U I T S P R A A K

Transcriptie

1 U I T S P R A A K van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van XXX, appellante tegen Examencommissie Talen en Culturen Japan, verweerster 1. Ontstaan en loop van het geding Met de op 17 september 2009 ingekomen brief van 14 september 2009 tekent appellante beroep aan tegen het besluit van Examencommissie Talen en Culturen Japan van 21 augustus 2009, waarin is besloten dat aan het negatief studieadvies voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Talen en Culturen van Japan een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ter onderbouwing van haar administratief beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden in het eerste semester gehinderd was in haar studie. Haar studieresultaten in het tweede semester waren, met uitzondering van het vak geschiedenis, allemaal goed. Zij is van mening dat het vak, waar zij moeite mee heeft, niet bepalend mag zijn voor het al dan niet voortzetten van haar studie. Zij geeft aan dat er geen studieplan is opgesteld en dat de studiecoördinator haar niet heeft gewezen op het feit dat een studieplan is vereist. Zij geeft aan bang te zijn dat bij het nemen van het besluit een rol heeft gespeeld dat zij het eerste jaar van deze studie al in een eerder stadium heeft geprobeerd af te ronden. Zij stelt dat zij bij de aanvang van de opleiding in het studiejaar , met een schone lei van start is gegaan. Het bevreemdt haar dat de resultaten van de eerste poging blijven staan op haar cijferlijst, ondanks dat zij een aantal van de betreffende vakken met goed resultaat heeft kunnen afronden. Bij brief van 5 oktober 2009 is een verweerschrift ingediend. Daarin is aangegeven dat het beroepschrift geen aanleiding is voor verweerster de genomen beslissing te herzien. Verweerster geeft de volgende redenen voor het verbinden van een afwijzing aan het negatieve advies. Appellante heeft het vak Moderne Japanse teksten 1a tot tweemaal niet gehaald en heeft daarbij het vak Moderne Japanse teksten 1b niet afgerond (betreffen beide onderdelen van Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus RA Leiden Telefoon / Fax

2 Blad 2/6 de aanvullende eis). Beide vakken gelden als fundamentele vereisten voor de propedeuse en moeten in het eerste jaar van inschrijving met goed gevolg zijn afgesloten. Appellante heeft aan het eind van haar tweede jaar van inschrijving 23 ECTS behaald terwijl de vereisten zijn dat in het eerste jaar van inschrijving 40 ECTS en aan het eind van het tweede jaar alle 60 ECTS en daarmee de propedeuse moeten zijn behaald. Appellante heeft haar eerste negatieve advies ontvangen in januari 2009, vanwege het niet behalen van het vak Moderne Japanse teksten 1a. Zij heeft toen nagelaten contact op te nemen met de studieadviseur. Ook is er geen verklaring van hinder van ICS ontvangen over mogelijke persoonlijke omstandigheden die van invloed waren op haar studieresultaten. Verweerster stelt vast dat appellante niet heeft voldaan aan de fundamentele vereisten voor de opleiding en dat zij niet tijdig de nodige stappen heeft ondernomen dan wel documentatie heeft aangedragen teneinde uitstel te verkrijgen voor het bindend studieadvies. Verweerster ziet daarom geen aanleiding tot herziening van het besluit. Bij brief van 25 oktober 2009 heeft appellante meegedeeld niet aanwezig te zijn op de hoorzitting. Tevens heeft zij een reactie gegeven op het in het verweerschrift gestelde over het ontbreken van een studieplan. Zij merkt op in januari 2009 contact te hebben gehad met de studiecoördinator. De coördinator heeft haar meegedeeld dat de procedure voor het verkrijgen van uitstel van het bindend studie advies pas in april/mei van start zou gaan. De melding van dit gesprek zal zijn opgenomen in het studiesysteem en bewijst dat zij zich tijdig heeft gemeld. Het beroep is behandeld op 11 november 2009 tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College, waarop appellante - met bericht van afwezigheid - niet in persoon is verschenen. Namens verweerster is XXX verschenen. Verweerster licht toe dat appellante zich in 2007 voor de eerste maal heeft ingeschreven en destijds door een tijdige uitschrijving, vóór 1 februari 2008, volgens artikel 5.1 van de Regeling bindend studieadvies, heeft voorkomen dat aan haar een bindend studieadvies moest worden uitgebracht. Per 1 september 2008 heeft appellante zich opnieuw ingeschreven voor de opleiding. Zij heeft het afgelopen studiejaar 15 ECTS behaald. Tijdens haar vorige studiejaar heeft zij 8 ECTS behaald, welke resultaten eveneens meetellen bij het bepalen van het aantal voor het BSA behaalde punten. Appellante heeft, in tegenstelling tot hetgeen in het verweerschrift is vermeld, een verklaring van hinder van ICS, d.d. 7 juli 2009, ingediend. Blijkens deze verklaring was zij in de periode van 13 november 2008 tot 1 februari 2009 gehinderd bij het verrichten van studieprestaties. Verweerster benadrukt dat appellante in die periode dus voor 75% wel studieprestaties heeft kunnen verrichten. Bij de bespreking van haar zaak in augustus, heeft verweerster geconstateerd dat appellante niet heeft voldaan aan de aanvullende eis (taalcursussen, teksten), althans dit onderdeel niet met goed gevolg heeft afgesloten. Zij is hiervoor tweemaal niet geslaagd. Bij de tweede poging was er sprake van persoonlijke omstandigheden, maar raadpleging van haar docent gaf aan dat haar resultaten voor het vak over het gehele jaar slecht (3.5) zijn geweest. Verweerster had op dat moment geen

3 Blad 3/6 vertrouwen in verbetering van de studieprestaties van appellante voor de toekomst. Zij heeft onder meer het belangrijke onderdeel Modern Japanse geschiedenis eveneens niet gehaald. Gezien de lage resultaten in het afgelopen studiejaar acht verweerster het niet reëel dat zij het komende jaar de ontbrekende 37 ECTS, teneinde haar propedeuse af te ronden, zal kunnen behalen. 2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid Met de op 17 september 2009 door het College ontvangen brief van 14 september 2009 heeft appellante tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 21 augustus Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ( WHW ) gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is. 3. De overwegingen ten aanzien van het geschil Het College constateert dat het beroep zich richt tegen het besluit van 21 augustus 2009, waarbij aan het negatief studieadvies voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Talen en Culturen van Japan een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Het College overweegt daartoe het volgende. Ingevolge artikel 7.8b, derde lid, WHW kan aan een negatief bindend studieadvies slechts een afwijzing worden verbonden, indien de student - met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden - niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, omdat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn gesteld. Het instellingsbestuur beslist of aan het negatieve advies een afwijzing wordt verbonden. Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid. Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling

4 Blad 4/6 Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het kader van het bindend studieadvies (hierna: de Regeling ). Ingevolge artikel 2.1.7, van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, WHW uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, en uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht. Ingevolge artikel 2.1.9, van de Regeling wordt het uitgestelde eindadvies (uitgebracht indien het advies bedoeld in 2.1.7, noch negatief, noch positief is, dan wel negatief maar niet afwijzend) aan elke voltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het tweede jaar van diens inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding en aan elke deeltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het derde jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding, uitgebracht. Ingevolge artikel 4.1.2, van de Regeling is het advies, bedoeld in artikel 2.1.7, negatief en afwijzend, indien op het moment dat het advies wordt uitgebracht minder dan 40 ECTSpunten van de propedeutische fase van de desbetreffende bacheloropleiding zijn behaald, dan wel indien de student 40 of meer ECTS-punten heeft behaald maar niet heeft voldaan aan de voor de opleiding vastgestelde aanvullende eisen. Ingevolge artikel 4.4 van de Regeling geldt de afwijzing gedurende vier studiejaren na het studiejaar waarin het advies is afgegeven. Ingevolge artikel 5.1 van de Regeling wordt geen advies als bedoeld in artikel uitgebracht aan een student van wie vóór 31 januari van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een bacheloropleiding het schriftelijk verzoek tot uitschrijving is ontvangen (en die feitelijk per 1 maart wordt uitgeschreven). Indien bedoelde student zich opnieuw voor de propedeutische fase van de desbetreffende bacheloropleiding inschrijft, wordt deze inschrijving aangemerkt als diens eerste inschrijving. Op grond van artikel 7.8b, derde lid, van de WHW beslist het instellingsbestuur of aan een negatief studieadvies een afwijzing wordt verbonden. Ingevolge artikel 4.3 van de regeling wordt aan het advies, bedoeld in artikel en geen afwijzing verbonden indien persoonlijke omstandigheden van de student, opgenomen in het dossier bedoeld onder artikel 3.2, de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel genoemde norm van 40 ECTS-punten, dan wel het propedeutisch examen niet wordt behaald in de in artikelen en genoemde termijnen. Indien een persoonlijk studieplan zoals bedoeld in artikel 3.3 aanwezig is, wordt het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de bedoelde adviezen in bedoelde situatie bepaald door de behaalde studieresultaten te vergelijken met het persoonlijke studieplan.

5 Blad 5/6 Bij het nemen van het besluit aangaande het bindend studieadvies dient rekening te worden gehouden met het doel van de regels omtrent dit studieadvies. Dit doel luidt dat iedere student een advies krijgt over de voortzetting van zijn of haar studie. Bij het uitbrengen van het advies wordt meegewogen of de prestaties van de student aannemelijk maken dat de student met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden. Het advies is negatief en heeft een bindend karakter als de studieresultaten van de student niet voldoen aan de vereisten die daaraan door de Universiteit Leiden zijn gesteld. Voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Talen en Culturen van Japan behelzen de vereisten, als bedoeld in artikel 7.8b van de WHW, dat appellante aan het eind van haar eerste jaar van inschrijving minimaal 40 ECTS moet hebben behaald én moet hebben voldaan aan de aanvullende eis. Voor het studiejaar geldt als aanvullende eis dat tenminste de onderdelen Teksten: beginners niveau 1a en 1b (5+5 ECTS) alsmede Japan in the 21st Century: Japanimation (5 ECTS) met goed gevolg is afgerond. Zij heeft 23 ECTS en niet voldaan aan het behalen van de aanvullende eis. Dit is tussen partijen niet in geschil. Voor appellante geldt voorts, gelet op artikel 5.1 van de Regeling, dat haar inschrijving voor het studiejaar in het kader van het bindend studieadvies wordt aangemerkt als haar eerste inschrijving. Zij had derhalve 40 ECTS moeten hebben behaald en moeten hebben voldaan aan de aanvullende eis. Uit de stukken blijkt dat appellante in de loop van het studiejaar overeenkomstig daarvoor geldende regelingen een beroep heeft gedaan op persoonlijke omstandigheden die vallen onder de limitatief opgesomde omstandigheden, als vermeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW (ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid). Derhalve is er een grond om met een beroep op persoonlijke omstandigheden van de afwijzing af te zien. Het College constateert evenwel dat de verklaring van hinder van ICS van 7 juli 2009, welke bepalend is, niet toereikend is voor het aantal studiepunten dat door appellante is behaald. Het College volgt de redenering van verweerster dat appellante ondanks haar persoonlijke omstandigheden in staat geacht had moeten worden om 30 ECTS te kunnen behalen. Bovendien weegt het zwaar dat zij niet heeft voldaan aan het behalen van de aanvullende eis. Het door haar behaalde resultaat van 23 ECTS in twee studiejaren biedt, zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, geen realistisch uitgangspunt voor het met goed gevolg kunnen behalen van de vereiste nog openstaande 37 ECTS teneinde in het komende studiejaar de propedeuse te kunnen afsluiten. Het College is, gelet op de stukken en hetgeen verweerster ter zitting heeft verklaard, van oordeel dat verweerster in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen.

6 Blad 6/6 Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 4. De beslissing Het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 25 november 2009 door een kamer uit het College van beroep voor de examens, bestaande uit mr. H.J.G. Bruens (voorzitter), dr. R. Stein, dr. J.J.G.B. de Frankrijker, prof.dr. R. Tijdeman (leden) en de heer A.B.M. van Dorst (student-lid), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mw.mr. M.A.C. de Boer. mr. H.J.G. Bruens, voorzitter mw.mr. M.A.C. de Boer, secretaris Voor eensluidend afschrift, Verzonden op: