Samenvatting Economie De vraag, lesbrief 2002

Vergelijkbare documenten
5,8. Samenvatting door een scholier 1415 woorden 17 augustus keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

Samenvatting Economie De vraag

EUROPESE SAMENWERKING

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

H2: Economisch denken

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Vervoer

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

5.1 Wie is er werkloos?

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

5.2 Wie is er werkloos?

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

De groei van de wereldeconomie wordt gemeten aan de hand van de groei van de nationale productie van alle landen in de wereld

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Examen HAVO. Economie 1

Bruto binnenlands product

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

UIT theorie ASAD

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

ALGEMENE ECONOMIE /03

Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid

Economische conjunctuur

Samenvatting Economie Module 4 Nederland en buitenland

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECOMONIE MAANDAG 2 MAART UUR 13:00 UUR. Belangrijke informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Arbeid = arbeiders = mensen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting door een scholier 3593 woorden 4 april keer beoordeeld. Samenvatting economie Buitenland 2

UIT groei en conjunctuur

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3

Eindexamen economie 1-2 vwo I

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

Samenvatting Economie Lesbrief Internationale handel

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen heeft 5 opgaven en omvat 21 vragen.

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie vwo II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

H1: Economie gaat over..

Eindexamen economie 1 havo 2000-I


Correctiemodel. SPD Bedrijfsadministratie ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 16 DECEMBER UUR. Belangrijke informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Dumpjehuiswerk.nl 2009

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

Ruilen over de tijd (havo)

Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

UIT de arbeidsmarkt

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Lever het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.

Samenvatting Economie Internationale Handel

Productie is het voortbrengen van goederen en diensten met als doel het verwerven van een inkomen door de verkoop van deze producten.

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Transcriptie:

Samenvatting Economie De vraag, lesbrief 00 Samenvatting door een scholier 4846 woorden 14 april 003 7,5 95 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO De vraag Hfst 1 De consument Een consument streeft ernaar om in zijn behoefte te voorzien. De consument wordt in zijn gedrag door allerlei zaken beïnvloedt. Niet-economische factoren, status de zaken die met het behoefte horen bij bep. groep patroon van de consument te klimaat maken hebben. mode reclame Beïnvloeding consument Economische factoren, prijs van goed o.a. de prijzen van goederen prijs ander goed en diensten en het inkomen. Besteedbaar inkomen Anders reclame Consumentenvoorlichting overheidsbeleid Economen willen de consumptie meten, zodat een vergelijking van de consumptieve uitgaven van de ene consument met de andere mogelijk is. Hierbij biedt de prijs van een product uitkomst. Een econoom beperkt zich tot de goederen die een prijs hebben. Consumptie is het kopen of aanschaffen van goederen en diensten voor het voorzien in behoeften met de bedoeling daar niet verder mee te produceren. Een aantal ontwikkelingen van de laatste eeuw maken het kiezen steeds moeilijker: Technologische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat er steeds sneller nieuwe typen op de markt komen. Voor de consument is het steeds lastiger om de kwaliteit van goederen en diensten te beoordelen. Nieuwe vormen van kopen en betalen hebben hun intrede gedaan. Consumeren is in de samenleving zo belangrijk geworden dat het de betekenis heeft gekregen van zingeving aan het bestaan. Het consumptiegedrag wordt vaak bepaald door sociale overwegingen. Pagina 1 van 14

Door veranderende politieke verhoudingen, zoals de EU komen nieuwe producten makkelijker op de Nederlandse markt. Een nadeel is dat het milieu ernstige schade wordt toegebracht. Veel producenten willen het gedrag van de consument nader bekijken, zodat ze weten wat er op de markt gebracht moet worden. Door een toenemende individualisering wordt het consumptiepatroon steeds lastiger. Individualisering wil zeggen dat mensen zich door hun eigen voorkeuren laten leiden en zich niet zo snel meer in hokjes laten stoppen. In onze consumptiemaatschappij speelt reclame een overheersende rol. Reclame heeft invloed op de keuze van de consument. Meestal wordt er individuele reclame gemaakt. Dat is reclame voor een merk zoals schoenen van Nike. Soms wordt er wel reclame gemaakt voor een bepaald product door alle producten van dat product samen, bijvoorbeeld postbus 51. Dat heet collectieve reclame. Reclame geeft informatie over producten en tegelijkertijd manipuleert het de behoeften. Reclame roept het beeld op dat kopen fijn is en dat het een bevrediging is van al je behoeften. Uiteindelijk heeft de producent het voor het zeggen. Deze bepaalt welke producten erop de markt zijn. Met behulp van reclame wil hij de consument het product laten kopen. De consument kan zijn stem pas achteraf laten horen door product wel of niet te kopen. Consumentenorganisaties geven de consument voorlichting en bescherming over bepaalde producten. Ook doen zij vergelijkend warenonderzoeken. Deze stellen de consument in staat verschillenden merken, uitvoering en prijzen van een bep. product met elkaar te vergelijken. Consumentenorganisaties streven naar een zo goed mogelijke belangenbehartiging van de consument. Dit wordt consumentisme genoemd. Ook de overheid neemt maatregelen op het gebied van consumptie. Dit kan variëren van dwang tot vrijblijvende voorlichting. Door wetgeving kan de overheid bepaald gedrag (gedeeltelijk) verbieden. Ook kan de overheid ingrijpen in de relatie tussen producent en consument. Zo is er de Wet Misleidende Reclame waarmee (consumenten)organisaties adverteerders voor de rechterkunnen slepen als zij de consument misleiden. Daarnaast is er de Reclameraad die klachten over etherreclame behandelt. De dingen die een consument koopt, worden aangetast door o.a. belasting- en premieheffing. Verder legt de overheid de consumptie van bepaalde goederen dwingend op (leger, rechtssysteem). Je bent hieraan verplicht mee te betalen via belastingheffing. Door bep. goederen duurder te maken, probeert de overheid de consumptie te remmen. Deze goederen noemt men demerit goods. Deze goederen zijn schadelijk voor de gezondheid, ze gaan gepaard met negatieve externe effecten. Soms gebeurt het tegenovergestelde: van goederen met een positief extern effect wordt het gebruik gestimuleerd. Dit heten merit goods. Ook probeert de overheid d.m.v. voorlichting de consument te beïnvloeden. In de economische theorie wordt verondersteld dat de consument streeft naar maximale behoeftebevrediging. Alle factoren die een consument beïnvloeden zijn erg belangrijk voor een onderneming i.v.m. afzet en winst. Economen kijken bij het bestuderen van het gedrag van consumenten naar: Prijs van een goed Prijs van andere goederen Pagina van 14

Besteedbaar inkomen consument Hierbij werken ze met de Ceteris Paribus voorwaarde, dat is dat de overige factoren gelijk blijven. Tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid bestaat een negatief verband. Als een goed duurder wordt, daalt de vraag en andersom. Dit doet zich voor bij normale goederen. Inferieure goederen worden bij een hoger inkomen vervangen door luxe goederen. Inferieure goederen hebben vaak een mindere kwaliteit. Qv = -P+1 is een voorbeeld van een individuele prijsvraagfunctie. Deze geeft het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van de consument aan. Qv betekent vraag en P staat voor prijs. Als we dit in een grafiek weergeven noemen we het de individuele vraaglijn. Het verband tussen de prijs van een goed en de vraag naar een goed van alle consumenten samen heet de collectieve prijsvraagfunctie. De grafische weergave hiervan heet collectieve vraaglijn. LET OP! Dit is anders dan bij wiskunde. Als de prijs van een product verandert, zal de gevraagde hoeveelheid ook veranderen. Dit kunnen we meten met behulp van de prijselasticiteit van de vraag(ep). Deze geeft aan hoe sterk de vraag reageert op een prijsverandering. Dit kun je als volgt berekenen: Ep = verandering van de vraag: verandering van de prijs Voor ondernemers is dit erg belangrijk. Hiermee kunnen zij de gevolgen voor hun afzet en hun omzet (afzet x prijs) berekenen bij een prijsverandering. Prijselasticiteit is ook op een andere manier weer te geven: ΔQv : Qv x 100 Ep = ΔP : P x 100 De mate waarin de vraag verandert bij een prijsverandering is afhankelijk van het soort goed. Inelastische vraag:reageert weinig op prijsverandering. Ep <1 (primair goed) Elastische vraag: reageert relatief veel op prijsverandering. Ep >1 (luxe goed) Volkomen inelastisch goed: de vraag reageert niet op prijsverandering. Ep =0 P P P Qv Qv Qv Elastisch Inelastisch Volkomen Inelastisch Prijselasticiteit kan je op nog een andere manier schrijven: dqv P Ep = Dit wil zeggen richtingscoëfficiënt x P : Qv dp Qv De prijzen van andere goederen kunnen op verschillende manieren invloed hebben op de vraag naar een product. De consumptie van het ene artikel gaat ten koste van het andere. Het gaat hier om goederen die met elkaar concurreren, of te wel goederen die elkaar kunnen vervangen. Dit zijn substitutiegoederen. Goederen kunnen elkaar ook aanvullen, de zogenaamde complementaire goederen. De prijs van het Pagina 3 van 14

andere goed noemen we de kruisprijs. We kunnen de kruislingse prijselasticiteit (Ek) berekenen. Hierbij gaat het om de invloed van een prijsverandering van een ander goed op de vraag van een goed. ΔQv : Qv x 100 Ek = ΔPk : Pk x 100 Ook bij kruislingse elasticiteit is er sprake van een elastische of inelastische vraag. Deze kan zowel positief als negatief zijn. Bij een inelastische vraag: 0 < Ek < 1 en bij een elastische vraag: Ek >1. Er is ook een verband tussen de gevraagde hoeveelheid en het inkomen. Deze kunnen we als volgt weergeven: Qv = 0,01Y+15 (Y=inkomen) Deze vergelijking noemt men de individuele inkomensvraagfunctie. Je kunt ook naar het verband kijken tussen de totale vraag naar een bepaald goed en het totale inkomen (van alle consumenten samen), dan gaat het om de collectieve inkomensvraagfunctie. De grafische weergaven van de genoemde functies heten individuele en collectieve inkomensvraag-lijn. De Duitser Engel onderzocht het verband tussen de hoogte van het inkomen en uitgaven aan voedsel. Dit heet de Wet van Engel. Deze luidt: bij een toename van het inkomen stijgen weliswaar de uitgaven aan voedsel maar het percentage van het inkomen dat aan voedsel wordt uitgegeven wordt steeds kleiner. Bij primaire en luxe goederen is er een positief verband tussen de gevraagde hoeveelheid en het inkomen. Luxe goederen zullen in tegenstelling tot primaire, pas vanaf een bepaald inkomen gekocht worden. Dit heet het drempelinkomen. Bij primaire goederen is er sprake van een verzadigings-inkomen. Dit wil zeggen dat een verder inkomensstijging niet meer leidt tot een toename van de uitgave aan dat product. Een negatief verband tussen de gevraagde hoeveelheid en het inkomen is ook mogelijk. Dit doet zich voor bij inferieure goederen. I.p.v. deze goederen koopt men bij een hoger inkomen luxe goederen. Qv Qv Qv Y Y Y Inferieur Luxe Primair Met behulp van de inkomens elasticiteit van de vraag kun je bereken hoe de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een veranderend inkomen. Deze is afhankelijk van het soort goed. ΔQv : Qv x 100 Ey = ΔY : Y x 100 De collectieve vraag naar een product wordt bepaald door: De prijs van het product zelf De prijs van andere producten (kruisprijs) Het inkomen De behoefte Het aantal consumenten Pagina 4 van 14

Verandering van deze factoren heeft invloed op de gevraagde hoeveelheid van een bepaald product. Als de prijs van het product zelf verandert zal de prijsvraaglijn niet veranderen. Als de overige factoren veranderen krijgen we een verschuiving van de prijsvraaglijn. In de macro-economie bekijken we het koopgedrag van alle consumenten met betrekking tot alle consumptiegoederen. Dit heet de samenstelling van de totale consumptie. De omvang van de totale consumptieve bestedingen wordt grotendeels bepaald door de koopkracht van het nationaal inkomen. FORMULES: ΔQv : Qv x 100 Ep = ΔP : P x 100 dqv P Ep = Dit wil zeggen richtingscoëfficiënt x P : Qv dp Qv ΔQv : Qv x 100 Ek = ΔPk : Pk x 100 ΔQv : Qv x 100 Ey = ΔY : Y x 100 P = prijs Qv = vraag Ep = prijselasticiteit van de vraag ΔQv = hoeveelheidsverandering vraag (nieuw-oud) ΔP =prijsverandering (nieuw-oud) dqv = richtingscoëfficiënt dp Pk = kruisprijs Y = inkomen De vraag Hfst De producent Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met als doel het verwerven van inkomen door het verkopen van producten. Alle vormen van productie waar geen geregistreerde geldstroom tegenover Pagina 5 van 14

staat zijn niet te meten. Zij hebben betrekking op de niet-geldeconomie. Om te produceren heb je productiefactoren nodig: Natuur Pacht Arbeid Loon kapitaal Rente ondernemersschap Winst Producenten oefenen vraag uit naar kapitaalgoederen. Dit zijn goederen waarbij productie heeft plaatsgevonden. Vaste kapitaalgoederen, goederen die langer dan 1 productieproces meegaan. Kapitaalgoederen Vlottende kapitaalgoederen, goederen die maar 1 productieproces meegaan. Een fabrikant beschikt over diverse kapitaalgoederen, variërend van halffabrikaten tot een bedrijfspand. Het aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen ten behoeve van de productie noemen we investeren. Hierbij horen ook investeringen in voorraden. Een fabrikant heeft als doel zoveel mogelijk winst te behalen. Bedrijven kunnen ook naar een zo groot mogelijk afzet of omzet streven. Bedrijfscontinuïteit en marktaandeel spelen hierbij een belangrijke rol. Overheidsbedrijven hebben vooral als doelstelling kostendekking. Zij zijn meer op het algemeen belang gericht en hebben meer een verzorgende taak. Bij een investeringsbeslissing wil een fabrikant inzicht hebben in de extra opbrengst en de extra productiekosten die de investering met zich meebrengt. Hij stelt zichzelf vele vragen om erachter te komen of zijn omzet wel te vergroten is. Het kan ook zijn dat er sprake is van overcapaciteit, dwz dat de feitelijke productie lager is dan de productiecapaciteit. De bezettingsgraad, de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de productiecapaciteit, is dan laag. De productiecapaciteit is de maximaal haalbare productie met de aanwezige productiefactoren. Een investering is kostbaar. De fabrikant zal geld moeten lenen, tenzij deze over voldoende liquide middelen beschikt. Grote bedrijven kunnen ook aandelen uitgeven om aan extra geld te komen. De reactie van de omvang van de investeringen op een renteverandering kunnen we aangeven met behulp van de rente-elasticiteit van een investering. Op macroniveau gelden in grote lijnen dezelfde factoren die het investeringsgedrag verklaren: Winstgevendheid Afzet van het bedrijfsleven En de verwachtingen daarvan Macro-economisch gezien wordt de winstgevend van het bedrijfsleven weergegeven door het aandeel van de totale winst in de productiewaarde of toegevoegde waarde van alle bedrijven samen. De vraag hfst 3 De overheid Pagina 6 van 14

De overheid beïnvloedt op verschillende manieren het consumptiegedrag. De overheidsbemoeienis gaat verder: Zij heft belastingen en premies. Zij keert inkomen uit in de vorm van sociale uitkeringen. Zij zorgt voor collectieve en quasi-collectieve goederen. De overheid stoot langzaamaan steeds meer taken af naar het bedrijfsleven. Dit heet privatiseren. De collectieve uitgaven kunnen onderscheiden worden in drie categorieën: De overdrachten De overheidsbestedingen De uitgaven met betrekking tot de staatsschuld De overdrachten bestaan voor het merendeel uit inkomensoverdrachten, dat zijn uitgaven van de overheid aan particulieren, zonder dat die particulieren een zichtbare tegenprestatie leveren aan de overheid. Het gaat om sociale uitkeringen. De overheidsbestedingen bestaan uit de overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. De overheidsconsumptie kunnen we weer splitsen in personele en materiële overheidsconsumptie. De personele overheidsconsumptie betreft de ambtenarensalarissen. De overheid is producent van collectieve goederen. Dit zijn goederen waarbij de splitsing in individueel leverbare prestaties niet mogelijk is en waar gaan prijs voor te rekenen valt. Ook is de overheid producent van quasi-collectieve goederen. Bedrijven zouden bij deze goederen ook een rol kunnen spelen, maar de overheid wil dit niet, omdat het aan iedereen ten goede dient te komen. De waarde van overheidsproductie wordt gemeten door de ambtenarensalarissen bij elkaar op te tellen. De personele overheidsconsumptie is gelijk aan de productiewaarde van de overheid. De overheid is behalve producent ook consument. De samenleving maakt gebruik van overheidsdiensten, deze diensten kunnen we niet toerekenen aan een afzonderlijk persoon. We laten de overheid, namens de Nederlandse burger, deze goederen consumeren. Dit heet gemeenschapsconsumptie. Bij materiële overheidsconsumptie gaat het om aankopen van goederen door de overheid bij bedrijven ten behoeve van het ambtenarenapparaat. Bijvoorbeeld gas en bureaus, maar ook militaire uitgaven vallen hieronder. De overheidsinvesteringen betreffen het laten bouwen van gemeentehuizen, het laten aanleggen van wegen enz. Het gaat om de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid bij bedrijven. Het grootste deel wordt besteedt aan de infrastructuur. In tegenstelling tot de inkomensoverdrachten is er bij overheidsbestedingen wel sprake van een zichtbare tegenprestatie. Elke besteding legt beslag op een productiefactor. De overheidsbestedingen, particuliere consumptie en particuliere investeringen samen worden de nationale bestedingen genoemd. Dat wil zeggen de vraag van binnenlandse sectoren (overheid, consumenten en producenten) naar goederen en diensten. Pagina 7 van 14

Tenslotte zijn er uitgaven die te maken hebben met de staatsschuld zoals rentebetaling en aflossingen. Overdrachtsuitgaven bestaan voor het merendeel uit inkomensoverdrachten Overheidsinvesteringen Overheidsbestedingen Materiële Overheids-consumptie Overheidsconsumptie Overheidsuitgaven/collectieve uitgaven Personele Overheids-consumptie rentebetalingen Uitgaven m.b.t. staatsschuld aflossingen De omvang van de overheidsbestedingen staan sterk onder invloed van het overheidsbeleid. Bezuinigingen op haar uitgaven kan de overheid realiseren door minder te besteden of te korten op de overdrachtsuitgaven. Als de overheid wil bezuinigen op de overheidsbestedingen kan ze dat doen door te korten op de overheidsconsumptie of de overheidsinvesteringen. De bezuinigingen vinden tegenwoordig veel plaats in de overdrachtsuitgaven. In de jaren 80 bezuinigde men op infrastructuur maar dit bleek slecht te zijn voor de concurrentiepositie van Nederland. De vraag Hfst 4 Het buitenland Een economie waarin geen handel plaatsvindt met het buitenland heet een gesloten economie. Onze afhankelijkheid van het buitenland is groot. Dit is al vanaf oudsher zo. Dit heeft te maken met het gebrek aan grondstoffen, de geografische ligging, het klimaat, de bodemgesteldheid en het feit dat Nederland bep. producten goedkoper kan produceren dan het buitenland en andersom. Internationale handel gaat over in- en uitvoer van goederen en diensten. Import houdt in dat Nederland producten in het buitenland koopt. Nederland oefent vraag uit op buitenlandse producten. Bij export koopt het buitenland producten in Nederland. Het oefent vraag uit op Nederlandse producten. Tegenover deze goederen en dienstenstromen staan geldstromen. De kopers zijn de bedrijven, maar via die bedrijven kopen consumenten buitenlandse producten. Invoer van goederen leidt tot uitgaven en uitvoer tot ontvangsten: Goederen en dienstenstroom Geldstroom Geldstroom Goederen en dienstenstroom In veel Nederlandse goederen zit een stukje buitenland in de vorm van grondstoffen of halffabrikaten. Nederlandse bedrijven verkopen meer dan de helft van hun producten aan het buitenland. Dit levert veel Pagina 8 van 14

geld op wat weer gebruikt wordt om de invoer te betalen. Goederenverkeer Dienstenverkeer Economische buitenlandse relaties Inkomensverkeer Kapitaalverkeer Een van de kenmerken van de Nederlandse economie is dat het arm is aan grondstoffen. Diverse bedrijven zijn afhankelijk van de invoer. Ook voor hun afzet zijn Nederlandse bedrijven sterk aangewezen op het buitenland. Als een land veel handel drijft met het buitenland spreken we van een open economie. Dit kun je zien aan de grootte van de import- en de exportquote. De exportquote geeft de waarde van de export (hoeveelheid goederen x prijs) in % van nationaal inkomen weer. Hoe opener een economie hoe hoger deze quoten. De Nederlandse in- en uitvoer bestaat grotendeels uit handel met andere lidstaten van de EU. Een land heeft een handelsoverschot als de waarde van de goederenuitvoer groter is dan die van de goedereninvoer. Vanaf 1999 wordt de handel binnen de EU in Euro s uitgedrukt. Naast het goederenverkeer is er dienstenverkeer. Dit bestaat vooral uit transport en reisverkeer. Nederland is een typisch distributie en transportland. Net als bij goederenverkeer leidt uitvoer van diensten tot ontvangsten en invoer tot uitgaven. Inwoners van een land kunnen productiefactoren beschikbaar stellen aan het buitenland. Daarvoor ontvangen zijn beloningen. Deze beloningen behoren tot het primaire inkomen. De opbrengst van uitgevoerde productiefactoren leidt tot ontvangsten. Naast de primaire inkomens horen ook de inkomensoverdrachten tot de inkomensstromen. Hierbij gaat het om overdrachten waar geen tegenprestatie tegenover staat. Naast het goederen-, diensten-, en inkomensverkeer is het ook nog het kapitaalverkeer. Hierbij gaat het om leningen, beleggingen en directe investeringen. Beleggen doe je in de vorm van aandelen. Deze leveren winst op in de vorm van dividend. De belegger is er niet op uit om invloed uit te oefenen op de gang van zaken in een bedrijf. Bij directe investeringen is dat wel het geval. Bij kapitaaluitvoer gaat het om geldvoer en bij kapitaalinvoer om geldinvoer. Overname Directe investeringen Oprichten nieuwe ondernemingen Bestaande buitenlandse vestiging uitbreiden Doel: vergroten winst Net als het handelsverkeer is ook het kapitaalverkeer sterk geïnternationaliseerd. Door de liberalisering van het kapitaalverkeer is het makkelijker om te beleggen in het buitenland. De liberalisering van het Pagina 9 van 14

kapitaalverkeer houdt in dat overheden belemmeringen afschaffen bij buitenlandse kapitaaltransacties. Dankzij de liberalisering kunnen grote ondernemingen voor investeringen een beroep doen op buitenlandse beleggers. Op deze manier kunnen buitenlandse beleggingen helpen bij de uitbreiding van productiemogelijkheden van een land. Er is een voorwaarde: de beleggingen moeten langlopend of structureel zijn. De liberalisering en de moderne communicatietechnieken leiden tot een grote groei van buitenlandse beleggingen waarbij de belegger slechts wil profiteren van schommelende koersen. In een mum van tijd kunnen miljarden een land in en uitstromen. Dit kortlopende kapitaalverkeer dat sterk reageert op verwachtingen van de toekomst noemt men speculatief of incidenteel kapitaalverkeer. Ook directe investeringen maken een forse groei door. Dit komt door de internationalisering of de globalisering van het bedrijfsleven (de landsgrenzen worden minder belangrijk). Een toenemend deel van de productie is in handen van multinationale ondernemingen, ondernemingen die in meerdere landen produceren. Goederenverkeer Lopend verkeer Dienstenverkeer Inkomen Inkomensverkeer Het kapitaalverkeer wordt ook wel vermogensverkeer genoemd. Indien inkomen niet wordt besteed ontstaat vermogen. Dit kan worden belegd in het buitenland en levert in de toekomst weer inkomen op in de vorm van rente en winst. Kapitaalstromen zelf zijn geen inkomen. Het lopend verkeer beïnvloedt het nationaal inkomen. Zo leidt de buitenlandse vraag naar onze goederen en diensten tot productie en arbeid in Nederland. Ook de levering van productiefactoren aan het buitenland brengt inkomen tot stand. Het buitenland levert dus een bijdrage aan de hoogte van ons nationaal inkomen. Andersom verdient het buitenland ook aan ons. Het kapitaal- of vermogensverkeer heeft geen directe invloed op het nationaal inkomen. Wel de opbrengsten in de vorm van rente en winst. Het is belangrijk om alle buitenlandse transacties systematisch te registreren. Dat gebeurt op de betalingsbalans. Dit is een systematisch en samenvattend overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties met het buitenland over een bepaalde periode. De betalingsbalans bevat tijdvlak- of stroomgrootheden. Je vindt er transacties waaruit betalingen of ontvangsten voortvloeien. De transacties staan per soort geregistreerd op deelbalansen of deelrekeningen. De transacties aan de linkerkant hebben ontvangsten tot gevolg en die aan de rechterkant uitgaven. Het verschil tussen ontvangsten en uitgaven, het saldo, staat in een aparte kolom. Als de rekeningen een positief saldo heeft, noemen we hem ook wel actief. Een rekening met een tekort is passief. De eerste deelrekening is de goederenrekening of handelsbalans. Hierop staan goederentrans-acties. Met behulp van de goederenrekening kun je het dekkingspercentage berekenen: Exportontvangsten : importuitgaven x 100% Het dekkingspercentage geeft aan of een land met de opbrengsten van de export de import kan betalen. De tweede rekening is de dienstenrekening of dienstenbalans. De derde rekening is de inkomensrekening of kapitaalopbrengstenbalans. Pagina 10 van 14

De eerste drie rekeningen van de betalingsbalans vormen samen de lopende rekening. Deze bestaat uit goederen, diensten en inkomens. De bedragen staan in verband met transacties in de inkomenssfeer en hebben invloed op het nationaal inkomen. Het kapitaalverkeer bestaat uit vermogensoverdrachten. Het betreft leningen, beleggingen en investeringen. De buitenlandse betalingen en ontvangsten die hier uit voortvloeien staan op de kapitaalrekening. Links, bij ontvangsten, staat de kapitaalinvoer. Als je de saldi van de lopende rekening en de kapitaalrekening bij elkaar optelt krijg je het materieel saldo van de betalingsbalans. Er moet een materieel evenwicht zijn. Als Nederland meer goederen exporteert of kapitaal importeert dan goederen importeert en kapitaal exporteert is er een positief saldo ten opzichte van het buitenland. Deze netto-geldstroom wordt geboekt op de salderingsrekening, ook wel goud- en deviezenrekening. De salderingsrekening geeft de verandering in voorraad van euro s en deviezen. Door toevoeging van de salderingsrekening is de betalingsbalans in evenwicht. Dit heet het formele evenwicht. Het heeft alleen een boekhoudkundige betekenis. Als de betalingsbalans in totaliteit in evenwicht is, oftewel als de 4 deelrekeningen samen in evenwicht zijn spreken we van een materieel evenwicht. De voorraad deviezen verandert dan niet. Een positief saldo tussen in- en uitvoer van goederen en de invoer van inkomensstromen doet de hoogte van ons nationaal inkomen stijgen. Nederland heeft een hoge import- en exportquote. Voor een open economie als Nederland is de wereldhandel (de wereldvraag) van groot belang voor de omvang van de uitvoer. De omvang van de wereldhandel vind je door de invoer van alle landen bij elkaar op te tellen. Het is voor NL van belang om te weten hoeveel de wereldhandel toeneemt in producten die NL exporteert. Hierbij spelen kwaliteit, soort en prijs van een product een rol. Het gaat om de concurrentiepositie van een land. Dit geeft de verhouding aan tussen de prijs van onze uitvoer en die van de concurrenten op de wereldmarkt. Hoe lager deze prijsverhouding hoe beter onze concurrentiepositie. Kostenverschillen worden door diverse factoren bepaald: Natuurlijke omstandigheden (kwaliteit productiefactor natuur). Nederland ligt erg centraal, dit biedt veel mogelijkheden op het gebied van transport. Weg- en waterbouwkundige hoogstandjes kunnen we exporteren als dienstverlening aan het buitenland. Klimaat en bodemgesteldheid zijn geschikt voor productie van land- en tuinbouwproductie. Verder beschikken we over aardgas. De natuurlijke omstandigheden van een land kunnen een voorsprong geven bij de productie van bep. goederen en diensten. Kwaliteit/kosten van productiefactoren arbeid en kapitaal. De kapitaalkosten (prijzen van kapitaalgoederen en rentekosten) maar vooral de loonkosten zijn belangrijke bestanddelen in de kostprijzen van de geproduceerde goederen. Zij hebben dus invloed op de stijging van de prijzen. Als de prijzen stijgen, is dat nadelig voor de NL concurrentiepositie. De scholingsgraad van de NL beroepsbevolking is vrij hoog en hierdoor is de arbeidsproductiviteit hoog. Dat is de productie per werknemer per tijdseenheid. Pagina 11 van 14

Een groot deel van de goederenuitvoer is complementair aan de dienstenuitvoer, omdat goederenuitvoer gepaard gaat met vervoers- en verzekeringsdiensten. Ook bij de invoer van goederen speelt het open NL karakter een rol. De NL invoer is afhankelijk van de besteding in ons land zelf. Bij een hoger nationaal inkomen wordt meer geconsumeerd, geïnvesteerd en ingevoerd. De concurrentiepositie is van belang bij concurrerende goederen, dat zijn goederen die zowel in NL als in het buitenland worden gemaakt. Dit zijn vooral consumptiegoederen. De invoer van kapitaalgoederen, grondstoffen en halffabrikaten, zijn minder prijsgevoelig. De vraag hfst 5 De macro-economische vraag De ontwikkeling van de macro-economische vraag bepaalt de ontwikkeling van het nationaal product of inkomen. Dit noemen we de conjunctuur. De bestedingen in NL gedaan door binnenlandse en buitenlandse afnemers, leggen beslag op de NL productiecapaciteit. Zij maken gebruik van de hier aanwezige productiefactoren. Het gebruik hiervan leidt tot productie en inkomen. De goederen die in NL geproduceerd worden bevatten vaak grondstoffen en halffabrikaten uit het buitenland. Ook veel eindproducten zijn uit het buitenland afkomstig. We moeten dus goederen invoeren als we willen produceren en besteden. Het nationaal inkomen (Y) en de invoer (M) samen vormen de middelen oftewel het aanbod van goederen en diensten in NL. Deze middelen worden besteed aan particuliere consumptie (C), particuliere investeringen (I), overheidsbestedingen (O) en uitvoer (E). Middelen Bestedingen Nationaal product Particuliere consumptie Invoer Uitvoer Overheidsbestedingen Particuliere investeringen Particuliere consumptie Totaal Totaal In de macro-economie speelt de effectieve vraag een centrale rol. De effectieve vraag (EV) zijn de feitelijke bestedingen uitgeoefend in een land door consumenten, ondernemingen, overheid en buitenland. Deze bepaalt uiteindelijk de hoogte van het nationaal product en daarmee van het nationaal inkomen. Deze macro-economische vraag is af te leiden uit de staat van middelen en bestedingen: Y = C + I + O + E M E M is het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans. Naast periodiek terugkerende schommelingen in de vraag onder invloed van seizoenen zijn er ook min of meer regelmatige korte golven van economische activiteit. De voortdurende golfbeweging in de productie van een land wordt veroorzaakt door veranderingen in de effectieve vraag. Deze wordt bepaald door Pagina 1 van 14

particuliere consumptie, particuliere investeringen, overheidsbestedingen en het saldo op de lopende rekening. De ontwikkeling van de EV betreft de feitelijke ontwikkeling van het nationaal product/inkomen. Om productie mogelijk te maken, moet een land beschikken over voldoende productiefactoren. De kwantiteit en kwaliteit van deze factoren bepalen de omvang van de productiecapaciteit. De productiecapaciteit van een land is de maximale hoeveelheid goederen en diensten die dat land op korte termijn kan voortbrengen. Op lange termijn groeit de productiecapaciteit. Als ten gevolge van een grotere vraag de productie stijgt, zal de bezettingsgraad toenemen. Uitgaande van een bezettingsgraad van 85% bepaalt de ontwikkeling van de productiecapaciteit tevens de ontwikkeling van de normale bezetting of de trendmatige ontwikkeling van het nationaal product. De golvende beweging van de feitelijke productie t.o.v. de trendmatige groei van het nationaal product noemen we de conjuncturele ontwikkeling. Om de conjuncturele afzwakking of herstel weer te geven meet men meestal de groei van het reële nationaal product. De groei van het reële nationaal product noemen we de economische groei. Hoogconjunctuur Conjuncturele ontwikkeling Laagconjunctuur Er is sprake van hoogconjunctuur als de groei van het nationaal inkomen de trendmatige groei overtreft. De trendmatige groei is een over een periode van meerdere jaren verwachte gemiddelde jaarlijkse groei van het nationaal inkomen. De bestedingen en de arbeidsplaatsen groeien verder. Er ontstaat een tekort aan kapitaalgoederen en arbeidskrachten lonen en prijzen stijgen. Een algemene prijsstijging als gevolg van een toenemende vraag heet bestedingsinflatie. Een stijgende economische groei maakt plaats voor een dalende groei. Deze conjuncturele afzwakking wordt veroorzaakt door de overschatting van de groeimogelijkheden. De neergang zet zich voort in een laagconjunctuur, ook wel recessie. De groei van het nationale inkomen is dan lager dan de trendmatige groei. Faillissementen en een stijgende werkloosheid zijn het gevolg. Als de feitelijke groei omslaat in een negatieve groei spreken we van depressie. De groei neemt dan absoluut gezien af. Hoog- en laagconjunctuur zijn ongewenst. Zowel prijsinflatie als verlies aan werkgelegenheid tasten de koopkracht van het inkomen aan. In een recessie dalen lonen en prijzen i.v.m. het goederen overschot op de arbeids- en goederenmarkt. Prijsdalingen leiden tot een lagere inflatie en dit is weer goed voor de concurrentiepositie. Dit is het begin van een conjunctureel herstel. Hoog- en laagconjunctuur zeggen iets over de groei in een bepaalde periode. Ook kunnen we zien hoe de EV zich verhoudt tot de normale bezetting van de productiecapaciteit op een bep. moment. Als de vraag groter is dan de normale bezetting v/d productiecapaciteit spreken we van overbesteding. Is de vraag lager dan de normale bezetting van de productiecapaciteit dan is er sprake van onderbesteding. Er is een bestedingsevenwicht als beide grootheden aan elkaar gelijk zijn. Een conjunctureel herstel verloopt in 3 stappen: 1. de groei van het volume van de uitvoer stijgt. de groei van het investeringsvolume in vaste activa stijgt Pagina 13 van 14

3. de groei van het volume van de particuliere consumptie stijgt De overheid voert een economische politiek. D.w.z. dat zij bepaalde economische doelstellingen nastreeft. De doelstellingen hebben betrekking op de stabilisatiefunctie van de overheid: het dempen, stabiliseren van conjunctuurgolven waardoor er prijsstabiliteit en een evenwichtige arbeidsmarkt ontstaan. Een evenwichtige arbeidsmarkt houdt in dat de vraag naar arbeidskrachten (werkgelegenheid) overeenkomt met het aanbod van arbeidskrachten (beroepsbevolking). De overheid moet een anticyclisch begrotingsbeleid voeren. D.w.z. dat de overheid de conjunctuurgolven meer in overeenstemming brengt met de trendmatige groei van het nationaal product. De conjunctuurgolven worden afgezwakt, daarom heet dit anticyclisch beleid. De middelen van dit beleid zijn de bestedingen en belastingtarieven. In een situatie van laagconjunctuur zijn de consumenten en ondernemers pessimistisch. Er ontstaat een macro-economisch vraagtekort. De overheid kan dit opvullen door zelf meer te besteden of burgers meer te laten besteden door lage belastingtarieven. De overheid stimuleert de economie. Dit leidt tot een toename van de vraag, daarmee tot een stijging van de productie en dus ook tot een grotere werkgelegenheid en een hoger nationaal inkomen. Hierdoor gaan gezinnen weer meer consumeren en bedrijven meer produceren, hiermee stijgt de productie, de werkgelegenheid en het nationaal inkomen. Dit heet de multiplierwerking. In een situatie van hoogconjunctuur kan de overheid de economie afremmen. De overheid kan dit op twee manieren doen: 1. Afname overheidsbestedingen -> minder effectieve vraag -> minder productie -> lager nationaal inkomen -> minder consumptie -> effectieve vraag daalt.. Hogere belastingtarieven -> minder consumptie -> minder effectieve vraag -> productie daalt -> nationaal inkomen daalt -> consumptie daalt -> effectieve vraag daalt. Als de overheid bij onderbesteding de economie stimuleert, verdient zij een gedeelte van haar extra uitgaven terug, omdat zij door haar stimuleringsbeleid het nationaal inkomen doet verhogen en daarmee ook de belastingontvangsten. Dit is het inverdieneffect van extra overheidsuitgaven. Hieronder kunnen we ook de vermindering van sociale uitkeringen rekenen. Pagina 14 van 14