het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

Vergelijkbare documenten
het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/129

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : 2013/261

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2014/145

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2016/074 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 10 oktober 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/235

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het CBE van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante,

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

25 oktober 2016 Beroep [appellant] negatief bindend studieadvies

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

U I T S P R A A K

: negatief bindend studieadvies, persoonlijke omstandigheden Datum uitspraak : 23 september 2005

Zaaknummer : CBHO 2015/059 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 2 maart 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden :

De Examencommissie van de Academie voor Marketing en Business Management

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/136

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

U I T S P R A A K

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

U I T S P R A A K

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

Zaaknummer : 2014/153

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

U I T S P R A A K

Algemene informatie

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K 07 73

U I T S P R A A K

Transcriptie:

Zaaknummer : CBHO 2016/029 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 3 augustus 2016 Partijen : appellante en CBE Vrije Universiteit Amsterdam Trefwoorden : advies bindend negatief studieadvies BSA-commissie eerste studieadvies herkansingstentamens intrekken kwalitatieve eisen minnelijke schikking norm onrechtmatig persoonlijke omstandigheden rechtsgevolgen studentendecaan studieadvies studieadviseur studiepunten studievoortgang studievoortgangregeling vrijstellingen Artikelen : WHW: artikel 7.8b WHW: artikel 7.61 Awb: artikel 8:72, derde lid OER Bachelor Tandheelkunde 2015-2016: artikel 6.3, deel A OER Bachelor Tandheelkunde 2015-2016: artikel 6.4, deel A OER Bachelor Tandheelkunde 2015-2016: artikel 7,2, deel B Uitspraak : Gegrond/rechtsgevolgen in stand gelaten Hoofdoverwegingen : 2.2.3 Overeenkomstig artikel 7.61, derde lid, van de WHW heeft het CBE het beroepschrift van appellante aan de BSA-commissie gezonden om na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Hierop heeft de BSA-commissie per e-mail van 26 oktober 2015 geantwoord: "Er is geen gesprek over een minnelijke schikking gevoerd (...)." Zoals het College al vaker heeft overwogen, heeft de wetgever aan de schikkingsprocedure de hoogste prioriteit toegekend. Daarbij kan het niet geacht worden reeds te hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het door de student instellen van beroep bij het College van Beroep voor de Examens. Evenmin is dat het geval met betrekking tot het gesprek voorafgaand aan het geven van het bindend studieadvies. De vaststelling dat een minnelijke schikking niet is beproefd, brengt met zich dat artikel 7.61, derde lid van de WHW is geschonden. De beroepsgrond slaagt. Het College ziet evenwel aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid de rechtsgevolgen in stand te laten nu genoegzaam is gebleken dat de BSA-commissie wenst vast te houden aan het bindend negatief studieadvies. [ ] 2.3.2. Gelet op de hiervoor weergegeven bepaling van de OER, dient de studieadviseur in het advies te vermelden of zich bij de student persoonlijke omstandigheden voordoen. In het studiejaar 2013-2014 deden zich bij appellante persoonlijke omstandigheden voor. Die omstandigheden hebben geleid tot het intrekken van het op 17 juli 2014 aan appellante gegeven bindend negatief studieadvies en waren derhalve bij de BSA-commissie bekend. In het studiejaar 2014-2015 heeft appellante geen andere persoonlijke omstandigheden gemeld. Daarom maakt de omstandigheid dat het advies van de studieadviseur niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen, in dit geval het gegeven bindend negatief studieadvies

niet onrechtmatig. 2.4.2. Nu het op 17 juli 2014 aan appellante gegeven bindend negatief studieadvies is ingetrokken, moet het aan haar op 17 augustus 2015 gegeven bindend negatief studieadvies als het eerste studieadvies worden aangemerkt. Niet in geschil is dat appellante na het tweede jaar van inschrijving 32 studiepunten van de propedeutische fase had gehaald. Hetgeen zij aanvoert, dat de norm van 60 studiepunten niet van haar mag worden geëist, kan haar niet baten, reeds omdat zij evenmin aan de in artikel 7.2, tweede lid, van deel B van de OER neergelegde norm van 40 studiepunten voldoet. Ter zitting is namens de BSA-commissie toegelicht dat appellante de in de maanden september en oktober 2014 gemiste introductie in het tweede semester door een vervangende opdracht met een voldoende heeft kunnen afronden. Appellante is op die wijze voldoende in de gelegenheid gesteld om na twee jaar 40 dan wel 60 studiepunten te hebben behaald. Het College is met het CBE van oordeel dat de BSA-commissie zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de persoonlijke omstandigheden van appellante een onvoldoende verklaring vormen voor de geringe studievoortgang. Appellante heeft de zorg voor haar zieke moeder overgedragen en is voorts in behandeling gegaan bij een psycholoog. Desondanks heeft zij in het studiejaar 2014-2015 slechts 20 studiepunten behaald. Appellante heeft in het studiejaar 2014-2015 geen persoonlijke omstandigheden gemeld die niet reeds in studiejaar 2013-2014 waren gemeld. Met het intrekken van het op 17 juli 2014 gegeven negatieve studieadvies is de BSAcommissie voldoende aan de persoonlijke omstandigheden van appellante tegemoet gekomen en heeft de BSA-commissie appellante voldoende kans gegeven om aan de norm te voldoen. Voor zover appellante ter zitting heeft toegelicht dat zij verwachtte voor een aantal propedeuse vakken vrijstellingen te krijgen, overweegt het College dat het op de weg van appellante had gelegen om de desbetreffende vakken te volgen en de tentamens te maken totdat zij over het verlenen van vrijstellingen zekerheid zou hebben. Dat de studentendecaan positief over het voortzetten van de studie door appellante heeft geadviseerd, maakt, gelet op het voorgaande, niet dat de BSA-commissie appellante geen bindend negatief studieadvies heeft mogen geven. De BSA-commissie heeft van het advies van de decaan mogen afwijken en voorts is namens de BSA-commissie ter zitting toegelicht dat de studieadviseur mondeling een negatief advies had gegeven. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 17 augustus 2015 heeft de BSA-commissie namens het bestuur van de Faculteit der Tandheelkunde aan appellante een bindend negatief studieadvies gegeven. Bij beslissing van 7 januari 2016 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft appellante beroep ingesteld.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 13 juli 2016, waar appellante, bijgestaan door mr. drs. R.F. Bakker, advocaat te Amsterdam, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J.G. Bekker, secretaris van het CBE, zijn verschenen. Voorts is ter zitting namens de BSA-commissie prof. dr. E.C.I. Veerman verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante heeft in de studiejaren 2013-2014 en 2014-2015 de bachelor Tandheelkunde gevolgd aan de Vrije Universiteit. Op 17 juli 2014 is aan appellante een bindend negatief studieadvies gegeven. Dat studieadvies is naar aanleiding van een schikkingsgesprek ingetrokken, omdat zich bij appellante persoonlijke omstandigheden voordeden. Op 17 augustus 2015 is aan appellante opnieuw een bindend negatief studieadvies gegeven. Niet in geschil is dat zij op dat moment 32 studiepunten uit de propedeutische fase had gehaald. 2.2. Appellante betoogt dat ten onrechte hangende haar beroep bij het CBE niet is onderzocht of een minnelijke schikking mogelijk was. De BSA-commissie heeft haar niet uitgenodigd voor een gesprek. 2.2.1. In de beslissing van het CBE staat dat het aan de BSA-commissie heeft medegedeeld dat de commissie dient na te gaan of een minnelijke schikking mogelijk is. De BSA-commissie heeft appellante niet uitgenodigd, omdat bij de voorbereiding van de beslissing reeds een gesprek heeft plaatsgevonden en in het beroepschrift geen nieuwe feiten en omstandigheden door appellante zijn aangevoerd. 2.2.2. Ingevolge artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) zendt het college van beroep voor de examens, alvorens het beroep in behandeling te nemen, het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen. 2.2.3 Overeenkomstig artikel 7.61, derde lid, van de WHW heeft het CBE het beroepschrift van appellante aan de BSA-commissie gezonden om na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Hierop heeft de BSA-commissie per e-mail van 26 oktober 2015 geantwoord: "Er is geen gesprek over een minnelijke schikking gevoerd (...)." Zoals het College al vaker heeft overwogen, heeft de wetgever aan de schikkingsprocedure de hoogste prioriteit toegekend. Daarbij kan het niet geacht worden reeds te hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het door de student instellen van beroep bij het College van Beroep voor de Examens. Evenmin is dat het geval met betrekking tot het gesprek voorafgaand aan het geven van het bindend studieadvies. De vaststelling dat een minnelijke schikking niet is beproefd, brengt met zich dat artikel 7.61, derde lid van de WHW is geschonden. De beroepsgrond slaagt. Het College ziet evenwel aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid de rechtsgevolgen in stand te laten nu genoegzaam is gebleken dat de BSA-commissie wenst vast te houden aan het bindend negatief studieadvies. 2.3. Voorts betoogt appellante dat het advies van de studieadviseur niet toetsbaar, feitelijk juist, begrijpelijk en deugdelijk gemotiveerd is. 2.3.1. Ingevolge artikel 6.4, derde lid, van deel A van de Onderwijs- en Examenregeling Bachelor Tandheelkunde 2015-2016 (hierna: de OER) stelt de studieadviseur binnen vier weken na ontvangst van de melding een schriftelijk en gemotiveerd advies op of sprake is van persoonlijke omstandigheden als bedoeld in het vierde lid. Is er sprake van persoonlijke omstandigheden dan doet de studieadviseur in zijn advies een voorstel voor een afwijkende studievoortgangregeling, zoals bedoeld in het vijfde lid.

2.3.2. Gelet op de hiervoor weergegeven bepaling van de OER, dient de studieadviseur in het advies te vermelden of zich bij de student persoonlijke omstandigheden voordoen. In het studiejaar 2013-2014 deden zich bij appellante persoonlijke omstandigheden voor. Die omstandigheden hebben geleid tot het intrekken van het op 17 juli 2014 aan appellante gegeven bindend negatief studieadvies en waren derhalve bij de BSA-commissie bekend. In het studiejaar 2014-2015 heeft appellante geen andere persoonlijke omstandigheden gemeld. Daarom maakt de omstandigheid dat het advies van de studieadviseur niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen, in dit geval het gegeven bindend negatief studieadvies niet onrechtmatig. 2.4. Verder betoogt appellante dat het CBE ten onrechte heeft geoordeeld dat de BSA-commissie haar een bindend negatief studieadvies heeft mogen geven. Daartoe voert zij aan dat haar persoonlijke omstandigheden zich ook in het studiejaar 2014-2015 voordeden. Volgens appellante mag haar niet voor de tweede keer een studieadvies worden gegeven. Voorts mag van haar niet de norm van het tweede jaar, 60 studiepunten, worden geëist, nu het aan haar in haar eerste jaar gegeven bindend negatief studieadvies is ingetrokken. De studieadviseur heeft weliswaar negatief geadviseerd over de voortzetting van de studie, de studentendecaan heeft daarover positief geadviseerd. Verder voert appellante aan dat zij door het op 17 juli 2014 gegeven negatief bindend studieadvies in de studievoortgang is belemmerd. Zij kon pas rond eind oktober onderwijs gaan volgen en deelnemen aan tentamens. 2.4.1. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW brengt het instellingsbestuur van een hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur, onverminderd het eerste lid, het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies, als bedoeld in het eerste of tweede lid, ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet voldoet aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Ingevolge het zesde lid stelt het instellingsbestuur ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, van deel A van de OER wordt aan het studieadvies dat aan het eind van het studiejaar wordt uitgebracht, een afwijzing met een bindend karakter verbonden, indien de student niet de norm heeft behaald voor een positief advies. Een negatief advies blijft achterwege, als de student aantoont niet aan de norm te hebben voldaan als gevolg van persoonlijke omstandigheden, zoals genoemd in artikel 6.4. De norm is omschreven in artikel 7.2 deel B. Ingevolge het derde lid wordt zo spoedig mogelijk na afloop van de herkansingstentamens van het tweede semester van het eerste jaar van inschrijving doch uiterlijk op 22 augustus, aan de student die niet aan de norm heeft voldaan, schriftelijk medegedeeld dat de decaan voornemens is hem een negatief bindend studieadvies te geven. Dezelfde procedure geldt in het volgende jaar van inschrijving als de student op grond van persoonlijke omstandigheden (zie artikel 6.4) zijn opleiding heeft mogen voortzetten en dan niet alle verplichtingen van het eerste studiejaar met succes heeft afgerond. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van deel B van de OER moet de student om een positief studieadvies te krijgen, ten minste 40 EC hebben behaald aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding. Ingevolge het tweede lid zijn de kwalitatieve eisen om aan de norm voor een positief studieadvies te voldoen de volgende. Als een student aan het eind van het eerste jaar van inschrijving weliswaar 40 of meer studiepunten heeft behaald, maar niet tevens een voldoende resultaat heeft behaald voor de Lijn Tandheelkundige Vaardigheden I, onderdelen Klinische Vaardigheden en HIP, wordt aan het advies eveneens een afwijzing verbonden, zoals bedoeld in artikel 7.8b, lid 3 en 5, van de Wet. Ingevolge het derde lid ontvangt de student die aan het eind van het eerste jaar van inschrijving niet aan de norm heeft voldaan voor een positief studieadvies, maar schriftelijk toestemming van de decaan heeft gekregen om de opleiding voort te zetten, aan het eind van het volgende studiejaar opnieuw een advies met in achtneming van de norm van 60 EC. De student die aan het eind van zijn tweede jaar van inschrijving niet alle examenonderdelen van het eerste

studiejaar met een voldoende resultaat heeft afgerond, krijgt een negatief bindend studieadvies toegekend. 2.4.2. Nu het op 17 juli 2014 aan appellante gegeven bindend negatief studieadvies is ingetrokken, moet het aan haar op 17 augustus 2015 gegeven bindend negatief studieadvies als het eerste studieadvies worden aangemerkt. Niet in geschil is dat appellante na het tweede jaar van inschrijving 32 studiepunten van de propedeutische fase had gehaald. Hetgeen zij aanvoert, dat de norm van 60 studiepunten niet van haar mag worden geëist, kan haar niet baten, reeds omdat zij evenmin aan de in artikel 7.2, tweede lid, van deel B van de OER neergelegde norm van 40 studiepunten voldoet. Ter zitting is namens de BSA-commissie toegelicht dat appellante de in de maanden september en oktober 2014 gemiste introductie in het tweede semester door een vervangende opdracht met een voldoende heeft kunnen afronden. Appellante is op die wijze voldoende in de gelegenheid gesteld om na twee jaar 40 dan wel 60 studiepunten te hebben behaald. Het College is met het CBE van oordeel dat de BSA-commissie zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de persoonlijke omstandigheden van appellante een onvoldoende verklaring vormen voor de geringe studievoortgang. Appellante heeft de zorg voor haar zieke moeder overgedragen en is voorts in behandeling gegaan bij een psycholoog. Desondanks heeft zij in het studiejaar 2014-2015 slechts 20 studiepunten behaald. Appellante heeft in het studiejaar 2014-2015 geen persoonlijke omstandigheden gemeld die niet reeds in studiejaar 2013-2014 waren gemeld. Met het intrekken van het op 17 juli 2014 gegeven negatieve studieadvies is de BSAcommissie voldoende aan de persoonlijke omstandigheden van appellante tegemoet gekomen en heeft de BSA-commissie appellante voldoende kans gegeven om aan de norm te voldoen. Voor zover appellante ter zitting heeft toegelicht dat zij verwachtte voor een aantal propedeuse vakken vrijstellingen te krijgen, overweegt het College dat het op de weg van appellante had gelegen om de desbetreffende vakken te volgen en de tentamens te maken totdat zij over het verlenen van vrijstellingen zekerheid zou hebben. Dat de studentendecaan positief over het voortzetten van de studie door appellante heeft geadviseerd, maakt, gelet op het voorgaande, niet dat de BSAcommissie appellante geen bindend negatief studieadvies heeft mogen geven. De BSA-commissie heeft van het advies van de decaan mogen afwijken en voorts is namens de BSA-commissie ter zitting toegelicht dat de studieadviseur mondeling een negatief advies had gegeven. 2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep slaagt. Het College ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en de rechtsgevolgen geheel in stand te laten. 2.6. Het College ziet aanleiding verweerder op navolgende wijze in de proceskosten van appellante te veroordelen. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: I. verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft het niet plaatsvinden van het schikkingsgesprek; II. vernietigt de beslissing van het College van Beroep voor de Examens van 7 januari 2006; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven; IV. veroordeelt het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot 992,00 (zegge: negenhonderd tweeënnegentig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; V. gelast dat het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van 46,00 (zegge: zesenveertig euro) vergoedt.