Samenvatting Economie Inkomen en groei Samenvatting door een scholier 2696 woorden 8 januari 20 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Economie inkomen en groei Luna H5A HOOFDSTUK. Vroeger waren de mensen zelfvoorzienend. Later ontstond er een arbeidsverdeling: specialisatie. Hierdoor kon er meer geproduceerd worden in dezelfde tijd: arbeidsproductiviteit steeg. Ruil werd noodzakelijk. Ruil goederen tegen goederen = directe ruil of ruil in natura. Handel drijven met behulp van een algemeen aanvaard ruilmiddel (geld) = indirecte ruil Doordat steeds minder mensen nodig waren in de landbouw, konden deze gaan werken in industriesector of dienstsector. Alles wat hier boven staat is primair inkomen: het inkomen dat je verdient door mee te werken bij het produceren. - loon of salaris. - rente. vastzetten op de bank -> dat kunnen bedrijven lenen om kapitaalgoederen van te kopen = investeren. - huur (verhuur van gebouw/machines/etc) - pacht (dan stel je een stuk grond ter beschikking voor produceren) - winst (beloning van het ondernemerschap of ondernemersactiviteit) Over het primaire inkomen moeten nog belastingen en sociale premies worden betaald. Wat je daarna overhoud is : netto inkomen. Van deze belastingen en premies worden onder andere sociale uitkeringen betaald = overdrachtsinkomens. (verdien je zonder een bedragen te leveren). De omzet van een bedrijf, is een optelsom van de ingekochte grondstoffen en hulpstoffen. De eigenaar kan dit niet in zijn eigen zak steken. Bijvoorbeeld bij een meelfabrikant: boer betalen energie bedrijf betalen wat overblijft: toegevoegde waarde van zijn onderneming. Daarvan krijgen: werknemers deel van hun loon rente en huur grond waarop de fabriek staat (eigenaar daarvan) wat er dan overblijft: is voor de meelfabrikant zelf. Dat is zijn winst. Toegevoegde waarde of productie waarde = primaire inkomens. Pagina van 8
Waarde van de productie is gelijk aan de inkomens. Overheid produceert ook, alleen verkoopt zijn diensten/goederen niet op een markt. Om aan te geven dat een overheid produceert wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat productie ook gezien kan worden als inkomen. De overheid betaald de ambtenaren voor hun diensten: de ambtenaren salarissen. -> t bedrag van de ambtenaren salarissen = toegevoegde waarde en dus productie waarde van de overheid. Boekhouding of administratie van een bedrijf zijn wettelijk verplicht. Belangrijkste onderdelen van een administratie zijn de balans en de resultatenrekening / verliefd en winst rekening. Activa = bezittingen Passiva = hoe bezittingen betaald zijn Verschillende soorten bezittingen: Vaste kapitaalgoederen of vaste activa: grond, gebouwen, machines. Vlottende kapitaalgoederen of vlottende activa: één productieproces. Liquide middelen of liquide activa: betaalmiddelen die meteen gebruikt kunnen worden om iets te kopen. Manieren waarmee de bezittingen betaald zijn: Eigen vermogen Vreemd vermogen, ook wel schulden: moet worden terug betaald. Zijn de opbrengsten groter dan de kosten: winst Zijn de opbrengsten lager dan de kosten: verlies Toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land + overheid = nationaal product. Alle bedrijven waarin de opeenvolgende productstadia worden doorgelopen, van oerproduct t/m degene die het kant en klare eindproduct verkoopt vormen samen de bedrijfskolom. De geldingen in de bedrijfskolom bestaan uit bedrijven die dezelfde soort productieactiviteit verrichten = bedrijfstak. Totale productie van een bedrijfskolom berekenen= productiewaarden van afzonderlijke bedrijven bij elkaar optellen. HOOFDSTUK 2. Door inflatie wordt je geld minder waard. Het inkomen gemeten in geld is nominaal inkomen en het inkomen gemeten in goederen is het reëel inkomen. Indexcijfer van het reële inkomen kun je berekenen door de volgende formule: RIC (indexcijfer reëel inkomen = NIC (indexcijfer nominaal inkomen): PIC (prijsindex) x00 Of Indexcijfer reëel = Indexcijfer geldbedrag: Indexcijfer prijzen x00 CBS verzameld door middel van budgetonderzoek gegevens over het uitgavenpatroon van gezinnen. Met behulp van het indexcijfer en de wegingsfactoren van alle hoofdgroepen wordt vervolgens het CPI berekend. Omdat rekening wordt gehouden met wegingsfactoren noemen we dit een gewogen prijsindexcijfer. Gaat volgens deze formule: Wegingsfactor = hoe zwaar het mee telt Indexcijfer = cijfers in het gegeven tabel, moet je wel de gene nemen die gevraagd word Pagina 2 van 8
Gewogen indexcijfer = (wegingsfactor x indexcijfer): wegingsfactoren Om nominale rente uit te rekenen bij inflatie heb je de volgende berekening nodig: Nominaal = afgesproken rente Reële = rente inflatie Prijsindexcijfer = Indexcijfer reële rente = Indexcijfer nominale rente: Prijsindexcijfers x00 Productiecapaciteit: hoeveel een land in een jaar kan maken. Overbesteding is wanneer de bestedingen zo hoog zijn dat de producten de vraag niet/nauwelijks kunnen bijhouden. prijzen stijgen. Deze inflatie heet: bestedingsinflatie. Onderbesteding is wanneer de bestedingen zo laag zijn dat de productiecapaciteit lang niet allemaal bezet is. -> deflatie = daling van het algemeen prijspeil & bestedingsinflatie. Lonen & grondstoffen stijgen + worden duurder -> kostprijs van de producten stijgt -> kosten inflatie. Loon en prijsspiraal: is de opeenvolging van hogere lonen en hogere prijzen. Ten opzichte van het buitenland kan het ongewilde gevolgen hebben: onze producten worden duurder dan in het buitenland, waardoor de export zal dalen. En dat heeft weer gevolgen voor de productie en de werkgelegenheid. = kosteninflatie. Nadelen van inflatie: Geld word minder waard. (reëel gezien) Beïnvloed leen en spaargedrag Wanneer de Nederlandse inflatie hoger is dan in het buitenland verslechterd de internationale concurrentiepositie van Nederlands bedrijfsleven. Bij hyperinflatie neemt het vertrouwen in geld af. Deflatie lijkt prettig maar op lange termijn is het dat niet, namelijk: doordat consumenten verwachten dat de prijzen zullen dalen, stellen zij hun aankopen uit. De bestedingen zakken hierdoor in, daardoor daalt de productie en moeten bedrijven mensen ontslaan. HOOFDSTUK 3. Welvaart: de mate waarin mensen/een land hun behoeftes kunnen voorzien. Welvaart meten inkomens meten (is de makkelijkste) of welvaart van landen vergelijken door inkomens te vergelijken. Doormiddel van nationaal inkomen per hoofd van de bevolking: Nominaal nationaal inkomen / aantal inwoners = nationaal inkomen per hoofd. Als het reëel nationaal inkomen stijgt wordt er gesproken van economische groei. Bij berekenen van het nationaal inkomen wordt alleen wit werk (formele circuit) meegeteld. Nadelen bij berekenen van reëel nationaal inkomen per hoofd:. Nationaal inkomen zegt niets over de verdeling van het inkomen. 2. Sommige zaken die de welvaart verhogen worden niet meegeteld: vrijwilligerswerk wordt niet geregistreerd. Evenals zwartwerk/grijswerk = informele circuit. (formele circuit = geregistreerd werk.) zwart: illegale productie: belastingen en premies worden ontdoken. grijs: doe het zelfwerk of vrijwilligerswerk. 3. Sommige bijkomende negatieve externe effecten, die de welvaart verlagen, worden niet meegeteld. Pagina 3 van 8
(bijv. milieuvervuilende productie) 4. Wordt geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Politici & economen: nationaal inkomen moet niet meer gebruikt worden om welvaart te meten. -> hierdoor is het begrip duurzame ontwikkeling ontstaan. = een economische ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generatie aan te tasten. Nationaal inkomen wordt bepaald door 2 factoren: - Productiecapaciteit (hoe hoog nationaal inkomen max. kan zijn) - Bestedingen Nationaal inkomen: - Op kort termijn bepaald door bestedingen -> van particulieren, overheid en buitenland. - Op lang termijn bepaald door productiecapaciteit. Aanbodkant / structurele kant (productiecapaciteit) Vraagkant / conjuncturele kant (bestedingen) PRODUCTIECAPACITEIT: Productiecapaciteit, wordt als er voldoende kapitaal is, bepaald door: beroepsbevolking & arbeidsproductiviteit! Bepaald door de kwaliteit (productiviteit) & kwantiteit (omvang) van de productiefactoren: * Arbeid: Een betere kwaliteit van de beroepsbevolking leidt tot een hogere arbeidsproductiviteit. (kwaliteit) Als de beroepsbevolking groeit, stijgt de productiecapaciteit. (kwantiteit) - Scholing - Technische ontwikkeling - De efficiëntie (doelmatigheid) - Arbeidsmentaliteit * Kapitaal: - Vaste kapitaalgoederen (daar gaat het hier over) & geldkapitaal. komen samen wanneer bedrijven investeren. Meer en betere kapitaalgoederen vergroten de productiecapaciteit. - Breedte-investeringen: investeringen in kapitaalgoederen waarbij de verhouding tussen arbeid en kapitaal gelijk blijft: er worden (meer van ) dezelfde kapitaalgoederen gekocht en de arbeidsproductiviteit blijft gelijk. - Diepte-investeringen: zijn investeringen in kwalitatief betere kapitaalgoederen waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt. Hierbij wordt arbeid vervangen door kapitaal: de productie wordt kapitaalintensiever en minder arbeidsintensief. Dit kan niet in de tertiaire sector & quartaire sector. Bedrijven gebruiken spaargeld en winst voor investeringen -> grote loonstijgingen zijn voor hun gevaarlijk! -> deze duwen de winst omlaag waardoor de investeringen en daarmee werkgelegenheid in gevaar komen. Op kapitaal heeft de overheid grote invloed: subsidies en heffingen stimuleert zij sommige investeringen in Pagina 4 van 8
kapitaalgoederen. * Natuur: Klimaat is een erg belangrijke factor, die een grote rol speelt. Natuurlijke omstandigheden bepalen deels het soort productie in een land. Natuur is moeilijk te beïnvloeden, toch zijn sommige dingen mogelijk. * Ondernemerschap: Goed ondernemerschap kan zorgen voor een efficiënte organisatie van het productieproces en goede keuzes als het gaat om het doen van investeringen. BESTEDINGEN. De productiecapaciteit bepaald de maximaal mogelijke omvang van de nationale productie en dus ook van het nationaal inkomen. Door bestedingen wordt de productiecapaciteit gebruikt voor productie. Bezettingsgraad = productie / productiecapaciteit X 00% 4 soorten bestedingen: * Consumptie van gezinnen: Als gezinnen goederen kopen is dat consumeren. Hierbij spelen inkomen, rentestand (vooral bij duurzame consumptiegoederen) en inflatie een rol. * Investeringen van bedrijven: - Wanneer een bedrijf een machine vervangt om zijn productiecapaciteit op peil te houden = vervangingsinvestering. (Hoeveelheid vaste kapitaalgoederen blijft dan gelijk.) - Als een bedrijf besluit zijn hoeveelheid vaste kapitaalgoederen uit te breiden waardoor de productiecapaciteit stijgt = uitbreidingsinvesteringen. (geven de verandering van de hoeveel vaste kapitaalgoederen aan.) - Als in een jaar de voorraad vlottende kapitaalgoederen toeneemt omdat de productie niet totaal verkocht wordt = voorraadinvestering. (geven de hoeveelheid vlottende kapitaalgoederen aan.) -> voorraden kosten geld: je hebt productiekosten waar geen inkomsten tegenover staan en opslagkosten. Vlotte kapitaalgoederen = ingekochte grondstoffen en hulpstoffen en niet verkochten eindproducten. Vaste kapitaalgoederen = machines, bruggen, wegen. (dingen die vast blijven ) Waarde van kapitaalgoederenvoorraad meten: de waarde van alle kapitaalgoederen bij elkaar optellen. Vervangingsinvesteringen hebben geen invloed hierop. * De overheidbestedingen: Investeren in vaste kapitaalgoederen & consumeren ook: personele overheidsconsumptie & materiële overheidsconsumptie. Overheid financiert dit met belastingsgeld. * Bestedingen van het buitenland (export): Het buitenland koopt bij onze bedrijven goederen en diensten, export. Buitelandland legt hierdoor beslag op onze productiecapaciteit. Ook kopen binnenlandse bedrijvenn goederen en diensten in het buitenland, import. Pagina 5 van 8
De vier bestedinscategorieën horen bi de vier economische sectoren: gezinnen, bedrijven, overheid en buiteland. Gezinnen en bedrijven = particulieren sector. De hoogte van het nationaal product en dus de hoogte van het nationaal inkomen wordt bepaald door bestedingen van de vier secotren en het saldo van de export en import. Y = C + I + O + E M Y= nationaal inkomen, C= consumptie,. I=investeringen, O= overheidsbestedingen, E= export, M=import. Als alleen de netto-investeringen worden meegeteld bij het berekenen van de productie, dan spreken we van het netto nationaal product (NNP) / netto nationaal inkomen. Als de bruto-investeringen worden meegeteld, spreken we van het bruto nationaal product (BNP) / bruto nationaal inkomen. Als bestedingen dalen, daalt ook de productie en dus het inkomen. In het stijgen en dalen van het nationaal inkomen zit een partroon. We noemen dit de conjunctuurbeweging, conjunctuurgolf, conjunctuurcyclus, kortom: conjunctuur. De gemiddelde groei van het nationaal inkomen over een lange periode = trendmatige groei. De schommelingen in de groei van het nationaal inkomen als gevolg van schommelingen in de bestedingen = conjunctuur. Is dit bovengemiddelde = hoogconjunctuur. Beneden gemiddelde = laagconjunctuur. Deze wisselen elkaar af. Afnemende groei van het nationaal inkomen beneden de trendmatige groei = recessie. Bij een depressie in de groei = krimp. Aanhoudende hoogconjunctuur kan leiden tot overbesteding -> productiecapaciteit volledig bezet, meer inflatie en een krappe arbeidsmarkt. aanhoudende laagconjunctuur kan leiden tot onderbesteding -> productiecapaciteit onder bezet, conjuncturele werkloosheid. Als in een hoogconjunctuur bestedingen stijgen ->nationaal inkomen toenemen ->gezinnen meer consumeren -> import zal toenemen. Sterke conjunctuurschommelingen hebben nadelen -> werkloosheid + inflatie. Bij onderbesteding en conjuncturele werkloosheid hoog is, kan de overheid helpen ->eigen bestedingen verhogen of belastingen verlagen. Bij dit beleid is dat een stimulans van de bestedingen een soort sneeuwbaleffect of kettingreactie tot gevolg heeft: door hogere gestedingen stijgt het nationaal inkomen, hierdoor stijg vervolgens de consumptie, waardoor het nationaal inkomen verder stijgt en opnieuw de consumptie toeneemt, etc. Heet: multiplierwerking/multipliereffect. Bij overbesteding kan de overheid ook helpen ->eigen bestedingen te verlagen of belastingen verhogen. Anticyclisch begrotingsbeleid: bij onderbesteding stimuleert de overheid de bestedingen, bij overbesteding remt ze de bestedingen af. Progressiever belastingen en sociale uitkeringen worden in verband met hun matige werking op de conjunctuurgolf wel automatische stabilisatoren genoemd. Centrale bank kan ook de conjunctuur beïnvloeden -> rente beleid kan zij bestedingen simuleren of afremmen. Europeese Centrale Bank let zoveel mogelijk op beheersen van de inflatie. Economische groei, beïnvloed oor: conjuncturele factoren en structurele factoren. Maatregelen van de overheid om de economische groei te beïnvloeden zowel van conjuncturele en structurele aard. Pagina 6 van 8
Een toename van investeringen van particulieren sector en/of overheid heeft en bestedings- en een capaciteitseffect. De groei is lager dan tijdens de hoogconjunctuur rond 2000, er zijn grenzen aan de groei. Een van die grenzen jn de knelfactoren. - Ontwikkeling op de arbeidsmarkt -> werkloosheid daalt snel en aantal vacatures neemt af. - Infrastructuur - Milieu HOOFDSTUK 4. Produceren leidt ertoe dat er waarde wordt toegevoegd aan de grondstoffen en hulpstoffen. Deze toegevoegde waarde gebruiken we om de productiefactoren: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap te belonen. De verdeling van de productiewaarde over de beloningen van de productiefactoren noemen we de categorie inkomensverdeling. Categorieën: huur, renten, loon, pacht, winst. Tegenover elkaar staan: beloning voor arbeid en beloning voor kapitaal. Hoe hoger de beloning voor arbeid des te lager de beloning voor kapitaal, en omgekeerd. Arbeidsinkomenquote: geeft informatie aan het bedrijfsleven de verdeling van de productiewaarde over arbeid en kapitaal. Overheid kijkt vooral naar de verdeling van het nationaal inkomen over personen of huishoudens, de personele inkomensverdeling. Loon is beloning voor arbeid, huur, rente, kapitaal, pacht, natuur. Winst is de beloning voor productiefactor ondernemersschap. Gebruikelijk is om te kijken welk deel elke categorie vormt van het nationaal inkomen. Druk je lonen uit als percentage van het nationaal inkomen dan bereken je de loonquote. (= percentage van het nationaal inkomen) Loonquote = loon: (nationaal) inkomen x00 Bij loononderhandelingen in de bedrijven gaat het vooral over de verdeling van de toegevoegde waarde van de bedrijven tussen de productiefactoren arbeid en de overige productiefactoren. Hun beloning is winst, deel daarvan is beloning van arbeid. Bij zelfstandige is het niet te bereken. Het CBS heeft dit probleem opgelost door aan elke zelfstandige een bepaald bedrag als loon toe te rekenen. De vastgestelde bedrag X het aantal zelfstandige heeft het toegerekend loon voor zelfstandige (TLZ). Als je het loon en het TLZ bij elkaar opteld arbeidsinkomen. Arbeidsinkomenquote (AIQ)= (Loon + TLZ) : (nationaal) inkomen x00 Overige inkomens samen = overige-inkomensquote. Overige-inkomensquote (OIQ) = 00% - AIQ OIQ -> geeft aan welk deel van het inkomen beloning is voor kapitaal, natuur en ondernemerschap. Verschillende redenen waarom inkomens tussen beroepen verschillen: productiviteit, verantwoordelijkheid, ervaring, opleiding en ruimte op de arbeidsmarkt, status en macht. Hoge functionarissen hebben vaak een hogere beloning. Huur, pacht of rente kun je ook ontvangen. Daar heb je vermogen voor nodig. Dit vermogen levert inkomen op. Hoe hoog het inkomen uit vermogen is hang af af: de hoogte van het vermogen en rendement van de Pagina 7 van 8
belegging. Om een indruk te krijgen van inkomensverdeling over personen en huishoudens kun je gebruik maken van een Lorenzkromme (ook wel Lorenzcurve genoemd). Horizontale as: het opgetelde aantal mensen met een inkomen in procenten van het totale aantal mensen. Verticale as: opgetelde hoeveel procent van het totale inkomen deze mensen verdienen. De Lorenzcurve is een afbeelding van de scheefheid van de personele inkomensverdeling. Als in een land de inkomens precies gelijk vereeld zijn, dan loopt de Lorenzcurve over de 45gradenlijn. Hoe verder van de 45gradenlijn af hoe schever de inkomensverdeling. Pagina 8 van 8