 6.510.000 atieven https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 9 van 25

In het jaar 2040 zijn er 3.400.000 mensen die reht heen op een AOW-uitkering. In het jaar 2040 is de AOW-uitkering 26.000 per jaar. Er is dus totaal nodig voor de AOW-uitkeringen 88.400.000.000. In het jaar 2040 zijn 11.500.000 mensen tussen de 15 en de 65 jaar. Dat is de eroepsgeshikte evolking. In het jaar 2040 is 60% van de eroepsgeshikte evolking is premieplihtig. Er etalen dus 0.60 x 11.500.000 = 6.900.000 mensen soiale premies. Per atieve moet er dus aan premie worden etaald: 88.400.000.000 --------------------------- = 12.811,59 6.900.000 atieven De AOW-premie gaat van 2.918,59 in het jaar 2010 naar 12.811,59 in het jaar 2040. Dat is een stijging van 339%. Hoger De journalist gaat ervan uit dat de koopkraht van het gemiddelde inkomen tussen 2010 en 2040 is gestegen. Dat wil zeggen dat de lonen proentueel harder zijn gestegen dan de prijzen. Als de AOW-uitkering welvaartsvast wordt gemaakt, wil dat zeggen dat de uitkering proentueel even hard stijgen als de lonen. De welvaartsvaste AOW-uitkering zal dan hoger zijn dan de waardevaste AOW-uitkering. Dan zijn er ook meer soiale premies nodig en zal de premiedruk voor de atieven hoger zijn. Opdraht 5 Pensioenpremies omhoog a In de tekst staat: Door tegenvallende eleggingsresultaten op de ingelegde premies komt de uitetaling van de pensioenen in gevaar. Daaruit lijkt dat de ingelegde premies worden geruikt om via eleggingen in de toekomst pensioenuitkeringen mogelijk te maken. Vervroegde pensioenering: 6% over 30.000 = 1.800 Ouderdomspensioen: 12% over het rutoloon vanaf 14.650 = 0,12 ( 30.000 14.650) = 1.842. Het totale premieedrag is 3.642. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 10 van 25

Inhet jaar 2003 wordt de totale premie voor het ouderdomspensioen met 2 proentpunten verhoogd. Dat was 12% en wordt nu 14%. De werknemers etalen zowel in 2002 als in 2003 een kwart van de totale premie voor het ouderdomspensioen. Dan etaalt de werkgever driekwart van die premie. Bereken in één deimaal nauwkeurig hoe hoog het tarief De werkgeverspremie voor het ouderdomspensioen wordt 0,75 x 14% = 10,5%. d Door de verhoging van de pensioenpremies stijgen de loonkosten voor het edrijf. Hogere kosten worden doorerekend in de verkoopprijs. Als de prijzen stijgen zal de internationale onurrentiepositie verslehteren. e Als de pensioenuitkering welvaartsvast wordt gemaakt, wil dat zeggen dat de uitkering proentueel even hard stijgen als de lonen. Als de lonen proentueel sterk stijgen, zullen ook de pensioenuitkeringen proentueel sterk stijgen. Als die proentuele stijging groter is dan het jaarlijkse perentage van het eleggingsresultaat, dan kunnen de pensioenuitkeringen alleen maar etaald worden door in te teren op de reserves, of door de pensioenpremies te verhogen. Opdraht 6 Cartoon a Hier zijn vershillende antwoorden mogelijk. Denk ijvooreeld aan: Door vergrijzing verslehtert de i/a-ratio. Man: daarom moeten atieven meer uren werken. Vrouw: een oplossing is ook het verhogen van de AOW-leeftijd. Dan kan de premiedruk gelijk lijven. Hier zijn vershillende antwoorden mogelijk. Denk ijvooreeld aan: Wie draait er op voor de vergrijzing? Opdraht 7 De spaarquote in Japan a Uit de tael lijkt dat de verhouding tussen aantal 65-plussers per honderd werkenden in Japan stijgt van 15 in het jaar 1980 naar 28 in het jaar 2000. In Japan is er lijkaar een systeem van kapitaaldekking. Een toenemende vergrijzing wil zeggen dat er in verhouding steeds meer 65-plussers komen. Deze mensen werken https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 11 van 25

niet meer en etalen geen pensioenpremie meer. Zij ontvangen nu een uitkering uit het vermogen dat ze vroeger zelf ij elkaar heen gespaard. Daarom zullen er in verhouding meer aandelen worden verkoht. Door de toename van het aanod zal de prijs van de aandelen dalen. òf Een toenemende vergrijzing wil zeggen dat er in verhouding steeds minder atieven zijn. Dus minder mensen werken en etalen pensioenpremie. Er zullen in verhouding minder aandelen worden gekoht. Door de afname van de vraag zal de prijs van de aandelen dalen. Totale esparingen --------------------------- x 100% = spaarquote BBP Werkenden sparen voor hun pensioen. Later ontvangen ze een pensioenuitkering en maken ze hun spaargeld op. Als de samenleving in zijn totaliteit vergrijst, dan zijn er in verhouding meer mensen die hun spaargeld op eten, dan mensen die sparen voor de toekomst. De totale esparingen van Japan zullen dus dalen. Als de totale esparingen harder dalen dan het BBP, zal de spaarquote dalen. d Totale esparingen --------------------------- x 100% = spaarquote BBP In Japan is er lijkaar een systeem van waardevaste uitkeringen. Een lagere inflatie zorgt ervoor dat de uitkeringen minder hard stijgen. Dan hoeven de pensioenfondsen ook minder grote edragen te eleggen en dus kan de pensioenpremie omlaag, waardoor de totale esparingen dalen. Als de totale esparingen harder dalen dan het BBP, zal de spaarquote dalen. e In een slehtere onjunturele situatie stellen gezinnen onsumptie uit, ze heen liever een appeltje voor de dorst dan een vierde televisie in huis. Omdat het vertrouwen in de eonomie daalt, gaan ze sparen. Dan heen ze geld ahter de hand, voor als het nog slehter wordt. Als je niet weet of je volgende maand je aan nog het, geef je deze maand liever niet je hele inkomen uit, maar leg je wat opzij. 1.3 Op zoek naar de uitweg Opdraht 8 Groei, werk en inativiteit a Door een verslehtering van de eonomishe situatie stijgt de werkloosheid. De verhouding tussen het aantal mensen met een uitkering en het aantal werkenden wordt dan groter. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 12 van 25

Door de verandering van de werkloosheid zullen de uitgaven voor de soiale zekerheid toenemen. d Omdat de uitgaven voor de soiale zekerheid opgeraht moeten worden door een kleiner aantal werkenden, zullen de elastingen en de soiale premies stijgen. e f De werkenden houden dan een lager nettoloon over. De areiders zullen dan van hun aas een hoger loon eisen. g Als de loonkosten stijgen zullen de edrijven hun produtie verplaatsen naar het uitenland en stijgt de werkloosheid in Nederland, waarna het hele proes weer van voor af aan egint. h Hier zijn vershillende antwoorden mogelijk. Denk ijvooreeld aan: De soiale premies niet verhogen en tijdelijke tekorten toestaan. Via de CAO-onderhandelingen invloed uitoefenen en de lonen niet laten stijgen. De uitkeringen verlagen. Bedrijven susidies geven, waardoor ze wel in Nederland lijven. Opdraht 9 Hoe groeit de produtieapaiteit? Areid Hoeveelheid neemt toe door: Toename aantal werkende vrouwen Verhoging pensioengerehtigde leeftijd Immigratie Bevolkingsgroei Kapitaal Meer mahines Hoeveelheid neemt af Kwaliteit veretert door: door: Epidemie Vergrijzing Aardeving Oorlog Aardeving Oorlog Natuur Landaanwinning / inpoldering Aardeving Speialisatie Sholing Kwaliteit verslehtert door: Aanleg glasvezelkaels Oorlog Modernere mahines Bemesting Irrigatie Oorlog Opdraht 10 De ezettingsgraad a De klanten geven hun opdrahten niet keurig gespreid over het hele jaar. Soms is het spitsuur. Om de klanten ook te kunnen helpen als het heel druk is, koop je een produtieapaiteit die voldoende is voor tijdens het spitsuur. Dan zal de rest van het jaar een deel van die apaiteit niet geuikt worden. Dat is dan je reserveapaiteit voor als het weer heel druk wordt. De hoogste waarde van de ezettingsgraad is 85,5 in Q1 van 1998 (100%). De laagste waarde van de ezettingsgraad is 81,3 in Q2 van 2003. De hoogste waarde is 4,9% meer dan de laagste waarde. Het vershil is 4,2 proentpunt. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 13 van 25

Als de ezettingsgraad heel hoog is gaat het goed met de eonomie en verdienen de edrijven veel winst. Dan zal het vertrouwen van de produenten in de toekomst ook heel groot zijn. Als de ezettingsgraad heel laag is gaat het sleht met de eonomie en maken de edrijven weinig winst. Dan zal het vertrouwen van de produenten in de toekomst ook heel klein zijn. Daarom lopen de grafieken van grafieken het produentenvertrouwen en de ezettingsgraad gelijk op. Er is dus sprake van een positief verand. d Uit vergelijking van ron 15 en 16 lijkt dat het onsumentenvertrouwen een negatiever eeld vertoont dan het produentenvertrouwen. Produenten zijn eigenaar van de edrijven en proeren winst te maken. De meeste onsumenten zijn in loondienst ij een edrijf. Als het produentenvertrouwen een positiever eeld laat zien dan het onsumentenvertrouwen, wil dat zeggen dat het in verhouding eter gaat met de edrijven en in verhouding slehter gaat met de onsumenten. Dus zal de proentuele stijging van de winst tussen het jaar 2001 en 2007 groter zijn geweest dan de proentuele stijging van de lonen. Opdraht 11 Nederland esteedt a In het jaar 2004 stijgt de partiuliere onsumptie met 1,0% ten opzihte van het jaar 2003. Het edrag van de onsumptie in het jaar 2003 is niet ekend. Dus ga je werken met indexijfers. Aan het eind van het jaar 2003 is het indexijfer 100. Dan is het indexijfer 101 aan het eind van 2004. 2003 2004 2005 2006 2007 Proentuele verandering +1,0 +0,7-0,8 +2,0 Indexijfer 100 101 101,71 100,89 102,91 Het indexijfer van de partiuliere onsumptie is eind 2007 gelijk aan 102,91. Tussen eind 2007 en egin 2008 verandert er niets. In januari 2008 is de proentuele stijging van de partiuliere onsumptie 2,9% ten opzihte van deemer 2004. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 14 van 25

In de jaren 2004, 2005, 2007 en 2008 stijgt de partiuliere onsumptie. In die jaren stijgt het BBP ook. Dan moet je kijken naar de verhouding tussen de stijging van het BBP en de stijging van de partiuliere onsumptie. 2004 2005 2006 2007 2008 0,45 0,47 daling 0,71 0,80 De stijging in het jaar 2008 is in verhouding het grootste. Dus is in dat jaar het aandeel van de partiuliere onsumptie het meest toegenomen. In het jaar 2006. De onsumptie is toen gedaald. Als de rente stijgt, wordt sparen aantrekkelijker. Als mensen meer gaan sparen, daalt de onsumptie. òf Als de rente stijgt, wordt lenen duurder. Mensen gaan minder lenen, waardoor de onsumptie met geleend geld daalt. d Een afname van de werkloosheid. Als het het BBP stijgt, wordt er meer geprodueerd. Dan zijn er meer areiders nodig en dus daalt de werkloosheid. e Een toename van de estedingen. Als de werkloosheid daalt, heen meer mensen een aan. Als meer mensen geld verdienen, kunnen er ook meer mensen geld uitgeven. De partiuliere onsumptie is een onderdeel van de totale estedingen. Dus als de onsumptie stijgt zullen ook de totale estedingen stijgen. Opdraht 12 De outputgap a Onderesteding. Aan de rode lijn kan je zien dat in de periode 1991-1993 groei 2,7% was. Maar aan de lauwe lijn kan je zien dat in die periode de feitelijke groei van het nationaal produt lager was dan de trendmatige toename van de produtieapaiteit. In een periode van onderesteding is er sprake van een ruime areidsmarkt. De lonen zullen dus minder hard stijgen dan verwaht. Dan vallen de overheidsinkomsten uit de loonelasting tegen. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 15 van 25

Òf In een periode van onderesteding stijgt de onsumptie minder hard dan verwaht. Dan vallen de overheidsinkomsten uit BTW tegen. Òf In een periode van onderesteding stijgt de produtie minder hard dan verwaht en maken de edrijven minder winst dan verwaht. Dan vallen de overheidsinkomsten uit vennootshapselasting tegen. Als de feitelijke eonomishe groei hoger is dan de trend onstaat er krapte op de areidsmarkt. Als het aantal areiders ieder jaar toeneemt met 2,7%, maar de vraag naar areid neemt met een hoger perentage toe. Dan zal de werkloosheid dalen. Als de feitelijke eonomishe groei hoger is dan de trend onstaat er overestedingsinflatie. Het aantal goederen dat maximaal geprodueerd kan worden neemt ieder jaar toe met 2,7%, maar de vraag naar goederen neemt met een hoger perentage toe. Dan zal er een tekort aan goederen ontstaan. De edrijven zullen de goederen dan verkopen aan de hoogste ieder. Dan stijgen de prijzen en dat is inflatie. d In een periode van overesteding is er sprake van een krappe areidsmarkt. De lonen zullen stijgen en dan wordt er meer AOW-premie etaald. Òf In een periode van overesteding is er sprake van een krappe areidsmarkt. De werkloosheid daalt, er wordt door meer mensen loon verdiend en dan wordt er meer AOW-premie etaald. e De rente-etalingen. f Als er minder rente hoeft te worden etaald heeft de overheid minder geld nodig. De loonelasting kan dan omlaag. Als de mensen minder loonelasting etalen, merken ze het niet als ze veel meer AOW-premie moeten etalen, omdat het nettoloon dan toh min of meer gelijk lijft. Òf Als er minder rente hoeft te worden etaald houdt de overheid geld over. Dat geld kunnen ze dan geruiken voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag van de 65-plussers. Op die manier krijgen de 65-plussers genoeg geld innen en hoeft de AOW-premie niet omhoog. Opdraht 13 De drie onjunturele situaties a Onderesteding, want de ezettingsgraad is 70%. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 16 van 25

Niet alleen de mahines staan stil. Er zal ook onjunturele werkloosheid zijn. Het BBP is 350 miljard euro. De gemiddelde areidsprodutiviteit is 50.000. Er zijn dus 350 miljard : 50.000 = 7 miljoen areiders aan het werk. De eroepsevolking estaat uit 10 miljoen mensen. Er zijn 7 miljoen atieven. Er zijn dus 3 miljoen werklozen. Maar in de tekst staat: Iedereen die niet werkt is inatief. Er zijn 16 miljoen inwoners, dus 9 miljoen inatieven, waarvan er 3 miljoen werkloos zijn. Werknemers ontvangen drie vijfde deel van hun areidsprodutiviteit in de vorm van loon. Dat is 0,6 x 50.000 = 30.000. Er zijn er 6 miljoen werkenden. Er wordt dus totaal verdiend door de atieven 180 miljard. Geld dat nodig is voor de uitkeringen van de inatieven -------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk Inkomen van de atieven Een uitkering is één derde deel van het gemiddelde loon. Dat is één derde deel van 30.000, dus 10.000. Er zijn er 9 miljoen inatieven. Er is dus totaal 90 miljard nodig voor de uitkeringen. 90.000.000.000 -------------------------- x100% = 50% 180.000.000.000 d Overesteding. Bij een ezettingsgraad van 70% is het BBP 350 miljard euro. Bij een ezettingsgraad van 100% is het BBP dus 500 miljard euro. Door een aantrekkende wereldhandel leeft de eonomie onverwaht op. Het BBP stijgt door tot 505 miljard euro. Maar wat we maximaal kunnen maken is 500 mrd. Dus is er overesteding. e Het BBP stijgt door tot 505 miljard euro. De produtieapaiteit is 500 mrd. De ezettingsgraad is 100%, want meer kan je niet maken. De erekening: https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 17 van 25

Bij een ezettingsgraad van 70% is het BBP 350 miljard euro. De produtieapaiteit is 350 miljard euro : 0,70 = 500 miljard euro. f De premiedruk daalt, omdat de i/a-ratio daalt. Door een aantrekkende wereldhandel is er meer eonomishe edrijvigheid. Als de produtie toeneemt, kunnen de werklozen een aan vinden. Als de werkloosheid daalt, daalt het aantal inatieven en zijn er minder uitkeringen nodig. Als de werklozen een aan vinden, stijgt het aantal atieven en wordt er door meer mensen loon verdiend. De premiedruk daalt, omdat er minder geld nodig is voor de uitkeringen, terwijl het aantal mensen waarover de premie kan worden omgeslagen stijgt. De erekening: Werknemers ontvangen vijf proent loonsverhoging. Het loon wordt 1,05 x 30.000 = 31.500. Het reëel BBP is 500 miljard euro. De gemiddelde areidsprodutiviteit is 50.000. Er zijn dus 500 miljard : 50.000 = 10 miljoen areiders aan het werk. Er wordt dus totaal verdiend door de atieven 315 miljard. Geld dat nodig is voor de uitkeringen van de inatieven -------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk Inkomen van de atieven De eroepsevolking estaat uit 10 miljoen mensen. Er zijn geen werklozen. Maar in de tekst staat: Iedereen die niet werkt is inatief. Er zijn 16 miljoen inwoners, dus 6 miljoen inatieven. De uitkeringen gaan met 4% omhoog. De uitkering wordt 1,04 x 10.000 = 10.400. Er is dus totaal 62,4 miljard nodig voor de uitkeringen. 62.400.000.000 -------------------------- x100% = 19,8% 315.000.000.000 https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 18 van 25

g Bij een ezettingsgraad van 70% is het BBP 350 miljard euro. Bij een ezettingsgraad van 100% is het BBP dus 500 miljard euro. De produtieapaiteit edraagt 500 miljard euro. Het BBP kan dus reëel stijgen van 350 tot 500 mrd euro. Door een aantrekkende wereldhandel leeft de eonomie onverwaht op. Het BBP stijgt door tot 505 miljard euro. Maar wat we maximaal kunnen maken is 500 mrd. Dus is er sprake van een nominale stijging van het nationaal inkomen met 5 miljard. Door de overesteding edraagt de inflatie 1%. 1.4 De eonomishe kijk: goede tijden, slehte tijden Opdraht 14 Volume, prijzen en stemmingswisselingen a Tijdens een reessie zijn de estedingen lager. Als er minder vraag naar produten is, zullen de edrijven minder produeren, waardoor ze minder areiders nodig heen en de werkloosheid stijgt. Tijdens een reessie zijn de estedingen lager. Als er minder vraag naar produten is, zullen de prijzen dalen. Het is dus onwaarshijnlijk dat werkloosheid en inflatie tegelijkertijd voorkomt tijdens een reessie. De i/a-ratio stijgt. Tijdens een reessie zijn de estedingen lager. Als er minder vraag naar produten is, zullen de edrijven minder produeren, waardoor ze minder areiders nodig heen en de werkloosheid stijgt. Tijdens een reessie neemt het aantal atieven af en tegelijkertijd neemt het aantal inatieven toe, waardoor de i/aratio stijgt. De winst van het edrijf kan stijgen. Tijdens deflatie dalen de prijzen. Als de prijzen dalen en de nominale lonen gelijk lijven, stijgt de koopkraht. Dat kan zorgen voor een hogere afzet. Als de proentuele toename van de afzet groter is dan de proentuele daling van de prijs, stijgt de omzet. Omdat de nominale lonen gelijk lijven, zal de winst van het edrijf toenemen. d De winst van het edrijf kan dalen. Tijdens deflatie dalen de prijzen. Als de prijzen dalen en de nominale lonen gelijk lijven, stijgt de koopkraht. Dat kan zorgen voor een hogere afzet. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 19 van 25

Als de proentuele toename van de afzet kleiner is dan de proentuele daling van de prijs, daalt de omzet. Omdat de nominale lonen gelijk lijven, zal de winst van het edrijf afnemen. e In een periode van hoogonjuntuur is er sprake van een krappe areidsmarkt. De lonen zullen stijgen en door de progressie in de inkomstenelasting zullen de overheidsinkomsten uit de loonelasting sterk toenemen. Òf In een periode van hoogonjuntuur stijgt de onsumptie en dan stijgen de overheidsinkomsten uit de BTW. Òf In een periode van hoogonjuntuur stijgt de produtie en maken de edrijven meer winst. Dan stijgen de overheidsinkomsten uit de vennootshapselasting. f Tijdens de hoogonjuntuur stort de regering miljarden in een AOW-fonds. De regering kan daar vershillende redenen voor heen: Als er geld in een AOW-fonds wordt gestort, ontstaat er een reserve-uffer voor de etaling van de AOW. Dan hoeft de AOWpremie niet omhoog als het aantal 65-plussers toeneemt. Als het later weer een keertje laagonjuntuur wordt, dan stijgt de i/a-ratio en daalt het aantal mensen waarover AOW-premie kan worden omgeslagen. De AOW-premie hoeft dan niet omhoog, omdat er een reserve-uffer is voor de etaling van de AOW. 1.5 Nederland verandert Opdraht 15 Het AOW fonds a Een welvaartsvaste uitkering wil zeggen dat de uitkeringen proentueel even hard stijgen als de lonen. Dan stijgt de AOW-uitkering met 1,3%. Aan de rode lijn kan je zien dat in het jaar 2002 de AOW-premie voor de etaling van de AOW-uitkeringen in dat jaar 17% is. Maar aan de groene lijn kan je zien dat er met een hogere premie ook een reservefonds wordt gevormd. De hogere premie is 18%. Er wordt dus 1 % aan het reservefonds toegevoegd. Het inkomen waarover AOW-premie wordt geheven edraagt in totaal 280 miljard gulden. In het jaar 2002 wordt er dus 28,0 miljard euro in het reservefonds gestort. d Aan de rode lijn kan je zien dat in het jaar 2020 het premieperentage zonder reservefonds 22% is. Aan de groene lijn kan je zien dat in het jaar 2020 het premieperentage met reservefonds 18% is. Zonder reservefonds is het premieperentage 22,2% hoger dan met reservefonds. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 20 van 25

Het vershil is 4,0 proentpunt. Opdraht 16 Relatief meer ouderen dan jongeren aan het werk a Zweden. Boven het gemiddelde van de Europese Unie. Dat vershil wordt veroorzaakt doordat deze leeftijdsgroep van voor de emanipatie is. Toen deze vrouwen nog jong waren was het ook geruikelijk dat ze geen etaalde aan hadden, maar voor de kinderen zorgden. d Dat komt door de aanpassingen aan het Nederlandse pensioenstelsel. Tot egin jaren negentig waren nog veel mensen finanieel in staat om eerder te stoppen met werken. De regelingen voor vervroegd uittreden en prepensioen zijn in hoog tempo afgeshaft. De oudere werknemers moeten tegenwoordig langer doorwerken. e Dat komt doordat de kinderen zo langzamerhand uit huis zijn verdwenen. Als deze vrouwen niet meer voor de kinderen hoeven te zorgen worden ze herintreder op de areidsmarkt. Herhaling en examentraining Opdraht 17 Vergrijzing rengt oudedagsvoorzieningen in gevaar a Als de AOW wordt gefinanierd via een kapitaaldekkingsstelsel, dan zullen de eleggingen rente en dividend opleveren. Dan is het edrag dat moet worden opgehaald altijd kleiner, dan wanneer het opgehaalde edrag volledig wordt uitgekeerd aan de inatieven via een omslagstelsel. De grijze druk is het aantal 65-plussers uitgedrukt als perentage van de evolking van 20 tot en met 64 jaar. Uit ron 29 lijkt dat in het jaar 2000 het aantal 65-plussers in Nederland 2.154.000 is. Uit ron 29 lijkt dat in het jaar 2000 de evolking van 20 tot en met 64 jaar in Nederland 9.831.000 is. Dus is de grijze druk in Nederland 21,9% in het jaar 2000. Uit ron 29 lijkt dat in het jaar 2050 het aantal 65-plussers in Nederland 3.822.000 is. Uit ron 29 lijkt dat in het jaar 2050 de evolking van 20 tot en met 64 jaar in Nederland 9.603.000 is. Dus is de grijze druk in Nederland 39,8% in het jaar 2050. Dat is een toename van 17,9 proentpunt. Uit ron 28 lijkt dat de stijging van de grijze druk tussen het jaar 2000 en 2050 in Duitsland 25,6 proentpunt is. Uit ron 28 lijkt dat de stijging van de grijze druk tussen het jaar 2000 en 2050 in België 19,9 proentpunt is. De toename van de grijze druk is in Nederland kleiner dan in België en Duitsland. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 21 van 25

Hier zijn vershillende antwoorden mogelijk, zoals hoogte van de uitkering en hoogte van de lonen. Geld dat nodig is voor de uitkeringen van de inatieven -------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk Inkomen van de atieven Hoogte van de uitkeringen x het aantal inatieven -------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk Hoogte van de lonen x het aantal atieven Uit de grijze druk lijkt de verhouding tussen het aantal inatieven en het aantal atieven. Dan lijven er nog twee andere variaelen over in de formule van de premiedruk. Opdraht 18 Wie wil onze loemen nog heen? a Nederlandse loemen worden etaald met euro s. Door de daling van de wisselkoers van de dollar wordt het voor Amerikanen duurder om euro s te kopen. En daarmee worden ook de Nederlandse loemen voor de Amerikanen duurder. Daarom zullen Amerikanen minder Nederlandse loemen kopen en daalt de de Nederlandse uitvoer naar Amerika. Door de hogere enzineprijzen houden de mensen minder geld over om loemen te kopen. Dus daalt de vraag naar loemen. Door de hogere enzineprijzen stijgen de transportkosten van loemen. Door de hogere kostprijs van loemen zal ook de verkoopprijs van loemen stijgen. d Exportwaarde = exportprijs x exporthoeveelheid De afzet naar Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk is gedaald met 10 proent. Als de prijs met meer dan 10% stijgt, zal de exportwaarde toenemen. e Hier zijn vershillende antwoorden mogelijk. Denk ijvooreeld aan: https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 22 van 25

Er worden altijd loemen gekoht voor trouwpartijen. Er worden altijd loemen gekoht voor egrafenissen. Er worden altijd loemen gekoht voor moederdag. Er worden altijd loemen gekoht voor valentijnsdag. f De markt in Duitsland lijkt verzadigd. Dat etekent dat de mensen in Duitsland niet nog meer loemen willen kopen. De groei van de loemenverkoop staat dus stil. Er is geen toename meer van de loemenverkoop. Opdraht 19 Van hoogonjuntuur naar laagonjuntuur a De eonomishe groei ten opzihte van 12 maanden geleden. (jaar op jaar vergelijking) Op die manier vergelijk je de maand feruari van dit jaar met de maand feruari van vorig jaar. Dat zijn alleei wintermaanden en zo filter je de seizoensinvloeden uit je waarneming. Als je de maand mei van dit jaar met de maand feruari van dit jaar (kwartaalvergelijking), dan vergelijk je het voorjaar met de winter en dat maakt grote vershillen ij de ouw, het toerisme en de agrarishe setor. Dat is dus minder nauwkeurig. De areidsmarkt in Nederland was in 2002 nog steeds krap. Tijdens hoogonjuntuur is de toename van de estedingen groter dan de toename van de produtieapaiteit. Als er veel vraag naar produten is, zullen de edrijven meer produeren, waardoor ze meer areiders nodig heen en de werkloosheid daalt. Als de afname van de werkloosheid groter is dan de toename van de eroepsevolking zal de areidsmarkt verkrappen. De inflatie leef in Nederland in 2002 aan de hoge kant. Tijdens hoogonjuntuur is de toename van de estedingen groter dan de toename van de produtieapaiteit en onstaat er overestedingsinflatie. Als het aantal goederen dat maximaal geprodueerd kan worden ieder jaar toeneemt met 3%, maar de vraag naar goederen neemt met een hoger perentage toe, dan zal er een tekort aan goederen ontstaan. De edrijven zullen de goederen dan verkopen aan de hoogste ieder. Dan stijgen de prijzen en dat is inflatie. De werkgelegenheid groeide met 1,8%, terwijl de areidsprodutiviteit met 0,4% daalde. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 23 van 25

Totale produtie = aantal areiders x areidsprodutiviteit Dat was in het asisjaar 100 x 100 ------------- x 100 =100 100 Dat wordt nu: 101,8 x 99,6 -----------==--- x 100 =101,4 100 Dan is de totale produtie toegenomen met 1,4% en dat is lager dan 1,8%. d De inflatie leef in Nederland in 2002 aan de hoge kant. Als Nederland een hoge inflatie heeft, worden de Nederlandse produten duurder. Buitenlandse onsumenten en edrijven willen dan geen Nederlandse produten meer kopen, waardoor de Nederlandse export afneemt. Opdraht 20 Meevallers eshikaar als extraatje voor laagstetaalden a Als het BBP stijgt heen de mensen meer geld om uit te geven. Dan stijgt de onsumptie en dus stijgen de overheidsinkomsten uit de BTW. Het finanieringstekort is groter dan 0,75% van het BBP. Dan wordt 75% van de meevaller geruikt om de staatsshuld te verkleinen. En 25% van de meevaller wordt geruikt als extraatje voor de laagstetaalden De meevaller is 2,1 miljard. Dan is er 0,25 x 2.100.000.000 = 525.000.000 eshikaar als extraatje voor de laagstetaalden. Het kainet wil alle 800.000 mensen met een minimuminkomen een extraatje van 500 geven. Dat kost 400 miljoen. De rest gaat als extraatje naar alle 2,5 miljoen AOW-ers in de vorm van een eindejaarsuitkering. Er lijft 125 miljoen over voor de AOW-ers. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 24 van 25

De eindejaarsuitkering per AOW-er is 125 miljoen : 2,5 miljoen = 50. https://www.sholieren.om/verslag/antwoorden-eonomie-werk-en-inkomen-alle-h Pagina 25 van 25