108740 - geschil over toelating leerling. Het conflictueuze verleden met de moeder is nu geen grond om de leerling niet toe te laten tot de school. in het geding tussen: ADVIES de heer [naam], verzoeker en mevrouw [naam], verzoekster, wonende te [woonplaats], gemachtigde: mevrouw mr. M. de Vries en Samenwerkingsstichting [naam stichting], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [de school] te [vestigingsplaats], verweerder gemachtigde: de heer mr. M.R.A. Dekker 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 28 april 2019 hebben verzoekers aan de Commissie een geschil voorgelegd over de beslissing van verweerder om [de leerling] niet toe te laten tot [de school] te [vestigingsplaats]. Verweerder heeft op 16 mei 2019 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 4 juni 2019 te Utrecht. Verzoekster was op de zitting aanwezig. Zij werd bijgestaan door de gemachtigde, die vergezeld werd door een collega, mevrouw mr. L.E. Hagens. Namens verweerder waren ter zitting aanwezig de voorzitter College van Bestuur en de directeur [de school]. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde. Het samenwerkingsverband Stromenland PO 25-07 werd ter zitting vertegenwoordigd door de bestuurder. 2. DE FEITEN 1. Verzoekers zijn de ouders van [de leerling]. [de leerling] is geboren op [geboortedatum] 2009. [de leerling] is bekend met de diagnose hechtingsstoornis en adhd. 2. De schoolloopbaan van [de leerling] is: Groep 1 en 2 en start groep 3: [de school] (hierna: de school). Groep 3 (vanaf 2 november 2015)/4/5/6 tot op heden: [de huidige school] (verder: de huidige school). Beide scholen behoren tot de onderwijsorganisatie van verweerder. In het schooljaar 2017/2018 is een ontwikkelingsperspectief opgesteld. 108740/ advies d.d. 18 juni 2019 pagina 1 van 5
3. In oktober 2018 benaderen verzoekers de school met de vraag of [de leerling] daar weer kan worden toegelaten. De school merkt deze vraag in eerste instantie niet aan als een aanmelding. Op 7 januari 2019 sturen verzoekers een inschrijfformulier in. Zowel op 10 december 2018 als op 12 februari 2019 heeft de directeur van de school verzoekers mondeling meegedeeld dat [de leerling] niet geplaatst zal worden omdat het team geen vertrouwen heeft in de samenwerking met verzoekers, met name met verzoekster. Schriftelijk is hen dit door de directeur van de school medegedeeld op 17 december 2018, 7 januari en 12 februari 2019. 4. Bij brief van 26 maart 2019 geeft de inmiddels door verzoekers ingeschakelde gemachtigde aan dat zij het verzoek om toelating tot de school handhaaft. Het schoolbestuur deelt per brief van 1 april 2019 mee dat het, omdat [de leerling] extra ondersteuning behoeft, nog advies aan het samenwerkingsverband dient te vragen. Dat advies volgt op 14 mei 2019 en houdt in dat op basis van de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] elke school van verweerder het onderwijs kan bieden dat [de leerling] nodig heeft. Het advies vermeldt vervolgens: Gezien de omstandigheden uit het verleden is het niet wenselijk om [de leerling] naar de school te laten gaan. 5. Op 15 mei 2019 volgt het besluit op het toelatingsverzoek: besloten is de toelating van [de leerling] tot de school te weigeren. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Verzoekers [de leerling] heeft vanwege haar hechtingsstoornis nooit goed kunnen aarden op haar huidige school. De huidige school geeft haar niet de benodigde extra ondersteuning, ondanks dat verschillende professionals (zoals speltherapeut, orthopedagoog, kinderpsychiater) stellen dat dit nodig is. Ook de samenwerking tussen de huidige school en Rebus, een praktijk voor ambulante jeugdhulp, waar [de leerling] in behandeling is, komt niet tot stand. Het gaat slecht met [de leerling], zij slaapt slecht en ook haar groeicurve neemt af. Gelet op haar welzijn willen verzoeksters haar terug in haar oude klas waar haar vriendinnen zitten en zij dicht bij huis is en een veilige omgeving heeft. Dat [de leerling] welkom is op andere scholen van het schoolbestuur heeft voor hen geen meerwaarde. Het welzijn van [de leerling] kan pas echt verbeteren als zij aansluiting vindt bij haar vriendinnen. De vermeende vertrouwensbreuk tussen de school en met name verzoekster kan geen reden zijn om [de leerling] te weigeren, temeer omdat de school zegt te kunnen voldoen aan de ondersteuningsbehoefte van [de leerling]. Dat er in 2015 sprake is geweest van een vertrouwensbreuk tussen verzoekster en het schoolbestuur is bovendien niet juist. Het incident, dat vooral zag op de toenmalige leerkracht van de oudere zus van [de leerling], is enorm opgeblazen. Verzoekster is destijds vrijwillig uit de medezeggenschapsraad gestapt. Ook heeft zij de kinderen zelf van school gehaald; van een (voorgenomen) verwijdering was geen sprake. Dit alles kan en mag thans geen reden zijn om de toelating van [de leerling] te weigeren. Bovendien zijn de toenmalige directeur en een deel van het team inmiddels niet meer werkzaam op de school. Ook hebben verzoekers aangegeven dat het mogelijk is om de contacten over [de leerling] met verzoeker te laten verlopen of met de grootouders. 108740/ advies d.d. 18 juni 2019 pagina 2 van 5
Verweerder Het verzoekschrift is prematuur omdat er op het moment van indiening nog geen definitief besluit inzake toelating genomen was. Verweerder heeft echter vanuit oogpunt van proces-economie geen bezwaar tegen behandeling van het verzoek. Verweerder heeft op een rechtmatige en zorgvuldige wijze gebruik gemaakt van de haar toekomende beslissingsruimte. Hoewel de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] niet het niveau van de basisondersteuning van de school overstijgt, staat het conflictueuze verleden van verzoekers op de school de toelating in de weg. Dat is een bijzondere omstandigheid die maakt dat [de leerling] niet kan worden toegelaten. De relatie tussen verzoekers en het team van de school is duurzaam en volledig verstoord. Deze situatie hebben verzoekers zelf veroorzaakt. Er waren meerdere heftige incidenten en verzoekster had zowel een klacht tegen de leerkracht als tegen de toenmalige directeur ingediend. Er was destijds geen vrijblijvend verzoek om de kinderen op een andere school te plaatsen. Als verzoekers de kinderen niet hadden uitgeschreven, was het tot een verwijdering gekomen. Het team heeft nog steeds geen vertrouwen in verzoekers. Een groot deel van de leerkrachten heeft aangegeven nog steeds last te hebben van het gebeuren van destijds en geeft aan dat het zeer lastig is om met verzoekers tot afspraken te komen. Aldus ontbreekt de basis voor een goede samenwerking die vanuit pedagogisch-didactisch oogpunt noodzakelijk is en zijn weerslag zal hebben op [de leerling]. Ook de door het samenwerkingsverband geraadpleegde pedagoog en orthopedagoog/gz-psycholoog hebben aangegeven dat terugkeer van [de leerling] naar de school niet wenselijk is. Overigens onderbouwen verzoekers hun stelling, dat het beter zou gaan als [de leerling] weer op de school zit niet, ook niet met een rapport van een specialistisch behandelaar van [de leerling]. Verzoekers is meegedeeld dat [de leerling] op iedere andere school van verweerder dan de school van aanmelding zal worden toegelaten. Daarmee is een andere passende school gevonden. Desgevraagd geeft verweerder ter zitting aan dat er geen schriftelijk toelatingsbeleid is, de scholen krijgen veel vrijheid om hun eigen afweging te maken. 4. INBRENG SAMENWERKINGSVERBAND Er is recentelijk onderzoek gedaan naar de vraag wat de meest passende plek voor [de leerling] is. Dat is echter lastig vast te stellen en heeft ook nog niet tot een concreet resultaat geleid. Wellicht is de school van aanmelding dit maar vanwege de verstoorde relaties tussen school en ouders is de kans gering dat het daar goed gaat met [de leerling]. Het noodzakelijke vertrouwen dat ouders en school in elkaar moeten hebben, lijkt te ontbreken. Uit de stukken die de bestuurder heeft gezien, blijkt dat er snel ruis op de lijn zit en dat het, ongeacht naar welke school [de leerling] gaat, belangrijk is dat er korte lijnen zijn tussen ouders en school met regelmatige contactmomenten. 5. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Bevoegdheid en ontvankelijkheid bij toelating 108740/ advies d.d. 18 juni 2019 pagina 3 van 5
De Commissie is op grond van artikel 43 lid 2 WPO bevoegd kennis te nemen van geschillen tussen ouders en het bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van onder meer artikel 40 lid 3, 4 en 5 WPO betreffende de (weigering) toelating van een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte. Het verzoek heeft hierop betrekking. [de leerling] is, gezien het voor haar geldend ontwikkelingsperspectief, een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte. De Commissie is daarmee bevoegd. Ondanks dat het verzoek voortijdig is ingediend, dat wil zeggen voordat het besluit van 15 mei 2019 was genomen, acht de Commissie het verzoek ontvankelijk omdat beide partijen het erover eens zijn dat het verzoek is gericht tegen dit besluit. De beoordeling van het verzoek om toelating Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder de toelating van [de leerling] tot de school heeft geweigerd omdat het, gezien de in 2015 ontstane gestelde vertrouwensbreuk tussen verzoekers en de school, niet wenselijk is om [de leerling] naar de school te laten gaan. Er is dus geen volumeproblematiek die toelating in de weg staat. Evenmin is in geding of de school aan [de leerling] de vereiste (extra) ondersteuning kan bieden. Ook speelt de onderschrijving van de grondslag van de school geen rol bij de beoordeling van de aanvraag tot toelating van [de leerling]. De Commissie ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid tot de weigering toelating kon komen vanwege de verstoorde relatie met verzoekers. De Commissie overweegt hierover als volgt. Het besluit over het al dan niet toelaten van een leerling berust op grond van het bepaalde in artikel 40 lid 1 WPO bij het bevoegd gezag. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, hetgeen wil zeggen dat verweerder een zekere vrijheid heeft bij het nemen van dit besluit. De Commissie beoordeelt dat met een enige mate van distantie en beoordeelt daarom of verweerder in redelijkheid tot het besluit om [de leerling] niet toe te laten heeft kunnen komen. In zijn algemeenheid is te billijken dat een school een leerling weigert als ernstige verstoring van de rust en orde valt te voorzien indien de leerling wordt toegelaten. Verweerder heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake is. Het conflict dat aan de gestelde vertrouwensbreuk ten grondslag ligt, dateert uit 2015. Dat conflict vond kennelijk zijn oorsprong in de positie van verzoekster als lid van de medezeggenschapsraad. Die situatie doet zich niet voor. Inmiddels is bovendien het team wezenlijk van samenstelling veranderd. Ook de toenmalige directeur is niet meer op de school werkzaam. Tot slot heeft verzoekster aangeboden zich op de achtergrond te houden en de communicatie met vader of de grootouders te laten verlopen. Naar het oordeel van de Commissie is het conflictueuze verleden met verzoekers derhalve geen zwaarwegende grond om de toelating van [de leerling] tot de school te weigeren. De Commissie zal daarom het verzoek gegrond verklaren. De Commissie wenst echter niet onbesproken te laten dat hiermee de vraag niet is beantwoord, of het gezien de hechtingsproblematiek in het belang voor [de leerling] is om terug te keren naar haar oude school. Omdat de diverse door partijen ingeschakelde deskundigen hierover kennelijk 108740/ advies d.d. 18 juni 2019 pagina 4 van 5
tegenstrijdige verklaringen afleggen, acht de Commissie het raadzaam dat de school samen met verzoekers gaat formuleren wat er nodig is om [de leerling] een zo veilig mogelijke schoolomgeving te bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat verzoekers alle relevante informatie over de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] aan verweerder ter beschikking te stellen. 6. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek gegrond. 7. AANBEVELINGEN De Commissie adviseert verweerder [de leerling] met ingang van volgend schooljaar toe te laten tot de school, samen met verzoekers te formuleren wat ervoor nodig is om [de leerling] een zo veilig mogelijke schoolomgeving te bieden en een format te vinden voor een goede communicatie tussen partijen. Aldus gedaan te Utrecht op 18 juni 2019 door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter, drs. O. Meulenbeek en drs. M.H.W.C. Voeten, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. J.P.L.C. Dijkgraaf voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris 108740/ advies d.d. 18 juni 2019 pagina 5 van 5