MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Infosessies geluidsnormen muziek

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen voor wie hierna de

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0085 van 31 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0022/M/0019 In zake: de gemeente WELLEN, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen, met kantoren te 3530 Wellen, Dorpsstraat 25 vertegenwoordigd door: advocaat Andy BEELEN Met kantoor te 3740 Beverst (Bilzen), Grensstraat 4,. verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten verzoeke van de Vlaamse Minister voor Omgeving, Natuur en Landbouw, voor wie optreedt, bij delegatie, de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (afgekort AMMC) vertegenwoordigd door: mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd verwerende partij I. VOORWERP VAN DE VORDERING De vordering, ingesteld met een aangetekende brief van 5 maart 2015, strekt tot de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 27 januari 2015, gekend onder nummer 12/AMMC/1455-M-/JA. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve geldboete op van 3.096 euro (516 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens het opslaan en verhakselen van snoeiafval en het opslaan van veegvuil zonder milieuvergunning. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en heeft een afschrift van het administratief dossier neergelegd. De verzoekende partij heeft geen wederantwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de zitting van 3 maart 2016, waar de vordering tot vernietiging werd behandeld. Kamervoorzitter Marc VAN ASCH heeft verslag uitgebracht. MHHC - 1

Advocaat Andy BEELEN die verschijnt voor de verzoekende partij en de heer Bart DE WAELE die loco mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord. Het Decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast De debatten worden gesloten. III. FEITEN De verzoekende partij baat een containerpark uit in de Overbroekstraat te Wellen. Op 25 november 2004 heeft zij hiervoor een milieuvergunning verkregen die afloopt op 24 november 2014. De milieuvergunning is geweigerd voor de mechanische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen. Naar aanleiding van een klacht over geurhinder begeeft de toezichthouder van de afdeling Milieuinspectie van de Vlaamse overheid, buitendienst Limburg, zich op 31 oktober 2012 naar het betreffende containerpark en stelt vast dat er naast een hoop snoeiafval ook een kleinere hoop verhakseld snoeiafval ligt. Volgens de aanwezige gemeentearbeider wordt het snoeiafval circa éénmaal per maand door een externe firma verhakseld. Het hakselafval wordt ter plaatse gelaten en kan door de bezoekers van het containerpark worden meegenomen. De toezichthouder stelt tevens vast dat er een opslagruimte voor de opslag van veegvuil op het terrein aanwezig is, wat niet is opgenomen in de milieuvergunning van de verzoekende partij. De toezichthouder stelt op 14 november 2012 ten laste van de verzoekende partij een procesverbaal op met betrekking tot het niet naleven van artikel 4 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna Milieuvergunningsdecreet) en van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna VLAREM I). De verzoekende partij wordt dezelfde dag door de afdeling Milieu-inspectie aangemaand om de toestand te regulariseren. De verzoekende partij wordt gevraagd om voor 15 december 2012 te laten weten hoe zij de situatie zal aanpakken. De procureur des Konings beslist op 21 november 2012 om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te vervolgen. Met een aangetekende brief van 19 december 2012 deelt de verzoekende partij aan de afdeling Milieu-inspectie mee dat de huidig opgeslagen fractie veegvuil afgevoerd werd naar een verwerkingsinstallatie en dat voor de opslag van veegvuil een uitbreiding van de huidige milieuvergunningsaanvraag wordt aangevraagd. Wat de opslag en/of verhakseling van snoeihout betreft stelt de verzoekende partij dat de mogelijkheden zullen worden onderzocht met het nieuwe bestuur, dat echter pas vanaf 1 januari 2013 de nodige beslissingen ter zake kan nemen. De verzoekende partij vraagt hiermee rekening te houden en haar de nodige tijd te geven om een oplossing te zoeken voor het probleem. Op 25 januari 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van de beslissing van de procureur des Konings om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te vervolgen. MHHC - 2

Met een brief van 25 februari 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer op 8 maart 2013 aan de gewestelijke entiteit. Zij stelt een onderhoud te hebben gehad met Limburg.net en geeft enkele voorstellen weer die zij zou willen onderzoeken om tot een duurzame oplossing te komen voor de opslag en de verwerking van het hakselhout. Geen van de voorstellen kan volgens de verzoekende partij op een korte termijn worden gerealiseerd en ze vereisen de nodige financiële middelen, organisatie en communicatie. De verzoekende partij vraagt om het dossier te bespreken tijdens een hoorzitting. Op 25 november 2014 organiseert de gewestelijke entiteit een hoorzitting waarop de verzoekende partij wordt vertegenwoordigd. Tijdens de hoorzitting wordt verklaard dat het verhakselen van snoeiafval gebeurde omdat het verhakselde snoeiafval minder plaats inneemt en de afvoer ervan voller kan verlopen. Sinds de vaststellingen zou er geen snoeiafval meer worden verhakseld en er zal een groenpark worden aangelegd in industriegebied, specifiek voor de levering, opslag en verhakseling van groenafval mits het bekomen van de nodige vergunningen. Voor de opslag van veegvuil is ondertussen een milieuvergunningsaanvraag lopende. De gewestelijke entiteit legt op 27 januari 2015 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend op 9 februari 2015. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 1. FEITEN De vermoedelijke overtreder baat een containerpark uit in de Overbroekstraat te 3830 Wellen. Er werd hiertoe een milieuvergunning verkregen op 25 november 2004 die afloopt op 25 november 2014. Deze milieuvergunning werd geweigerd wat betreft de exploitatie op het containerpark van de activiteit opgenomen in rubriek 2.2.2.f.1 VLAREM I. Voor wat de feiten betreft, wordt verwezen naar bovenvermeld proces-verbaal en zijn bijlagen dd. 14 november 2012, zij moeten hier als integraal overgenomen worden beschouwd. Hierna volgt een weergave van de meest relevante feiten. Naar aanleiding van een klacht betreffende geurhinder begaf de verbalisant zich naar het containerpark dat uitgebaat werd door de vermoedelijke overtreder. De aanwezige gemeentearbeider toonde de verbalisant een hoop snoeiafval. Achter deze hoop lag nog een kleinere hoop verhakseld snoeiafval. Volgens de arbeider zou er circa één maal per maand, door een externe firma, snoeiafval verhakseld worden. Het hakselafval werd ter plaatse gelaten en door de bezoekers van het containerpark meegenomen. Daarnaast stelde de verbalisant vast dat er een opslagruimte was voor de opslag van veegvuil, hetgeen niet opgenomen was in de milieuvergunning van de vermoedelijke overtreder. In het schriftelijk verweer d.d. 8 maart 2013 verzocht de vermoedelijke overtreder om een hoorzitting. De hoorzitting vond plaats op 25 november 2014. Samengevat werd het volgende verklaard tijdens deze hoorzitting: Het verhakselen van het snoeiafval gebeurde om efficiëntie redenen: het neemt minder plaats in dan niet verhakseld snoeiafval en de afvoer kan voller gebeuren; MHHC - 3

Sinds de vaststelling wordt geen snoeiafval meer verhakseld: het wordt periodiek niet verhakseld in containers afgevoerd; In verband met het veegvuil is de milieuvergunningsaanvraag lopende, het veegvuil wordt momenteel opgeslagen op het containerpark: 3. BEOORDELING Overwegende dat de vastgestelde feiten beoordeeld worden in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 van het DABM en van artikel 76 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ('Milieuhandhavingsbesluit'). 3.1 Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder Overwegende dat verbalisant vaststelde dat verhakseld en niet verhakseld snoeiafval werd opgeslagen op het containerpark dat uitgebaat wordt door de vermoedelijke overtreder; dat de verhakseling één maal per maand gebeurde door een externe firma; dat hiernaast werd vastgesteld dat er een opslagruimte was voor veegvuil; dat de vermoedelijke overtreder niet beschikte over de rechtens vereiste milieuvergunning voor de opslag en mechanische behandeling van snoeiafval, noch voor de opslag van veegvuil; Overwegende dat artikel 4. 1 van het Milieuvergunningsdecreet bepaalt dat niemand, zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of tweede klasse mag exploiteren of veranderen; Overwegende dat artikel 5 VLAREM I bepaalt dat niemand zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, mag exploiteren; Overwegende dat de opslag en mechanische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen, zoals snoeiafval, volgens bijlage 1 VLAREM I rubriek 2.2.2.01 (maximaal 1 ton) een hinderlijke activiteit van klasse 2 betreft; dat de vermoedelijke overtreder niet over een milieuvergunning klasse 2 voor rubriek 2.2.2.f)1 beschikte; Overwegende dat de opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met een mechanische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen, zoals de opslag en ontwatering/verdelen van veegvuil, volgens bijlage 1 VLAREM I rubriek 2.2.5.e.2 (meer dan 1 ton) een hinderlijke activiteit van klasse 1 betreft; dat de vermoedelijke overtreder niet over een milieuvergunning klasse 1 voor rubriek 2.2.5.e.2 beschikte; Overwegende dat deze vaststellingen een schending uitmaken van volgende regelgeving: - artikel 4. 1 Milieuvergunningsdecreet; - artikel 5. 1 VLAREM I. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel 16.1.2.2 DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd; Overwegende dat de feiten niet betwist worden en dat het milieumisdrijf vaststaat in hoofde van de overtreder. 3.2 De hoogte van de boete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt MHHC - 4

gehouden met de ernst van het milieumisdrijf en met de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. 3.2.1 de ernst van de feiten Overwegende dat bovenvermelde regelgeving ertoe strekt om de negatieve milieu-en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend (kunnen) zijn, of die gevaarrisico's in zich (kunnen) dragen, te voorkomen of te beperken; Overwegende dat de opslag en mechanische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen voor maximaal 1 ton een klasse 2 activiteit is volgens rubriek 2.2.2.01 VLAREM I; dat de opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met een mechanische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen van meer dan 1 ton een klasse 1 activiteit is volgens rubriek 2.2.5.e.2 ; dat de klasse waarin een activiteit ingedeeld wordt, bepaald wordt door de graad waarin deze activiteit geacht wordt belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu; Overwegende dat milieuvergunningen tot doel hebben om het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen; dat dit mede gebeurt door het al dan niet toekennen van een milieuvergunning aan hinderlijke inrichtingen en het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie moet voldaan worden; dat deze specifieke voorwaarden voor de opslag en mechanische behandeling van afvalstoffen tot doel hebben de gezondheid van de mens en het milieu te vrijwaren tegen de schadelijke invloed van afvalstoffen en de hinder voor de omgeving tot een aanvaardbaar niveau beperkt wordt; dat controle over deze ingedeelde activiteiten noodzakelijk is om alle milieurisico's en hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken; dat door het niet aanvragen van een milieuvergunning deze controle onmogelijk, minstens bemoeilijkt wordt; Overwegende dat overtreder niet beschikte over de rechtens vereiste milieuvergunning voor de opslag en mechanische behandeling van snoeiafval en voor de opslag van veegvuil; Overwegende dat de feiten derhalve voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. 3.2.2 de frequentie Overwegende dat het proces-verbaal melding maakt van eerdere vaststellingen, o.a. aangaande het niet naleven van voorwaarden; dat de vermelde processen-verbaal echter dateren van het jaar 2007; dat evenmin kan uitgemaakt worden of de geverbaliseerde feiten toerekenbaar waren aan de overtreder; dat de factor frequentie bijgevolg geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete. 3.2.3 de omstandigheden Overwegende dat er bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met de bereidheid van de overtreder om voor de vastgestelde schendingen maatregelen te nemen; dat concreet de overtreder d.d. 13 december 2012 afvoerbewijzen van veegvuil overmaakte aan de Afdeling Milieu-inspectie bij de Vlaamse overheid; dat voor de opslag en fysische/mechanische behandeling van het veegvuil een milieuvergunningsaanvraag lopende is; dat de overtreder tijdens de hoorzitting afvoerbewijzen overmaakte van het snoeiafval en dat de nodige inspanningen worden gedaan teneinde hiervoor een permanente oplossing te vinden: de gemeente zal een groenpark aanleggen in industriegebied, specifiek voor de levering, opslag en verhakseling van groenafval, mits het bekomen van de nodige vergunningen; dat deze gegevens verzachtende omstandigheden uitmaken waarmee rekening wordt gehouden MHHC - 5

bij de bepaling van het boetebedrag; dat dit leidt tot een lager boetebedrag; Overwegende dat de overtreder per schrijven van 25 februari 2013 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM, AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze termijn van 180 dagen een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt; Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen, dat het evenwel aangewezen is om het boetebedrag te verlagen, rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure; Overwegende dat er geen verdere bijzondere omstandigheden zijn die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat het beroep tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij roept in het eerste middel de schending in van artikel 16.4.37 van het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM). De verzoekende partij wijst er op dat het voornemen om een alternatieve geldboete op te leggen ter kennis werd gebracht aan de verzoekende partij met een aangetekende brief van 25 februari 2013. Conform artikel 16.4.37 DABM had volgens de verzoekende partij ten laatste op 27 augustus 2013 een boetebeslissing genomen moeten worden door AMMC. De beslissing werd echter pas genomen op 27 januari 2015, waardoor de beslissingstermijn met 519 dagen is overschreden. 2. De verwerende partij antwoordt hierop dat de overschrijding van de termijnen van artikel 16.4.36 en 16.4.37 DABM niet tot de nietigheid kunnen leiden van de bestreden beslissing. Deze termijnen zijn volgens haar niet uitdrukkelijk op straffe van verval voorgeschreven en zijn dus louter termijnen van orde. De verwerende partij verwijst hierbij naar rechtspraak van het College. MHHC - 6

De verwerende partij stelt verder nog dat de bevoegdheid tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete vervalt vijf jaar na de vaststelling van het milieumisdrijf. Deze termijn van vijf jaar werd volgens de verwerende partij in casu niet overschreden. Beoordeling door het College 1. Artikel 16.4.37 DABM luidt als volgt: Binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel 16.4.36, 1, beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De gewestelijke entiteit geeft aan de vermoedelijke overtreder kennis van haar beslissing binnen een termijn van tien dagen. Deze termijn gaat in op de dag waarop de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De termijn bepaald in artikel 16.4.37, eerste lid DABM is geen vervaltermijn maar een termijn van orde. De schending van deze termijn kan niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden vermits de decreetgever geen sanctie heeft bepaald die de overschrijding ervan van rechtswege bestraft. De loutere overschrijding van deze termijn kan bijgevolg niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden. Het middel is ongegrond. B. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. Uit de uiteenzetting van het middel blijkt dat de verzoekende partij de schending inroept van artikel 16.4.4 juncto 16.4.29 DABM. Zij stelt dat de boete onredelijk hoog is en niet in overeenstemming is met de geleverde inspanningen door de verzoekende partij. De verzoekende partij stelt dat zij zich heeft ingezet om zo snel mogelijk tot duurzame oplossingen te komen, waarbij zij verwijst naar de briefwisseling met de gewestelijke entiteit. Uit de bestreden beslissing blijkt volgens haar niet dat voldoende rekening is gehouden met de genomen maatregelen. 2. De verwerende partij antwoordt hierop dat de verzoekende partij niet aantoont dat de verwerende partij onredelijk zou hebben gehandeld bij het nemen van de bestreden beslissing. De verwerende partij stelt dat zij uitgebreid gemotiveerd heeft waarom de feiten in kwestie voldoende ernstig zijn om bestuurlijk te worden gesanctioneerd. Zowel de ernst en de frequentie van deze feiten als de door de verzoekende partij geleverde inspanningen werden volgens de verwerende partij op rechtmatige wijze in overweging genomen bij het bepalen van de hoogte van de geldboete. De verzoekende partij toont niet aan dat de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing gemaakt heeft van de decretale waarderingscriteria. In ondergeschikte orde wijst de verwerende partij er op dat niet alle door de verzoekende partij bij het verzoekschrift neergelegde overtuigingsstukken, waaruit de geleverde inspanningen moeten MHHC - 7

blijken, aan de verwerende partij werden bezorgd. Zij stelt enkel in het bezit te zijn van de stukken 1, 4, 5 en 9, zodat met de overige stukken bij het nemen van de bestreden beslissing dan ook geen rekening kon worden gehouden. Alle beschikbare informatie is volgens de verwerende partij in aanmerking genomen bij de bepaling van het boetebedrag. Beoordeling door het College 1. Het College stelt vast dat noch de feiten zoals omschreven in de bestreden beslissing noch de door de gewestelijke entiteit hieraan gekoppelde kwalificatie als een milieumisdrijf door de verzoekende partij betwist worden. 2. Artikel 16.4.4 DABM bepaalt onder meer dat de gewestelijke entiteit ervoor moet zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat de gewestelijke entiteit de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van het milieumisdrijf en tevens rekening moet houden met de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder milieu-inbreuken of milieumisdrijven heeft gepleegd of beëindigd. Gezien de discretionaire beslissingsruimte waarover de gewestelijke entiteit beschikt bij het bepalen van het boetebedrag, kan er van een schending van de hierboven vermelde regelgeving slechts sprake zijn als de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing gemaakt heeft van de criteria tot bepaling van het boetebedrag. 3. In de bestreden beslissing heeft de verwerende partij de ernst, frequentie en omstandigheden, samengevat, als volgt gemotiveerd: - De ernst van de feiten: de gewestelijke entiteit verwijst naar het ontbreken van de noodzakelijke milieuvergunning klasse II vereist voor het verhakselen van hout. Zij benadrukt tevens de doelstelling van het bekomen van een milieuvergunning, meer bepaald met het oog op de controle van de uitgevoerde activiteiten ter bescherming van het leefmilieu en om de milieurisico s voor de omgeving te beperken. Zij merkt op dat, door het niet aanvragen van een milieuvergunning, de controle wordt bemoeilijkt. -de frequentie: hoewel in de bestreden beslissing wordt gesteld dat er indicaties zijn van vorige onregelmatigheden, worden deze niet meegenomen als mogelijke boeteverhogende factor. -de omstandigheden: de gewestelijke entiteit houdt (anders dan de verzoekende partij voorhoudt) rekening met de bereidheid van de verzoekende partij om maatregelen te nemen en neemt de door de verzoekende partij voorziene maatregelen mee als boeteverlagende factor. De beslissing houdt tevens rekening met het reeds verlopen tijdskader dat eveneens als een boeteverlagende factor wordt meegenomen. 4. Het College merkt op dat de gewestelijke entiteit haar beslissing op afdoende wijze motiveert wanneer zij in haar beslissing duidelijk de motieven in feite en in rechte aangeeft die haar beslissing schraagt, en waarbij zij niet verplicht is alle opmerkingen die tijdens het verhoor gemaakt worden punt voor punt te weerleggen. Het College stelt vast dat de door de MHHC - 8

verzoekende partij gedane inspanningen om aan het milieumisdrijf te verhelpen wel degelijk ontmoet zijn als volgt: Overwegende dat er bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met de bereidheid van de overtreder om voor de vastgestelde schendingen maatregelen te nemen; dat concreet de overtreder d.d. 13 december 2012 afvoerbewijzen van veegvuil overmaakte aan de Afdeling Milieu-inspectie bij de Vlaamse overheid; dat voor de opslag en fysische/mechanische behandeling van het veegvuil een milieuvergunningsaanvraag lopende is; dat de overtreder tijdens de hoorzitting afvoerbewijzen overmaakte van het snoeiafval en dat de nodige inspanningen worden gedaan teneinde hiervoor een permanente oplossing te vinden: de gemeente zal een groenpark aanleggen in industriegebied, specifiek voor de levering, opslag en verhakseling van groenafval, mits het bekomen van de nodige vergunningen; dat deze gegevens verzachtende omstandigheden uitmaken waarmee rekening wordt gehouden bij de bepaling van het boetebedrag; dat dit leidt tot een lager boetebedrag. De verzoekende partij blijft in gebreke aan te tonen in welke mate de beslissing steunt op een onjuiste feitenvinding, noch toont zij aan dat de gewestelijke entiteit bij de beoordeling van de decretaal opgelegde waarderingscriteria steunt op kennelijk onredelijke motieven. Aan de verwerende partij kan evenmin verweten worden dat zij geen rekening gehouden heeft met een inmiddels verleende milieuvergunning, die immers dateert van na de bestreden beslissing. Het middel is ongegrond. OM DEZE REDENEN BESLIST HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het beroep is ontvankelijk maar ongegrond. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting op 31 maart 2016, door het Milieuhandhavingscollege eerste kamer, samengesteld uit: Marc VAN ASCH, voorzitter van de eerste kamer met bijstand van Bram CARDOEN, toegevoegd griffier MHHC - 9

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Bram CARDOEN Marc VAN ASCH MHHC - 10