U I T S P R A A K

Transcriptie

1 U I T S P R A A K van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van mevrouw XXX te Rotterdam, appellante tegen het Bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen, verweerder 1. Ontstaan en loop van het geding Met de op 14 oktober 2009 door het College ontvangen brief van 7 september 2009 tekent appellante beroep aan tegen het besluit van verweerder van 27 augustus 2009, waarbij aan het negatief bindend studie advies (BSA) voor de opleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ( WHW). Ter onderbouwing van haar administratief beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden (medische redenen) vertraging heeft opgelopen in de studievoortgang. Appellante verwijst daartoe naar de door haar overlegde artsenverklaring van 23 juni Daarnaast wijst appellante op het wijzigen van het kerncurriculum van het vak Inleiding in literatuurwetenschappen en de vervanging van het vak Inleiding in Taalkunde van de Iberomaanse talen door Taalkunde Spaans-Amerika I. appellante merkt op dat zij slecht twee maal tentamen heeft kunnen doen voor dit vak. Appellante heeft dit vak één jaar kunnen volgen, terwijl propedeusestudenten die een jaar later zijn begonnen het tentamen vier keer (twee tentamens en twee hertentamens) kunnen afleggen. Voorts stelt appellante zich op het standpunt, dat de lijst waarop verweerder het besluit heeft gebaseerd niet klopt. Appellante stelt dat het aantal behaalde ECTS-punten 52 betreft in plaats van 50. Appellante stelt dat het vak Taalvaardigheid Spaans, module II volgens het nieuwe systeem 12 ECTS-punten bedraagt in plaats van 10. Appellante stelt derhalve dat zij dientengevolge voor het behalen van het propedeuse 8 ECTS-punten tekort komt in plaats van 10. Bij brief van 3 november 2009 is een verweerschrift ingediend. Met betrekking tot het vak Letterkunde Spanje en Spaans Amerika merkt verweerder op dat appellante met de Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus RA Leiden Telefoon / Fax

2 Blad 2/8 studiecoördinator heeft afgesproken dat ze dit vak, waarvoor ze op dat moment geen tentamen meer kon doen, in het studiejaar zou volgen. Indien appellante het afgesproken studieplan in augustus 2009 had afgewerkt zou zij de Examencommissie verzoeken dit vak in het volgende jaar te doen. Deze afspraak maakt deel uit van het studieplan, dat op 5 februari 2009 is vastgelegd. Andere onderdelen van het studieplan betroffen Spaans module 2, Taalkunde 1 en Kernteksten. Van deze drie vakken heeft zij Kernteksten en Spaans module 2 met een voldoende afgesloten. Taalkunde 1 heeft zij niet gehaald. Verweerder brengt naar voren dat appellante de Examencommissie niet heeft verzocht het halen van het Letterkunde Spanje en Spaans Amerika uit te stellen tot het volgende studiejaar. Dit vak is met ingang van 2008 door een maatregel van het faculteitsbestuur vervangen door het vak Inleiding in de Literatuurwetenschap. De faculteit heeft van de studenten geëist dat ze als ze de vakken van het jaar daarvoor niet gehaald hadden, ze moesten overgaan op het nieuwe vak. Verweerder geeft aan dat appellante het vak Inleiding in de taalkunde van de Iberoromaanse talen niet heeft gehaald. Dit vak is door de hiervoor genoemde maatregel van het faculteitsbestuur vervangen door het vak Taalkunde Spaans-Amerika 1. Appellante heeft dit vak tot twee maal toe niet gehaald. De stelling van appellante dat zij vier maal op mag gaan voor een vak volgt verweerder niet. Bij wijst erop dat het vak, conform de reglementen, in het studiejaar twee maal getentamineerd is. Verweerder wijst erop dat zij in mei, juni en augustus voor vier tweedejaarsvakken tentamens heeft gemaakt. In deze periode was zij volgens de verklaring van het ICS gehinderd. Verweerder geeft aan dat in het studieplan van 5 februari 2009 is opgenomen dat appellante zich zou melden als het slechter met haar zou gaan. Zij heeft dat echter pas in oktober 2009 gedaan. Het beroep is behandeld op 9 december 2009 tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College, waar appellante in persoon verschenen is. Namens verweerder zijn dr. XXX en mevrouw XXX verschenen. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat haar persoonlijke omstandigheden niet zijn meegewogen bij het geven van het negatieve studieadvies. Zij heeft medische problemen gekend, waaronder een slecht functionerende schildklier. Dat leidde er tevens toe, dat zij depressieve klachten kende. In het eerste jaar heeft zij 36 ECTS-punten behaald, ondanks dat zij (ernstig) gehinderd is geweest. Op advies van haar psychologe heeft zij geen hertentamens gedaan. Op 26 juni 2008 heeft zij de Examencommissie Talen en Culturen van Latijns-Amerika ( de examencommissie ) verzocht haar hertentamens op een ander moment te mogen

3 Blad 3/8 doen. De examencommissie heeft daarop geen negatief advies gegeven, ook al had zij aan het eind van haar eerste studiejaar niet de vereiste 40 ECTS-punten behaald. Het tweede studiejaar begon aanvankelijk goed. In februari 2009 heeft zij een studieplan gemaakt met haar studieadviseur, voor vier vakken. Op dat moment voelde zij zich nog goed. Een vak, Iberoromaanse Talen, was op dat moment vervangen voor een nieuw vak. Dit was dus nieuwe stof voor haar. Als ze dit vak zou gaan volgen zou ze het waarschijnlijk niet halen. In het studieplan is opgenomen dat, indien appellante een terugval zou krijgen zou ze contact moeten opnemen. In juni 2009, kreeg zij wederom last van haar schildklier en tevens van stress. Ze heeft toen geprobeerd contact te zoeken met haar studieadviseur. Dit is echter niet gelukt. Ze heeft toen getracht toch nog vakken te halen. Ook dit is echter niet gelukt, omdat zij toen ernstig gehinderd was. De heer XXX verwijst naar het verweerschrift. Hij vult aan dat de studieadviseur wel bereikbaar is geweest, in ieder geval tot haar vakantie halverwege juli Eén vak kon appellante niet meer herkansen, omdat dat in het tweede jaar van haar studie niet meer werd gegeven. De brief die appellante heeft gestuurd met daarin het verzoek op een later tijdstip te herkansen heeft de examencommissie niet ontvangen. Hij merkt op dat in het studieplan is opgenomen dat appellante zich zou melden, indien het slechter met haar zou gaan. Een dergelijk bericht heeft hij echter niet ontvangen. Eerst in oktober 2009 kreeg hij de melding van ICS dat appellante (ernstig) gehinderd is geweest bij het studeren. Deze informatie is derhalve niet meegenomen bij de beslissing omtrent het studieadvies in augustus Desgevraagd geeft de heer XXX aan dat in het studieplan van februari 2009 is opgenomen dat appellante 20 ECTS-punten moest behalen. Dit betreft drie vakken uit de propedeuse. Afgesproken is dat zij één vak (van vier punten uit de propedeuse) in een later stadium zou mogen behalen. Appellante geeft aan dat zij één van de drie vakken niet heeft gehaald. Ze benadrukt dat zij getracht heeft contact te zoeken met haar studieadviseur om het studieplan aan te passen. Dit is niet gelukt. Appellante geeft aan dat zij in juli 2009 contact probeerde te zoeken met haar studieadviseur voor de aankomende tentamens in augustus. In augustus kreeg zij te horen dat zij bij de heer XXX moest zijn. Een dag voor de vergadering over het BSA, heeft zij telefonisch met de heer XXX gesproken. Op dat moment had zij één van haar van de tentamens niet had behaald. De heer XXX heeft toen gezegd dat zij de vergadering moest afwachten. Zij heeft in dat gesprek aangegeven dat voor haar een studieplan was opgesteld; ze heeft niet aangegeven dat zij overleg heeft gehad met een psycholoog en dat wellicht een verklaring van het ICS zou worden overgelegd. Ze heeft wél aangegeven dat zij het studieplan wilde wijzigen.

4 Blad 4/8 De heer XXX geeft aan dat hij zich het gesprek niet meer kan herinneren. Hij kan zich wel voorstellen dat hij, indien het gesprek heeft plaatsgevonden, op dat moment gezegd kan hebben dat appellante de vergadering moest afwachten. Hij licht toe dat in het studieplan stond dat appellante zich zou melden als het slechter met haar ging. Nu appellante zich, voor of ten tijde van de vergadering, niet heeft gemeld, is een negatief bindend advies gegeven. Hij ging er op dat moment van uit dat er niets meer aan de hand was. 2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid Met de op 14 oktober 2009 door het College ontvangen brief van 7 september 2009 heeft appellante tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 27 augustus Het College merkt hierbij op dat het beroepschrift door appellante is verzonden naar het ICS. De brief is daar op onbekend gebleven datum naar binnengekomen en op 14 oktober doorgezonden naar het College. Het ICS heeft echter verklaard dat het beroepschrift aldaar binnen de beroepstermijn is ontvangen. Het College zal deze kwestie omtrent het tijdig indienen van het beroepschrift derhalve verder buiten beschouwing laten. Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ) en de WHW gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is. 3. De overwegingen ten aanzien van het geschil Het beroep richt zich tegen het besluit van 27 augustus 2009, waarbij aan het negatief studieadvies een afwijzing is verbonden, als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Ingevolge artikel 7.8b, derde lid, van de WHW kan aan een negatief bindend studieadvies slechts een afwijzing worden verbonden, indien de student - met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden - niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, omdat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn gesteld. Het instellingsbestuur beslist of aan het negatieve advies een afwijzing wordt verbonden. Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of

5 Blad 5/8 faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid. Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het kader van het bindend studieadvies (hierna: de Regeling ). Ingevolge artikel 2.1.7, van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, en uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht. Ingevolge artikel 2.1.9, van de Regeling wordt het uitgestelde eindadvies (uitgebracht indien het advies bedoeld in 2.1.7, noch negatief, noch positief is, dan wel negatief maar niet afwijzend) aan elke voltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het tweede jaar van diens inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding en aan elke deeltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het derde jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding, uitgebracht. Ingevolge artikel 4.1.2, van de Regeling is het advies, bedoeld in artikel 2.1.7, negatief en afwijzend, indien op het moment dat het advies wordt uitgebracht minder dan 40 ECTSpunten van de propedeutische fase van de desbetreffende bacheloropleiding zijn behaald, dan wel indien de student 40 of meer ECTS-punten heeft behaald maar niet heeft voldaan aan de voor de opleiding vastgestelde aanvullende eisen. Ingevolge artikel 4.4 van de Regeling geldt de afwijzing gedurende vier studiejaren na het studiejaar waarin het advies is afgegeven. Ingevolge artikel 4.3 van de regeling wordt aan het advies, bedoeld in artikel en geen afwijzing verbonden indien persoonlijke omstandigheden van de student, opgenomen in het dossier bedoeld onder artikel 3.2, de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel genoemde norm van 40 ECTS-punten, dan wel het propedeutisch examen niet wordt behaald in de in artikelen en genoemde termijnen. Indien een persoonlijk studieplan zoals bedoeld in artikel 3.3 aanwezig is, wordt het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de bedoelde adviezen in bedoelde situatie bepaald door de behaalde studieresultaten te vergelijken met het persoonlijke studieplan. Bij het nemen van het besluit aangaande het bindend studieadvies dient rekening te worden gehouden met het doel van de regels omtrent dit studieadvies. Dit doel luidt dat iedere student een advies krijgt over de voortzetting van zijn of haar studie. Bij het

6 Blad 6/8 uitbrengen van het advies wordt meegewogen of de prestaties van de student aannemelijk maken dat de student met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden. Het advies is negatief en heeft een bindend karakter als de studieresultaten van de student niet voldoen aan de vereisten die daaraan door de Universiteit Leiden zijn gesteld. Vast is komen te staan dat appellante in twee studiejaren 52 ECTS-punten van de propedeuse heeft behaald; zij heeft twee vakken niet behaald. Voorts is gebleken dat appellante in deze jaren (ernstig) gehinderd is geweest bij het verrichten van studieprestaties. Met het oog op de door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden is op 5 februari 2009 een studieplan opgesteld. Op dat moment had zij vier vakken van haar propedeuse nog niet behaald. In dat studieplan is vastgelegd dat appellante, teneinde een negatief BSA te voorkomen, drie van die vier vakken vóór september 2009 diende te behalen en dat zij het vierde vak op een later moment, in het studiejaar 2009/2010, mocht afleggen. Ten tijde van het opstellen van het plan was sprake van een aanzienlijke verbetering van de medische en psychische situatie van appellante. Derhalve is in het plan afgesproken dat indien haar persoonlijke omstandigheden zouden verslechteren, zij dit haar studieadviseur zou mededelen. Het studieplan zou in dat geval mogelijk worden aangepast. Vast staat dat appellante toen sprake was van een verslechtering zich niet bij haar studieadviseur, de examencommissie of verweerder heeft gemeld. Uit de verklaring van het ICS van 2 oktober 2009 blijkt dat appellante ook na 5 februari 2009 ernstig gehinderd is geweest bij het verrichten van studieprestaties. Verweerder heeft terecht aangegeven dat appellante zich voorafgaand aan het geven van het negatieve studieadvies in augustus, niet heeft gemeld dat haar persoonlijke omstandigheden na het opstellen van het studieplan zodanig zijn verslechterd, dat een aanpassing van het plan wellicht aangewezen zou zijn. Dit is in strijd met het studieplan Het College is van oordeel dat appellante hierin in ernstige mate te kort is geschoten. Op grond hiervan heeft verweerder dan ook terecht besloten aan het negatief studieadvies een afwijzing te verbinden. Echter, nu na het geven van het negatieve studieadvies is gebleken dat appellante in het studiejaar (ernstig) gehinderd is geweest bij het verrichten van studieprestaties én door verweerder is erkend dat hij, indien hij daarover tijdig door appellante was geïnformeerd aan het negatieve studieadvies geen afwijzing zou hebben verbonden, kan het besluit niet in stand blijven.. Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het besluit te worden vernietigd. De beslissing een student een negatief studieadvies te geven en daar al dan niet een afwijzing aan te verbinden, wordt door verweerder ambtshalve genomen. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat voor het verbinden van een afwijzing aan

7 Blad 7/8 het negatieve studieadvies geen plaats is, is verdere uitvoering van deze uitspraak door verweerder niet vereist. Appellante kan de bacheloropleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika aan de Universiteit Leiden dan ook voortzetten.

8 Blad 8/8 4. De beslissing Het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, I. verklaart het beroep gegrond; II vernietigt het besluit van 26 augustus Aldus vastgesteld op 25 januari 2010 door een kamer uit het College van beroep voor de examens, bestaande uit mr. O. van Loon (voorzitter), mr. dr. M.B. de Boer, prof. dr. R. Tijdeman mr. drs. A.R. van Kampen, en J.C.A van Oord (leden), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mr. W.J. de Wit mr. O. van Loon, voorzitter mr. W.J. de Wit, secretaris Voor eensluidend afschrift, Verzonden op: