In welke volgorde vindt deze deling plaats?

Transcriptie

1 1. Wat behoort tot de vegetatieve levensverrichtingen van een cel? A) Beweging. B) Prikkelbaarheid. C) Stofwisseling. 2. Wat is de functie van het centraallichaampje? A) Het leveren van energie. B) Het opslaan van voedsel. C) Het regelen van de celdeling. 3. Hieronder staan een aantal stadia van de indirecte celdeling. 1. Er ontstaan twee nieuw celkernen. 2. De chromatinekorrels vormen zich tot chromosomen. 3. De chromosomen delen zich. 4. De celwand snoert zich in. In welke volgorde vindt deze deling plaats? A) 2, 3, 1, 4. B) 2, 3, 4, 1. C) 4, 2, 3, Wat is een eigenschap van spiercellen? A) Het doorgeven van prikkels. B) Het vermogen tot samentrekken. C) Het vormen van steunweefsel. 5. Welke bewering over de zweetklieren is juist? A) Het zijn buisvormige en endocriene klieren. B) Het zijn buisvormige en exocriene klieren. C) Het zijn zakvormige en exocriene klieren. 6. Welke vezels komen veel voor in pezen? A) Collagene vezels. B) Elastische vezels. C) Reticulinevezels. 7. Wat is kenmerkend voor vast bindweefsel? A) Het bevat veel collagene vezels. B) Het bevat veel elastische vezels. C) Het bevat veel reticulinevezels. 8. Waar vindt bloedcelvorming plaats? A) In de diafyse van het pijpbeen. B) In de platte beenderen. C) In het vezelig kraakbeen. Capabel Examens 2011 Pagina 1

2 9. In welk weefsel worden rode bloedcellen gevormd? A) In het compacte beenweefsel. B) In het dichte bindweefsel C) In het reticulaire bindweefsel. 10. Uit welk weefsel bestaat een skeletspier? A) Dwarsgestreept spierweefsel. B) Glad spierweefsel. C) Onwillekeurig werkend spierweefsel. 11. Welke uitspraak over het plaveiselepitheel in de huid is juist? A) Het is onverhoornd en eenlagig. B) Het is verhoornd en eenlagig. C) Het is verhoornd en meerlagig. 12. Waar bestaat de subcutis naast losmazig bindweefsel nog meer uit? A) Uit coriumpapillen. B) Uit de Reinse barriere. C) Uit vetcellen. 13. Welke huidlaag heeft dezelfde weefseloorsprong als een nagel? A) De lederhuid. B) De onderhuid. C) De opperhuid. 14. Waar is het halve maantje de voortzetting van? A) Van het nagelbed. B) Van de nagelplooi. C) Van de nagelwortel. 15. In welke laag vindt de stofwisseling van de opperhuid plaats? A) In de basaalcellenlaag. B) In de korrellaag. C) In de papillenlaag. 16. Beoordeel de volgende uitspraken. I De huid produceert vitamine D onder invloed van UV-straling. II Een tekort aan vitamine D kan leiden tot storingen in de pigmentvorming. A) Alleen I is juist. B) Alleen II is juist. C) I en II zijn onjuist. Capabel Examens 2011 Pagina 2

3 17. Hoe noemt men de aanzuigende werking van de bloedeiwitten in de haarvaten? A) Diffusie. B) Filtratie. C) Osmose. 18. Waar komen darmvlokken voor? A) In de dikke darm. B) In de dunne darm. C) In de endeldarm. 19. In welk opzicht is de alvleesklier een exocriene klier? A) Vanwege de productie van insuline. B) Vanwege de productie van enzymen. C) Vanwege de productie van glucagon. 20. In welk opzicht heeft water dezelfde functie als aminozuren? A) Als bouwstof. B) Als brandstof. C) Als transportmiddel. 21. Waarmee is de luchtpijp aan de binnenzijde bekleed? A) Cilindrisch epitheel. B) Plaveiselepitheel. C) Trilhaarepitheel. 22. Hoe vindt de uitscheiding van koolzuur voornamelijk plaats? A) Via de huid. B) Via de longen. C) Via de nieren. 23. Waar ontstaan de afvalstoffen die door de nieren worden uitgescheiden? A) In de cellen. B) In de darmen. C) In de longen. 24. Welke cellen spelen een belangrijke rol bij de bloedstolling? A) Rode bloedcellen. B) Lymfecellen. C) Bloedplaatjes. 25. Waar ontstaat de prikkel tot contractie van het hart? A) In de bundel van His. B) In de linker boezem. C) In de sinusknoop. Capabel Examens 2011 Pagina 3

4 26. Waar ontspringt de grote lichaamsslagader? A) Uit de linker boezem. B) Uit de linker kamer. C) Uit de rechter kamer. 27. Welke bewering over lymfknopen is juist? A) De lymfknopen maken rode bloedcellen aan. B) In de lymfknopen worden afvalstoffen uitgescheiden. C) In de lymfknopen worden ziektekiemen gefagocyteerd. 28. Wat scheiden endocriene klieren af? A) Hormonen. B) Talg. C) Zweet. 29. Beoordeel de volgende uitspraken. I Insuline zorgt ervoor dat glucose gemakkelijker de celmembraan kan passeren. II Onder invloed van insuline wordt glucose omgezet in glycogeen. A) I en II zijn juist. B) Alleen I is juist. C) Alleen II is juist. 30. In welke richting worden prikkels van een sensibele zenuw geleid? A) Naar het centrale zenuwstelsel. B) Naar het perifere zenuwstelsel. C) Naar het sympathische zenuwstelsel. 31. Waardoor is een reflex mogelijk? A) Door de ganglion spinale. B) Door de gliacellen. C) Door de schakelneuronen. 32. Welke bewering over onwillekeurige spieren is juist? A) De cellen van onwillekeurige spieren hebben meerdere kernen. B) Onwillekeurige spieren bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel. C) Onwillekeurige spieren treffen we aan bij de inwendige organen. 33. Wat is de functie van een peesschede? A) De beweging van een spier vertragen. B) Het geleiden van een pees. C) Het verbinden van een spier aan een bot. Capabel Examens 2011 Pagina 4

5 34. Hoe wordt een verlaagde spierspanning genoemd? A) Hypertrofie. B) Hypotensie. C) Hypotonie. 35. Wat kun je zeggen over de lengte van een spier bij een concentrische contractie? A) De lengte van de spier blijft gelijk. B) De spier wordt korter. C) De spier wordt langer. 36. Hoeveel heiligbeenwervels maken deel uit van de wervelkolom? A) 3 B) 5 C) In welk gedeelte van een pijpbeen zit bij een volwassene rood beenmerg? A) In de epifysairschijf. B) In de epifyse. C) In de mergholte. 38. Waar gaat de diktegroei van het pijpbeen vanuit? A) Vanuit de diafyse. B) Vanuit de epifysairschijf. C) Vanuit het periost. 39. Welke bewering over het schoudergewricht is juist? A) Het is een één-assig gewricht. B) Het is een twee-assig gewricht. C) Het is een drie-assig gewricht. 40. Waardoor wordt een gewricht hoofdzakelijk gesmeerd? A) Door de binnenste laag van het gewrichtskapsel. B) Door de buitenste laag van het gewrichtskapsel. C) Door de slijmbeurzen. Capabel Examens 2011 Pagina 5

6 Answer Key K:\Itembank\Examiner\VV-bank\VoetVerz.xam "AlgAnFys " Exam ID: 1718 K:\Itembank\Examiner\VV-bank\VoetVerz\QB TKY The answer key lists the item number, then item difficulty, then the correct answer. For multiple-choice items, this is followed by the points required for mastery, and, if there is more than one correct response, a list of points for each alternative. Other item types show the answer. The item identifier is listed below the item number. The Total Points is the number of possible points in the test. The Number of points required for mastery is the points required to pass the exam. Number Difficulty Answer 1: 0.85 C ( ) 2: 0.83 C ( ) 3: 0.50 A ( ) 4: 0.50 B ( ) 5: 0.50 B ( ) 6: 0.50 A ( ) 7: 0.50 A ( ) 8: 0.50 B ( ) 9: 0.50 C ( ) 10: 0.50 A ( ) 11: 0.47 C ( ) 12: 0.50 C ( ) 13: 0.50 C ( ) 14: 0.70 C ( ) 15: 0.50 A Capabel Examens 2011 Pagina 1

7 Answer Key Number Difficulty Answer ( ) 16: 0.50 A ( ) 17: 0.73 C ( ) 18: 0.67 B ( ) 19: 0.42 B ( ) 20: 0.38 A ( ) 21: 0.78 C ( ) 22: 0.50 B ( ) 23: 0.50 A ( ) 24: 0.50 C ( ) 25: 0.71 C ( ) 26: 0.71 B ( ) 27: 0.50 C ( ) 28: 0.50 A ( ) 29: 0.50 A ( ) 30: 0.71 A ( ) 31: 0.50 C ( ) 32: 0.50 C ( ) Capabel Examens 2011 Pagina 2

8 Answer Key Number Difficulty Answer 33: 0.50 B ( ) 34: 0.50 C ( ) 35: 0.50 B ( ) 36: 0.50 B ( ) 37: 0.50 B ( ) 38: 0.50 C ( ) 39: 0.66 C ( ) 40: 0.45 A ( ) Total points = 40 Percentage required for mastery = 65% (26 points) Capabel Examens 2011 Pagina 3