Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006.



Vergelijkbare documenten
Theorie-examen Fysiologie april 2009

Theorie-examen fysiologie 2 mei 2008

Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008

Capabel Examens 2011 Pagina 1

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

Hart anatomie en fysiologie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

Anatomie / fysiologie

2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c.

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de dendrieten

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

Samenvatting Biologie Thema 6

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

Fysiologie / zenuwstelsel

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 en 14

Bij hoeveel procent vochtverlies gaat de sportprestatie achteruit? Ong. 1% Bart van der Meer WM/SM theorie les 11 Amice

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Inspanningsfysiologie. Energiesystemen. Fosfaatpool. Hoofdstuk Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem

Fig De Leefstijlacademie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

H2 Bouw en functie. Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam.

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Vragenles Deel 1. Vraagje. Infrastructuur menselijk lichaam. Matthieu Berenbroek

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

Fysiologie / hart en bloedsomloop

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem

Herhalen anatomie art Cubiti: Elleboog

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2009

Fysiologie les 5 Herhalen 3A Bloedsomloop

Voor voortgangtoets 3.1

Algemene anatomie en fysiologie

Tractus digestivus externe secretie

Samenvatting Biologie Regeling

6,7. Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni keer beoordeeld

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband?

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Cellen aan de basis.

Les 8 Spijsvertering 3. Vertering vetten vervolg en resorptie water en zouten. Resorptie zouten uit darm

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen

H.6 regeling. Samenvatting

HOEK 1: RODE BLOEDLICHAAMPJES

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Herhalen anatomie art Coxae: Heup. Fysiologie les 9

V5 Begrippenlijst Hormonen

Les 7 Spijsvertering 2. Spijsvertering Maag. Maagwand. Maag, duodenum, gal, resorptie, vetten, eiwitten, poortader

Anatomie / fysiologie. Zenuwstelsel overzicht. Perifeer zenuwstelsel AFI1. Zenuwstelsel 1

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 + 9: Regeling en Gedrag

Hoorcollege Tractus digestivus. Dirk Geurts

Fysiologie. Algemeen. 1.1 organisatieniveau s. Cel. Weefsel. Orgaan. Orgaanstelsel. Organisme

Anatomie / fysiologie

Anatomie / fysiologie Circulatie. Stellingen n.a.v. vorig college. Stellingen, vervolg. Bloeddruk

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Respiratie Functie en bouw van de luchtwegen. Een uitingsvorm van het gebruik van de hulpademhalingsspieren is neusvleugelen.

Anatomie / fysiologie. Taken circulatiestelsel. Onderverdeling bloedvaten. Cxx53 5 en 6 Bloedvaten Lymfe

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

Biologie SE4. Hoofdstuk 13 Paragraaf 1 Begrippenlijst:

Bloed, Afweer en Infectieziekten

Normwaarde = is een waarde die je af leest, zoals bij de thermostaat, zie je 19 graden staan dan is dat de normwaarde. Zo warm moet het zijn.

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Bouw. Spijsverteringsstelsel. Tractus digestivus 2 Mond en verder. bestaat uit: Cavum oris (mondholte)

Paragraaf 6.1 en Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 11, Regeling door hormonen

6.6. Boekverslag door D woorden 26 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie thema 5, Homeostase

Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de. Witte stof wordt gevormd door de met myeline omgeven neurieten

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

De hersenen, het ruggenmerg en hun bloedvaten worden beschermd door drie vliezen.

De P, RR, adh,t, en vochtbalans

Gaswisseling Uitscheiding

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel

Anatomie / fysiologie. Centraal/perifeer zenuwstelsel AFI1. Autonoom zenuwstelsel algemeen. Zenuwstelsel 5. Staat niet onder invloed van de wil

Extra paragraaf. Hormonen

Anatomie en Fysiologie van Dieren

Thema 3 Voeding en je lichaam

Fysiologie / Metabolisme stofwisseling

Samenvatting Biologie Thema 4:

Examen Medische Vakken

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op.

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2009

vwo hormoonstelsel 2010

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4

Examen VMBO-BB 2005 BIOLOGIE CSE BB. tijdvak 12. Naam kandidaat Kandidaatnummer. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

PULO / MULO staatsexamen lesmateriaal Vak: Biologie Les 6

Transcriptie:

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. 1. Welke bestanddelen horen, onder normale omstandigheden, niet voor te komen in urine? A. Hormonen en afbraakproducten. B. Eiwitten. C. Zouten. 2. Wat is een voorbeeld van externe secretie? A. De uitscheiding van adrenaline door het bijniermerg. B. De uitscheiding van insuline door de pancreas. C. De uitscheiding van amylase door de speekselklieren. 3. Welke van de volgende reacties, op een te hoge lichaamstemperatuur, is gunstig? A. Verhoogde spierarbeid. B. Verhoogde zweetafscheiding. C. Vasoconstrictie in de vaten van de huid. 4. Hoe heet de overgang van de oesophagus naar de maag? A. De cardia. B. De pylorus. C. De trachea. 5. I. Albumine en globuline spelen een rol in de bloedstolling. II. Bloedplasma bestaat voor 7% uit plasma-eiwitten. A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I én II zijn juist. 6. Welke bewering is juist met betrekking tot erytrocyten? A. Ze kunnen buiten de bloedbaan treden om lichaamsvreemde stoffen aan te vallen. B. Wat aantal betreft zijn ze in de meerderheid ten opzichte van leukocyten. C. Ze hebben een functie bij de afweer. 7. I. De zintuigen in de huid zijn voornamelijk gelokaliseerd in de epidermis. II. De opperhuid bevat geen bloedvaten. A. I én II zijn juist. B. Alleen I is juist. C. Alleen II is juist. 8. Wanneer treedt er oedeem op in de weefsels? A. Als zich, door omstandigheden, in het weefselvocht te weinig eiwitten bevinden. B. Als de veneuze afvoer uit de weefsels vertraagd is. C. Als de wand van de haarvaten impermeabel wordt voor plasma-eiwitten.

9. Hoe noemen we de hoeveelheid lucht die men kan uitademen na een normale uitademing? A. De vitale capaciteit. B. Het residu. C. Het expiratoir reserve volume. 10. Wat is de werking van insuline? A. Bevordering van glycogeenvorming, waardoor daling van het bloedsuikergehalte. B. Bevordering van glycogeenvorming, waardoor stijging van het bloedsuikergehalte. C. Bevordering van de glucagonvorming, waardoor daling van het bloedsuikergehalte. 11. In welk onderdeel van het spijsverteringskanaal begint de vertering van eiwitten? A. Gaster. B. Duodenum. C. Oropharynx. 12. Wat is, onder andere, een functie van de lymfeklieren? A. Resorptie van vetten. B. Voortstuwen van de lymfe. C. Vorming van een bepaald type bloedcel. 13. Op welk orgaan oefent het orthosympatisch zenuwstelsel een stimulerende invloed uit? A. Op het hart. B. Op de maag. C. A én B zijn beide juist. 14. Hoe wordt het hartminuutvolume berekend? A. De hartfrequentie maal het slagvolume. B. De hartfrequentie gedeeld door het slagvolume. C. De hartfrequentie maal het ademvolume. 15. Wat zal de voornaamste energiebron zijn van een goedgetrainde vierdaagseloper? A. Vetten. B. Koolhydraten. C. Eiwitten. 16. Wat is, onder andere, een taak van het cerebellum? A. Coördinatieprocessen. B. Bewustwordingsprocessen. C. Regelen van vegetatieve processen.

17. Welke hiërarchische volgorde is juist? A. Weefsels orgaanstelsels organen - cellen. B. Organen weefsels cellen - orgaanstelsels. C. Cellen weefsels organen orgaanstelsels. 18. Hoe noemt men de uitwisseling van zuurstof en kooldioxide tussen de alveolaire ruimte en het bloed? A. Inwendige ademhaling. B. Uitwendige ademhaling. C. Intra-pleurale ademhaling. 19. I. Tijdens de expiratie gaat het diafragma omhoog. II. Tijdens de expiratie wordt de anatomische dode ruimte groter. A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I én II zijn juist. 20. Hoe noemt men de kleinste, functionele eenheid van de nier? A. Glomerulus. B. Tubulus. C. Nephron. 21. Wat is de volgorde van prikkeloverdracht in het hart? A. Bundels van His vezels van Purkinje A.V. knoop sinusknoop. B. Sinusknoop A.V. knoop bundels van His vezels van Purkinje. C. A.V. knoop sinusknoop bundels van His vezels van Purkinje. 22. Wat verstaat men onder een motorische eenheid? A. Een motorische voorhoorncel met diens uitlopers. B. Een motorische voorhoorncel, diens uitlopers en een aantal, door die motorische voorhoorncel geïnnerveerde, spiervezels. C. Een aantal motorische voorhoorncellen in het ruggenmerg, die gezamenlijk een spier innerveren ( prikkelen ). 23. Wat kan gesteld worden van een hormoon? A. Hormonen zijn producten van een klieren met externe secretie. B. Hormonen regelen voornamelijk animale processen. C. Hormonen zijn producten van klieren zonder afvoerbuizen.

24. Waartoe dient de vacuole in de cel? A. Vetopslag. B. Eiwitsynthese. C. Koolhydraatstofwisseling. 25. Wat kan gesteld worden van sensibele zenuwen? A. Ze vervoeren prikkels van het centraal zenuwstelsel naar de periferie. B. Ze vervoeren prikkels van de periferie naar het centraal zenuwstelsel. C. Ze vervoeren motorische prikkels van spieren naar het centraal zenuwstelsel. 26. Na hoeveel tijd is het ATP CP systeem, in de actieve spieren bij een maximale inspanning, uitgeput? A. Na 10 20 seconden. B. Na 1 2 minuten. C. Na 10 20 minuten. 27. I. Vetzuren kunnen, tijdens inspanning, alleen anaëroob worden omgezet. II. Glucose kan, tijdens inspanning, alleen aëroob worden omgezet. A. I is onjuist. B. II is onjuist. C. I én II zijn beide onjuist. 28. Van welk deel van het hart is de spierwand het dikst? A. Linker atrium. B. Linker ventrikel. C. Rechter ventrikel. 29. Welke van de onderstaande verrichtingen behoren tot de animale verrichtingen? A. Groei en voortplanting. B. Beweging, prikkelbaarheid en prikkelgeleiding. C. Absorptie en secretie. 30. Door welke factoren wordt de afgifte van zuurstof in de spieren, onder andere, bevorderd? A. Door het hormoon adrenaline en een lagere temperatuur in het spierweefsel. B. Door het hormoon insuline en een hogere temperatuur in het spierweefsel. C. Door de toename van de concentraties van kooldioxide en melkzuur in het spierweefsel. 31. Aan welk eiwit wordt zuurstof gebonden? A. Globuline. B. Fibrinogeen. C. Hemoglobine.

32. I. Een evenwichtige samenstelling van het milieu interieur noemen we homeostase. II. Het metabolisme vindt plaats in de cel. A. I én II zijn juist. B. Alleen I is juist. C. Alleen II is juist. 33. Waar ontstaat prothrombine, het eiwit dat een rol speelt bij de bloedstolling? A. In de pancreas. B. In de lever. C. In de milt. 34. Wat is de functie van een synaps? A. Vorming van reflexen. B. Prikkeloverdracht van een neuriet naar de dendriet van een ander neuron. C. Vorming van een isolerende laag om het neuron. 35. Wat is het gevolg van een zuurstoftekort bij de verbranding van glucose? A. Vorming van melkzuur. B. Steady state. C. Second wind. 36. Welke volgorde is juist met betrekking tot de dunne darm? A. Duodenum jejunum - ileum. B. Jejunum ileum - duodenum. C. Ileum duodenum - jejunum. 37. I. Vitamine A is oplosbaar in water. II. Vitamine B12 speelt een rol bij de aanmaak van hemoglobine in het rode beenmerg. A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I én II zijn juist. 38. Door welke hormoonklier wordt het hormoon ACTH uitgescheiden? A. Schildklier. B. Bijnier. C. Hypofyse. 39. Welke vitamine wordt geproduceerd in de huid, onder invloed van ultraviolette stralen? A. Vitamine A. B. Vitamine D. C. Vitamine K.

40. Welke structuur behoort tot het perifeer zenuwstelsel? A. Cerebrum. B. Corpus callosum. C. Nervus Vagus. 41. Wat is een functie van de celkern? A. Opslagplaats van energie voor de celstofwisseling. B. Energieleverantie voor de celstofwisseling. C. Regulatie van de celstofwisseling. 42. Hoe noemt men het verschijnsel dat leukocyten bacteriën omsluiten en vernietigen? A. Diapedese. B. Fagocytose. C. Leukocytose. 43. Waar is het warmteregulatiecentrum gelegen? A. In de hypofyse. B. In de medulla oblongata. C. In de hypothalamus. 44. Welke onderdelen van het spijsverteringsstelsel hebben uitsluitend een transportfunctie? A. De slokdarm en de maag. B. De slokdarm en de endeldarm. C. De maag en de endeldarm. 45. Waaruit is een glomerulus opgebouwd? A. Uit een arterieel haarvatennet. B. Uit een stelsel van nierbuisjes. C. Uit een kapsel van Bowman en gekronkelde buisjes. 46. Iemand heeft een ademfrequentie van 20 per minuut. Zijn ademvolume bedraagt 1150cc. Wat is de uiteindelijke verversing van de alveolaire ruimte? A. 15 liter. B. 20 liter. C. 23 liter.

47. Waar is het parasympatisch zenuwstelsel een onderdeel van? A. Van het animale zenuwstelsel. B. Van het autonome zenuwstelsel. C. Van het willekeurige zenuwstelsel. 48. Waar eindigt het ruggenmerg ongeveer? A. Ter hoogte van het staartbeen. B. Ter hoogte van de tweede lendewervel. C. Ter hoogte van de vijfde lendewervel. 49. Waaruit bestaat de hartwand, bezien van centraal naar perifeer? A. Endocard epicard pericard - myocard. B. Endocard myocard epicard - pericard. C. Endocard myocard pericard - epicard. 50. Welk bloedvat vervoert zuurstofarm bloed? A. Arteria pulmonalis. B. Vena pulmonalis. C. Aorta.